92/241/EEG: Aanbeveling van de Raad van 31 maart 1992 betreffende kinderopvang
Inhoudsopgave van deze pagina:
|
92/241/EEG: Aanbeveling van de Raad van 31 maart 1992 betreffende kinderopvang
Publicatieblad Nr. L 123 van 08/05/1992 blz. 0016 - 0018
AANBEVELING VAN DE RAAD van 31 maart 1992 betreffende kinderopvang (92/241/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, dat op 9 december 1989 tijdens de Europese Raad te Straatsburg door de Staatshoofden en Regeringsleiders van elf Lid-Staten is aangenomen, met name in paragraaf 16, derde alinea, het volgende wordt verklaard:
"Voorts moeten maatregelen worden ontwikkeld waardoor mannen en vrouwen hun beroeps- en gezinstaken met elkaar kunnen verenigen.";
Overwegende dat het actieprogramma van de Commissie tot uitvoering van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden in de onderhavige aanbeveling voorziet;
Overwegende dat de Commissie in haar derde actieprogramma op middellange termijn inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen (1991-1995) in verdere inspanningen op dit gebied heeft voorzien;
Overwegende dat de Commissie in haar op 24 augustus 1989 aan de Raad toegezonden mededeling over het gezinsbeleid heeft aangedrongen op intensievere acties ten behoeve van kinderopvang;
Overwegende dat kinderopvangvoorzieningen alsmede ouderschaps- en moederschapsverlof deel uitmaken van een geheel van maatregelen dat werknemers in staat stelt hun gezinstaken en hun aspiraties op beroepsgebied te combineren;
Overwegende dat de Lid-Staten initiatieven dienen te lanceren en/of te stimuleren, rekening houdend met de respectieve taken van de centrale, regionale en lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren, en/of in samenwerking met de diverse betrokkenen in kwestie;
Overwegende dat het combineren van beroepstaken en uit de verzorging van kinderen voortvloeiende gezins- en opvoedingstaken moet worden gezien in een breed perspectief waarbij ook rekening wordt gehouden met de bijzondere belangen en behoeften van kinderen van verschillende leeftijdscategorieën; dat het daartoe van belang is een algemeen beleid te stimuleren om deze combinatie te verwezenlijken;
Overwegende dat het van het grootste belang is het welzijn van kinderen en gezinnen te bevorderen door ervoor te zorgen dat aan hun verschillende behoeften wordt voldaan en door daarbij rekening te houden met het feit dat de uit de verzorging en opvoeding van kinderen voortvloeiende taken zich stellen tot en met de schooljaren van de kinderen, inzonderheid wanneer ze nog zeer jong zijn;
Overwegende dat in alle Lid-Staten de vraag naar voor de ouders betaalbare kinderopvangvoorzieningen het aanbod overtreft;
Overwegende dat het gebrek aan voor de ouders betaalbare kinderopvangvoorzieningen en aan andere initiatieven waardoor ouders de gezinstaken en de zorg voor de opvoeding van kinderen kunnen combineren met hun werk of met onderwijs of een opleiding met het oog op het vinden van een baan, een enorm obstakel vormt voor vrouwen om toegang te krijgen tot en doelmatiger deel te nemen aan de arbeidsmarkt, voor de gelijkheid van de kansen van mannen en vrouwen, voor de volledige deelneming van vrouwen aan alle facetten van de samenleving en voor een doelmatige benutting van hun talent, bekwaamheid en aanleg in de huidige demografische situatie;
Overwegende dat er bovendien, zowel tussen de Lid-Staten als tussen de regio's in de Lid-Staten, ter zake verschillen bestaan;
Overwegende voorts dat betere kinderopvangvoorzieningen het vrije verkeer van werknemers op de Europese arbeidsmarkt kunnen vergemakkelijken;
Overwegende dat kinderopvangvoorzieningen openbaar of particulier, individueel of collectief kunnen zijn;
Overwegende dat kinderopvang een ruim begrip is waaronder kan worden begrepen: het opzetten van kinderopvangvoorzieningen die aan de behoeften van de kinderen beantwoorden, het toekennen van speciaal verlof aan ouders, het ontwikkelen van een passende werkomgeving, -structuur en -organisatie, alsmede de verdeling van de beroepstaken en de uit de verzorging van kinderen voortvloeiende gezins- en opvoedingstaken tussen man en vrouw;
Overwegende dat in sommige Lid-Staten, wegens het lage niveau van het nationaal inkomen en de noodzaak om de groei van de overheidsuitgaven streng te beperken, de rol van de overheid aan bijzondere beperkingen onderworpen kan zijn;
Overwegende dat de standaardclausule in de communautaire bestekken op het gebied van het structuurbeleid voorschrijft dat de acties en maatregelen binnen dit kader moeten overeenstemmen met het beleid en de wetgeving van de Gemeenschap betreffende gelijke kansen voor mannen en vrouwen en in voorkomend geval moeten bijdragen tot de implementatie daarvan; dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de maatregelen op het gebied van opleiding en infrastructuur die vereist zijn om de deelneming van vrouwen met kinderen aan het arbeidsproces te bevorderen;
Overwegende voorts dat in het uit de Structuurfondsen gefinancierde communautaire NOW-initiatief (1991-1993) ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen op het gebied van de werkgelegenheid en de beroepsopleiding wordt voorzien in aanvullende maatregelen inzake kinderopvang om vrouwen met kinderen te helpen toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt en beroepsopleidingen,
BEVEELT AAN:
Artikel 1
Doel De Lid-Staten wordt aanbevolen initiatieven te lanceren en/of geleidelijk te stimuleren om mannen en vrouwen in staat te stellen hun beroepstaken en hun uit de verzorging van kinderen voortvloeiende gezins- en opvoedingstaken te combineren.
Artikel 2
Initiatiefsferen Te dien einde wordt de Lid-Staten aanbevolen, rekening houdend met de respectieve taken van de centrale, regionale en lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren en/of in samenwerking met de centrale, regionale en lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren, initiatieven te lanceren en/of te stimuleren op de onderstaande vier gebieden:
-
1.kinderopvangvoorzieningen voor ouders die:
-
-werken,
-
-onderwijs of een opleiding volgen met het oog op het vinden van een baan, of
-
-op zoek zijn naar werk of naar onderwijs- of opleidingsmogelijkheden, met het oog op het vinden van een baan.
In deze aanbeveling wordt onder "kinderopvangvoorzieningen" verstaan, iedere openbare of particuliere, individuele of collectieve vorm van kinderopvang;
-
2.speciaal verlof voor werkende ouders die kinderen moeten verzorgen en opvoeden;
-
3.werkomgeving, structuur en organisatie van het werk om tegemoet te komen aan de behoeften van werkenden met kinderen;
-
4.de verdeling van de beroepstaken en de uit de verzorging van kinderen voortvloeiende gezins- en opvoedingstaken tussen man en vrouw.
Artikel 3
Kinderopvangvoorzieningen Met betrekking tot de kinderopvangvoorzieningen wordt de Lid-Staten aanbevolen, rekening houdend met de respectieve taken van de centrale, regionale en lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren en/of in samenwerking met de centrale, regionale of lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren, initiatieven te lanceren en/of te stimuleren, met het doel:
-
1.ouders die een beroep uitoefenen, onderwijs of een opleiding volgen met het oog op het vinden van een baan, of op zoek zijn naar werk, of naar onderwijs- of opleidingsmogelijkheden met het oog op het vinden van een baan, zoveel mogelijk toegang te verschaffen tot lokale kinderopvangvoorzieningen.
In dit verband dient er met name naar te worden gestreefd dat deze voorzieningen:
-
-voor de ouders betaalbaar zijn;
-
-een ten aanzien van gezondheid en veiligheid betrouwbare opvang combineren met een brede educatieve en pedagogische aanpak;
-
-beschikbaar worden gesteld op grond van de behoeften van ouders en kinderen;
-
-in alle gebieden en regio's van de Lid-Staten beschikbaar zijn, zowel in stedelijke als in landelijke gebieden;
-
-toegankelijk zijn voor kinderen met specifieke problemen, bij voorbeeld taalproblemen, en voor kinderen uit eenoudergezinnen en aan de behoeften van deze kinderen beantwoorden;
-
2.de flexibiliteit en de verscheidenheid van de kinderopvangvoorzieningen te bevorderen, als onderdeel van een strategie om de keuzemogelijkheden te vergroten en tegemoet te komen aan de specifieke voorkeuren, behoeften en omstandigheden van kinderen en hun ouders, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de samenhang tussen de diverse kinderopvangvoorzieningen bewaard blijft;
-
3.ernaar te streven dat zowel de basisopleiding als de bijscholing van de werknemers in de kinderopvangvoorzieningen overeenstemt met het maatschappelijke en opvoedkundige belang van hun werk;
-
4.de kinderopvangdiensten aan te moedigen nauw samen te werken met de ouders en de lokale gemeenschappen door regelmatige contacten en gegevensuitwisselingen, om tegemoet te komen aan de behoeften van de ouders en de specifieke lokale omstandigheden;
-
5.de centrale, regionale of lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren, aan te moedigen om, in overeenstemming met hun respectieve verantwoordelijkheden, een financiële bijdrage te leveren aan de totstandkoming en/of het functioneren van voor de ouders betaalbare en onderling samenhangende kinderopvangvoorzieningen die aan de ouders keuzemogelijkheden bieden.
Artikel 4
Speciaal verlof Inzake speciaal verlof voor loontrekkende ouders die belast zijn met de verzorging en opvoeding van kinderen wordt de Lid-Staten aanbevolen, rekening houdend met de respectieve taken van de sociale partners, de centrale, regionale of lokale autoriteiten, andere relevante instanties en particulieren en/of in samenwerking met de sociale partners, de centrale, regionale of lokale autoriteiten, andere relevante instanties en particulieren, initiatieven te lanceren en/of te stimuleren, ten einde op realistische wijze rekening te houden met de toegenomen deelneming van vrouwen aan het arbeidsproces.
Deze initiatieven hebben onder meer betrekking op de toekenning van speciaal verlof om loontrekkende ouders, mannen en vrouwen, die dat wensen, in staat te stellen hun beroeps-, gezins- en opvoedingstaken op doeltreffende wijze te vervullen, en verzekeren bij voorbeeld een bepaalde soepelheid in de verlofregeling.
Artikel 5
Werkomgeving, structuur en organisatie van het werk Wat de werkomgeving, de structuur en de organisatie van het werk betreft, wordt de Lid-Staten aanbevolen om, rekening houdend met de respectieve taken van de centrale, regionale of lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren en/of in samenwerking met de centrale, regionale en lokale autoriteiten, de sociale partners, andere relevante instanties en particulieren, initiatieven te lanceren en/of te stimuleren ten einde:
-
1.met name in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomsten, acties te ondersteunen om tot een werkomgeving, een structuur en een organisatie van het werk te komen die rekening houden met de behoeften van alle werkende ouders die belast zijn met de verzorging en opvoeding van kinderen;
-
2.de uitoefening en het maatschappelijk belang van de werkzaamheden van degenen die zich met kinderopvang bezighouden, op te waarderen;
-
3.onder meer in de overheidssector acties te stimuleren die een voorbeeldfunctie kunnen vervullen bij het ontwikkelen van initiatieven op dit gebied.
Artikel 6
Taakverdeling De Lid-Staten wordt aanbevolen om, onder eerbiediging van de zelfstandigheid van het individu, te bevorderen en aan te moedigen dat de mannen een groter deel van de uit de verzorging en opvoeding van kinderen voortvloeiende taken voor hun rekening nemen, om te komen tot een gelijkwaardiger verdeling van ouderschapstaken tussen mannen en vrouwen en een doelmatiger deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt mogelijk te maken.
Artikel 7
Verslag van de Commissie De Lid-Staten doen de Commissie binnen drie jaar na de aanneming van deze aanbeveling mededeling van de ter naleving ervan getroffen maatregelen, zodat de Commissie over de uitvoering van de aanbeveling een verslag kan opstellen. Gedaan te Brussel, 31 maart 1992. Voor de Raad
De Voorzitter
Vitor MARTINS
-
(1)PB nr. C 242 van 17. 9. 1991, blz. 3. (2) PB nr. C 326 van 16. 12. 1991, blz. 279. (3) PB nr. C 40 van 17. 2. 1992, blz. 88.
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.