Titel VII - Gemeenschappelijke bepalingen
Inhoudsopgave van deze pagina:
- III-326: Europese verordeningen voor overzeese gebiedsdelen
- III-327: Eigendomsrechten lidstaten
- III-328: Handelingsbevoegdheid van de Unie in de lidstaten
- III-329: Statuut Europese ambtenaren
- III-330: Vergaring informatie en verificaties door de Commissie
- III-331: Communautaire statistieken
- III-332: Geheimhoudingsplicht
- III-333: Aansprakelijkheid bij contractuele en niet-contractuele schade
- III-334: Locatie instellingen van de Unie
- III-335: Taalgebruik door de instellingen
- III-336: Immuniteiten van de Unie
- III-337: Geschil betreffende uitleg of toepassing Grondwet
- III-338: Overeenkomsten van voor de datum van toetreding tot de Unie
- III-339: Regels waarvoor de Grondwet geen beletsel vormt
III-326: Europese verordeningen voor overzeese gebiedsdelen
Gezien de structurele economische en sociale situatie van de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, welke factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, Europese verordeningen en besluiten vast die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van de Grondwet, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
De in de eerste alinea bedoelde maatregelen hebben met name betrekking op het douane- en handelsbeleid, het fiscaal beleid, vrijhandelszones, het landbouw- en visserijbeleid, voorwaarden voor het aanbod van grondstoffen en essentiële consumptiegoederen, staatssteun en de voorwaarden voor toegang tot de structuurfondsen en tot horizontale programma's van de Unie.
De Raad neemt de in de eerste alinea bedoelde maatregelen aan, rekening houdend met de bijzondere kenmerken en beperkingen van de ultraperifere gebieden en zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid.
III-327: Eigendomsrechten lidstaten
De Grondwet laat de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet.
III-328: Handelingsbevoegdheid van de Unie in de lidstaten
In elk der lidstaten heeft de Unie de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met na me roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. Te dien einde wordt zij door de Commissie vertegenwoordigd.
III-329: Statuut Europese ambtenaren
Het statuut van de ambtenaren van de Unie, alsmede de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, worden bij wet vastgesteld. Het wordt vastgesteld na raadpleging van de andere betrokken instellingen.
III-330: Vergaring informatie en verificaties door de Commissie
Voor de vervulling van de haar opgedragen taken kan de Commissie, binnen de grenzen en onder de voorwaarden door de Raad overeenkomstig de Grondwet vastgesteld, alle gegevens verzamelen en alle noodzakelijke verificaties verrichten.
III-331: Communautaire statistieken
-
1.Onverminderd artikel 5 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank worden de maatregelen voor de opstelling van statistieken, wanneer zulks voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap Unie nodig is, vastgesteld bij een wet of een kaderwet.
-
2.De productie van communautaire statistieken geschiedt op basis van onpartijdigheid, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding; het mag geen buitensporige lasten voor de economische actoren met zich mee brengen.
III-332: Geheimhoudingsplicht
De leden van de instellingen van de Unie, de leden van de comités, alsmede de ambtenaren en personeelsleden van de Unie zijn gehouden, zelfs na afloop van hun functie, de inlichtingen die naar hun aard vallen onder de geheimhoudingsplicht en met name de inlichtingen betreffende de ondernemingen en hun handelsbetrekkingen of de bestanddelen van hun kostprijzen, niet openbaar te maken.
III-333: Aansprakelijkheid bij contractuele en niet-contractuele schade
De contractuele aansprakelijkheid van de Unie wordt beheerst door de wet welke op het betrokken contract van toepassing is.
Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Unie overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.
De tweede alinea is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de schade die door de Europese Centrale Bank of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.
De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens de Unie wordt geregeld bij de bepalingen welke hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.
III-334: Locatie instellingen van de Unie
De zetel van de instellingen van de Unie wordt in onderlinge overeenstemming door de regeringen der lidstaten vastgesteld.
III-335: Taalgebruik door de instellingen
De regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Unie wordt, onverminderd het statuut van het Hof van Justitie, bij een met eenparigheid van stemmen door de Raad aangenomen verordening vastgesteld.
III-336: Immuniteiten van de Unie
De Unie geniet, overeenkomstig de bepalingen van het aan dit Verdrag gehechte Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten welke nodig zijn ter vervulling van haar taak. Dit zelfde geldt voor de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank.
III-337: Geschil betreffende uitleg of toepassing Grondwet
De lidstaten verbinden zich, een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van de Grondwet niet op andere wijze te doen beslechten dan in deze Grondwet is voorgeschreven.
III-338: Overeenkomsten van voor de datum van toetreding tot de Unie
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van deze Grondwet niet aangetast.
Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door elke lidstaat in de Grondwet toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten.
III-339: Regels waarvoor de Grondwet geen beletsel vormt
-
1.De Grondwet vormt geen beletsel voor de volgende regels:
-
a)geen enkele lidstaat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
-
b)elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de interne markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.
-
-
2.De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie een Europees besluit vaststellen tot wijziging van de lijst van de producten waarop de bepalingen van lid 1, b), van toepassing zijn, die hij op 15 april 1958 heeft vastgesteld.