Verslag-Van den Burg inzake arbeidsvoorwaarden uitzendkrachten krijgt meerderheid in EP
Ieke VAN DEN BURG (PES, NL)
Voorstel voor een richtlijn betreffende de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten
Doc.: A5-0356/2002
Procedure : Medebeslissing, eerste lezing
Debat : 20 november 2002
Stemming : 21 november 2002
Verslag aangenomen
Het Parlement heeft in de eerste lezing van een ontwerprichtlijn over arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten bepaald dat zulke werknemers een betere sociale bescherming moeten krijgen vanaf de eerste dag dat zij een uitzendopdracht vervullen. Tevens heeft het enkele wijzigingen aangebracht in de bepalingen die discriminatie tussen uitzendkrachten en andere werknemers moeten tegengaan.
Volgens de Commissie mag een uitzendkracht niet minder gunstig behandeld worden dan een "vergelijkbare" werknemers bij de inlenende organisatie die gelijksoortig werk verricht, hoewel uitzonderingen worden toegestaan, zoals in het geval dat een uitzendkracht een contract van onbeperkte duur heeft met een bureau of een opdracht voor korter dan zes weken vervult.
Het Parlement wil nu het uitbannen van discriminatie niet zozeer laten afhangen van de definitie van een "vergelijkbare" werknemer. Het stelt dat de essentiële arbeidsvoorwaarden voor een uitzendkracht minstens gelijk moeten zijn aan die voor een tijdelijke kracht die door de inlenende organisatie zelf is ingehuurd. Maar als een uitzendkracht tussen twee opdrachten in wordt doorbetaald door het uitzendbureau, hoeft deze kracht niet dezelfde arbeidsvoorwaarden te krijgen als die van de tijdelijke kracht van de inlenende organisatie, maar slechts die gelden voor andere uitzendkrachten van hetzelfde uitzendbureau. Daarbij moeten de lidstaten er wel voor zorgen dat misbruik van de uitzonderingsmogelijkheden wordt voorkomen. Bovendien schrapt het Parlement de uitzonderingsmogelijkheden voor uitzendkrachten die korter dan zes weken aan het werk zijn.
Volgens het Commissievoorstel mogen lidstaten verder in de mogelijkheid voorzien om collectieve arbeidsovereenkomsten af te sluiten waarin van de bovenstaande regels wordt afgeweken, maar het Parlement wil dat lidstaten dat pas doen na raadpleging van de sociale partners.