Artikel : Commentaar bij de ontwerp-tekst voor het protocol over de rol van de nationale parlementen
In de inleiding bij het protocol wordt de huidige tekst overgenomen, met dien verstande dat wordt gepreciseerd dat "de wijze waarop" de nationale parlementen "de controle uitoefenen" op hun eigen regering ressorteert onder de interne inrichting van elke lidstaat, en dat de woorden "aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen" worden vervangen door "aan het constitutioneel verdrag". De huidige tekst luidt als volgt:
"DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
EROP WIJZEND dat controle van de afzonderlijke nationale parlementen op hun eigen regering met betrekking tot de activiteiten van de Unie ressorteert onder de eigen constitutionele inrichting en praktijk van de lidstaten,
GELEID DOOR DE WENS om evenwel een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie te stimuleren en hun betere mogelijkheden te bieden tot uiting van hun zienswijze over aangelegenheden die voor hen van bijzonder belang kunnen zijn,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese gemeenschappen worden gehecht:"
In punt 1 is de tekst overgenomen van punt 1 van deel I van het protocol van Amsterdam: "Alle discussiedocumenten van de Commissie (groenboeken, witboeken en mededelingen) worden met spoed aan de nationale parlementen van de lidstaten toegezonden", zij het met een aanpassing in de zin van de aanbeveling van werkgroep IV betreffende de rechtstreekse toezending van de Commissiedocumenten aan de nationale parlementen.
Punt 2 is gebaseerd op punt 2 van het protocol van Amsterdam: "Voorstellen van de Commissie voor wetgeving als omschreven door de Raad overeenkomstig artikel 207, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, worden tijdig beschikbaar gesteld, zodat de regering van elke lidstaat ervoor kan zorgen dat het nationale parlement ze voorzover dienstig ontvangt" met toevoeging evenwel van de aanbeveling van werkgroep IV dat de Commissie al haar voorstellen rechtstreeks dient toe te zenden aan de nationale parlementen, tegelijkertijd met de toezending aan het Europees Parlement en de Raad.
Punt 3 omvat een verwijzing naar de rol van de nationale parlementen in de context van het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing inzake de subsidiariteit, zoals beschreven in het protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
In punt 4 wordt de formulering van punt 3 van het protocol van Amsterdam overgenomen: "Er dient een periode van zes weken te verstrijken tussen het ogenblik waarop een wetgevingsvoorstel of en voorstel voor een uit hoofde van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast te stellen maatregel door de Commissie in alle talen aan het Europees Parlement en de Raad beschikbaar wordt gesteld, en de datum waarop het met het oog op een besluit, hetzij de aanneming van een besluit, hetzij de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 251 of artikel 252 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op de agenda van de Raad wordt geplaatst, behoudens uitzonderingen vanwege de urgentie van de zaak, waarvoor de redenen in het besluit of het gemeenschappelijk standpunt moeten worden aangegeven", zij het dat de tekst is aangepast om rekening te houden met de aanbevelingen van werkgroep IX betreffende de procedure voor de besluitvorming inzake de aanneming van wetsbesluiten van de Unie. De specifieke verwijzing naar de voorstellen voor uit hoofde van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast te stellen maatregelen is ook geschrapt, overeenkomstig de aanbevelingen van werkgroep X betreffende de hervorming van de rechtsinstrumenten op dit gebied en de desbetreffende algemene aanbevelingen van werkgroep IX over hetzelfde onderwerp, waarbij het "wetgevingsvoorstel" uit de gewijzigde tekst ook die maatregelen moet omvatten.
In de punten 5 tot en met 7 zijn de aanbevelingen van werkgroep IV overgenomen betreffende de mededeling aan de nationale parlementen van de bevindingen van de Raad (waarbij de toezending van de agenda's ook is toegevoegd), van de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie, van haar jaarlijks wetgevings- en werkprogramma en van het jaarverslag van de Rekenkamer.
Punt 8 (nieuw) is een afspiegeling van de door het Europees Parlement al herhaaldelijk geuite wens om samen met de nationale parlementen de samenwerking tussen de parlementen te stimuleren.
In punt 9 is op vereenvoudigde wijze (de verwijzingen naar specifieke gebieden in de huidige tekst zijn overbodig) het kernidee overgenomen van de punten 4 tot en met 7 van het huidige protocol dat de COSAC (Conferentie van commissies voor Europese aangelegenheden) elke door haar passend geachte bijdrage kan voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De tekst van het protocol van Amsterdam over de COSAC luidt als volgt:
"4. De op 16-17 november 1989 in Parijs ingestelde Conferentie van commissies voor Europese aangelegenheden, hierna COSAC genoemd, kan elke door haar passend geachte bijdrage ter attentie van de instellingen van de Europese Unie leveren, met name op basis van ontwerpwetteksten die de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, gelet op de aard van het onderwerp, bij een in gemeenschappelijk overleg genomen besluit naar COSAC kunnen zenden.
-
5.COSAC kan elk wetgevingsvoorstel of -initiatief bestuderen dat betrekking heeft op de totstandkoming van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en dat rechtstreeks van invloed zou kunnen zijn op de individuele rechten en vrijheden. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden op de hoogte gebracht van alle bijdragen die op grond van dit punt door COSAC worden geleverd.
-
6.COSAC mag tot het Europees Parlement, de Raad en de Commissie elke door haar passend geachte bijdrage richten inzake de wetgevende werkzaamheden van de Unie, meer bepaald wat betreft de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en vraagstukken in verband met grondrechten.
-
7.De bijdragen van COSAC zijn geenszins bindend voor de nationale parlementen en laten hun standpunt onverlet."