Afdeling 2 - Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid
Inhoudsopgave van deze pagina:
III-205: Missies
-
1.De in [artikel 32, lid 1, van deel I] van de Grondwet bedoelde missies, waarbij de Unie militaire en civiele middelen kan inzetten, omvatten gezamenlijke ontwapeningsacties, humanitaire en reddingsmissies, missies voor advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventie- en vredeshandhavingsmissies, missies van strijdkrachten op het gebied van crisis beheersing, met inbegrip van het tot stand brengen van vrede, stabiliseringsoperaties aan het eind van conflicten. Al deze missies kunnen tot de strijd tegen het terrorisme bijdragen, ook door middel van steun aan derde landen om het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden.
-
2.De Raad neemt met eenparigheid van stemmen de besluiten aan betreffende de in dit lid bedoelde missies en stelt doel en draagwijdte ervan vast, alsmede de algemene voorschriften voor de uitvoering ervan. De minister van Buitenlandse Zaken ziet onder gezag van de Raad en in nauw en voortdurend contact met het Politiek en Veiligheidscomité toe op de coördinatie van de civiele en militaire aspecten van deze missies.
III-206: Samenwerking bij de uitvoering van een missie
-
1.In het kader van de besluiten die overeenkomstig [artikel 17] van deze titel zijn aangenomen, kan de Raad de uitvoering van een missie toevertrouwen aan een groep lidstaten die over de nodige vermogens beschikken en zich met de missie willen belasten. Deze lidstaten regelen in samenspraak met de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie onderling het beheer van de missie.
-
2.De Raad wordt door de deelnemende lidstaten regelmatig op de hoogte gehouden van de stand van de missie, en wordt door die lidstaten verzocht zich uit te spreken indien de uitvoering van de missie nieuwe, zwaarwegende gevolgen me t zich meebrengt of een wijziging van de door de Raad krachtens [artikel 17, lid 2], van deze titel overeengekomen doelstelling, reikwijdte of uitvoeringsbepalingen vereist. In dat geval neemt de Raad de nodige besluiten.
III-207: Europees bureau voor bewapening en strategisch onderzoek
-
1.Het Europees Bureau voor bewapening, onderzoek en militaire vermogens, dat onder het gezag van de Raad ressorteert, heeft tot taak:
-
a)bij te dragen tot het vaststellen van de na te streven militaire vermogens van de lidstaten en de nakoming van de door de lidstaten aangegane verbintenissen inzake vermogens te evalueren;
-
b)het harmoniseren van de operationele behoeften en het hanteren van doelmatige en onderling verenigbare aankoopmethoden te bevorderen;
-
c)multilaterale projecten voor te stellen om de doelstellingen in termen van militaire vermogens te halen, de door de lidstaten uitgevoerde programma's te coördineren en de specifieke samenwerkingsprogramma's te beheren;
-
d)onderzoek inzake defensietechnologie te ondersteunen, en gezamenlijke onderzoeksactiviteiten en studies naar technische oplossingen die beantwoorden aan toekomstige operationele behoeften, te coördineren en te plannen;
-
e)bij te dragen tot de vaststelling en in voorkomend geval de uitvoering van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de efficiëntie van de militaire uitgaven te verbeteren.
-
-
2.Het Bureau staat open voor alle lidstaten die daaraan wensen deel te nemen. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid een besluit vast waarin het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Bureau zijn vastgelegd. Daarin moet rekening worden gehouden met de mate van daadwerkelijke deelname aan de activiteiten van het Bureau. Binnen het Bureau worden specifieke groepen lidstaten gevormd die gezamenlijke projecten uitvoeren. Het Bureau vervult zijn taken zover nodig in overleg met de Commissie.
III-208: Werking van de gestructureerde samenwerking
De lidstaten die voldoen aan criteria inzake grote militaire vermo gens en die op dit gebied verdere verbintenissen willen aangaan met het oog op veeleisender missies, en waarvan de lijst staat in Protocol X bij de Grondwet, stellen onderling een gestructureerde samenwerking in de zin van [artikel 32, lid 6, van deel I] van de Grondwet in. Datzelfde protocol vermeldt de door die lidstaten overeengekomen criteria en verbintenissen inzake militaire vermogens.
-
1.Indien een lidstaat in een later stadium aan deze samenwerking wenst deel te nemen door de daaruit voortvloeiende verplichtingen te onderschrijven, stelt hij de Europese Raad van zijn voornemen in kennis. De Raad beraadslaagt over het verzoek van de betrokken lidstaat, maar alleen de lidstaten die aan de gestructureerde samenwerking deelnemen, nemen een besluit over het verzoek.
-
2.Alleen de lidstaten die aan de samenwerking deelnemen, nemen besluiten over het voorwerp van de samenwerking aan. De minister van Buitenlandse Zaken is bij de beraadslagingen aanwezig. De overige lidstaten worden door de minister van Buitenlandse Zaken naar behoren en regelmatig van de ontwikkeling van de samenwerking op de hoogte gebracht.
-
3.De Raad kan de lidstaten die aan deze samenwerking deelnemen, de uitvoering, in het kader van de Unie, van een missie als bedoeld in [artikel 17] van deze titel toevertrouwen.
III-209: Algemene bepalingen omtrent samenwerking op het gebied van wederzijdse defensie
-
1.De nauwere samenwerking op het gebied van wederzijdse defensie zoals voorzien in [artikel 32, lid 7, van deel I] staat open voor alle lidstaten van de Unie. Een lijst van deelnemende staten is opgenomen in een verklaring bij de Grondwet. Indien een lidstaat in een later stadium aan deze samenwerking wenst deel te nemen door de daaruit voortvloeiende verplichtingen te onderschrijven, stelt hij de Europese Raad daarvan in kennis en onderschrijft hij de verklaring bij de Grondwet.
-
2.Een lidstaat die het voorwerp is van een gewapende aanval op zijn grondgebied, brengt de overige deelnemende staten op de hoogte van de situatie en kan hun om hulp en bijstand verzoeken. De deelnemende staten komen bijeen op ministerieel niveau en worden bijgestaan door hun vertegenwoordiger in het Politiek en Veiligheidscomité en het Militair Comité.
-
3.De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties wordt onmiddellijk op de hoogte gebracht van elke gewapende aanval en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen.
-
4.Deze bepalingen laten, voor de betrokken staten, de rechten en verplichtingen uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag onverlet.
Toelichting
De belangrijkste vragen in verband met de artikelen betreffende het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid betreffen de missies, het bureau en de verschillende vormen van flexibiliteit.
Wat betreft de missies waarvoor de Unie een beroep kan doen op civiele en militaire middelen, heeft de wijziging betrekking op het feit dat de strijd tegen het terrorisme niet langer als een afzonderlijke missie wordt beschouwd, maar dat alle in artikel [III-205 (voorheen artikel 17)] genoemde missies bijdragen tot de ondersteuning van de strijd tegen het terrorisme op het grondgebied van een derde staat die daarom heeft verzocht.
Bepaalde Conventieleden hebben erop aangedrongen dat in [artikel III-207 (voorheen artikel 19)] wordt gepreciseerd dat het bureau onder het gezag van de Raad optreedt. Sommige Conventieleden stelden ook voor om de rol van de Commissie in verband met het bureau uitdrukkelijk te vermelden. De voorgestelde wijziging is een combinatie van verschillende wijzigingsvoorstellen in die zin.
Wat de vormen van flexibiliteit betreft, hebben bepaalde Conventieleden voorgesteld de minister van Buitenlandse Zaken of de Raad te betrekken bij de vergaderingen van de lidstaten die deelnemen aan het beheer van een missie in de zin van [artikel III-206 (voorheen artikel 18]. De voorgestelde wijziging houdt rekening met dat verzoek.
De bepalingen betreffende de gestructureerde samenwerking [artikel III-208 (voorheen artikel 20)] zijn gewijzigd omdat meerdere Conventieleden een samenwerking van een inclusiever karakter wensen. De lijst van staten die deelnemen aan de gestructureerde samenwerking, alsmede de criteria en de verplichtingen betreffende de militaire vermogens, zullen derhalve worden omschreven in een "protocol" en niet langer in een verklaring. Een dergelijk protocol vereist uiteraard het akkoord van alle lidstaten.
Anderzijds zullen de besluiten over de verdere deelneming van een lidstaat aan de gestructureerde samenwerking worden genomen door de deelnemende staten, waarbij alle lidstaten aan de beraadslaging kunnen deelnemen.