Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

32000R0104

Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur

Publicatieblad Nr. L 017 van 21/01/2000 blz. 0022 - 0052

VERORDENING (EG) Nr. 104/2000 VAN DE RAAD

van 17 december 1999

houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op de artikelen 26, 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De basisbepalingen inzake de ordening der markten in de visserijsector in verband met de ontwikkeling van de markt, de in de laatste jaren in de visserij opgetreden veranderingen en de onvolkomenheden waarvan bij de uitvoering van de thans geldende voorschriften is gebleken, moeten worden herzien. Deze voorschriften moeten, gezien het grote aantal en de complexiteit van de aan te brengen wijzigingen, algeheel worden herzien, daar zij anders niet de voor wetgeving vereiste duidelijkheid zullen hebben. Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur(5) moet bijgevolg door een nieuwe verordening worden vervangen.
  • (2) 
    Teneinde de regelgeving te vereenvoudigen en de toepassing ervan door degenen tot wie zij is gericht te vergemakkelijken, moet deze gelegenheid worden benut om de essentiële bepalingen van Verordening (EEG) nr. 105/76 van de Raad van 19 januari 1976 betreffende de erkenning van de producentenorganisaties in de visserijsector(6) en die van Verordening (EEG) nr. 1772/82 van de Raad van 29 juni 1982 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verbindend verklaren van bepaalde door de producentenorganisaties in de sector visserijproducten vastgestelde regels(7) aan te passen en aan te vullen en ze in de nieuwe verordening op te nemen. Voornoemde verordeningen dienen derhalve te worden ingetrokken.
  • (3) 
    Het gemeenschappelijk landbouwbeleid dient met name een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten te omvatten, die naar gelang van de producten verschillende vormen kan aannemen.
  • (4) 
    De visserij is voor de economie van bepaalde kustgebieden van de Gemeenschap van bijzondere betekenis en de opbrengst van deze productie vormt voor de vissers in deze gebieden een hoofdbestanddeel van hun inkomen. Derhalve dient de stabiliteit van de markt te worden bevorderd door middel van passende maatregelen, bij de uitvoering waarvan rekening wordt gehouden met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van de bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie inzake de mechanismen ter ondersteuning van de interne productie en de tariefakkoorden.
  • (5) 
    Bij de productie en de afzet van visserijproducten moet rekening worden gehouden met de noodzaak van duurzame visserij. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening moeten bijgevolg maatregelen worden ingesteld die tot een betere afstemming van het aanbod op de vraag, zowel kwalitatief als kwantitatief, en tot valorisatie van de producten op de markt bijdragen, met het oog op het bereiken van het vorengenoemde doel en op een verbetering van het inkomen van de producenten door middel van stabilisatie van de marktprijzen.
  • (6) 
    Eén der maatregelen die voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke ordening van de markten moet worden getroffen, bestaat in de toepassing van gemeenschappelijke handelsnormen voor de betrokken producten. De toepassing van deze normen moet ertoe leiden dat producten van onbevredigende kwaliteit van de markt verdwijnen en dat de handelsbetrekkingen, op basis van een eerlijke mededinging, worden vergemakkelijkt, hetgeen tot verbetering van de rentabiliteit van de productie zal bijdragen.
  • (7) 
    De toepassing van deze normen maakt controle van de producten waarvoor zij zijn vastgesteld, noodzakelijk. Derhalve dienen maatregelen ter regeling van die controle te worden getroffen.
  • (8) 
    De toename van de diversiteit van het aanbod, in het bijzonder van vers of gekoeld in de handel gebrachte producten vereist een minimale informatieverstrekking aan de consument over de belangrijkste kenmerken van de betrokken producten. De lidstaten dienen daartoe de lijst vast te stellen van de handelsbenamingen die voor de betrokken producten op hun grondgebied zijn toegestaan.
  • (9) 
    De producentenorganisaties vormen de hoofdpijlers van de gemeenschappelijke marktordening en zorgen op hun niveau voor de gedecentraliseerde werking van de marktordening. Gezien de steeds sterkere concentratie van de vraag is het uit economisch oogpunt meer dan ooit noodzakelijk het aanbod via deze organisaties te bundelen en zodoende de positie van de producenten op de markt te verbeteren. Deze bundeling van het aanbod op vrijwillige basis en op efficiënte wijze moet geschieden dankzij de omvangrijke en efficiënte diensten die de organisaties hun leden kunnen bieden. Er dienen gemeenschappelijke criteria te worden opgesteld voor de erkenning door een lidstaat, van een producentenorganisatie; de lidstaten mogen een producentenorganisatie alleen als instrument van de gemeenschappelijke marktordening erkennen indien zij aan een aantal voorwaarden voldoet waartoe zij zichzelf verbindt, en die zij via haar statuten aan haar leden oplegt.
  • (10) 
    De initiatieven van producentenorganisaties ter verbetering van de kwaliteit van visserijproducten behoren te worden aangemoedigd door de verlening, onder bepaalde voorwaarden, van een specifieke erkenning aan de betrokken organisaties.
  • (11) 
    Teneinde de actie van deze organisaties te ondersteunen en aldus een grotere stabiliteit van de markt te bevorderen, moet worden bepaald dat de lidstaten onder bepaalde voorwaarden de regels die de producentenorganisatie van een bepaald gebied voor haar leden heeft vastgesteld, en met name de regels ten aanzien van de productie en het op de markt brengen van producten, met inbegrip van die ten aanzien van interventiemaatregelen, ook voor alle niet-aangeslotenen die hun producten in dat gebied in de handel brengen, verbindend mogen verklaren. Deze procedure is onderworpen aan controle door de Commissie, die de verbindendverklaringen onder bepaalde omstandigheden nietig kan verklaren.
  • (12) 
    De toepassing van de bovenbedoelde regeling voor de organisatie waarvan de regels ook voor niet-aangeslotenen verbindend zijn verklaard, brengt kosten mee. Het is daarom wenselijk de niet-aangeslotenen in deze kosten te laten bijdragen. Bovendien moet worden bepaald dat de betrokken lidstaat niet-aangeslotenen voor producten die weliswaar aan de handelsnormen voldoen, maar die niet konden worden verkocht en uit de markt zijn genomen, een vergoeding kan toekennen.
  • (13) 
    In elk geval moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de producentenorganisaties geen overheersende positie in de Gemeenschap innemen.
  • (14) 
    De producentenorganisaties moeten de productie van hun leden met het oog op een rationele en duurzame exploitatie van de visbestanden afstemmen op de behoeften van de markt en moeten ertoe bijdragen dat hun vangsten optimaal worden gevaloriseerd, in het bijzonder wanneer het gaat om vangsten van vissoorten die door middel van quota aan beperkingen onderworpen zijn. Met het oog daarop moet worden bepaald dat de producentenorganisaties bij het begin van ieder visseizoen een geheel van anticiperende maatregelen voor de planning van de aanvoer en voor de regeling van het aanbod van hun leden vaststellen en deze aan de bevoegde autoriteiten voorleggen, alsmede, in voorkomend geval, specifieke maatregelen voor producten die traditioneel afzetproblemen ondervinden.
  • (15) 
    De kosten die deze verplichtingen voor de producentenorganisaties meebrengen rechtvaardigen dat gedurende een bepaalde tijd een vergoeding ter compensatie aan de organisaties wordt uitgekeerd.
  • (16) 
    De lidstaten moet worden toegestaan aanvullende steun te verlenen aan producentenorganisaties in het kader van werkprogramma's overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector(8).
  • (17) 
    Op initiatief van individuele marktdeelnemers of groeperingen opgerichte brancheorganisaties die een aanzienlijk gedeelte van de verschillende beroepsgroepen in de sector visserijproducten vertegenwoordigen, kunnen ertoe bijdragen dat meer marktgericht wordt gehandeld en dat het bedrijfsleven zich gemakkelijker aanpast, zodat verbeteringen tot stand komen wat betreft de kennis over en zelfs de organisatie van de productie, alsmede de aanbiedingsvorm en de afzet van de producten. Aangezien de actie van deze brancheorganisaties over het algemeen kan bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag, en in het bijzonder van de doelstellingen van de onderhavige verordening, moet derhalve door de lidstaten een erkenning kunnen worden verleend aan organisaties die op de voornoemde doelstellingen gerichte acties voeren, waarbij vooraf moet worden bepaald welke acties in aanmerking komen. Onder bepaalde voorwaarden moeten bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de uitbreiding van de werkingssfeer van de door de brancheorganisaties vastgestelde voorschriften en de verdeling van de kosten die daaraan verbonden zijn. Deze procedure is onderworpen aan controle door de Commissie, die de verbindendverklaringen onder bepaalde omstandigheden nietig kan verklaren.
  • (18) 
    Nader dient te worden bepaald onder welke voorwaarden de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van brancheorganisaties kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 1 van Verordening nr. 26(9).
  • (19) 
    Teneinde het hoofd te bieden aan marktsituaties die voor bepaalde visserijproducten die voor het inkomen van de producenten van bijzonder belang zijn, kunnen leiden tot prijzen die verstoringen op de markt van de Gemeenschap kunnen veroorzaken, is het noodzakelijk om, op basis van de jongst beschikbare technische gegevens, voor elk visseizoen een voor de productiegebieden van de Gemeenschap representatieve oriëntatieprijs - of, in het geval van tonijn, een communautaire productieprijs - vast te stellen, die ook zal dienen voor de vaststelling van het prijspeil voor de interventies op de markt. De oriëntatieprijs moet te dien einde zo worden vastgesteld dat hij de marktrealiteit weerspiegelt en te sterke prijsschommelingen van het ene visseizoen tot het andere worden voorkomen. De oriëntatieprijs is het basiselement voor een serie andere interventiemaatregelen. De Raad moet derhalve, op voorstel van de Commissie, de nodige maatregelen vaststellen.
  • (20) 
    Het is wenselijk dat de producentenorganisaties om de prijzen te stabiliseren op de markt kunnen interveniëren, in het bijzonder door de prijzen toe te passen waaronder de producten van hun leden uit de markt worden genomen.
  • (21) 
    In bepaalde gevallen en onder bepaalde omstandigheden is het dienstig de actie van de producentenorganisaties te ondersteunen door deze organisaties financiële vergoedingen toe te kennen voor de hoeveelheden die definitief voor menselijke consumptie uit de markt worden genomen.
  • (22) 
    Een dergelijke interventie door de producentenorganisaties dient beperkt te blijven tot gevallen van incidentele, te grote aanlandingen die de markt niet kan opnemen en die niet met andere maatregelen kunnen worden vermeden. De financiële vergoedingen mogen derhalve slechts voor een beperkte hoeveelheid van de productie gelden.
  • (23) 
    Om de vissers ertoe aan te zetten hun aanbod beter op de behoeften van de markt af te stemmen, dient de financiële vergoeding naar gelang van de uit de markt genomen hoeveelheid te worden gedifferentieerd.
  • (24) 
    Het pakket van nieuwe maatregelen dar bij deze verordening wordt ingesteld zou het definitief uit de markt nemen van producten door de producentenorganisaties aanzienlijk moeten verminderen. Het is derhalve gerechtvaardigd zowel de hoeveelheden die voor de financiële vergoeding in aanmerking komen als de hoogte van deze vergoeding gedurende een overgangsperiode geleidelijk aan te verminderen.
  • (25) 
    In geval van ernstige marktverstoringen moeten geschikte maatregelen worden getroffen om de voorwaarden voor financiële compensatie voor ophoudmaatregelen aan te passen.
  • (26) 
    Met name vanwege de schaarste aan bepaalde soorten is het aan te bevelen destructie van uit de markt genomen vis zoveel mogelijk te voorkomen. Daartoe moet voor bepaalde hoeveelheden uit de markt genomen verse producten steun worden verleend voor verwerking, stabilisatie en opslag ervan voor menselijke consumptie. Alle soorten waarvoor het mogelijk is ze uit de markt te nemen, moeten voor deze maatregel in aanmerking kunnen komen. De producentenorganisaties moeten dit mechanisme, dat een vorm van interventie is en terzelfder tijd visserijproducten valoriseert, op grotere schaal dan definitieve ophoudmaatregelen kunnen toepassen. De voor dit mechanisme in aanmerking komende hoeveelheden moeten bijgevolg worden vergroot.
  • (27) 
    Bepaalde soorten kunnen vanwege de regionale prijsverschillen momenteel niet in de regeling inzake financiële vergoedingen aan de producentenorganisaties worden opgenomen. Om de stabiliteit van de markt voor de betrokken producten in de hand te werken, moet, zonder voorbij te gaan aan hun specifieke kenmerken en aan de uiteenlopende productie- en afzetvoorwaarden, voor deze producten een aangepaste communautaire regeling ter ondersteuning van de prijzen worden vastgesteld waarbij gebruik wordt gemaakt van een autonoom door de producentenorganisaties bepaalde ophoudprijs en onder bepaalde voorwaarden aan die organisaties een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de producten ten aanzien waarvan autonome interventiemaatregelen zijn genomen.
  • (28) 
    Voor sommige aan boord van vaartuigen ingevroren producten moet worden voorzien in een specifieke steunregeling, in de vorm van steun voor particuliere opslag die, binnen bepaalde grenzen en onder een aantal voorwaarden, wordt toegekend wanneer de betrokken producten niet boven een zekere, op communautair niveau vast te stellen prijs op de markt kunnen worden afgezet.
  • (29) 
    Een daling van de invoerprijzen voor tonijn voor de conservenindustrie kan het inkomenspeil van de betrokken vissers in de Gemeenschap in gevaar brengen; derhalve dient te worden bepaald dat in voorkomend geval compenserende vergoedingen aan deze laatsten worden toegekend. Om de afzet van een homogene productie te rationaliseren, dient te worden bepaald dat de compenserende vergoeding, onder bepaalde voorwaarden, alleen aan producentenorganisaties wordt verleend.
  • (30) 
    Om geen abnormale ontwikkeling van de tonijnproductie in de hand te werken en de desbetreffende uitgaven niet te laten ontsporen, is het dienstig de grenzen vast te stellen waarbinnen deze vergoeding aan de producentenorganisaties kan worden toegekend, met de op de markt van de Gemeenschap geconstateerde voorzieningscondities als maatstaf, en de voorwaarden voor de inwerkingtreding van het vergoedingsmechanisme te herzien.
  • (31) 
    Om te kunnen beoordelen of op de markt van de Gemeenschap een situatie bestaat die uit de ontwikkeling van het prijspeil op de wereldmarkt voor tonijn voortvloeit en die de uitkering van een compenserende vergoeding rechtvaardigt, dient te worden nagegaan of de prijsdaling op de markt van de Gemeenschap een gevolg is van de daling van de invoerprijzen.
  • (32) 
    De toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde producten wordt geheel geschorst. Aangezien de tonijnproductie van de Gemeenschap ontoereikend is, dienen voor de verwerkende industrieën die deze producten gebruiken, voorwaarden ten aanzien van de voorziening te worden gehandhaafd die vergelijkbaar zijn met die welke voor de exporterende derde landen gelden, teneinde hun ontwikkeling in het kader van de internationale concurrentieverhoudingen niet te belemmeren. De nadelen die deze regeling voor de tonijnproducenten in de Gemeenschap kan meebrengen, kunnen worden gecompenseerd door toekenning van vergoedingen waarin te dien einde is voorzien.
  • (33) 
    Om de voorziening van de markt van de Gemeenschap met voldoende grondstoffen voor de verwerkende industrie te waarborgen, moet de toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde producten en voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk worden geschorst, onder voorwaarden die de industrie in staat stellen concurrerend te blijven.
  • (34) 
    De toepassing van de bovenbedoelde schorsingsregelingen mag evenwel niet leiden tot aanbiedingen uit derde landen tegen abnormaal lage prijzen en bijgevolg dient te worden bepaald dat de schorsingen slechts worden toegestaan voorzover een referentieprijs, te berekenen volgens een nader te bepalen methode, in acht wordt genomen.
  • (35) 
    Indien de communautaire markt als gevolg van in- of uitvoer geconfronteerd wordt of dreigt te worden met ernstige verstoringen waardoor de doeleinden van artikel 33 van het Verdrag in gevaar kunnen komen, moeten in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen kunnen worden getroffen die verenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap.
  • (36) 
    De ervaring leert dat het soms noodzakelijk is zeer snel maatregelen te nemen, teneinde de voorziening van de markt van de Gemeenschap veilig te stellen en de naleving van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap te waarborgen. Teneinde de Gemeenschap in staat te stellen onverwijld aan dergelijke situaties het hoofd te bieden, moet in een procedure worden voorzien om snel de nodige maatregelen te nemen.
  • (37) 
    De totstandbrenging van een interne markt die op een stelsel van gemeenschappelijke prijzen berust zou door de toepassing van bepaalde steunmaatregelen in gevaar worden gebracht. Het is derhalve dienstig dat de bepalingen van het Verdrag die het mogelijk maken de door de lidstaten verleende steun te beoordelen en steunmaatregelen welke onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt te verbieden, op de sector visserijproducten van toepassing worden verklaard.
  • (38) 
    Voor de tenuitvoerlegging van deze verordening is het noodzakelijk dat systemen voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten worden opgezet en in stand gehouden. De hieraan verbonden, gedeeltelijk ten laste van de Gemeenschapsbegroting komende, kosten dienen nader te worden bepaald.
  • (39) 
    De uitgaven die de lidstaten verrichten op grond van de verplichtingen die uit de toepassing van deze verordening voortvloeien, komen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(10) voor rekening van de Gemeenschap.
  • (40) 
    Bij de tenuitvoerlegging van deze gemeenschappelijke ordening dient ook rekening te worden gehouden met het belang voor de Gemeenschap om de visstand zo goed mogelijk in stand te houden. Derhalve mogen geen maatregelen worden gefinancierd die betrekking hebben op hoeveelheden welke groter zijn dan de aan de lidstaten eventueel toegewezen hoeveelheden.
  • (41) 
    Het is aan de lidstaten alle dienstige maatregelen te nemen om de naleving van de bepalingen van deze verordening te waarborgen en om fraude te voorkomen en te bestraffen.
  • (42) 
    Om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een comité van beheer een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht.
  • (43) 
    De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11).
  • (44) 
    Bij de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserijproducten moet gelijkelijk en op passende wijze rekening worden gehouden met de in de artikelen 33 en 131 van het Verdrag gestelde doeleinden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de sector visserijproducten wordt een gemeenschappelijke marktordening tot stand gebracht die een prijsregeling en een regeling van het handelsverkeer alsmede gemeenschappelijke regels ter zake van de mededinging omvat.

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

  • "producent", elke natuurlijke of rechtspersoon die op het verkrijgen van visserijproducten gerichte productiemiddelen exploiteert met het doel deze producten voor het eerst in de handel te brengen;
  • "visserijproducten",

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TITEL I

HANDELSNORMEN EN INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE CONSUMENT

HOOFDSTUK 1

REGELS INZAKE DE VERHANDELING

Artikel 2

  • 1. 
    Voor de in artikel 1 genoemde producten of voor groepen van deze producten kunnen gemeenschappelijke handelsnormen en het toepassingsgebied van deze normen worden vastgesteld; deze normen kunnen met name betrekking hebben op de indeling naar kwaliteits-, grootte- of gewichtsklassen, de verpakking, de aanbiedingsvorm alsmede de etikettering.
  • 2. 
    Wanneer handelsnormen zijn vastgesteld, mogen de producten waarvoor zij gelden slechts ten verkoop worden uitgestald, voor verkoop worden aangeboden, worden verkocht of anderszins worden verhandeld indien zij in overeenstemming zijn met genoemde normen, behoudens de bijzondere voorschriften die voor het handelsverkeer met derde landen kunnen worden vastgesteld.
  • 3. 
    De handelsnormen en de algemene bepalingen voor de toepassing daarvan, daaronder begrepen de in lid 2 bedoelde bijzondere voorschriften, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 3

  • 1. 
    De lidstaten controleren of de producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, met deze normen in overeenstemming zijn.

Deze controle kan in alle handelsstadia alsmede tijdens het vervoer worden verricht.

  • 2. 
    De lidstaten treffen alle dienstige maatregelen om overtredingen van artikel 2 te bestraffen.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie uiterlijk één maand na het van kracht worden van elke handelsnorm in kennis van de naam en het adres van de organen die belast zijn met de controle op het product of de groep van producten waarvoor de norm is vastgesteld.
  • 4. 
    De bepalingen voor de toepassing van lid 1 worden in voorkomend geval vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2, met name rekening houdend met de noodzaak de werkzaamheden van de controleorganen te coördineren, alsmede voor een eenvormige uitlegging en toepassing van de gemeenschappelijke handelsnormen te zorgen.

HOOFDSTUK 2

INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE CONSUMENT

Artikel 4

  • 1. 
    Onverminderd de bepalingen die krachtens Richtlijn 79/112/EEG(12) van toepassing zijn, mogen de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde producten, ongeacht de toegepaste verkoopmethode, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:
  • a) 
    de handelsbenaming van de betrokken soort,
  • b) 
    de productiemethode (vangst op zee of in de binnenwateren of kweek),
  • c) 
    het vangstgebied.

Deze voorschriften zijn evenwel niet van toepassing op kleine hoeveelheden producten die rechtstreeks aan de consument worden verkocht door vissers of aquacultuurproducenten.

  • 2. 
    Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), stellen de lidstaten, ten minste voor alle in de bijlagen I tot en met IV opgesomde soorten, de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan en maken zij deze lijst uiterlijk op 1 januari 2002 bekend. Deze lijst omvat voor iedere soort de wetenschappelijke benaming, de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat en, in voorkomend geval, de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk twee maanden vóór de in lid 2 genoemde datum in kennis van de in dat lid bedoelde lijst van handelsbenamingen. De lidstaten erkennen de door andere lidstaten opgegeven handelsbenamingen voor dezelfde soort in dezelfde taal.
  • 4. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

TITEL II

PRODUCENTENORGANISATIES

HOOFDSTUK 1

ERKENNINGSVOORWAARDEN, VERLENING EN INTREKKING VAN DE ERKENNING

Artikel 5

  • 1. 
    Onder "producentenorganisaties" worden in deze verordening verstaan, rechtspersonen:
  • a) 
    die zijn opgericht op initiatief van een groep producenten van één of meer van de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde producten, met dien verstande dat producten die zijn ingevroren, bewerkt of verwerkt, de betrokken handelingen aan boord van vissersvaartuigen moeten hebben ondergaan;
  • b) 
    die in het bijzonder tot doel hebben de rationale beoefening van de visserij en betere afzetvoorwaarden voor de productie van hun leden tot stand te brengen, door middel van maatregelen die:
  • 1. 
    bijdragen tot de programmering van de productie en de kwantitatieve en kwalitatieve aanpassing ervan aan de vraag, met name door het uitvoeren van visplannen;
  • 2. 
    de concentratie van het aanbod bevorderen;
  • 3. 
    een stabiliserend effect op de prijzen hebben;
  • 4. 
    de toepassing van exploitatiemethoden die een duurzame visserij ondersteunen, aanmoedigen;
  • c) 
    waarvan de statuten de aangesloten producenten in het bijzonder ertoe verplichten:
  • 1. 
    de door de organisatie op het gebied van exploitatie, productie en afzet vastgestelde regels toe te passen;
  • 2. 
    wanneer het beheer van sommige of alle vangstquota door de lidstaat aan producentenorganisaties is toevertrouwd, de daartoe door de organisatie vastgestelde maatregelen toe te passen;
  • 3. 
    ervoor te zorgen dat een vaartuig voor een product of een groep van producten bij slechts één producentenorganisaties aangesloten is;
  • 4. 
    de gehele productie van het product of de producten waarvoor zij zich hebben aangesloten, door bemiddeling van de organisatie af te zetten. De organisatie kan evenwel besluiten dat bovengenoemde verplichting niet geldt als de afzet volgens van tevoren door haar vastgestelde gemeenschappelijke regels geschiedt;
  • 5. 
    de inlichtingen te verstrekken waarom door de producentenorganisaties wordt verzocht voor de vaststelling van de onder b) bedoelde maatregelen, voor de nakoming van wettelijke verplichtingen of voor statistische doeleinden;
  • 6. 
    in de statuten vastgestelde financiële bijdragen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 17, lid 3, bedoelde interventiefonds te betalen;
  • 7. 
    gedurende ten minste drie jaar na de erkenning van de organisatie lid te blijven en de organisatie ten minste één jaar van tevoren kennis te geven van de opzegging van het lidmaatschap;
  • d) 
    waarvan de statuten bepalingen omvatten betreffende:
  • 1. 
    de wijze van vaststelling, goedkeuring en wijziging van de onder c), punt 1, bedoelde regels;
  • 2. 
    de uitsluiting van elke vorm van discriminatie tussen de leden op grond van nationaliteit of plaats van vestiging;
  • 3. 
    het aan de leden opleggen van financiële bijdragen voor de financiering van de producentenorganisaties;
  • 4. 
    de regels op grond waarvan de uiteindelijke zeggenschap bij beslissingen en de controle op de producentenorganisatie op democratische wijze bij de aangesloten producenten berust;
  • 5. 
    de sancties bij overtreding van de statutaire verplichtingen, met name bij niet-betaling van de financiële bijdragen, en van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels;
  • 6. 
    de regels inzake de toelating van nieuwe leden;
  • 7. 
    de nodige boekhoud- en begrotingsregels voor de werking van de organisatie, met name de verplichting om een afzonderlijke boekhouding te voeren voor de activiteiten waarop de erkenning betrekking heeft;
  • e) 
    die door de betrokken lidstaat overeenkomstig lid 2 zijn erkend.
  • 2. 
    De lidstaten erkennen groeperingen van producenten met statutaire zetel op hun grondgebied die op hun grondgebied in voldoende mate economisch actief zijn en een verzoek om erkenning als producentenorganisatie in de zin van deze verordening indienen, op voorwaarde dat deze groeperingen:
  • a) 
    aan de in lid 1 gestelde eisen voldoen en daartoe onder meer het bewijs leveren dat zij een minimumaantal producenten of een minimum aan verhandelbaar productievolume vertegenwoordigen;
  • b) 
    voldoende garanties bieden ten aanzien van de uitvoering, de duur en de doelmatigheid van hun optreden;
  • c) 
    de juridische bekwaamheid bezitten welke volgens de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden benodigd is.
  • 3. 
    De producentenorganisaties mogen op een bepaalde markt geen machtspositie innemen, tenzij dit nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag.
  • 4. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 6

  • 1. 
    De lidstaten:
  • a) 
    nemen binnen drie maanden na indiening van een met alle nodige bewijsstukken gestaafd verzoek een besluit inzake de erkenning;
  • b) 
    verrichten met geregelde tussenpozen controles op de inachtneming door de producentenorganisaties van de erkenningsvoorwaarden. De erkenning van een producentenorganisatie kan worden ingetrokken indien de voorwaarden van artikel 5 niet langer vervuld zijn of indien de erkenning is verleend op grond van onjuiste inlichtingen; de erkenning wordt met terugwerkende kracht onverwijld ingetrokken indien de organisatie deze op bedrieglijke wijze heeft verkregen of zich op onrechtmatige wijze het voordeel ervan heeft toegeëigend;
  • c) 
    delen elk besluit inzake verlening, weigering of intrekking van de erkenning binnen twee maanden aan de Commissie mee.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen producentenorganisaties met statutaire zetel op hun grondgebied waarvan een deel van de leden onderdaan is van één of meer andere lidstaten, erkennen, mits aan de voorwaarden van artikel 5 is voldaan.

De lidstaten waarvan onderdanen aangesloten zijn bij een producentenorganisatie die haar statutaire zetel op het grondgebied van een andere lidstaat heeft, zetten met deze lidstaat de nodige administratieve samenwerking op om het toezicht op de activiteiten van de betrokken organisatie uit te oefenen.

  • 3. 
    Een producentenorganisatie kan door de lidstaten als enige voor een bepaald werkgebied worden erkend, indien is voldaan aan de krachtens artikel 7, lid 1, vastgestelde voorwaarden inzake representativiteit.
  • 4. 
    Verenigingen van producentenorganisaties kunnen door de lidstaten worden erkend mits zij aan de voorwaarden van artikel 5 voldoen; het bepaalde in de artikelen 9 en 10 is op deze verenigingen evenwel niet van toepassing.
  • 5. 
    De Commissie vergewist zich door controles van de naleving van artikel 5 en van lid 1, onder b), van het onderhavige artikel en kan zo nodig naar aanleiding van dergelijke controles de lidstaten verzoeken de verleende erkenning in te trekken.
  • 6. 
    De Commissie zorgt ervoor dat de lijst van de in het voorgaande jaar erkende producentenorganisaties en van de producentenorganisaties waarvan de erkenning in dezelfde periode is ingetrokken, aan het begin van elk jaar in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt.
  • 7. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, en met name de voorwaarden waaronder de erkenning wordt ingetrokken, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

HOOFDSTUK 2

VERBINDENDVERKLARING VAN DE REGELS VOOR NIET-AANGESLOTENEN

Artikel 7

  • 1. 
    Wanneer een producentenorganisatie representatief wordt geacht voor de productie en de afzet in één of meer aanvoerplaatsen en zij daartoe een verzoek richt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, kan de betrokken lidstaat voor producenten die niet bij die organisatie zijn aangesloten en die in het betrokken gebied één of meer van de in artikel 1 genoemde producten verhandelen, verbindend verklaren:
  • a) 
    de voor het bereiken van de doelstelling van artikel 5, lid 1, onder b), door de organisatie vastgestelde productie- en afzetvoorschriften;
  • b) 
    de door de betrokken organisatie aangenomen regels betreffende het uit de markt nemen en de uitgestelde verkoop van de in artikel 1, tweede alinea, tweede streepje, onder a) en c), genoemde verse of gekoelde producten.

De regels mogen wat de in bijlage I genoemde producten betreft echter alleen tot niet-aangeslotenen worden uitgebreid als de prijs die de producentenorganisatie toepast gelijk is aan de communautaire ophoudprijs of verkoopprijs, onder voorbehoud van de tolerantiemarge als bedoeld in artikel 21, lid 1, onder a).

De lidstaat kan besluiten dat de verbindendverklaring van de onder a) en b) bedoelde regels voor bepaalde verkoopcategorieën niet van toepassing is.

  • 2. 
    De krachtens lid 1 verbindend verklaarde regels gelden tot en met de eerste verkoop op de markt, gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden voor een tot bepaalde regio's beperkt gebied.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de regels die zij op grond van lid 1 verbindend hebben verklaard.

De Commissie kan binnen een maand vanaf de datum waarop zij deze kennisgeving heeft ontvangen, de betrokken lidstaat vragen de toepassing van zijn besluit volledig of gedeeltelijk te schorsen, indien zij van mening is dat de deugdelijkheid van dit besluit in het licht van de in lid 4 bepaalde gronden voor nietigverklaring niet als vaststaand kan worden beschouwd. In een dergelijk geval handelt de Commissie binnen twee maanden vanaf dezelfde datum als volgt:

  • zij bevestigt dat de meegedeelde regels verbindend kunnen worden verklaard,

of

  • zij verklaart de verbindendverklaring van de regels waartoe de lidstaat heeft besloten, bij een met redenen omkleed besluit nietig op een van de in lid 4, onder a) en b), bedoelde gronden. In dat geval is het besluit van de Commissie van toepassing met ingang van de datum waarop het verzoek tot schorsing van de regels aan de lidstaat werd toegezonden.
  • 4. 
    De Commissie verklaart de in lid 1 bedoelde verbindendverklaring nietig wanneer:
  • a) 
    zij vaststelt dat daardoor het vrije handelsverkeer wordt belemmerd of de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag in gevaar worden gebracht;
  • b) 
    zij vaststelt dat artikel 8, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de algemeen verbindend verklaarde regels.
  • 5. 
    Naar aanleiding van een controle achteraf kan de Commissie te allen tijde vaststellen dat er grond tot nietigverklaring als bedoeld in lid 4 bestaat en kan zij de betrokken verbindendverklaring nietig verklaren.
  • 6. 
    In iedere fase van de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde procedure stelt de Commissie de overige lidstaten onverwijld in kennis van het verloop ervan.
  • 7. 
    De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de naleving van de in lid 1 bedoelde regels te controleren; zij brengen die maatregelen onmiddellijk ter kennis van de Commissie.
  • 8. 
    In geval van toepassing van lid 1 kan de betrokken lidstaat besluiten dat de niet-aangeslotenen aan de organisatie een bedrag verschuldigd zijn dat gelijk is aan het geheel of een deel van de door de aangesloten producenten betaalde bijdragen, voorzover die bijdragen bestemd zijn ter dekking van de administratiekosten die uit de toepassing van de in lid 1 bedoelde regeling voortvloeien.
  • 9. 
    In geval van toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor, in voorkomend geval, door bemiddeling van de producentenorganisaties, dat de producten die niet aan de handelsnormen voldoen of niet konden worden verkocht tegen een prijs die ten minste gelijk is aan de ophoudprijs, uit de markt worden genomen.
  • 10. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 8

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 7, lid 1, kan de lidstaat in de Gemeenschap gevestigde producenten die niet bij een organisatie zijn aangesloten, een vergoeding toekennen voor de producten die
  • krachtens artikel 7, lid 1, onder a), niet kunnen worden verhandeld,

of

  • krachtens artikel 7, lid 1, onder b), uit de markt zijn genomen.

Deze vergoeding wordt toegekend zonder enig onderscheid naar nationaliteit of plaats van vestiging van de begunstigden. Zij mag niet meer bedragen dan 60 % van het bedrag dat wordt verkregen door toepassing op de uit de markt genomen hoeveelheden van:

  • de krachtens artikel 20 vastgestelde ophoudprijs voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten,

of

  • de krachtens artikel 22 vastgestelde verkoopprijs voor de in bijlage I, punt C, genoemde producten.
  • 2. 
    De kosten in verband met de toekenning van de in lid 1 bedoelde vergoeding komen ten laste van de betrokken lidstaat.

HOOFDSTUK 3

PLANNING VAN PRODUCTIE EN AFZET

Artikel 9

  • 1. 
    Aan het begin van het visseizoen legt elke producentenorganisatie aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat een door haar opgesteld werkprogramma voor het visseizoen met betrekking tot de in de bijlagen I, IV en V genoemde soorten voor, dat de volgende elementen omvat:
  • a) 
    de afzetstrategie die de organisatie zal volgen om de hoeveelheid en de kwaliteit van het aanbod af te stemmen op de behoeften en de eisen van de markt;
  • b) 
    - een specifiek visplan voor de soorten in de bijlagen I en IV, met name voor de vissoorten waarvoor vangstquota gelden, voorzover de betrokken soorten een significant deel van de aanvoer van de aangeslotenen uitmaken;
  • een productieplan voor de soorten in bijlage V;
  • c) 
    bijzondere maatregelen voor een preventieve regulering van het aanbod voor soorten die traditioneel tijdens het seizoen met afzetmoeilijkheden te kampen hebben;
  • d) 
    sancties tegen de aangeslotenen die de voor de uitvoering ervan genomen besluiten niet naleven.

Het werkprogramma kan worden herzien naar aanleiding van onvoorziene omstandigheden gedurende het visseizoen; de herziening wordt gemeld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat.

Een recentelijk erkende producentenorganisatie is niet verplicht om gedurende het eerste jaar volgend op haar erkenning een werkprogramma op te stellen.

  • 2. 
    Het werkprogramma en alle herzieningen daarvan moeten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat worden goedgekeurd.
  • 3. 
    Onverminderd artikel 6, lid 1, onder b), doen de lidstaten het nodige om te controleren of elke producentenorganisatie haar verplichtingen overeenkomstig lid 1 nakomt en passen zij de volgende sancties toe bij niet-nakoming:
  • a) 
    Indien een producentenorganisatie heeft nagelaten een aan de voorschriften van lid 1 voldoend werkprogramma voor het visseizoen op te stellen, ontvangt zij voor het betreffende visseizoen geen financiële steun voor interventiemaatregelen overeenkomstig het bepaalde in titel IV.
  • b) 
    Indien een producentenorganisatie de maatregelen waarin haar werkprogramma voorziet, niet heeft toegepast, wordt voor het betreffende visseizoen:
  • slechts 75 % van de financiële steun toegekend voor interventiemaatregelen overeenkomstig het bepaalde in titel IV in een eerste geval van niet-nakoming,
  • slechts 50 % van genoemde financiële steun toegekend in een tweede geval, en
  • geen financiële steun toegekend in elk volgend geval.

Tot 1 januari 2002 worden de onder a) en b) bedoelde sancties niet toegepast.

  • 4. 
    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle gevallen waarin de in lid 3, onder a) of b), vervatte maatregelen zijn toegepast.
  • 5. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 10

  • 1. 
    Onverminderd de steun die op grond van artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2792/1999 kan worden verleend om de oprichting en de werking van producentenorganisaties te bevorderen, kunnen de lidstaten dergelijke organisaties voor bepaalde tijd een vergoeding verlenen ter compensatie van de kosten die door de verplichtingen van artikel 9 worden teweeggebracht.

De producentenorganisaties die vóór 1 januari 2001 zijn erkend, kunnen de vergoeding gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf dat tijdstip, ontvangen.

De na voornoemd tijdstip erkende producentenorganisaties kunnen de vergoeding gedurende de periode van vijf jaar volgende op het jaar van hun erkenning ontvangen.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde vergoeding omvat de volgende elementen:
  • a) 
    voor de soorten in de bijlagen I en IV, een in de tijd degressief bedrag dat varieert volgens het aantal aangesloten vaartuigen en berekend wordt volgens de methode van bijlage VII, punt A, en een forfaitair bedrag van 500 EUR per vissoort waarop artikel 9, lid 1, onder b), eerste streepje, betrekking heeft, voor in totaal tien soorten;
  • b) 
    voor de soorten in bijlage V, een bedrag dat evenredig is aan de mate van representativiteit van de producentenorganisaties, berekend volgens de methode in bijlage VII, punt B. De mate van representativiteit wordt berekend aan de hand van het procentueel productieaandeel dat via de producentenorganisaties wordt afgezet in een productiegebied dat door de betreffende lidstaat groot genoeg wordt geacht op basis van de criteria die door die lidstaat zijn vastgesteld met het oog op erkenning.
  • 3. 
    De lidstaten storten de vergoeding aan de producentenorganisaties binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor de vergoeding is toegekend, mits door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is geverifieerd dat de begunstigde organisaties hun verplichtingen krachtens artikel 9 zijn nagekomen.
  • 4. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 11

De lidstaten kunnen aanvullende steun verlenen aan producentenorganisaties die, in het kader van de in artikel 9, lid 1, vermelde werkprogramma's, maatregelen ontwikkelen voor verbetering van de organisatie en het functioneren van de afzet van vis alsmede maatregelen die kunnen leiden tot een beter evenwicht van vraag en aanbod, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2792/1999, met name de artikelen 14 en 15.

Artikel 12

  • 1. 
    De lidstaten kunnen een specifieke erkenning verlenen aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde producentenorganisaties die producten verhandelen waarvoor bij Verordening (EG) nr. 2406/96(13) gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, of producten van de aquacultuur, wanneer zij een plan ter verbetering van de kwaliteit van deze producten hebben ingediend dat door de bevoegde nationale autoriteiten is goedgekeurd.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde plan is er in de eerste plaats op gericht alle fases van de productie en de afzet te omvatten en voorziet met name in maatregelen voor:
  • een aanmerkelijke verbetering van de kwaliteit van de producten aan boord van de vaartuigen of tijdens de kweek,
  • een optimaal behoud van de kwaliteit bij, naar gelang van de toepassing, de vangst, het lossen, de winning, de verlading, het vervoer en de afzet van de producten,
  • de toepassing van adequate technieken en methoden om de bovenvermelde doelstellingen te bereiken,
  • een beschrijving van de voorgenomen acties, met inbegrip van voorbereidende studiewerkzaamheden, opleiding en investeringen.
  • 3. 
    De lidstaten delen de plannen die de producentenorganisaties hun voorleggen, aan de Commissie mee. Deze plannen kunnen pas door de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden goedgekeurd na mededeling ervan aan de Commissie en na afloop van een termijn van 60 dagen waarin deze laatste om wijziging van de plannen kan verzoeken of ze kan afwijzen.
  • 4. 
    De krachtens dit artikel aan producentenorganisaties verleende specifieke erkenning vormt een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de financiële steun uit hoofde van artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2792/1999.
  • 5. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

TITEL III

BRANCHEORGANISATIES EN -OVEREENKOMSTEN

HOOFDSTUK 1

ERKENNINGSVOORWAARDEN, VERLENING EN INTREKKING VAN DE ERKENNING VAN BRANCHEORGANISATIES

Artikel 13

  • 1. 
    De lidstaten kunnen de op hun grondgebied gevestigde organisaties die daarom verzoeken en die bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende beroepsgroepen die betrokken zijn bij de productie, de verhandeling en/of de verwerking van de in artikel 1 bedoelde producten, als brancheorganisatie in de zin van deze verordening erkennen, op voorwaarde dat deze:
  • a) 
    zijn opgericht op initiatief van alle of een deel van de aangesloten organisaties of groeperingen;
  • b) 
    in de betrokken regio of regio's een belangrijk gedeelte van de productie en de verhandeling en/of de verwerking van visserijproducten en verwerkte producten op basis van visserijproducten vertegenwoordigen en zij, indien zij hun werkzaamheden in meer dan één regio uitoefenen, het bewijs leveren van een minimumrepresentativiteit voor elke branchegroep in elke betrokken regio;
  • c) 
    zelf geen visserijproducten of verwerkte producten op basis van visserijproducten produceren, noch verwerken, noch afzetten;
  • d) 
    in één of meer regio's van de Gemeenschap, op een wijze die verenigbaar is met de, met name ten aanzien van de mededinging, geldende Gemeenschapsbepalingen, twee of meer van de hieronder vermelde werkzaamheden uitoefenen, daarbij rekening houdend met de belangen van de consument, en voorzover zij de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening niet belemmeren;
  • verbeteren van de kennis inzake en de doorzichtigheid van de productie en de markt;
  • bijdragen tot een betere coördinatie van de afzet van visserijproducten, onder meer door middel van marktonderzoeken of -studies;
  • onderzoeken en ontwikkelen van technieken die de marktwerking verbeteren, ook op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie;
  • opstelling van met de communautaire wetgeving verenigbare standaardcontracten;
  • verspreiden van gegevens en verrichten van onderzoek voor een betere afstemming van de productie op de eisen van de markt en op de smaak en de wensen van de consument, in het bijzonder inzake de productkwaliteit en exploitatiemethoden die tot de duurzaamheid van de visbestanden bijdragen;
  • ontwikkelen van methoden en instrumenten en organiseren van opleidingsacties om de kwaliteit van de producten te verbeteren;
  • ontwikkelen en beschermen van oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels en geografische aanduidingen;
  • vaststellen, met betrekking tot de visvangst en de afzet van visserijproducten, van strengere voorschriften dan de communautaire of nationale regelingen;
  • verhogen van de handelswaarde van visserijproducten;
  • bevorderen van de afzet van visserijproducten.
  • 2. 
    Alvorens een brancheorganisatie te erkennen, delen de lidstaten de Commissie mee welke organisaties een verzoek om erkenning hebben ingediend en verstrekken zij alle dienstige inlichtingen betreffende de representativiteit en de werkzaamheden van deze organisaties, alsmede alle andere nodige beoordelingsfactoren.

De Commissie kan binnen twee maanden na deze kennisgeving bezwaar maken tegen de erkenning.

  • 3. 
    De lidstaten:
  • a) 
    nemen binnen drie maanden na indiening van een met alle nodige bewijsstukken gestaafd verzoek een besluit inzake de erkenning;
  • b) 
    verrichten met geregelde tussenpozen controles op de inachtneming door de brancheorganisaties van de erkenningsvoorwaarden;
  • c) 
    trekken de erkenning in, indien:
  • i) 
    niet meer wordt voldaan aan de in deze verordening bepaalde voorwaarden voor erkenning;
  • ii) 
    de brancheorganisatie een der in artikel 14 genoemde verbodsbepalingen overtreedt of de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening schaadt, onverminderd eventuele andere sancties die anderszins uit hoofde van de nationale wetgeving zijn opgelegd;
  • d) 
    delen elk besluit inzake verlening, weigering of intrekking van de erkenning binnen twee maanden aan de Commissie mee.
  • 4. 
    De Commissie ziet er door middel van controles op toe dat het bepaalde in lid 1 en lid 3, onder b), in acht wordt genomen en kan naar aanleiding van die controles de lidstaten verzoeken erkenningen in te trekken.
  • 5. 
    De erkenning houdt de machtiging in om overeenkomstig deze verordening de in lid 1, onder d), omschreven werkzaamheden uit te oefenen.
  • 6. 
    De Commissie draagt er zorg voor dat de erkende brancheorganisaties, met vermelding van de economische regio of van het gebied waar zij werkzaam zijn, alsook van de in de zin van artikel 15 verrichte activiteiten, worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Intrekking van een erkenning wordt eveneens bekendgemaakt.
  • 7. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, inzonderheid wat betreft de wijze waarop en de frequentie waarmee de lidstaten bij de Commissie verslag moeten uitbrengen over de werkzaamheden van de brancheorganisaties, worden vastgesteld volgends de procedure van artikel 38, lid 2.

HOOFDSTUK 2

VOORWAARDEN VOOR OVEREENKOMSTEN, BESLUITEN EN ONDERLING AFGESTEMDE FEITELIJKE GEDRAGINGEN VAN BRANCHEORGANISATIES

Artikel 14

In afwijking van artikel 1 van Verordening nr. 26 is artikel 81, lid 1, van het Verdrag niet van toepassing op de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die door erkende brancheorganisaties worden toegepast ter uitvoering van de in artikel 13, lid 1, onder d), van deze verordening vermelde activiteiten en die, onverminderd de maatregelen die de brancheorganisaties kunnen nemen in het kader van de toepassing van specifieke bepalingen van de Gemeenschapswetgeving, niet

  • a) 
    een verplichting inhouden om een vastgestelde prijs toe te passen;
  • b) 
    leiden tot enige vorm van compartimentering van de markten binnen de Gemeenschap;
  • c) 
    ongelijke voorwaarden scheppen voor equivalente transacties met andere handelspartners, die voor hen uit concurrentieoogpunt nadelig zijn;
  • d) 
    de concurrentie beknotten voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten;
  • e) 
    anderszins concurrentiedistorsies teweegbrengen die niet wezenlijk zijn voor het bereiken van de met de sectorale actie nagestreefde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

HOOFDSTUK 3

VERBINDENDVERKLARING VAN OVEREENKOMSTEN, BESLUITEN EN ONDERLING AFGESTEMDE FEITELIJKE GEDRAGINGEN VOOR NIET-AANGESLOTENEN

Artikel 15

  • 1. 
    Indien een in één of meer regio's van een lidstaat werkzame brancheorganisatie voor een bepaald product representatief wordt geacht voor de productie en/of de verhandeling en/of de verwerking van dat product, kan de betrokken lidstaat op verzoek van de betrokken organisatie bepaalde in het kader van deze organisatie genomen besluiten, gesloten overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen voor een beperkte periode verbindend verklaren voor de individuele marktdeelnemers of samenwerkingsverbanden die in de betrokken regio's werkzaam zijn en die niet bij deze organisatie zijn aangesloten.
  • 2. 
    Een brancheorganisatie wordt als representatief in de zin van lid 1 beschouwd, wanneer zij ten minste twee derde van de productie en/of de verhandeling en/of de verwerking van het betrokken product of de betrokken producten in de betrokken regio of regio's van een lidstaat vertegenwoordigt. Ingeval om derdenbinding voor verscheidene regio's wordt verzocht, moet de brancheorganisatie het bewijs leveren van representativiteit, zoals hierboven omschreven, voor elke branchegroep in elke betrokken regio.
  • 3. 
    De regels waarvoor om derdenbinding wordt verzocht:
  • a) 
    mogen alleen de onderstaande onderwerpen betreffen:
  • kennis van productie en markt,
  • productieregels die strenger zijn dan de eventueel in de communautaire of nationale wetgeving vastgestelde voorschriften,
  • opstelling van met de communautaire wetgeving verenigbare standaardcontracten,
  • regels inzake de verhandeling;
  • b) 
    moeten reeds ten minste één jaar van toepassing zijn;
  • c) 
    mogen voor ten hoogste drie afzetjaren verplicht worden gesteld;
  • d) 
    mogen geen schade toebrengen aan in andere regio's van de lidstaat gevestigde operatoren of aan operatoren in andere lidstaten.

Artikel 16

  • 1. 
    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de regels die zij voor alle marktdeelnemers van één of meer regio's voornemens zijn verbindend te verklaren uit hoofde van artikel 15, lid 1. De Commissie besluit dat een lidstaat de regels niet verbindend mag verklaren wanneer zij vaststelt:
  • a) 
    dat daardoor het vrije handelsverkeer wordt belemmerd of de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag in gevaar worden gebracht, of
  • b) 
    dat overeenkomsten, besluiten of feitelijke gedragingen die men verbindend wil verklaren voor andere producenten, strijdig zijn met artikel 81, lid 1, van het Verdrag, of
  • c) 
    dat de bepalingen van artikel 15 van deze verordening niet zijn nageleefd.

De regels mogen niet eerder dan twee maanden nadat de Commissie de kennisgeving heeft ontvangen verbindend worden verklaard, dus nadat de Commissie in de loop van die periode heeft meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft tegen genoemde regels.

  • 2. 
    Wanneer de Commissie naar aanleiding van controles achteraf twijfelt aan de redelijkheid van de verbindendverklaring in verband met de in lid 1, onder a), b) of c), genoemde omstandigheden, verzoekt zij de betreffende lidstaat de toepassing van het besluit in zijn geheel of gedeeltelijk te schorsen. In dit geval en binnen twee maanden na die datum zal de Commissie:
  • toestemming geven om de schorsing op te heffen,

of

  • bij een gemotiveerd besluit de verbindendverklaring waartoe door de lidstaat besloten is nietig verklaren op basis van een van bovengenoemde omstandigheden. In dat geval is het besluit van de Commissie van toepassing vanaf de datum waarop het verzoek tot schorsing van de regels aan de lidstaat werd toegezonden.
  • 3. 
    De Commissie stelt het in artikel 38, lid 1, bedoelde comité in iedere fase in kennis van een eventueel besluit aangaande de verbindendverklaring van brancheovereenkomsten uit hoofde van lid 1 en een eventuele schorsing of intrekking van bestaande regels uit hoofde van lid 2.
  • 4. 
    In geval van derdenbinding voor één of meer producten, en wanneer één of meer van de in artikel 15, lid 3, onder a), bedoelde activiteiten van een erkende brancheorganisatie van algemeen economisch belang zijn voor de ondernemers wier activiteiten met dit product of de betrokken producten verband houden, kan de lidstaat die de erkenning heeft verleend bepalen dat ook de niet bij de brancheorganisatie aangesloten individuele marktdeelnemers of verenigingen die voordeel hebben bij deze activiteiten, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de brancheorganisatie moeten betalen, voorzover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit de betrokken activiteiten voortvloeien.

TITEL IV

PRIJZEN EN INTERVENTIEMAATREGELEN

HOOFDSTUK 1

PRIJSREGELING

Artikel 17

Algemeen

  • 1. 
    Voor de in artikel 1 bedoelde producten kunnen de producentenorganisaties een ophoudprijs vaststellen waaronder zij de producten die door de bij hen aangesloten producenten zijn aangevoerd, niet verkopen.

In dat geval:

  • kennen de producentenorganisaties voor de uit de markt genomen hoeveelheden, wanneer het in bijlage I, punten A en B, en in bijlage IV genoemde producten betreft die aan de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde normen voldoen, aan de aangesloten producenten een vergoeding toe;
  • kunnen de producentenorganisaties voor de uit de markt genomen hoeveelheden, wanneer het de overige in artikel 1 bedoelde producten betreft, aan de aangesloten producenten een vergoeding toekennen.

Voor elk van de in artikel 1 genoemde producten kan volgens het bepaalde in lid 5 een maximumbedrag voor de ophoudprijs worden vastgesteld.

  • 2. 
    De bestemming van de aldus uit de markt genomen producten moet door de producentenorganisatie op zodanige wijze worden geregeld, dat de normale afzet van de betrokken productie niet wordt gehinderd.
  • 3. 
    Voor de financiering van deze maatregelen richten de producentenorganisaties interventiefondsen op, die worden gevormd uit bijdragen welke zijn gebaseerd op de in de handel gebrachte hoeveelheden, of passen zij een vereveningsstelsel toe.
  • 4. 
    De onderstaande gegevens worden door de producentenorganisaties aan de nationale overheid meegedeeld en door deze ter kennis van de Commissie gebracht:
  • de lijst van de producten waarvoor zij voornemens zijn het in lid 1 bedoelde stelsel toe te passen,
  • de periode waarin de ophoudprijzen van toepassing zijn,
  • het peil van de overwogen en de toegepaste ophoudprijzen.
  • 5. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 18

Oriëntatieprijs

  • 1. 
    Voor alle in bijlage I genoemde producten en voor alle in bijlage II genoemde producten of groepen van producten wordt vóór het begin van het visseizoen een oriëntatieprijs vastgesteld.

Deze prijzen gelden voor de gehele Gemeenschap en worden vastgesteld voor elk visseizoen of voor elk van de perioden waarin het visseizoen wordt onderverdeeld.

  • 2. 
    De oriëntatieprijs wordt vastgesteld:
  • op basis van het gemiddelde van de prijzen die tijdens de laatste drie visseizoenen voorafgaand aan het visseizoen waarvoor deze prijs wordt vastgesteld op de groothandelsmarkten of in de havens voor een belangrijk gedeelte van de communautaire productie zijn geconstateerd;
  • rekening houdende met de vooruitzichten voor de ontwikkeling van de productie en van de vraag.

Bij deze vaststelling wordt ook rekening gehouden met de noodzaak

  • de marktprijzen te stabiliseren en de vorming van overschotten in de Gemeenschap te voorkomen;
  • bij te dragen tot de ondersteuning van het inkomen van de producenten;
  • de belangen van de consumenten in aanmerking te nemen.
  • 3. 
    De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de in lid 1 bedoelde oriëntatieprijzen vast.

Artikel 19

Mededeling van de prijzen

  • 1. 
    Gedurende het gehele tijdvak waarin de oriëntatieprijs van toepassing is, delen de lidstaten aan de Commissie de prijzen mee die op hun groothandelsmarkten of in hun havens worden geconstateerd voor de in artikel 18, lid 1, bedoelde producten.
  • 2. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 20

Communautaire ophoudprijs

  • 1. 
    Voor alle in bijlage I, punten A en B, genoemde producten wordt, naar gelang van versheid, grootte of gewicht en aanbiedingsvorm van het product, door toepassing van een aanpassingscoëfficiënt op de uit hoofde van artikel 18 vastgestelde oriëntatieprijs, een communautaire ophoudprijs vastgesteld. De communautaire ophoudprijs mag in geen geval hoger zijn dan 90 % van de oriëntatieprijs.
  • 2. 
    Teneinde bevredigende voorwaarden voor de toegang tot de markten te verlenen aan de producenten in aanvoergebieden die op zeer grote afstand van de voornaamste verbruikerscentra van de Gemeenschap zijn gelegen, kunnen voor die gebieden op de in lid 1 bedoelde prijzen aanpassingscoëfficiënten worden toegepast.
  • 3. 
    De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid wat betreft de vaststelling van het percentage van de oriëntatieprijs waarvan bij de berekening van de communautaire ophoudprijzen wordt uitgegaan en de bepaling van de in lid 2 bedoelde aanvoergebieden en de prijzen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

HOOFDSTUK 2

INTERVENTIEREGELING

Artikel 21

Financiële ophoudvergoeding

  • 1. 
    Voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten kennen de lidstaten aan de producentenorganisaties die in het kader van artikel 17 ophoudmaatregelen nemen, een financiële vergoeding toe, op voorwaarde dat:
  • a) 
    door deze organisaties de overeenkomstig artikel 20 vastgestelde communautaire ophoudprijs wordt toegepast; een tolerantie van 10 % onder tot 10 % boven deze prijs is evenwel toegestaan om met name rekening te houden met de seizoenschommelingen van de marktprijzen;
  • b) 
    de uit de markt genomen producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde handelsnormen en kwalitatief beantwoorden aan de volgens de procedure van artikel 2, lid 3, vast te stellen eisen;
  • c) 
    de onder a) bedoelde ophoudprijs gedurende het hele visseizoen voor alle betrokken productklassen wordt toegepast; een producentenorganisatie die in het kader van de in artikel 5, lid 1, bedoelde maatregelen de vangst of de verkoop van bepaalde productklassen verbiedt, hoeft de op deze productklassen betrekking hebbende communautaire ophoudprijs echter niet toe te passen.
  • 2. 
    De financiële vergoeding wordt slechts toegekend op voorwaarde dat de uit de markt genomen producten voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie worden gebruikt of op zodanige wijze worden afgezet dat zij geen belemmering vormen voor de normale afzet van de andere producten.
  • 3. 
    Voor de in lid 1 bedoelde producten:
  • a) 
    is het bedrag van de financiële vergoeding gelijk aan:
  • i) 
    85 % van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor uit de markt genomen hoeveelheden van niet meer dan 4 % van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden van het betrokken product;
  • ii) 
    met ingang van het visseizoen 2003, 55 % van de door de betrokken producentenorganisatie toegepaste ophoudprijs voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 4 % maar niet meer dan 10 % voor pelagische soorten en niet meer dan 8 % voor andere soorten van de te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden; voor de visseizoenen 2001 en 2002 is het bedrag gelijk aan 75 % respectievelijk 65 %;
  • b) 
    wordt geen financiële vergoeding toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden van meer dan 10 % voor pelagische soorten en meer dan 8 % voor andere soorten van de door een producentenorganisatie te koop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden.
  • 4. 
    Voor de berekening van het bedrag van de aan een producentenorganisatie toe te kennen financiële vergoeding wordt de productie van alle bij deze organisatie aangesloten producenten in aanmerking genomen, met inbegrip van de overeenkomstig artikel 7 eventueel door een andere organisatie uit de markt genomen hoeveelheden.
  • 5. 
    Het bedrag van de financiële vergoeding wordt verminderd met de forfaitair vastgestelde waarde van het voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie bestemde product of met de netto-ontvangsten uit de afzet van de voor menselijke consumptie bestemde producten overeenkomstig het bepaalde in lid 2. Bovenbedoelde waarde wordt vastgesteld aan het begin van het visseizoen. Het niveau ervan wordt evenwel gewijzigd wanneer er op de markten van de Gemeenschap belangrijke en duurzame veranderingen in de prijzen worden geconstateerd.
  • 6. 
    Wanneer een producentenorganisatie voor de in lid 1 bedoelde producten ophoudmaatregelen neemt, kent zij de aangesloten producenten voor de uit de markt genomen hoeveelheden een vergoeding toe die ten minste gelijk is aan de som van de overeenkomstig lid 3, onder a), berekende financiële vergoeding en een bedrag dat gelijk is aan 10 % van de door deze organisatie toegepaste ophoudprijs.

Een producentenorganisatie kan evenwel in het kader van een interne sanctieregeling een lagere dan de in de vorige alinea bedoelde vergoeding aan de aangesloten producenten toekennen, mits het verschil wordt bestemd voor een reservefonds dat uitsluitend voor latere interventies kan worden aangesproken.

  • 7. 
    In geval van ernstige marktverstoringen kan de Commissie volgens de procedure van artikel 38, lid 2, maatregelen treffen om de bepalingen van lid 3 aan te passen. De getroffen maatregelen mogen niet langer dan zes maanden van toepassing zijn.
  • 8. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 22

Communautaire verkoopprijs

Voor elk van de in bijlage I, punt C, genoemde producten wordt een communautaire verkoopprijs vastgesteld onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de vaststelling van de ophoudprijs in artikel 20 zijn neergelegd.

Artikel 23

Steun voor verkoopuitstel

  • 1. 
    De steun voor verkoopuitstel wordt toegekend voor:
  • i) 
    de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten die tegen de in artikel 20 bedoelde ophoudprijs uit de markt zijn genomen;
  • ii) 
    de in bijlage I, punt C, genoemde producten die ten verkoop zijn aangeboden, maar waarvoor tegen de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde communautaire verkoopprijs geen koper is gevonden.

Een tolerantiemarge van 10 % onder tot 10 % boven deze prijzen is evenwel toegestaan om met name met de seizoenschommelingen van de marktprijzen rekening te houden.

  • 2. 
    De steun voor verkoopuitstel kan slechts worden toegekend voor de hoeveelheden die:
  • a) 
    door een aangesloten producent zijn aangevoerd;
  • b) 
    aan bepaalde voorschriften inzake kwaliteit, grootte en aanbiedingsvorm voldoen;
  • c) 
    met het oog op stabilisatie worden bewerkt en vervolgens opgeslagen dan wel op een nader te bepalen wijze en voor een nader te bepalen periode worden verduurzaamd.
  • 3. 
    De steun wordt voor elk van de betrokken producten slechts toegekend voor een hoeveelheid van ten hoogste 18 % van de ten verkoop aangeboden jaarlijkse hoeveelheden, verminderd met het percentage van de bovenbedoelde hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 21 een financiële vergoeding is toegekend.

Het bedrag van de steun mag niet hoger zijn dan het bedrag van de technische en financiële kosten van de verrichtingen die voor stabilisatie en opslag noodzakelijk zijn.

  • 4. 
    De in dit artikel bedoelde bewerkingen zijn:
  • a) 
    - invriezen,
  • zouten,
  • drogen,
  • marineren,

en, in voorkomend geval,

  • koken en pasteuriseren;
  • b) 
    fileren of in moten snijden en in voorkomend geval koppen, voorzover dit gepaard gaat met een van de onder a) genoemde bewerkingen.
  • 5. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 24

Autonome ophoud- en uitstelmaatregelen van producentenorganisaties

  • 1. 
    Voor de in bijlage IV genoemde producten verlenen de lidstaten forfaitaire steun aan de producentenorganisaties die in het kader van artikel 17 interventies verrichten, op voorwaarde dat:
  • a) 
    deze producentenorganisaties vóór het begin van het visseizoen een ophoudprijs, hierna "autonome ophoudprijs" genoemd, vaststellen; deze prijs wordt gedurende het gehele visseizoen door de productenorganisaties toegepast, met een tolerantiemarge van 10 % onder tot 10 % boven de vastgestelde prijs; de ophoudprijs mag evenwel niet hoger zijn dan 80 % van het gewogen gemiddelde van de prijs tijdens de drie voorgaande visseizoenen voor de betrokken productklassen in het gebied waar de desbetreffende productenorganisaties hun activiteiten uitoefenen;
  • b) 
    de uit de markt genomen producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde handelsnormen en kwalitatief beantwoorden aan de volgens de procedure van artikel 2, lid 3, vast te stellen eisen;
  • c) 
    de vergoeding die aan de aangesloten producenten voor de uit de markt genomen hoeveelheden wordt verleend, gelijk is aan de door de productenorganisaties toegepaste autonome ophoudprijs.
  • 2. 
    De forfaitaire steun wordt toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden die overeenkomstig artikel 5, lid 1, ten verkoop zijn aangeboden en die op zodanige wijze worden afgezet dat de normale afzet van de betrokken producten er niet door wordt belemmerd.
  • 3. 
    Het bedrag van de forfaitaire steun is gelijk aan 75 % van de tijdens het lopende visseizoen toegepaste autonome ophoudprijs en wordt verminderd met de forfaitair vastgestelde waarde van het overeenkomstig lid 2 afgezette product.
  • 4. 
    De forfaitaire steun wordt ook toegekend voor de uit de markt genomen hoeveelheden die met het oog op stabilisatie worden bewerkt en opgeslagen dan wel op een nader te bepalen wijze en voor een nader te bepalen periode worden verduurzaamd. Het bedrag van de forfaitaire steun mag in dat geval niet hoger zijn dan het bedrag van de technische en financiële kosten van de verrichtingen die voor stabilisatie en opslag noodzakelijk zijn.
  • 5. 
    De som van de ingevolge lid 2 voor de forfaitaire steun in aanmerking komende hoeveelheden mag niet meer bedragen dan 5 % van de jaarlijkse hoeveelheden van de betrokken producten die overeenkomstig artikel 5, lid 1, ten verkoop worden aangeboden.

De som van de ingevolgde de leden 2 en 4 voor de forfaitaire steun in aanmerking komende hoeveelheden mag niet meer bedragen dan 10 % van de in de eerste bedoelde jaarlijkse hoeveelheden.

  • 6. 
    De betrokken lidstaten voeren een controlestelsel in om erop toe te zien dat de producten waarvoor de forfaitaire steun wordt toegepast, daarvoor in aanmerking komen.

De producentenorganisaties die forfaitaire steun ontvangen, voeren met het oog op de controle een voorraadadministratie die aan nader te bepalen criteria voldoet. De lidstaten doen de Commissie met een nader te bepalen frequentie een overzicht toekomen waarin per product en per productklasse de op de representatieve groothandelsmarkten of in de havens geconstateerde gemiddelde prijzen worden vermeld.

  • 7. 
    De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, naar gelang van de aanpassing van de prijzen van de in dit artikel bedoelde soorten, over opneming van deze soorten in de lijst van producten van bijlage I, punt A.
  • 8. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 25

Steun voor particuliere opslag

  • 1. 
    Voor alle in bijlage II genoemde producten wordt voor het begin van het visseizoen een communautaire verkoopprijs vastgesteld die ten minste 70 % en ten hoogste 90 % van de in artikel 18, lid 1, bedoelde oriëntatieprijs bedraagt.
  • 2. 
    Er kan steun voor particuliere opslag worden verleend aan de producentenorganisaties die gedurende het hele lopende seizoen:
  • a) 
    artikel 5, lid 1, toepassen voor de productie en de afzet van de betrokken producten;
  • b) 
    de in lid 1 bedoelde verkoopprijs toepassen, waarbij evenwel een tolerantiemarge van 10 % onder tot 10 % boven deze prijs is toegestaan om met name met de seizoenschommelingen van de marktprijzen rekening te houden.
  • 3. 
    De steun voor particuliere opslag wordt verleend voor de in bijlage II genoemde producten die ten verkoop zijn aangeboden, maar waarvoor tegen de overeenkomstig lid 1 vastgestelde communautaire verkoopprijs geen koper te vinden bleek.
  • 4. 
    De steun mag slechts worden verleend voor producten
  • a) 
    die zijn gevangen, aan boord zijn bevroren en in de Gemeenschap zijn aangevoerd door een bij een producentenorganisatie aangesloten producent;
  • b) 
    die gedurende een minimumperiode worden opgeslagen en daarna opnieuw op de communautaire markt worden gebracht,

en voor een maximum van 15 % van de jaarlijkse hoeveelheden van de betrokken producten die door de producentenorganisatie ten verkoop worden aangeboden.

  • 5. 
    Het bedrag van de steun voor particuliere opslag mag niet hoger zijn dan het bedrag van de technische kosten en de intresten voor een periode van ten hoogste drie maanden. Dit bedrag wordt elke maad op degressieve wijze vastgesteld.
  • 6. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van de in lid 1 bedoelde verkoopprijs, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

HOOFDSTUK 3

TONIJN VOOR DE VERWERKENDE INDUSTRIE

Artikel 26

Communautaire productieprijs

  • 1. 
    Voor elk van de in bijlage III genoemde producten stelt de Raad vóór het begin van het visseizoen op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een communautaire productieprijs vast. Deze prijs wordt bepaald overeenkomstig artikel 18, lid 2, eerste en tweede streepje.

Bij de vaststelling van de prijs wordt ook rekening gehouden met de noodzaak:

  • de omstandigheden voor de voorziening van de communautaire bewerkende en verwerkende industrie in aanmerking te nemen,
  • bij te dragen tot de ondersteuning van het inkomen van de producenten,
  • overschotvorming in de Gemeenschap te voorkomen.

Deze prijs geldt voor de gehele Gemeenschap en wordt voor elk visseizoen vastgesteld.

  • 2. 
    De lidstaten doen de Commissie mededeling van de gemiddelde prijzen die voor de in lid 1 bedoelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap waarvan de handelskenmerken zijn omschreven, op hun groothandelsmarkten of in hun havens zijn geconstateerd.
  • 3. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de aanpassingscoëfficiënten voor de verschillende soorten, grootten en aanbiedingsvormen van tonijn, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 27

Vergoeding voor producentenorganisaties

  • 1. 
    Aan de producentenorganisaties kan een vergoeding worden toegekend voor de door hun leden gevangen hoeveelheden van de in bijlage III genoemde producten die worden verkocht en geleverd aan in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde bewerkende en verwerkende bedrijven en die bestemd zijn voor de industriële vervaardiging van producten van GN-code 1604. Deze vergoeding wordt toegekend wanneer voor een bepaald kwartaal wordt geconstateerd dat tegelijkertijd:
  • de op de markt van de Gemeenschap geconstateerde gemiddelde verkoopprijs

en

  • de in artikel 29, lid 3, onder d), bedoelde invoerprijs

lager zijn dan een interventiedrempel die gelijk is aan 87 % van de communautaire productieprijs voor het betrokken product.

Vóór het begin van elk visseizoen wordt de lijst van de in dit lid bedoelde bewerkende en verwerkende bedrijven door de lidstaten opgesteld of bijgewerkt en aan de Commissie meegedeeld.

  • 2. 
    Het bedrag van de vergoeding mag in geen geval groter zijn dan:
  • het verschil tussen de interventiedrempel en de gemiddelde verkoopprijs van het betrokken product op de markt van de Gemeenschap, of
  • en forfaitair bedrag gelijk aan 12 % van deze drempel.
  • 3. 
    De hoeveelheid van elk product die voor de vergoeding in aanmerking kan komen, is ten hoogste gelijk aan het gemiddelde van de hoeveelheden die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn verkocht en geleverd tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd.
  • 4. 
    Het bedrag van de aan elke producentenorganisatie toegekende vergoeding is gelijk aan:
  • het in lid 2 omschreven maximum voor de overeenkomstig lid 1 afgezette hoeveelheden van het betrokken product die niet groter zijn dan het gemiddelde van de hoeveelheden die onder dezelfde voorwaarden door haar leden zijn verkocht en geleverd tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd;
  • 50 % van het in lid 2 omschreven maximum voor de hoeveelheden van het betrokken product die groter zijn dan de in het eerste streepje omschreven hoeveelheden en die gelijk zijn aan de hoeveelheden die resteren nadat de uit hoofde van lid 3 in aanmerking komende hoeveelheden over de producentenorganisaties zijn verdeeld.

De verdeling over de betrokken producentenorganisaties geschiedt naar verhouding van het gemiddelde van hun respectieve productie tijdens hetzelfde kwartaal van de drie visseizoenen voorafgaand aan het kwartaal waarvoor de vergoeding wordt uitgekeerd.

  • 5. 
    De producentenorganisaties verdelen de toegekende vergoeding onder hun leden naar rata van de door hen geproduceerde hoeveelheden die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn verkocht en geleverd.
  • 6. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de vergoeding, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

TITEL V

REGELING VOOR HET HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN

HOOFDSTUK 1

DOUANEREGELING

Artikel 28

  • 1. 
    Om een toereikende voorziening van de Gemeenschapsmarkt met grondstoffen voor de verwerkende industrie te waarborgen, worden de rechten voor bepaalde producten voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk autonoom geschorst, overeenkomstig bijlage VI.
  • 2. 
    Om te voorkomen dat de in lid 1 bedoelde schorsingsregelingen de stabiliserende maatregelen van de artikelen 20, 21, 22, 23, 25 en 26 doorkruisen, wordt het voordeel ervan bij de invoer van de betrokken producten slechts toegestaan indien de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde prijs in acht wordt genomen.
  • 3. 
    Indien er ondanks de inachtneming van de in lid 2 bedoelde referentieprijs sprake is van een ernstige verstoring van de markt, schorst de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie de in lid 1 bedoelde maatregelen.

HOOFDSTUK 2

REFERENTIEPRIJZEN

Artikel 29

  • 1. 
    Voor de gehele Gemeenschap geldende referentieprijzen kunnen jaarlijks per productklasse worden vastgesteld voor de in artikel 1 genoemde producten waarvoor het volgende geldt:
  • a) 
    een regeling tot verlaging of schorsing van de douanerechten waarvan de voorwaarden van consolidatie in de Wereldhandelsorganisatie de inachtneming van een referentieprijs omvatten;
  • b) 
    één van de maatregelen als bedoeld in artikel 28, lid 1,

of

  • c) 
    een andere dan de onder a) of b) bedoelde regeling, die de inachtneming van een referentieprijs, rekening houdende met de internationale verbintenissen van de Gemeenschap, voorschrijft.
  • 2. 
    Indien de aangegeven douanewaarde van een in het kader van een van de regelingen als bedoeld in lid 1 uit een derde land ingevoerd product lager is dan de referentieprijs, wordt het voordeel van de betrokken tariefregeling opgeheven voor de betrokken hoeveelheden.

De lidstaten geven de Commissie onverwijld kennis van alle gevallen waarin de in dit lid bedoelde maatregel wordt toegepast.

  • 3. 
    De vastgestelde referentieprijs:
  • a) 
    is voor de in bijlage I, punten A en B, genoemde producten gelijk aan de overeenkomstig artikel 20, lid 1, vastgestelde ophoudprijs;
  • b) 
    is voor de in bijlage I, punt C, genoemde producten gelijk aan de overeenkomstig artikel 22 vastgestelde communautaire verkoopprijs;
  • c) 
    is voor de in bijlage II genoemde producten gelijk aan de overeenkomstig artikel 25, lid 1, vastgestelde communautaire verkoopprijs;
  • d) 
    wordt voor de andere producten met name bepaald op basis van het gewogen gemiddelde van de douanewaarden die op de invoermarkten of in de invoerhavens van de lidstaten zijn geconstateerd tijdens de drie jaren voorafgaand aan de datum waarop de referentieprijs wordt vastgesteld, en rekening houdende met de noodzaak te zorgen voor een prijs die in overeenstemming is met de marktsituatie.
  • 4. 
    De lidstaten stellen de Commissie regelmatig in kennis van de op hun markten en in hun havens geconstateerde prijzen en ingevoerde hoeveelheden van de in de bijlage I tot en met IV genoemde producten. Deze prijzen zijn gelijk aan de douanewaarde van de betrokken producten.
  • 5. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van de vaststelling van de referentieprijzen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

HOOFDSTUK 3

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 30

  • 1. 
    Indien de communautaire markt voor één of meer van de in artikel 1 genoemde producten als gevolg van in- of uitvoer geconfronteerd wordt of dreigt te worden met ernstige verstoringen waardoor de doeleinden van artikel 33 van het Verdrag in gevaar kunnen komen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden getroffen totdat deze verstoring is opgeheven of het gevaar daarvoor is geweken.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde maatregelen worden toegepast en ten uitvoer gelegd volgens de procedures van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3285/94(14).

TITEL VI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 31

Wanneer, voor één of meer van de in artikel 1 bedoelde producten, op de markt van de Gemeenschap zodanige prijsverhogingen en bevoorradingsproblemen worden vastgesteld dat sommige doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag in gevaar dreigen te komen, en de mogelijkheid bestaat dat deze situatie aanhoudt, neemt de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie de nodige corrigerende maatregelen.

Artikel 32

Niettegenstaande andersluidende bepalingen in deze verordening, vastgesteld op grond van de artikelen 36 en 37 van het Verdrag, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 bedoelde producten.

Artikel 33

Onverminderd andere communautaire bepalingen, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om alle vissersvaartuigen die onder de vlag van één van de lidstaten varen, gelijke voorwaarden te verzekeren ten aanzien van de toegang tot de havens en het gebruik van de inrichtingen waar de producten in eerste aanleg worden verhandeld, alsmede ten aanzien van de toegang tot alle uitrustingen en alle technische installaties die daartoe behoren.

Artikel 34

  • 1. 
    De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens; zij zetten daartoe de nodige communicatie- en gegevensuitwisselingssystemen op, zorgen ervoor dat deze operationeel worden gehouden en nemen de eraan verbonden kosten voor hun rekening.

De in de eerste alinea bedoelde systemen worden gedeeltelijk uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierd.

  • 2. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, onder meer wat betreft de uitgaven die ten laste van de Gemeenschapsbegroting komen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 35

  • 1. 
    De uitgaven in verband met de toekenning van de bij deze verordening voorziene betalingen worden beschouwd als uitgaven in verband met de interventiemaatregelen in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde uitgaven voor producten uit een bestand of een groep bestanden mogen slechts worden gefinancierd binnen de grens van de hoeveelheden die in voorkomend geval aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen op basis van het totale vangstvolume dat voor dat bestand of die groep bestanden is toegestaan.
  • 3. 
    De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38, lid 2.

Artikel 36

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd en om fraude te voorkomen en te bestrijden; te dien einde:

  • voeren zij periodiek controles uit bij de begunstigden van de financiële steun,
  • wanneer steekproefcontroles aangewezen zijn, zorgen zij er door middel van een risicoanalyse voor, dat de controles door hun aard en frequentie aangepast zijn aan de te controleren maatregel, representatief zijn voor hun gehele grondgebied en in verhouding staan tot de omvang van de verkochte of met het oog op verkoop opgeslagen producten.

Artikel 37

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen, wat betreft de artikelen 2 tot en met 7, 9, 10, 12, 13, 16, 17, 19 tot en met 21, 23 tot en met 27, 29, 34 en 35, worden vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 38, lid 2.

Artikel 38

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van beheer voor visserijproducten, hierna "comité" genoemd.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode bedraagt één maand.

  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 39

Het comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.

Artikel 40

Deze verordening wordt toegepast met inachtneming van de doelstellingen van de artikelen 33 en 131 van het Verdrag.

Artikel 41

De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2005 bij de Raad en het Parlement een evaluatieverslag in over de bij de uitvoering van deze verordening geboekte resultaten.

Artikel 42

  • 1. 
    De Verordeningen (EEG) nr. 3759/92, (EEG) nr. 105/76 en (EEG) nr. 1772/82 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2001.
  • 2. 
    Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EEG) nr. 3759/92 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VIII opgenomen concordantietabel.

Artikel 43

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering van artikel 4, dat van toepassing is met ingang van 1 januari 2002.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

  • K. 
    HEMILÄ
  • (1) 
    PB C 78 van 20.3.1999, blz. 1.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 2 december 1999 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB C 329 van 17.11.1999, blz. 13.
  • (4) 
    PB C 374 van 23.12.1999, blz. 71.
  • (5) 
    PB L 388 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 15).
  • (6) 
    PB L 20 van 28.1.1976, blz. 39. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3940/87 van de Commissie (PB L 373 van 31.12.1987, blz. 6).
  • (7) 
    PB L 197 van 6.7.1982, blz. 1.
  • (8) 
    PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10.
  • (9) 
    Verordening nr. 26 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (PB 30 van 20.4.1962, blz. 993/62). Verordening gewijzigd bij Verordening nr. 49 (PB 53 van 1.7.1962, blz. 1571/62).
  • (10) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.
  • (11) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • (12) 
    Richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33 van 8.2.1979, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 21).
  • (13) 
    Verordening (EEG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten (PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/97 van de Commissie (PB L 52 van 22.2.1997, blz. 8).
  • (14) 
    Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2315/96 (PB L 314 van 4.12.1996, blz. 1).

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

Levende, verse of gekoelde producten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VI

Maatregelen, als bedoeld in artikel 28, met betrekking tot de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief

  • 1. 
    De heffing van het douanerecht voor bevroren filets, aangeboden in industriële blokken, van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma), vallende onder GN-code ex 0304 20 85, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd geschorst.
  • 2. 
    De heffing van het douanerecht voor bevroren visvlees, aangeboden in industriële blokken, van Alaska koolvis (Theragra chalcogramma), vallende onder GN-code ex 0304 90 61, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd geschorst.
  • 3. 
    Het douanerecht voor vis, vers, gekoeld of bevroren, van de soorten Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus en Boreogadus saida, met uitzondering van levers, hom en kuit, bestemd voor verwerking, vallende onder de GN-codes:

ex 0302 50 10

ex 0302 50 90

ex 0302 69 35

ex 0303 60 11

ex 0303 60 19

ex 0303 60 90

ex 0303 79 41

wordt voor onbepaalde tijd verlaagd tot 3 %.

  • 4. 
    Het douanerecht voor surimi, vallende onder GN-code ex 0304 90 05, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd verlaagd tot 3,5 %.
  • 5. 
    Het douanerecht voor bevroren filets van blauwe grenadier (Macruronus novaezealandiae), vallende onder GN-code ex 0304 20 91, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd verlaagd tot 3,5 %.
  • 6. 
    Het douanerecht voor bevroren visvlees van blauwe grenadier (Macruronus novaezealandiae), vallende onder GN-code ex 0304 90 97, bestemd voor verwerking, wordt voor onbepaalde tijd verlaagd tot 3,5 %.
  • 7. 
    De heffing van het douanerecht voor ongepelde garnalen van de soort "Pandalus borealis", vers, gekoeld of bevroren, bestemd voor verwerking, vallende onder de GN-codes:

ex 0306 13 10

ex 0306 23 10

wordt voor onbepaalde tijd geschorst.

De controle op het gebruik van de bovengenoemde producten voor het doel waarvoor zij bestemd zijn, geschiedt overeenkomstig de terzake geldende Gemeenschapsbepalingen. De volledige of gedeeltelijke schorsing van de rechten wordt verleend voor de betrokken producten die bestemd zijn om eender welke bewerking te ondergaan, behalve wanneer de bewerking uitsluitend bestaat uit één of meer van de volgende handelingen:

  • schoonmaken, verwijderen van ingewanden, staarten en koppen,
  • versnijden (met uitzondering van het in dobbelstenen snijden, fileren, versnijden van vriesblokken of het verdelen van door een plastic vel van elkaar gescheiden filets in blokken),
  • bemonsteren, sorteren,
  • etiketteren,
  • verpakken,
  • koelen,
  • invriezen,
  • diepvriezen,
  • losmaken door te ontdooien.

De schorsing van de douanerechten wordt evenwel niet verleend voor producten die zijn bestemd om te worden verwerkt (of bewerkt) op een wijze die recht geeft op de schorsing indien de verwerking (of bewerking) plaatsvindt in de detailhandel of in het restaurantwezen. De schorsing geldt uitsluitend voor vis die bestemd is voor menselijke consumptie.

BIJLAGE VII

  • A. 
    Berekeningswijze voor de vergoeding als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder a)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • B. 
    Berekeningswijze voor de vergoeding als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder b)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VIII

Concordantietabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.