Titel 4 - Het Gerecht
Inhoudsopgave van deze pagina:
- 47: Algemene bepalingen
- 48: Gerecht telt vijfentwintig rechters
- 49: Selectie leden Gerecht voor functie advocaat-generaal
- 50: Kamers
- 51: Geen bevoegdheid van het Gerecht in specifieke gevallen
- 52: Inzet ambtenaren en personeelsleden van het Hof voor het Gerecht
- 53: Procedure voor het Gerecht
- 54: Vergissing in adressering (Gerecht of Hof) bij toezending verzoekschriften en processtukken
- 55: Kennisgeving beslissingen van het Gerecht
- 56: Hogere voorziening
- 57: Hogere voorziening bij het Hof
- 58: Slechts hogere voorziening bij rechtsvragen
- 59: Procedure bij het Hof in geval van hogere voorziening
- 60: Geen opschortende werking van hogere voorziening
- 61: Vernietiging beslissing van het Gerecht door het Hof bij gegrondheid hogere voorziening
- 62: Heroverweging beslissing door Gerecht na verzoek advocaat generaal van het Hof
47: Algemene bepalingen
Artikel 9, eerste alinea, en de artikelen 14 en 15, artikel 17, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea, en artikel 18 zijn van toepassing op het Gerecht en op zijn leden.
De artikelen 10, 11 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de griffier van het Gerecht.
Noot PDC:
Artikelen waarnaar verwezen wordt:
48: Gerecht telt vijfentwintig rechters
Het Gerecht bestaat uit vijfentwintig rechters.
49: Selectie leden Gerecht voor functie advocaat-generaal
De leden van het Gerecht kunnen worden aangewezen om de functie van advocaat-generaal te bekleden.
De advocaat-generaal heeft tot taak in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijk heid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken die aan het Gerecht zijn voor gelegd, teneinde dit ter zijde te staan bij de vervulling van zijn taak.
De criteria voor de selectie van de zaken en de wijze waarop de advocaten-generaal worden aange wezen, worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
Een lid van het Gerecht dat is aangewezen om in een zaak de functie van advocaat-generaal te bekleden, mag niet deelnemen aan de berechting van die zaak.
50: Kamers
Het Gerecht houdt zitting in kamers bestaande uit drie of vijf rechters. De rechters kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.
Het reglement voor de procesvoering regelt de samenstelling van de kamers en bepaalt van welke zaken zij kennis nemen. In sommige, door het reglement voor de procesvoering vastgestelde gevallen, kan het Gerecht voltallig of in enkelvoudige kamer zitting houden.
Het reglement voor de procesvoering kan ook bepalen dat, in de gevallen en onder de voorwaarden die daarin worden vastgesteld, het Gerecht in grote kamer zitting houdt.
51: Geen bevoegdheid van het Gerecht in specifieke gevallen
In afwijking van het bepaalde in artikel III-358, lid 1, van de Grondwet zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden de in de artikelen III-365 en III-367 van de Grondwet bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen
-
a)een handeling of een nalaten te besluiten van het Europees Parlement of de Raad, of van beide instellingen tezamen, met uitzondering van:
-
-de Europese besluiten van de Raad op grond van artikel III-168, lid 2, derde alinea, van de Grondwet;
-
-de handelingen van de Raad op grond van een handeling van de Raad betreffende de handelspolitieke beschermingsmaatregelen in de zin van artikel III-315 van de Grondwet;
-
-de handelingen van de Raad waarbij deze uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig artikel I-37, lid 2, van de Grondwet uitoefent;
-
b)een handeling of een nalaten te besluiten van de Commissie op grond van artikel III-420, lid 1, van de Grondwet.
Eveneens aan het Hof van Justitie voorbehouden zijn de in voornoemde artikelen bedoelde beroepen die door een instelling van de Unie worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten te besluiten van het Europees Parlement, de Raad, deze beide instellingen tezamen of de Commissie, en door een instelling tegen een handeling of een nalaten te besluiten van de Europese Centrale Bank.
52: Inzet ambtenaren en personeelsleden van het Hof voor het Gerecht
De president van het Hof van Justitie en de president van het Gerecht bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop ambtenaren en andere personeelsleden bij het Hof in het belang van de dienst hun diensten aan het Gerecht verlenen. Bepaalde ambtenaren of andere personeelsleden ressorteren onder de griffier van het Gerecht, onder het gezag van de president van het Gerecht.
53: Procedure voor het Gerecht
De procedure voor het Gerecht wordt geregeld in titel III.
De procedure voor het Gerecht wordt, voorzover nodig, gepreciseerd en aangevuld door het regle ment voor de procesvoering van het Gerecht. Het reglement voor de procesvoering kan afwijken van artikel 40, vierde alinea, en van artikel 41, wanneer dat wegens de bijzonderheden van de geschillen op het gebied van de intellectuele eigendom noodzakelijk is.
In afwijking van artikel 20, vierde alinea, kan de advocaat-generaal zijn met redenen omklede conclusie schriftelijk nemen.
54: Vergissing in adressering (Gerecht of Hof) bij toezending verzoekschriften en processtukken
Wanneer een tot het Gerecht gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Hof van Justitie, wordt het door hem onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Gerecht. Evenzo, wanneer een tot het Hof gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Gerecht, wordt het door hem onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Hof.
Wanneer het Gerecht vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is, verwijst het de zaak naar het Hof. Evenzo, wanneer het Hof vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, verwijst het de zaak naar het Gerecht dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.
Wanneer bij het Hof en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die hetzelfde voorwerp hebben of die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, kan het Gerecht, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het Hof arrest heeft gewezen, dan wel, als het beroepen op grond van artikel III-365 van de Grondwet of artikel 146 van het EGA-Verdrag betreft, zich onbevoegd verklaren opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen. Onder dezelfde voorwaarden kan ook het Hof besluiten zijn behandeling te schorsen. De procedure voor het Gerecht vindt dan doorgang.
Wanneer een lidstaat en een instelling eenzelfde handeling betwisten, verklaart het Gerecht zich onbevoegd opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen.
55: Kennisgeving beslissingen van het Gerecht
Van eindbeslissingen van het Gerecht, beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet ontvankelijkheid, geeft de griffier van het Gerecht kennis aan alle partijen, alsook aan alle lidstaten en aan de instellingen van de Unie, zelfs indien deze zich niet in de zaak voor het Gerecht hebben gevoegd.
56: Hogere voorziening
Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing kan bij het Hof van Justitie een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet ontvankelijkheid.
Hogere voorziening staat open voor iedere partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere interveniërende partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open, wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.
Met uitzondering van zaken betreffende geschillen tussen de Unie en hun personeelsleden, staat hogere voorziening eveneens open voor de lidstaten en de instellingen van de Unie die zich niet in het geding voor het Gerecht hebben gevoegd. In dit geval verschilt de positie van die lidstaten en instellingen niet van de positie van lidstaten of instellingen die in eerste aanleg zouden zijn geïntervenieerd.
57: Hogere voorziening bij het Hof
Hogere voorziening bij het Hof van Justitie staat open tegen beslissingen van het Gerecht waarbij een verzoek tot interventie wordt afgewezen. Het verzoek om hogere voorziening moet door degene wiens verzoek is afgewezen, worden ingediend binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van de afwijzende beslissing.
Tegen iedere beslissing die door het Gerecht krachtens artikel III-379, leden 1 en 2 of artikel III-401, vierde alinea, van de Grondwet dan wel krachtens artikel 157 of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag wordt genomen, staat voor de partijen in het geding hogere voorziening open gedurende twee maanden vanaf de betekening ervan.
Over de in de eerste en tweede alinea bedoelde hogere voorziening wordt beslist volgens de in artikel 39 bedoelde procedure.
58: Slechts hogere voorziening bij rechtsvragen
Het verzoek aan het Hof van Justitie om hogere voorziening kan alleen rechtsvragen betreffen. Het kan gebaseerd zijn op middelen, ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht, op onregelmatig heden in de procedure voor het Gerecht waardoor aan de belangen van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, of op schending van het recht van de Unie door het Gerecht.
Het verzoek om hogere voorziening kan niet uitsluitend betrekking hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten.
59: Procedure bij het Hof in geval van hogere voorziening
In geval van hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht omvat de procedure voor het Hof van Justitie een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Onder de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde voorwaarden kan het Hof, de advocaat-generaal en de partijen gehoord, zonder mondelinge behandeling beslissen.
60: Geen opschortende werking van hogere voorziening
Onverminderd artikel III-379, leden 1 en 2, van de Grondwet dan wel artikel 157 van het EGA-Verdrag, heeft het verzoek om hogere voorziening geen opschortende werking.
In afwijking van artikel III-380 van de Grondwet treden beslissingen van het Gerecht houdende nietigverklaring van een Europese wet of een Europese verordening die verbindend is in al haar onderdelen en die rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat, eerst in werking na afloop van de termijn bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van dit statuut, of, indien binnen deze termijn een verzoek om hogere voorziening is ingediend, nadat dit verzoek is verworpen, onverminderd het feit dat een partij het Hof van Justitie krachtens artikel III-379, leden 1 en 2, van de Grondwet dan wel artikel 157 van het EGA-Verdrag kan verzoeken om opschorting van de werking van de nietig verklaarde Europese wet of Europese verordening of om enige andere voorlopige maatregel.
61: Vernietiging beslissing van het Gerecht door het Hof bij gegrondheid hogere voorziening
In geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening vernietigt het Hof van Justitie de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.
Indien de zaak wordt verwezen, is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof over de rechtsvragen.
In geval van gegrondheid van een verzoek om hogere voorziening van een lidstaat of een instelling van de Unie die zich niet in de zaak voor het Gerecht heeft gevoegd, kan het Hof, indien het zulks noodzakelijk acht, verklaren welke gevolgen van de vernietigde beslissing van het Gerecht als definitief worden beschouwd ten aanzien van de andere partijen in het geschil.
62: Heroverweging beslissing door Gerecht na verzoek advocaat generaal van het Hof
In de in artikel III-358, leden 2 en 3, van de Grondwet bedoelde gevallen kan de eerste advocaat generaal het Hof van Justitie voorstellen, de beslissing van het Gerecht te heroverwegen, wanneer hij van oordeel is dat er een ernstig risico bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.
Het voorstel moet binnen een maand na de uitspraak van het Gerecht gedaan worden. Het Hof beslist binnen een maand na het door de eerste advocaat-generaal gedane voorstel of heroverweging van de uitspraak noodzakelijk is.