Hoofdstuk I - Institutioneel kader

Inhoudsopgave van deze pagina:

I-18: De instellingen van de Unie

  • 1. 
    De Unie beschikt over een institutioneel kader, dat ertoe strekt:
    • haar belangen en de belangen van haar burgers en van haar lidstaten te dienen,
    • de samenhang, de doeltreffendheid en de continuïteit van haar beleid en haar optreden te verzekeren.
  • 3. 
    Elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend en volgens de daarin bepaalde procedures en voorwaarden. De instellingen werken loyaal samen.
 

I-19: Het Europees Parlement

  • 1. 
    Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevings- en de begrotingstaak uit. Het oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden politieke controle- en raadgevingstaken uit. Het Parlement kiest de voorzitter van de Commissie.
  • 2. 
    Het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie. Hun aantal bedraagt niet meer dan zevenhonderdvijftig. De burgers zijn degressief evenredig vertegenwoordigd, met een minimum van zes leden per lidstaat. Geen enkele lidstaat krijgt meer dan zesennegentig zetels toegewezen.

    Lang genoeg voor de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009, en vervolgens met het oog op volgende verkiezingen naar gelang van de behoefte, stelt de Europese Raad met eenparigheid van stemmen op initiatief van en na goedkeuring door het Europees Parlement een Europees besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement vast, met inachtneming van de in de voorgaande alinea vermelde beginselen.

2 bis. De leden van het Europees Parlement worden voor een periode van vijf jaar gekozen door middel van rechtstreekse, algemene, vrije en geheime verkiezingen.

  • 3. 
    Het Europees Parlement kiest uit zijn leden de voorzitter en het bureau.

 

Overgangsbepalingen

 

I-20: De Europese Raad

  • 1. 
    De Europese Raad geeft aan de Unie de voor haar ontwikkeling nodige impulsen en stelt haar algemene politieke richtsnoeren en prioriteiten vast. Hij oefent geen wetgevingstaken uit.
  • 3. 
    De Europese Raad komt elk kwartaal na een convocatie door zijn voorzitter bijeen. Indien de agenda zulks vereist, kunnen de leden van de Europese Raad besluiten zich te laten bijstaan worden bijgestaan door een minister en, wat de voorzitter van de Commissie betreft, door een Europese commissaris. Indien de situatie zulks vereist, roept de voorzitter een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeen.
  • 4. 
    Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit.

I-21: De voorzitter van de Europese Raad

  • 1. 
    De Europese Raad kiest met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn voorzitter voor een periode van tweeëneenhalf jaar. De voorzitter is eenmaal herkiesbaar. Indien de voorzitter verhinderd is of ernstig tekortschiet, kan de Europese Raad volgens dezelfde procedure een einde maken aan zijn mandaat.
  • 2. 
    De voorzitter van de Europese Raad:
    • a) 
      leidt en stimuleert de besprekingen van de Europese Raad;
    • b) 
      zorgt, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en op basis van de besprekingen van de Raad Algemene Zaken, voor de voorbereiding en de continuïteit van de besprekingen van de Europese Raad;
    • c) 
      bevordert de samenhang en de consensus binnen de Europese Raad;
    • d) 
      legt na afloop van iedere bijeenkomst van de Europese Raad een verslag voor aan het Europees Parlement.

    De voorzitter van de Europese Raad zorgt op zijn niveau en in die hoedanigheid voor de externe vertegenwoordiging van de Unie in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, onverminderd de bevoegdheden van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie.

  • 3. 
    De voorzitter van de Europese Raad kan geen nationaal mandaat uitoefenen.

 

I-22: De Raad van Ministers

  • 1. 
    De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Hij oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden beleidsbepalende en coördinerende taken uit.
  • 2. 
    De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om de regering van de lidstaat namens welke hij optreedt, te binden en het stemrecht uit te oefenen.
  • 3. 
    Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, besluit de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

 

I-23: De formaties van de Raad van Ministers

  • 1. 
    De Raad komt in verschillende formaties bijeen.
  • 2. 
    De Raad Algemene Zaken draagt zorg voor de samenhang van de besprekingen van de verschillende Raadsformaties. Hij verzorgt samen met de voorzitter van de Europese Raad en met de Commissie de voorbereiding en de voortgangsbewaking van de bijeenkomsten van de Europese Raad.
  • 3. 
    De Raad Buitenlandse Zaken werkt het externe optreden van de Unie uit volgens de door de Europese Raad vastgestelde strategische richtlijnen en draagt zorg voor de samenhang in het optreden van de Unie.
  • 4. 
    De Europese Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een Europees besluit houdende de lijst van de overige Raadsformaties vast. [*]

4bis. Een Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten is belast met de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad.

  • 5. 
    De Raad beraadslaagt en stemt in openbare zitting over een ontwerp-wetgevingsbesluit. Daartoe wordt iedere Raadszitting gesplitst in twee delen, die gewijd worden aan beraadslagingen over de wetgevingsbesluiten van de Unie respectievelijk niet-wetgevende werkzaamheden.
  • 6. 
    Het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken wordt volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid uitgeoefend door de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad, onder de voorwaarden die door de Europese Raad bij Europees besluit worden vastgesteld. De Europese Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Verklaring voor de Slotakte ad artikel I-23

De door de Raad op te stellen lijst van Raadsformaties wordt gebaseerd op de door de Europese Raad te Sevilla gemaakte afspraken. [**]

 

I-24: Omschrijving van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en in de Raad

  • 1. 
    Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die ten minste 15 in aantal zijn en lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de Unie.

    Een blokkerende minderheid moet ten minste vier leden van de Raad omvatten, bij ontstentenis waarvan de gekwalificeerde meerderheid wordt geacht te zijn bereikt.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 wordt, wanneer de Raad niet besluit op basis van een voorstel van de Commissie of van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, onder gekwalificeerde meerderheid verstaan 72% van de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de Unie. [*]

Gevallen waarin slechts sommige leden van de Raad stemrecht hebben:

In gevallen waarin slechts sommige leden van de Raad stemrecht hebben (bv. nauwere samenwerking of eurozone), zullen de bepalingen van de grondwet die specifiek de gekwalificeerde meerderheid in dergelijke gevallen definiëren, worden aangepast.

Die aanpassing zal bestaan in het invoegen in deze bepalingen van de in artikel I-24, leden 1 en 2, genoemde percentages, zodat ze slechts van toepassing zijn op leden van de Raad die stemrecht hebben en op de bevolking van de lidstaten die zij vertegenwoordigen. Wat de aanpassing van het cijfer in de tweede alinea van lid 1 betreft, zal het aantal leden van de Raad het minimumaantal zijn dat op grond van het bevolkingscriterium een blokkerende minderheid kan vormen, plus één.

Verklaring voor de Slotakte

De Conferentie verklaart dat het Europese besluit betreffende de uitvoering van artikel I-24 door de Raad zal worden aangenomen op de dag waarop het Verdrag tot instelling van een grondwet voor Europa in werking treedt.

Noot [*] bij lid 2

Voorbeelden van gevallen waarin de Raad zonder voorstel van de Commissie besluit:

  • JBZ-aangelegenheden, wanneer de Raad op initiatief van de lidstaten besluit,
  • aangelegenheden op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, wanneer de Raad op eigen initiatief besluit,
  • bij het economisch en monetair beleid, wanneer de Raad op aanbeveling van de Commissie of van de Europese Centrale Bank besluit,
  • wanneer een lidstaat wordt geschorst of zich terugtrekt,
  • bij diverse benoemingen.

Verwante Protocollen en Verklaringen

 

I-25: De Europese Commissie

  • 1. 
    De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet erop toe dat zowel de bepalingen van de Grondwet als de maatregelen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen, worden toegepast.

    Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie.

    Zij voert de begroting uit en beheert programma's.

    Zij oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden tevens coördinatie-, uitvoerings- en beheerstaken uit.

    Zij draagt zorg voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in andere in de Grondwet genoemde gevallen.

    Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie met het oog op de totstandbrenging van interinstitutionele akkoorden.

  • 2. 
    Wetgevingshandelingen van de Unie kunnen alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, tenzij in de Grondwet anders is bepaald. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
  • 3. 
    De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
  • 4. 
    De leden van de Commissie worden gekozen op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet, en bieden alle waarborgen voor onafhankelijkheid.
  • 5. 
    De eerste Commissie die wordt benoemd krachtens de bepalingen van de Grondwet, bestaat uit één onderdaan van elke lidstaat, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die een van de vice-voorzitters van de Commissie is.
  • 6. 
    Vanaf het verstrijken van de ambtstermijn van de in lid 5 bedoelde Commissie bestaat de Commissie uit een aantal leden, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, dat overeenstemt met tweederde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.

    Zij worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten, uit de onderdanen van de lidstaten gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen bij Europees besluit vastgesteld op basis van de volgende beginselen:

    • a) 
      de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal ambtstermijnen van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
    • b) 
      onverminderd punt a), weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten van de Unie.
  • 7. 
    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd artikel I-27, lid 2, vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering of enige instelling, enig orgaan of enige instantie. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met het karakter van hun ambt of met de uitvoering van hun taak.
  • 8. 
    De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Deze instelling kan zich volgens de procedure van artikel III-243 uitspreken over een motie van afkeuring betreffende de Commissie. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, treden de leden van de Commissie collectief af en legt ook de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zijn functie in de Commissie neer.
 

I-26: De voorzitter van de Europese Commissie

  • 1. 
    Rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadpleging, draagt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bij het Europees Parlement een kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie voor.

    Deze kandidaat wordt door het Parlement met meerderheid van stemmen van de leden gekozen. Indien de kandidaat bij de stemming geen meerderheid behaalt, draagt de Europese Raad, handelend met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, binnen een maand een nieuwe kandidaat voor die volgens dezelfde procedure door het Parlement wordt gekozen.

  • 2. 
    De Raad stelt in overeenstemming met de verkozen voorzitter de lijst vast van de overige personen die hij voornemens is tot lid van de Commissie te benoemen. Zij worden gekozen op grond van de voordrachten van de lidstaten, in overeenstemming met de criteria van artikel I-25, lid 4 en lid 6, tweede alinea.

    De voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en de overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming in het Europees Parlement. Op grond van deze goedkeuring wordt de Commissie door de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.

  • 3. 
    De voorzitter van de Commissie:
    • a) 
      stelt de richtsnoeren vast met inachtneming waarvan de Commissie haar opdracht vervult;
    • b) 
      beslist over de interne organisatie van de Commissie en waarborgt zodoende de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden;
    • c) 
      benoemt uit de leden van de Commissie de vice-voorzitters, behoudens de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie.

    Een lid van de Commissie treedt af indien de voorzitter hem daarom verzoekt. De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie treedt volgens de procedure van artikel I-27, lid 1, af indien de voorzitter hem daarom verzoekt.

 

I-27: De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie

  • 1. 
    De Europese Raad benoemt met instemming van de voorzitter van de Europese Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie. De Europese Raad kan zijn ambtstermijn volgens dezelfde procedure beëindigen.
  • 2. 
    De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. Hij draagt met zijn voorstellen bij tot de uitwerking van dit beleid, dat hij als mandataris van de Raad van Ministers uitvoert. Hij handelt op dezelfde wijze ten aanzien van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
  • 3. 
    De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie is voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken.
  • 4. 
    De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie is een van de vice-voorzitters van de Commissie. Hij waakt over de innerlijke samenhang van het externe optreden van de Unie. Binnen de Commissie is hij belast met de taken van de Commissie op het gebied van de externe betrekkingen en met de coördinatie van de overige aspecten van het externe optreden van de Unie. Bij de uitoefening van zijn taken in de Commissie, en alleen binnen het bestek daarvan, is de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie onderworpen aan de procedures tot regeling van de werking van de Commissie, voorzover dit strookt met de leden 2 en 3. [*]

 

I-28: Het Hof van Justitie van de Europese Unie

  • 1. 
    Het Hof van Justitie van de Europese Unie omvat het Hof van Justitie, de Rechtbank van de Europese Unie en gespecialiseerde rechtbanken. Het Hof verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Grondwet.

    De lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om effectieve rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te waarborgen.

  • 2. 
    Het Europees Hof van Justitie bestaat uit één rechter per lidstaat. Het wordt bijgestaan door advocaten-generaal.

    De Rechtbank van de Europese Unie telt ten minste één rechter per lidstaat.

    De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie en de rechters van de Rechtbank van de Europese Unie worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en voldoen aan de voorwaarden van de artikelen III-260 en III-261.

    Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor een periode van zes jaar benoemd. De rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.

  • 3. 
    Het Hof van Justitie van de Europese Unie doet uitspraak overeenkomstig het bepaalde van deel III:
    • a) 
      inzake door een lidstaat, een instelling of een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep;
    • b) 
      geeft, op verzoek van de nationale rechterlijke instanties, prejudiciële beslissingen over de uitlegging van het recht van de Unie en over de geldigheid van de handelingen van de instellingen;
    • c) 
      doet uitspraak inzake de andere in de Grondwet bepaalde gevallen.