Artikel 31: Geen nieuwe kwantitatieve beperkingen in onderling verkeer
De Lid-Staten onthouden zich ervan in hun onderling verkeer nieuwe kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking in te voeren.
Deze verplichting geldt echter slechts tot het liberalisatiepeil dat is bereikt met toepassing van de op 14 januari 1955 genomen besluiten van de Raad van Ministers der Organisatie voor Europese Economische Samenwerking. De Lid-Staten brengen uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag hun lijsten der op grond van voornoemde besluiten geliberaliseerde produkten ter kennis van de Commissie. De aldus ter kennis gebrachte lijsten worden tussen de Lid-Staten onderling geconsolideerd.
Als uitgangspunt voor deze opheffing der onderlinge restricties wordt genomen het liberalisatieniveau, zoals dit in de O.E.E.S. is bereikt. De geldende liberalisatielijsten worden geconsolideerd en hierop mogen de leden in hun onderling verkeer niet meer terugkomen (artikel 31, lid 1, en artikel 32, lid 1 i). Deze verplichting geldt niet voor die liberalisatie welke bepaalde Lid-Staten reeds hebben gerealiseerd boven het niveau, dat in de O.E.E.S. verplicht is gesteld. Dit niveau houdt in een liberalisatie van de totale invoer van 90 pct., waarbij voor elke der drie groepen grondstoffen, halffabrikaten en eindprodukten ten minste 75 pct. moet zijn geliberaliseerd.
Voor zover bepaalde Lid-Staten meer dan dit verplichte niveau hebben gerealiseerd, mogen zij op dit meerdere eventueel nog terugkomen (artikel 31, lid 2). Doen zij dit niet, dan hebben zij het recht dit meerdere in rekening te brengen bij de verdere liberalisatie van de onderlinge handel in de Gemeenschap (artikel 33, lid 6 i).