Artikel 70: Opsporing delfstoffen in Lid-Staten, rapportageplicht Lid-Staten
De Commissie kan, binnen de in de begroting van de Gemeenschap bepaalde grenzen en onder door haar vast te stellen voorwaarden, financieel bijdragen tot de opsporing van delfstoffen op het grondgebied van de Lid-Staten.
De Commissie kan aan de Lid-Staten aanbevelingen doen met het oog op de ontwikkeling van de opsporing van delfstoffen en van de mijnbouw.
De Lid-Staten zijn gehouden jaarlijks aan de Commissie een rapport toe te zenden over de ontwikkeling van de opsporing en winning van delfstoffen, over de vermoedelijke reserves en over de op hun grondgebied verrichte of voorgenomen investeringen in de mijnbouw. Deze rapporten worden aan de Raad voorgelegd met het advies van de Commissie, met name betreffende het gevolg, dat de Lid-Staten hebben gegeven aan de krachtens de voorgaande alinea gedane aanbevelingen.
Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op verzoek van de Commissie vaststelt, dat ondanks op lange termijn economisch verantwoord schijnende delvingsmogelijkheden, de opsporingsmaatregelen en de toeneming van de mijnontginning aanmerkelijk onvoldoende blijven, wordt de betrokken Lid-Staat, zolang hij geen verbetering in deze toestand brengt, geacht af te zien van het recht van gelijke toegang tot de andere hulpbronnen binnen de Gemeenschap zowel voor
hemzelf als voor zijn onderdanen.
Teneinde de Gemeenschap een zekere mate van onafhankelijkheid bij de voorziening te verschaffen, moet de eigen produktie worden opgevoerd. Dit artikel stelt vast, dat de Commissie door financiële bijdragen en aanbevelingen de opsporing van delfstoffen kan bevorderen.
De Lid-Staten moeten de Commissie over de ontwikkeling van de opsporing en winning van delfstoffen en verdere gegevens daaromtrent rapporteren. Indien een Lid-Staat aan de eerdergenoemde aanbevelingen geen bevredigend gevolg geeft en de produktie onvoldoende blijft, kunnen hij en zijn onderdanen van het recht van gelijke toegang worden uitgesloten.