Artikel 40: Uitkering leden koninklijk huis; belastingvrijdom

39
Artikel 40
41
  • 1. 
    De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen.
  • 2. 
    De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
  • 3. 
    De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Ieder Lid van het Uitvoerend Bewind geniet eene Jaarwedde van twaalf duizend Guldens.

1805

Op deze Algemeene Begrooting wordt eene Post uitgetrokken, gedestineerd voor objecten, welke uit haren aard voor geene specificatie vatbaar zijn; over de bedragen van dezelve beschikt de Raadpensionaris ten dienste van den Staat, ook tot goedmaking der kosten welke worden vereischt, om den Post, welke hem is toevertrouwd, op eene waardige en betamelijke wijze te bekleeden, mitsgaders ter betaling der onkosten voor zijne particuliere Bureaux, en van de Personen daarop geëmploijeerd; zullende tot justificatie van het gebruik der gemelde Somme, alleen worden vereischt eene plegtige Verklaring, door den Raadpensionaris eigenhandig onderteekend, dat dezelve uitsluitend gestrekt hebbe voor den dienst en het belang van den Staat, en geenszins tot verrijking van Hem of de zijnen.

1806

Het Domein van de Kroon zal bestaan:

In de eerste plaats: uit een Paleis in den Haag, het geen tot verblijf van het Koninklijke Huis bestemd zal zijn.

In de tweede plaats: uit het Paleis in het Haagsche Bosch.

In de derde plaats: uit het Domein van Soestdijk.

In de vierde plaats: uit een Inkomen van vijfmaal honderd duizend Guldens in vaste Goederen.

De Wet van den Staat verzekert daar en boven aan den Koning, eene Jaarlijksche Somme van vijftien maal honderd duizend Guldens Hollandsch Courant Geld, iedere Maand bij twaalfde gedeelte te betalen.

1814

De Souvereine Vorst geniet een jaarlijksch inkomen van vijftien maal honderd duizend gulden, op de wijze bij de twee volgende artikelen bepaald en er wordt wijders een behoorlijk zomer- en winter-verblijf voor Hem in gereedheid gebragt en onderhouden.

1815

De Koning geniet uit 's Lands kas, een jaarlijksch inkomen van f 2 400 000.

1840

De Koning geniet uit 's Lands kas, een jaarlijksch inkomen van f 1 500 000.

1848

Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet van den 26sten Augustus 1822 afgestaan, en in 1848 door den Koning tot kroondomeinen aan den Staat teruggegeven, geniet Koning Willem II i een jaarlijksch inkomen van één millioen gulden uit 's Lands kas.

Bij elke nieuwe troonsbeklimming wordt het inkomen der Kroon door de wet geregeld.

1887: art 24, 1917: art 24
1922

Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet van den 26sten Augustus 1822 afgestaan, en in 1848 door wijlen Koning Willem II i tot kroondomeinen aan den Staat teruggegeven, geniet de Koning een jaarlijksch inkomen uit 's Rijks kas van f  1.200.000.

Binnen twee jaren na eene troonsbeklimming kan dit bedrag voor den duur van de regeering van den Koning, die den troon heeft beklommen, bij de wet worden gewijzigd.

1938

Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet van 26 Augustus 1822 afgestaan en in 1848 door wijlen Koning Willem II i tot kroondomeinen aan den Staat teruggegeven, geniet de Koning een jaarlijksch inkomen uit 's Rijks kas van f  1.000.000.

1948: art 22, 1953: art 22, 1956: art 22, 1963: art 22
1972

De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen i. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het Koninklijk Huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen.

De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of de vermoedelijke erfgenaam van de Kroon krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het Koninklijk Huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.

De Kamers der Staten-Generaal kunnen ontwerpen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

1983: art 40, 1987: art 40, 1995: art 40, 1999: art 40, 2000: art 40, 2002: art 40, 2005: art 40, 2006: art 40, 2008: art 40, 2017: art 40, 2018: art 40, 2022: art 40