III. De humanitaire hulp

Inhoudsopgave van deze pagina:

30: {Humanitaire hulp}

  • 1. 
    Het optreden van de Unie op het gebied van humanitaire hulp wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie, zoals genoemd in artikel 1 van deze titel. Dat optreden strekt tot specifieke bijstand, hulpverlening en bescherming ten behoeve van de bevolkingen van derde landen die het slachtoffer zijn van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen, om de uit die situaties voortvloeiende humanitaire noden te lenigen. De activiteiten van de Unie en die van de lidstaten versterken en vullen elkaar aan.
  • 2. 
    Humanitaire hulp wordt verleend overeenkomstig de beginselen van het internationaal humanitair recht, met name de beginselen van onpartijdigheid en non-discriminatie.
  • 3. 
    Het Europees Parlement en de Raad nemen volgens de wetgevingsprocedure de nodige wetten en kaderwetten aan waarin het kader wordt bepaald voor de uitvoering van de humanitaire hulpverlening van de Unie.
  • 4. 
    De Unie kan met derde landen en de bevoegde internationale organisaties alle internationale overeenkomsten sluiten die dienstig zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen. De onderhandelingen over en de sluiting van die overeenkomsten geschieden overeenkomstig artikel 33 van deze titel. De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.
  • 5. 
    Er wordt een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulp opgericht teneinde een kader tot stand te brengen voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese jongeren aan humanitaire acties van de Unie. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de wetgevingsprocedure een Europese wet vast waarin het statuut en de voorschriften voor de werking van het korps worden vastgelegd.
  • 6. 
    De Commissie kan alle dienstige initiatieven nemen om de coördinatie tussen het optreden van de Unie en het optreden van de lidstaten te coördineren teneinde de doeltreffendheid en de complementariteit van de humanitaire hulpmiddelen van de Unie en van de lidstaten te versterken.
  • 7. 
    De Unie ziet erop toe dat haar humanitaire hulpverlening gecoördineerd wordt en coherent is met die van internationale organisaties en instanties, met name die welke deel uitmaken van het systeem van de Verenigde Naties.

Commentaar

  • 1. 
    Nieuw artikel, dat aansluit op ontwerp-artikel 12, lid 6, van de Grondwet, waarin dit gebied expliciet als een gedeelde bevoegdheid wordt genoemd. In de huidige verdragen is er geen specifieke rechtsgrondslag voor humanitaire hulp; zij wordt verleend overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 (rechtsgrondslag artikel 179, voorheen 130 W, van het VEG).
  • 2. 
    De bepalingen hebben dezelfde basisstructuur als de artikelen over ontwikkelingssamenwerking, maar in lid 1 wordt de nadruk gelegd op het specifieke karakter van humanitaire acties. De beschrijving is gebaseerd op de definities in voornoemde verordening (zo zal voedselhulp worden verleend zonder dat daaraan voorwaarden in verband met langetermijndoelstellingen zoals de consolidering van de rechtsstaat of duurzame ontwikkeling worden verbonden - volgens Verordening nr. 1257/96 wordt de hulp verleend "zonder dat overwegingen van politieke aard eraan ten grondslag mogen liggen en zonder dat de hulp aan dergelijke overwegingen ondergeschikt mag worden gemaakt").
  • 3. 
    Lid 2 noemt de basisbeginselen van humanitaire hulp: de hulp wordt verleend overeenkomstig de beginselen van het internationaal humanitair recht, met name de beginselen van onpartijdigheid en non-discriminatie. Het eerste beginsel impliceert dat beslissingen om humanitaire hulp te verlenen, onpartijdig moeten worden genomen, uitsluitend op basis van de behoeften en belangen van de slachtoffers. Het tweede impliceert dat humanitaire hulp aan de slachtoffers wordt verleend zonder onderscheid naar ras, etnische afkomst, godsdienst, geslacht, leeftijd, nationaliteit of politieke overtuiging (zie Verordening nr. 1257/96 en het verslag van Werkgroep VII, CONV 459/02, punt 57).
  • 4. 
    De leden 3 en 4 gaan over de procedures voor de vaststelling van de handelingen voor de uitvoering en de sluiting van overeenkomsten met derde landen en internationale organisaties (aanpassingen aan de besprekingen van de Conventie).
  • 5. 
    De leden 5 en 6 gaan over de coördinatie tussen de Unie en de lidstaten en over de coördinatie met internationale organisaties en instellingen.