Titel II - Non-discriminatie en burgerschap
Inhoudsopgave van deze pagina:
III-7: Verbod op discriminatie
Het in artikel I-4, lid 2, bedoelde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit kan bij Europese wet of kaderwet worden geregeld.
III-8: Maatregelen tegen discriminatie
-
1.Onverminderd de overige bepalingen van de Grondwet, en binnen de grenzen van de in de Grondwet aan de Unie toegekende bevoegdheden, kunnen bij Europese wet of kaderwet van de Raad de nodige maatregelen worden vastgesteld om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.
-
2.In afwijking van lid 1 kunnen Bbij Europese wet of kaderwet de grondbeginselen betreffende de stimuleringsmaatregelen van de Unie, alsmede die maatregelen zelf worden vastgesteld, ter ondersteuning van de maatregelen die de lidstaten treffen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen, met uitzondering van enige harmonisatie van hun wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen.
III-9: Recht van vrij verkeer en vrij verblijf
-
1.Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om de uitoefening van het in de artikelen I-8, lid 2, onder a), bedoelde recht van vrij verkeer en vrij verblijf voor iedere burger van de Unie te vergemakkelijken en de Grondwet niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen daartoe worden vastgesteld.
-
2.Voor de in lid 1 genoemde doeleinden en tenzij de Grondwet in de hiertoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen bij Europese wet of kaderwet van de Raad van Ministers tevens maatregelen worden vastgesteld inzake paspoorten, identiteitskaarten, verblijfstitels en andere daarmee gelijkgestelde documenten, alsmede maatregelen inzake sociale zekerheid of sociale bescherming. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
III-10: Actief en passief kiesrecht
Bij Europese wet of kaderwet van de Raad worden voor iedere burger van de Unie in de lidstaat waar hij verblijft en waarvan hij geen onderdaan is, nadere bepalingen vastgesteld betreffende de uitoefening van het in de artikelen I-8, lid 2, onder b), bedoelde actieve en passieve kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement. Deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen, indien zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een lidstaat.
Het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement wordt uitgeoefend onverminderd artikel III-232, lid 1, en ter toepassing van het kiesrecht vastgestelde maatregelen.
III-11: Diplomatieke en consulaire bescherming
De lidstaten stellen regels vast voor de in artikel I-8, lid 2, onder c), bedoelde diplomatieke en consulaire bescherming van de burgers van de Unie in derde landen.
De lidstaten leiden de internationale onderhandelingen in die met het oog op deze bescherming vereist zijn.
De Raad kan bij Europese wet maatregelen ter bevordering van deze bescherming vaststellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
III-12: Talen
De talen waarin iedere burger van de Unie krachtens artikel I-8, lid 2, onder d), het recht heeft de instellingen en de adviesorganen aan te schrijven en antwoord te krijgen, worden genoemd in artikel IV-10. De in dat artikel bedoelde instellingen en adviesorganen worden genoemd in de artikelen I-18, lid 2, I-29, I-30 en I-31; ook de Europese ombudsman behoort hiertoe.
III-13: Verslag van Commissie inzake grondrechten
De Commissie brengt om de drie jaar aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan het Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van artikel I-8 en van deze titel. In dit verslag wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de Unie.
Op basis van dit verslag en onverminderd de overige bepalingen van de Grondwet, kunnen bij wet of kaderwet van de Raad maatregelen ter aanvulling van de in artikel I-8 vastgelegde rechten worden vastgesteld. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring van het Europees Parlement. Deze wet of kaderwet treedt slechts in werking nadat hij door de lidstaten overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke bepalingen is aangenomen.