Artikel 6:
-
1.De nieuwe lidstaten zijn ertoe gehouden onder de in dit protocol neergelegde voorwaarden toe te treden tot de door de huidige lidstaten en de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gezamenlijk gesloten of voorlopig toegepaste overeenkomsten of akkoorden, alsmede tot de door deze Staten gesloten overeenkomsten die verband houden met deze overeenkomsten of akkoorden.
De toetreding van de nieuwe lidstaten tot de in lid 4 genoemde overeenkomsten of akkoorden alsmede tot de overeenkomsten met Belarus, China, Chili, de Mercosur en Zwitserland, die gezamenlijk zijn gesloten of ondertekend door de Gemeenschap en haar huidige lidstaten, wordt geregeld door de sluiting van een protocol bij die overeenkomsten of akkoorden door de Raad, handelend met eenparigheid van stemmen namens de lidstaten, en de betrokken derde staat of internationale organisatie. Deze procedure geldt onverminderd de eigen bevoegdheden van de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en laat de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten op het gebied van de sluiting van dergelijke overeenkomsten in de toekomst dan wel andere, niet met de toetreding verband houdende wijzigingen onverlet. De Commissie voert namens de lidstaten onderhandelingen over deze protocollen, op basis van door de Raad met eenparigheid van stemmen goedgekeurde onderhandelingsrichtsnoeren en in overleg met een comité bestaande uit de vertegenwoordigers van de lidstaten. De Commissie dient een ontwerp van de te sluiten protocollen in bij de Raad.
-
2.Door toe te treden tot de in lid 1 bedoelde overeenkomsten en verdragen, verwerven de nieuwe lidstaten dezelfde rechten en verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten en akkoorden als de huidige lidstaten.
-
3.De nieuwe lidstaten zijn ertoe gehouden onder de in dit protocol neergelegde voorwaarden toe te treden tot de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), zulks overeenkomstig artikel 128 van die overeenkomst.
-
4.Vanaf 1 mei 2004, en in voorkomend geval in afwachting van de sluiting van de nodige protocollen als bedoeld in lid 1, passen de nieuwe lidstaten de bepalingen toe van de overeenkomsten die door de huidige lidstaten, gezamenlijk met de Gemeenschap, zijn gesloten met Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Bulgarije, Kroatië, Egypte, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Georgië, Israël, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Libanon, Mexico, Moldavië, Marokko, Roemenië, de Russische Federatie, San Marino, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Syrië, Tunesië, Turkije, Turkmenistan, Oekraïne en Oezbekistan, evenals het bepaalde in andere overeenkomsten die voor 1 mei 2004 door de huidige lidstaten, gezamenlijk met de Gemeenschap, zijn gesloten.
Eventuele aanpassingen van die overeenkomsten zullen het onderwerp vormen van met de mede-overeenkomstsluitende landen te sluiten protocollen overeenkomstig lid 1, tweede alinea. Indien de protocollen niet zijn gesloten op 1 mei 2004, nemen de Unie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de nodige maatregelen om die situatie te verhelpen.
-
5.Met ingang van 1 mei 2004 passen de nieuwe lidstaten de door de Gemeenschap met derde landen gesloten bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen toe.
De door de Unie toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van textielproducten en kleding worden aangepast om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten.
Indien de wijzigingen van de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen nog niet in werking zijn getreden op 1 mei 2004, brengt de Unie in haar regels voor de invoer van textielproducten en kleding uit derde landen de aanpassingen aan die nodig zijn om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten.
-
6.De door de Unie toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van staal en staalproducten worden aangepast op basis van de invoer van de nieuwe lidstaten van staalproducten van oorsprong uit de betrokken leverancierlanden over de onmiddellijk aan de ondertekening van het toetredingsverdrag voorafgaande jaren.
-
7.Visserijovereenkomsten die vóór 1 mei 2004 door de nieuwe lidstaten met derde landen zijn gesloten, worden beheerd door de Unie.
De rechten en plichten die voor de nieuwe lidstaten uit deze overeenkomsten voortvloeien, blijven onverlet gedurende een periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.
Zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten, stelt de Raad, per geval, op voorstel van de Commissie, de passende Europese besluiten vast voor de voortzetting van de visserijactiviteiten die het onderwerp van die overeenkomsten vormen, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde overeenkomsten met ten hoogste één jaar te verlengen.
-
8.Met ingang van 1 mei 2004 zeggen de nieuwe lidstaten elke vrijhandelsovereenkomst met derde landen, inclusief de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst, op.
Voorzover de overeenkomsten tussen één of meer nieuwe lidstaten enerzijds, en één of meer derde landen anderzijds, niet verenigbaar zijn met de verplichtingen die voortvloeien uit de Grondwet, en met name uit dit protocol, worden door de nieuwe lidstaat of nieuwe lidstaten alle passende maatregelen genomen om geconstateerde onverenigbaarheden weg te werken. Indien een nieuwe lidstaat moeilijkheden ondervindt om een overeenkomst aan te passen die vóór de toetreding met één of meer derde landen is gesloten, trekt hij zich terug uit die overeenkomst met inachtneming van de daarin vervatte voorwaarden.
-
9.De nieuwe lidstaten treffen de passende maatregelen om zo nodig hun positie ten aanzien van internationale organisaties en internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of andere lidstaten eveneens partij zijn, aan te passen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hun toetreding tot de Unie.
Met name zeggen zij, op 1 mei 2004 of zo spoedig mogelijk daarna, de internationale visserijovereenkomsten en hun lidmaatschap van internationale visserijorganisaties op waarbij ook de Unie partij is, tenzij hun lidmaatschap geen verband houdt met visserijzaken.
(1) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.