Artikel 1:
Niettegenstaande de artikelen III-130 i en III-265 i van de Grondwet, de andere bepalingen van de Grondwet, de uit hoofde daarvan vastgestelde maatregelen en de internationale overeenkomsten die door de Unie of door de Unie en haar lidstaten met één of meer derde landen zijn gesloten, heeft het Verenigd Koninkrijk het recht aan zijn grenzen met andere lidstaten ten aanzien van personen die het Verenigd Koninkrijk wensen binnen te komen de controles te verrichten die het nodig acht om:
-
a)het recht op binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk te verifiëren van burgers van lidstaten en hun gezinsleden die bij het recht van de Unie verleende rechten uitoefenen, alsmede van burgers van andere staten aan wie dergelijke rechten zijn toegekend bij een overeenkomst waardoor het Verenigd Koninkrijk gebonden is, en
-
b)te bepalen of aan andere personen al dan niet toelating wordt verleend om het Verenigd Koninkrijk binnen te komen.
Niets in de artikelen III-130 en III-265 van de Grondwet, in een andere bepaling van de Grondwet of in een uit hoofde daarvan vastgestelde maatregel doet afbreuk aan het recht van het Verenigd Koninkrijk om dergelijke controles in te voeren of uit te oefenen. Onder het Verenigd Koninkrijk worden in dit artikel ook de grondgebieden verstaan waarvan de externe betrekkingen onder de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk vallen.