Besluit 2021/2054 - Sectorale referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de sector telecommunicatie en diensten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT-diensten) voor de toepassing van Verordening 1221/2009
25.11.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 420/87 |
BESLUIT (EU) 2021/2054 VAN DE COMMISSIE
van 8 november 2021
betreffende het sectorale referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor de sector telecommunicatie en diensten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT-diensten) voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 46, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1221/2009 is bepaald dat de Commissie sectorale referentiedocumenten voor specifieke sectoren van de economie moet opstellen. Die documenten moeten beste milieubeheerpraktijken, milieuprestatie-indicatoren en, zo nodig, benchmarks voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten. Organisaties die geregistreerd zijn of zich voorbereiden op registratie in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde milieubeheer- en milieuauditsysteem, moeten rekening houden met de sectorale referentiedocumenten bij de ontwikkeling van hun milieubeheersysteem en bij de beoordeling van hun milieuprestaties in de milieuverklaring of bijgewerkte milieuverklaring die zij overeenkomstig bijlage IV bij die verordening opstellen. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 1221/2009 is bepaald dat de Commissie een werkplan moet opstellen met een indicatieve lijst van sectoren die als prioritair worden beschouwd voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten. In dat werkprogramma (2) heeft de Commissie de sector telecommunicatie en diensten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT-diensten) als prioritaire sector aangemerkt. |
(3) |
Het sectorale referentiedocument voor de sector telecommunicatie en ICT-diensten moet beste milieubeheerpraktijken vaststellen voor alle dienstverleners op het gebied van telecommunicatie en ICT, met inbegrip van telecommunicatie-exploitanten, ICT-adviesbureaus, gegevensverwerkings- en hostingbedrijven, softwareontwikkelaars en uitgevers, omroepen en installateurs van ICT-apparatuur en -locaties. Indien mogelijk en zinvol, moeten ook specifieke milieuprestatie-indicatoren en benchmarks voor topprestaties voor een bepaalde beste milieubeheerpraktijk worden vermeld. |
(4) |
Via een beschrijving van de beste milieubeheerpraktijken voor de sector (3) moeten concrete acties ter verbetering van het gehele milieubeheer van ondernemingen worden aangewezen op vier hoofdgebieden. Die vier hoofdgebieden, die worden geacht de inspanningen van alle dienstverleners op het gebied van telecommunicatie en ITC het best te ondersteunen, zijn horizontale aandachtspunten, datacentra, elektronische communicatienetwerken en verbetering van de energie- en milieuprestaties in andere sectoren. |
(5) |
Om organisaties in de sector telecommunicatie en ICT-diensten, milieuverificateurs, nationale instanties, erkennings- en vergunningsinstanties en andere exploitanten voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de invoering van het sectorale referentiedocument voor de sector telecommunicatie en ICT-diensten, moet de toepassingsdatum van dit besluit worden uitgesteld. |
(6) |
Bij de opstelling van het sectorale referentiedocument heeft de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 overlegd met de lidstaten en andere belanghebbenden. |
(7) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het sectorale referentiedocument over de beste milieubeheerpraktijken, sectorale milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de sector telecommunicatie en diensten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT-diensten) is opgenomen in de bijlage.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Het is van toepassing met ingang van 25 maart 2022.
Gedaan te Brussel, 8 november 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
-
Mededeling van de Commissie — Opstelling van het werkprogramma met een indicatieve lijst van sectoren voor de vaststelling van sectorale en sectoroverschrijdende referentiedocumenten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB C 358 van 8.12.2011, blz. 2).
-
Canfora, P., Gaudillat, P., Antonopoulos, I., Dri, M., Best Environmental Management Practice in the Telecommunications and ICT Services sector, EUR 30365 EN, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg, 2020, ISBN 978-92-76-21574-5, doi:10.2760/354984, JRC121781; https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC121781
BIJLAGE
Inhoud
1. |
INTRODUCTIE |
90 |
2. |
TOEPASSINGSGEBIED |
92 |
3. |
BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN CRITERIA VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE TELECOMMUNICATIE- EN ICT-DIENSTENSECTOR |
96 |
3.1. |
Beste milieupraktijken voor horizontale aandachtspunten |
96 |
3.1.1. |
Optimaal gebruikmaken van een milieubeheersysteem |
96 |
3.1.2. |
Aankoop van duurzame ICT-producten en -diensten |
97 |
3.1.3. |
Optimalisering van het energieverbruik van apparatuur voor eindgebruikers |
98 |
3.1.4. |
Gebruik van hernieuwbare en koolstofarme energie |
99 |
3.1.5. |
Hulpbronnenefficiëntie van ICT-apparatuur door afvalpreventie, hergebruik en recycling |
99 |
3.1.6. |
Minimalisering van de vraag naar dataverkeer door middel van groene software |
100 |
3.2. |
BEMP’s voor datacentra |
101 |
3.2.1. |
Uitvoeren van een energiebeheersysteem voor datacentra (met inbegrip van meting, monitoring en beheer van ICT- en andere apparatuur) |
101 |
3.2.2. |
Beleid voor gegevensbeheer en -opslag vaststellen en uitvoeren |
102 |
3.2.3. |
Verbetering van het beheer en ontwerp van luchtstromen |
103 |
3.2.4. |
Verbeteren van het koelbeheer |
103 |
3.2.5. |
Evaluatie en aanpassing van de temperatuur- en vochtigheidsinstellingen |
104 |
3.2.6. |
Beste milieupraktijken met betrekking tot de selectie en toepassing van nieuwe apparatuur voor datacentra |
105 |
3.2.6.1. |
Selectie en toepassing van milieuvriendelijke apparatuur voor datacentra |
105 |
3.2.7. |
Beste milieupraktijken met betrekking tot nieuwbouw of renovatie van datacentra |
106 |
3.2.7.1. |
Planning van nieuwe datacentra |
106 |
3.2.7.2. |
Hergebruik van afvalwarmte van datacentrales |
106 |
3.2.7.3. |
Ontwerp en fysieke indeling van het datacentrum |
107 |
3.2.7.4. |
Selectie van de geografische locatie van het nieuwe datacentrum |
107 |
3.2.7.5. |
Gebruik van alternatieve waterbronnen |
108 |
3.3. |
BEMP’s met betrekking tot elektronische communicatienetwerken |
109 |
3.3.1. |
Verbetering van het energiebeheer van bestaande netwerken |
109 |
3.3.2. |
Verbetering van het risicobeheer voor elektromagnetische velden door beoordeling en transparantie van gegevens |
110 |
3.3.3. |
Selectie en toepassing van energie-efficiëntere apparatuur voor elektronische communicatienetwerken |
111 |
3.3.4. |
Installatie en opwaardering van telecommunicatienetwerken |
112 |
3.3.5. |
Vermindering van de milieueffecten bij de bouw of renovatie van telecommunicatienetwerken |
113 |
3.4. |
Verbetering van de energie- en milieuprestaties in andere sectoren (“vergroening door ICT”) |
114 |
3.4.1. |
Vergroening door ICT |
114 |
4. |
BELANGRIJKSTE AANBEVOLEN SECTORSPECIFIEKE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN |
115 |
-
1.INTRODUCTIE
Dit sectorale referentiedocument (SRD) is gebaseerd op een uitvoerig wetenschappelijk en beleidsverslag (1) (een “Best Practice Report”) dat is opgesteld door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie.
Relevante juridische achtergrond
Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), dat uitgaat van vrijwillige deelneming door organisaties, is in 1993 bij Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad (2) ingevoerd. Daarna heeft EMAS twee grote herzieningen ondergaan:
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (3), en |
Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad. |
Een belangrijk nieuw element van de laatste herziening, die op 11 januari 2010 in werking is getreden, is artikel 46 betreffende de opstelling van SRD’s. De SRD’s moeten beste milieubeheerpraktijken (“best environmental management practices”, BEMP’s), indicatoren van milieuprestaties voor de specifieke sectoren en, zo nodig, criteria voor topprestaties en evaluatiesystemen voor milieuprestatieniveaus bevatten.
Interpretatie en gebruik van dit document
Het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) is een systeem voor vrijwillige deelneming van organisaties die zich ertoe verbinden zich continu te verbeteren op milieugebied. Dit SRD voorziet in dit kader in sectorspecifieke richtsnoeren voor de sector telecommunicatie en ICT-diensten en wijst op een aantal mogelijkheden voor verbetering en beste praktijken.
Het document is opgesteld door de Europese Commissie, waarbij is gebruikgemaakt van input van de belanghebbenden. Een technische werkgroep bestaande uit deskundigen en belanghebbenden uit de sector heeft onder leiding van het JRC de in dit document beschreven beste milieubeheerpraktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties besproken en er uiteindelijk overeenstemming over bereikt. Deze criteria werden met name representatief geacht voor de milieuprestatieniveaus die door de best presterende organisaties uit de sector worden bereikt.
Het SRD heeft tot doel alle organisaties die voornemens zijn om hun milieuprestaties te verbeteren, te helpen en te ondersteunen door ideeën en inspiratie te bieden, alsook praktische en technische richtsnoeren.
Het SRD is in de eerste plaats gericht tot organisaties die al een EMAS-registratie hebben, in de tweede plaats tot organisaties die overwegen zich in de toekomst bij het EMAS te registreren, en in de derde plaats tot alle organisaties die meer willen weten over de beste milieubeheerpraktijken om hun milieuprestaties te verbeteren. Bijgevolg is het doel van dit document alle organisaties in de sector telecommunicatie en ICT-diensten te helpen om enerzijds zich te concentreren op relevante milieuaspecten, zowel directe als indirecte, en anderzijds informatie over beste milieubeheerpraktijken te vinden. Ook passende sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren om milieuprestaties te meten en criteria voor topprestaties maken deel uit van dit SRD.
Hoe organisaties met een EMAS-registratie rekening moeten houden met SRD’s:
Volgens Verordening (EG) nr. 1221/2009 moeten organisaties met een EMAS-registratie op twee verschillende niveaus rekening houden met SRD’s:
1. |
bij de ontwikkeling en uitvoering van hun milieubeheersysteem in het licht van de milieuanalyses (artikel 4, lid 1, punt b)): moeten organisaties gebruikmaken van de relevante onderdelen van het SRD bij de vaststelling en herziening van hun milieustreefdoelen en -doelstellingen, overeenkomstig de relevante milieuaspecten die in de milieuanalyse en het milieubeleid zijn vastgesteld, alsmede bij het nemen van besluiten over de te ondernemen acties om hun milieuprestaties te verbeteren; |
2. |
bij de opstelling van de milieuverklaring (artikel 4, lid 1, punt d), en artikel 4, lid 4):
|
Elementen van SRD’s (indicatoren, beste milieupraktijken of criteria voor topprestaties) die niet relevant worden geacht voor de belangrijke milieuaspecten zoals door de organisatie in de milieuanalyse geïdentificeerd, horen niet in de milieuverklaring te worden gerapporteerd of beschreven.
Deelname aan het EMAS is een continu proces. Telkens wanneer een organisatie haar milieuprestaties wil verbeteren (en haar milieuprestaties beoordeelt), raadpleegt zij het SRD over specifieke onderwerpen om inspiratie op te doen voor een stapsgewijze aanpak van de aandachtspunten.
EMAS-milieuverificateurs controleren of en, zo ja, hoe de organisatie bij de opstelling van haar milieuverklaring het SRD in de overwegingen heeft betrokken (artikel 18, lid 5, punt d), van Verordening (EG) nr. 1221/2009).
Wanneer een audit wordt uitgevoerd, moeten geaccrediteerde milieuverificateurs bewijsmateriaal van de organisatie krijgen over hoe de relevante elementen van het SRD aan de hand van de milieuanalyses zijn geselecteerd en in aanmerking zijn genomen. Zij controleren niet of wordt voldaan aan de beschreven criteria voor topprestaties, maar verifiëren het bewijsmateriaal wat betreft de wijze waarop het SRD als richtsnoer is gebruikt om indicatoren en passende vrijwillige maatregelen vast te stellen die de organisatie kan uitvoeren om haar milieuprestaties te verbeteren.
Gezien het vrijwillige karakter van het EMAS en de SRD’s mag het verstrekken van dergelijk bewijsmateriaal geen onevenredige lasten voor de verstrekkende organisaties tot gevolg hebben. De verificateurs mogen met name geen individuele motivering eisen voor elk van de beste praktijken, sectorspecifieke milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties die in het SRD worden vermeld en door de organisatie in het licht van de milieuanalyse niet relevant worden geacht. Niettemin kunnen zij relevante aanvullende elementen suggereren waarmee de organisatie in de toekomst rekening zou kunnen houden als verder bewijs dat zij zich erop heeft toegelegd de prestaties voortdurend te verbeteren.
Structuur van het sectorale referentiedocument
Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan in op de juridische achtergrond van het EMAS en wordt beschreven hoe dit document moet worden gebruikt, en in hoofdstuk 2 wordt het toepassingsgebied van dit SRD afgebakend. In hoofdstuk 3 worden in het kort de verschillende beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) (5) beschreven en wordt informatie verschaft over de toepasbaarheid ervan. Wanneer voor een bepaalde beste milieubeheerpraktijk specifieke milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties kunnen worden geformuleerd, worden deze eveneens vermeld. Het was echter niet mogelijk criteria voor topprestaties voor alle beste milieubeheerpraktijken vast te stellen omdat er maar weinig gegevens beschikbaar zijn of omdat de specifieke omstandigheden van elke onderneming en/of locatie (bv. omgevings- en klimaatomstandigheden voor datacentra, toegang tot afgelegen basisstations enz.) zo sterk variëren dat een criterium voor topprestaties niet zinvol zou zijn. Wanneer wel criteria voor topprestaties worden vermeld, zijn deze niet bedoeld als door alle ondernemingen te bereiken streefdoelen of als maatstaf om de milieuprestaties van ondernemingen uit de sector te vergelijken, maar als voorbeeld van wat mogelijk is om individuele ondernemingen te helpen hun vooruitgang te beoordelen en ze te motiveren hun prestatie nog verder te verbeteren. Hoofdstuk 4, tot slot, bevat een uitgebreide tabel met een selectie van de meest relevante milieuprestatie-indicatoren, met een toelichting en de bijbehorende criteria voor topprestaties.
-
2.TOEPASSINGSGEBIED
Dit referentiedocument heeft betrekking op de milieuprestaties van de sector telecommunicatie en ICT-diensten (6). De beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) die in dit document worden beschreven, worden beschouwd als de beste praktijken ter ondersteuning van de inspanningen van alle aanbieders van telecommunicatie- en ICT-diensten, d.w.z. telecommunicatie-exploitanten, ICT-consultancyfirma’s, gegevensverwerkings- en hostbedrijven, softwareontwikkelaars en -uitgevers, omroepen, installateurs van ICT-apparatuur en -locaties enz. Ook voor grote organisaties die grote hoeveelheden gegevens over hun klanten, toeleveringsketens en/of producten opslaan en verwerken (bv. overheidsdiensten, ziekenhuizen, universiteiten, banken) kunnen verschillende BEMP’s relevant zijn voor hun activiteiten.
De ondernemingen en de categorieën van de sector telecommunicatie en ICT-diensten die binnen het toepassingsgebied van dit verslag vallen, worden hieronder vermeld:
Alleen bepaalde subcategorieën van uitgeverijen (NACE-code 58):
|
Alle subcategorieën van telecommunicatie (NACE-code 61):
|
Alle subcategorieën van computerprogrammering, consultancy en aanverwante activiteiten (NACE-code 62):
|
Alleen bepaalde subcategorieën van dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie (NACE-code 63):
|
Naast deze kerndoelgroep kunnen ook voor andere soorten organisaties die onder de NACE-codes vallen maar niet tot de hierboven vermelde NACE-codes behoren, verschillende beste milieupraktijken van belang zijn vanwege hun toenemende digitalisering:
— |
Uitgeverijen van boeken en tijdschriften; overige uitgeverijen (NACE-code 58.1) via internet |
— |
Productie van films en video- en televisieprogramma’s, maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen (NACE-code 59) |
— |
Uitzending via internet (NACE-code 60) |
— |
Persagentschappen (NACE-code 63.91) |
— |
Overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie, n.e.g. (NACE-code 63.99) |
Voor andere organisaties die onder andere NACE-secties zijn ingedeeld en grote gegevensopslag-, gegevensverwerkings- en/of telecommunicatie-infrastructuur moeten beheren of exploiteren als essentieel onderdeel van hun activiteiten, kunnen ook verschillende BEMP’s van belang zijn. Enkele voorbeelden zijn organisaties die behoren tot:
— |
Reproductie van software (NACE-code 18.20) |
— |
Callcenters (NACE-code 82.20) |
— |
Architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviesbureaus (NACE-code 71.1) |
— |
Technische testen en toetsen (NACE-code 71.20) |
— |
Speur- en ontwikkelingswerk op natuurwetenschappelijk gebied (NACE-code 72.1) |
— |
Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten (NACE-code 91.0) Alsmede grote organisaties die grote hoeveelheden gegevens over hun klanten, toeleveringsketen en/of producten opslaan en verwerken, zoals overheidsdiensten, ziekenhuizen, universiteiten, banken, fabrikanten, detailhandelaren en andere dienstverlenende bedrijven |
De telecommunicatie- en ICT-dienstensector zoals gedefinieerd in dit verslag, bestrijkt slechts een specifiek deel van de waardeketen van dergelijke diensten en aanverwante apparatuur. Hiervoor is gekozen om overlapping met andere verslagen over beste praktijken zo veel mogelijk te voorkomen:
— |
De sectoren voor ICT-vervaardiging (NACE-code 26.1, 26.2, 26.3 en 26.8), groothandel in informatie- en communicatieapparatuur (NACE-code 46.5), de installatie van mainframe- en soortgelijke computers (NACE-code 33.20) en de recycling, het hergebruik en de reparatie van ICT-apparatuur (NACE-code 95.1) vallen onder het verslag over beste praktijken voor de sector vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur (7) |
— |
De detailhandel in ICT-apparatuur (NACE-code 47.1 en 47.4) wordt geacht te zijn behandeld in het verslag over beste praktijken voor de detailhandelsector (8) |
Dit document heeft betrekking op de kernactiviteiten van organisaties in de telecommunicatie- en ICT-dienstensector. Naast het directe beheer van ICT-activa worden de betrekkingen met de belangrijkste belanghebbenden als kernactiviteiten beschouwd, zij het beperkt tot praktijken die aanbieders van telecommunicatie- en ICT-diensten zelf kunnen toepassen (bv. het vaststellen van milieucriteria bij de aankoop van ICT-apparatuur, het verstrekken van informatie aan klanten over het energieverbruik van de aan hen geleverde apparatuur).
Het beheer van kantoren en algemeen bedrijfsvervoer zijn evenmin inbegrepen, aangezien deze voor alle soorten organisaties gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor organisaties in de telecommunicatie- en ICT-dienstensector. Daarnaast zijn de beste milieubeheerpraktijken (BEMP’s) op het gebied van mobiliteit (zakenreizen en woon-werkverkeer) en duurzaamheidspraktijken in kantoren reeds uitgewerkt in het document over beste milieupraktijken in de overheidssector (9). Er is op deze gebieden geen BEMP vastgesteld die specifiek is voor gebouwen en vervoer in de sector telecommunicatie en ICT-diensten.
De productie en recycling van en de detailhandel in ICT-apparatuur zijn niet in deze studie opgenomen, aangezien zij worden behandeld in de documenten over beste milieupraktijken voor andere sectoren.
In dit verslag wordt een onderscheid gemaakt tussen:
— |
BEMP’s die de milieueffecten van organisaties in de telecommunicatie- en ICT-dienstensector tot een minimum beperken, hierna “vergroening van ICT” genoemd |
— |
Beste milieupraktijken die organisaties in de sector telecommunicatie en ICT-diensten kunnen toepassen om de milieueffecten van andere sectoren buiten de sector telecommunicatie en ICT-diensten tot een minimum te beperken, hierna “vergroening door ICT” genoemd |
Figuur 1 bevat een overzicht van het toepassingsgebied van de BEMP’s voor de telecommunicatie- en ICT-dienstensector.
Figuur 1: Overzicht van het toepassingsgebied van dit document
De belangrijkste milieuaspecten en bijbehorende soorten milieudruk voor de sector telecommunicatie en ICT-diensten zijn weergegeven in tabel 1. Deze milieuaspecten zijn geselecteerd als de meest relevante in de sector en worden behandeld in dit document. Welke milieuaspecten door welke specifieke organisaties moeten worden beheerd, moet echter van geval tot geval worden beoordeeld.
Tabel 1
Belangrijkste milieuaspecten en soorten milieudruk in verband met de sector telecommunicatie en ICT-diensten
Dienst/Activiteit |
Belangrijkste milieuaspecten |
Belangrijkste soorten milieudruk |
||||||||||||||||||||||
Datacentrum |
|
|
||||||||||||||||||||||
Apparatuur voor eindgebruikers |
|
|
||||||||||||||||||||||
Telecommunicatie-infrastructuur en -netwerken |
|
|
||||||||||||||||||||||
Omroepdiensten |
|
|
De beste milieupraktijken van dit referentiedocument zijn ingedeeld zoals geïllustreerd in tabel 2.
Tabel 2
Structuur van het document
Deel |
Omschrijving |
||
|
In dit deel worden praktijken beschreven die door alle actoren van de telecommunicatie- en ICT-dienstensector kunnen worden toegepast (uitvoering van een milieubeheersysteem, uitvoering van een beleid voor groene overheidsopdrachten, preventie en beheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, gebruik van hernieuwbare energie …). |
||
|
Deze reeks beste milieupraktijken is gericht op praktijken die specifiek zijn voor datacentra (koel- en luchtstroombeheer, servervirtualisatie enz.) en waarnaar wordt verwezen in technisch verslag CLC/TR 50600-99-1 van Cenelec. |
||
|
Dit hoofdstuk bevat praktijken die gericht zijn op een beter beheer van bestaande kabel- en draadloze netwerken (wat betreft energieverbruik en problemen in verband met elektromagnetische velden), op het installeren van energie-efficiëntere netwerkapparatuur en op het verminderen van de impact van de aanleg of renovatie van netwerkinfrastructuren. |
||
|
Dit hoofdstuk bevat praktijken die aantonen hoe ICT de milieueffecten in andere sectoren kan verminderen op basis van praktijkvoorbeelden van ondernemingen in de telecommunicatie- en ICT-dienstensector. |
-
3.BESTE MILIEUBEHEERPRAKTIJKEN, MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN EN CRITERIA VOOR TOPPRESTATIES VOOR DE TELECOMMUNICATIE- EN ICT-DIENSTENSECTOR
3.1. Beste milieupraktijken voor horizontale aandachtspunten
Dit deel heeft betrekking op horizontale maatregelen die van toepassing kunnen zijn op alle soorten organisaties in de sector telecommunicatie en ICT-diensten op verschillende niveaus (datacentra, telecommunicatienetwerken, eindgebruikersapparatuur enz.).
3.1.1. Optimaal gebruikmaken van een milieubeheersysteem
ICT-faciliteiten hebben aanzienlijke milieueffecten door energieverbruik, waterverbruik en afvalproductie. Het is van bijzonder belang dat telecommunicatie- en ICT-dienstenondernemingen hun milieueffecten monitoren en een milieubeheersysteem uitvoeren om deze effecten systematisch tot een minimum te beperken. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
De ICT-behoeften van de organisatie vaststellen en de bestaande ICT-apparatuur, -diensten en -software controleren.
De milieuprestaties van ICT-apparatuur, -faciliteiten en -infrastructuur meten, monitoren en beheren.
Doelstellingen en actieplannen vaststellen op basis van benchmarking en beste praktijken.
Ervoor zorgen dat de vastgestelde doelstellingen en actieplannen deel uitmaken van een doeltreffend milieubeleid voor de gehele onderneming, zoals een energie-efficiëntiestrategie
Toepasbaarheid
Deze BEMP is algemeen toepasbaar door alle ondernemingen en organisaties in de sector. De middelen die aan het proces worden toegewezen, moeten echter worden aangepast aan de omvang en de milieueffecten van de locatie of het bedrijf. Voor kleine en middelgrote ondernemingen moeten de benodigde inspanningen worden beoordeeld en gevalideerd.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||||||||||
|
|
3.1.2. Aankoop van duurzame ICT-producten en -diensten
De selectie en toepassing van ICT-producten en -diensten moet gebaseerd zijn op een geïntegreerde strategie om de inherente milieueffecten ervan aan te pakken, zoals hun energieverbruik en het gebruik van specifieke materialen zoals zeldzame metalen en chemische stoffen. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
— |
De bestaande activa van ICT-apparatuur en de behoeften bij de voorbereiding van het aanbestedingsproces beoordelen |
— |
In de aanbesteding specifieke milieucriteria opnemen waaraan moet worden voldaan |
— |
De eindgebruikers opleiding en begeleiding bieden bij de toepassing van ICT-oplossingen, zodat zij optimaal gebruik kunnen maken van de producten en diensten |
Energie- en milieuprestatiecriteria vaststellen voor ICT-apparatuur die aan klanten wordt geleverd om hen te helpen hun milieueffecten te verminderen.
Toepasbaarheid
De uitvoering van een beleid voor de aankoop van duurzame ICT-diensten en -producten is van toepassing op alle bedrijven, maar vereist specifieke vaardigheden op het gebied van duurzaamheid. Grote organisaties hebben een groter potentieel om invloed uit te oefenen op hun leveranciers, maar kmo’s kunnen aanzienlijke invloed uitoefenen op lokale leveranciers.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||||||||
|
|
3.1.3. Optimalisering van het energieverbruik van apparatuur voor eindgebruikers
Dankzij specifieke maatregelen voor energiebeheer is er een groot potentieel om het energieverbruik van de in de kantoren en faciliteiten van ondernemingen in de sector telecommunicatie en ICT-diensten gebruikte apparatuur voor eindgebruikers te verminderen. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
Technische oplossingen aannemen:
|
Organisatorische oplossingen aannemen:
|
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is toepasbaar door zowel grote als kleine ondernemingen, hoewel kmo’s meer kunnen profiteren van technieken die gebaseerd zijn op het voorlichten van individuele gebruikers in plaats van de invoering van geautomatiseerde controles, die beter geschikt zijn voor grote ondernemingen. De uitvoering van het energiebeheer hangt af van de toewijding van het hoger management aan het ondersteunen van algemene energiebesparingsdoelstellingen en milieuprestaties. Ook de mate van betrokkenheid van het personeel bij de maatregelen op het gebied van energiebeheer en de steun van de IT- en aanbestedingsafdelingen zijn van belang.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||
|
|
3.1.4. Gebruik van hernieuwbare en koolstofarme energie
ICT-faciliteiten hebben een grote koolstofvoetafdruk als gevolg van intensief energieverbruik. Elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen zoals biomassa, zonne- en windenergie en geothermische koelingssystemen verkleint hun koolstofvoetafdruk aanzienlijk. De volgende praktijken worden als beste milieupraktijken beschouwd:
— |
Groene stroom van derden aankopen |
— |
Zelf elektriciteit produceren, zowel op als buiten de locatie |
— |
Elektriciteit op efficiënte wijze ter plaatse opslaan |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is algemeen toepasbaar door alle typen ondernemingen in de sector, met inbegrip van kmo’s. De geografische ligging van de faciliteit en de omvang ervan kunnen echter van invloed zijn op de toepasbaarheid.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||
|
|
3.1.5. Hulpbronnenefficiëntie van ICT-apparatuur door afvalpreventie, hergebruik en recycling
Hulpbronnenefficiëntie en passend afvalbeheer in de ICT-sector zijn belangrijk vanwege het gebruik van specifieke materialen die aan het einde van de levensduur naar behoren moeten worden verwerkt om schade aan de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen. Hulpbronnenefficiëntie heeft ook een groot potentieel om de uitputting van hulpbronnen te beperken door middel van recycling. Er kunnen specifieke afvalbeheertechnieken worden toegepast om het afvalbeheer in elke fase van de afvalhiërarchie in ICT-bedrijven te verbeteren. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Een afvalpreventieplan ontwikkelen |
— |
Ecologisch ontwerp op basis van de levenscyclusanalyse door middel van aanbestedingen bevorderen |
— |
De levensduur van ICT-apparatuur verlengen en de veroudering ervan beperken |
— |
Systemen invoeren om het hergebruik van ICT-apparatuur mogelijk te maken |
— |
Zorgen voor traceerbare inzameling en correcte sortering van ICT-apparatuur aan het einde van de levensduur |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is in beginsel algemeen toepasbaar door alle typen ondernemingen in de sector; in de praktijk kunnen kleine ondernemingen bepaalde afvalbeheeractiviteiten uitbesteden. Het eigendomsmodel van de apparatuur zal ook de beschikbare opties voor hulpbronnenefficiëntie bepalen. Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
|
3.1.6. Minimalisering van de vraag naar dataverkeer door middel van groene software
Hoewel software niet rechtstreeks energie verbruikt, is het van grote invloed op de energie-efficiëntie van de ICT-hardware waarop de software werkt. In een groot deel van de softwarecode wordt echter geen rekening gehouden met het energieverbruik en er zijn mogelijkheden om de software te optimaliseren, de hoeveelheid verwerkte en verzonden gegevens te verminderen en uiteindelijk het energieverbruik van hardware te verminderen.
Deze beste milieupraktijk is gericht op praktijken die kunnen worden toegepast bij de ontwikkeling van nieuwe software of bij het optimaliseren van bestaande software, voor servers en netwerken, met het oog op zowel mobiele applicaties (voor smartphones en tablets) als computersoftware (voor laptop en desktop), alsook webportalen en webtoepassingen. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Energie-efficiëntere software selecteren of ontwikkelen die tijdens de werking voor minder energieverbruik door ICT-apparatuur zorgt |
— |
Vraagadaptieve software ontwerpen op basis van de behoeften van eindgebruikers, om overmatig energieverbruik tijdens de gebruiksfase te voorkomen en de veroudering van bestaande ICT-apparatuur te beperken |
— |
Het energieverbruik van software monitoren om de werkelijke prestaties van de aangekochte software te beoordelen of om na te gaan of het mogelijk is de energie-efficiëntie van bestaande software te verbeteren |
— |
De milieueffecten van software beoordelen via LCA tijdens de ontwikkelingsfase en prestatiemeting (CPU, RAM en energieverbruik) tijdens de gebruiksfase |
— |
Bestaande software refactoren om de energie-efficiëntie ervan te verbeteren |
Toepasbaarheid
De BEMP is van toepassing op alle soorten ondernemingen in deze sector, ongeacht of zij hun softwareoplossingen aanschaffen of zelf ontwikkelen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||||||
|
|
3.2. BEMP’s voor datacentra
In dit deel wordt ingegaan op praktijken die de milieuprestaties van de activiteiten van datacentra verbeteren. Veel van de in dit hoofdstuk genoemde technieken kunnen ook worden toegepast in centrale kantoren voor telecommunicatie.
Er is een grote verscheidenheid aan datacentra en er zijn veel verschillende manieren om ze in te delen; de volgende kenmerken kunnen worden gebruikt om onderscheid te maken tussen verschillende datacentra: de omvang van het datacentrum (bepaald door de fysieke oppervlakte, het aantal servers en/of de capaciteit voor workloads); de geografische locatie; het doel of het type exploitant (bv. datacentra voor ondernemingen, colocatie (11), cohosting of netwerkbeheerder); en het veiligheidsniveau (fasen I tot en met IV). Al deze kenmerken zijn van invloed op de toepasbaarheid van de volgende beste milieupraktijken voor verschillende datacentra.
3.2.1. Uitvoeren van een energiebeheersysteem voor datacentra (met inbegrip van meting, monitoring en beheer van ICT- en andere apparatuur)
Een groot deel van de milieueffecten van datacentra wordt veroorzaakt door het energieverbruik. Het is daarom van belang dat de exploitanten van datacentra een duidelijk en gedetailleerd beeld hebben van het energieverbruik op de passende granulariteit en systematisch alle mogelijkheden benutten om het energieverbruik tot een minimum te beperken. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
— |
Een energiebeheersysteem uitvoeren (bv. ISO 50001 of via EMAS) |
— |
Bestaande apparatuur en diensten controleren om ervoor te zorgen dat alle gebieden met potentieel voor optimalisering en consolidering worden geïdentificeerd om de onbenutte capaciteit te maximaliseren voordat nieuwe materiële investeringen worden gedaan |
— |
Meetapparatuur installeren waarmee het energieverbruik en de milieuparameters op verschillende niveaus kunnen worden gemeten (op het niveau van rij, kast, rack of ICT-apparaat) |
— |
Toezicht houden op en rapporteren over kernprestatie-indicatoren inzake het gebruik van apparatuur, het energieverbruik en de milieuomstandigheden |
Toepasbaarheid
Algemene opmerkingen over de toepasbaarheid van beste milieupraktijken voor datacentra zijn van toepassing. De beste praktijken op het gebied van energiebeheer zullen beter geschikt zijn voor gelokaliseerde, middelgrote en bedrijfsklasse datacentra.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||
|
|
3.2.2. Beleid voor gegevensbeheer en -opslag vaststellen en uitvoeren
Het tot een minimum beperken van de hoeveelheid op de drives opgeslagen gegevens en de voor de toepassingen, gegevensbanken en diensten vereiste computercapaciteit is essentieel om het energieverbruik van datacentra te verminderen, door de hoeveelheid energiebehoevende hardware (servers en opslagapparatuur) te verminderen. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
— |
Een doeltreffend beleid voor gegevensbeheer- en -opslag voeren om het aandeel opgeslagen gegevens dat niet noodzakelijk of gedupliceerd is of geen snelle toegang vereist |
— |
Netwerk- en virtualiseringstechnologieën toepassen om het gebruik van gedeelde platforms te maximaliseren |
— |
Bestaande diensten consolideren en onnodige hardware (en virtuele machines) deactiveren om de hoeveelheid zeer veerkrachtige en betrouwbare energiebehoevende hardware (servers, netwerk- en opslagapparatuur) te verminderen |
Wanneer deze technieken correct worden toegepast, leiden zij tot een vermindering van de aankoop van hardware, wat ook leidt tot aanzienlijke besparingen op de materiële middelen.
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is algemeen toepasbaar door alle ondernemingen en organisaties in de sector, ongeacht hun omvang, veiligheidsniveau of doel, hoewel de toepassing anders kan zijn voor ondernemingen of colocatiedatacentra. Hoewel virtualisatie vaker wordt gebruikt in grotere datacentra, kan deze techniek ook in kleinere serverruimten worden toegepast.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||
|
|
3.2.3. Verbetering van het beheer en ontwerp van luchtstromen
De betrouwbaarheid van IT-systemen is afhankelijk van de omgevingsomstandigheden (temperatuur, vochtigheid, stof enz.) die moeten worden gewaarborgd door passende controle van de binnenluchtkwaliteit. Het beheer van de luchtstroom voor datacentra is gericht op het voorkomen van recirculatie van lucht en vermenging van geleverde koellucht en hete lucht uit apparatuur. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Een “hot aisle/cold aisle”-configuratie voor ICT-apparatuur invoeren om ervoor te zorgen dat hardware een luchtstroomrichting deelt zonder dat koude en warme lucht worden vermengd |
— |
Zorgen voor de afscheiding en insluiting van warme en koude ruimten om recirculatie van de lucht rondom de servers te voorkomen |
— |
ICT-apparatuur scheiden op basis van de omgevingsomstandigheden die zij nodig hebben (voornamelijk vochtigheid en temperatuur) en geschikte luchtstromen leveren om verschillende omgevingen van elkaar te scheiden |
— |
Het ontwerp van de vloer en de plafonds verbeteren om nevenluchtstromen te verminderen, de recirculatie van lucht te voorkomen en hindernissen als gevolg van bekabeling of andere structuren te beperken |
— |
Het volume en de kwaliteit van de geleverde gekoelde lucht aanpassen aan de behoeften van de IT-apparatuur (functie van de geproduceerde warmte en omgevingsvereisten) en zorgen voor een lichte overtoevoer van lucht om de recirculatie van verwarmde lucht tot een minimum te beperken |
Een beter luchtstroombeheer vergroot zowel de efficiëntie als de capaciteit van de koelapparatuur, vermindert het gebruik van ventilatoren en luchtbevochtigers (en hun energieverbruik) en minimaliseert de productie van afvalwarmte.
Toepasbaarheid
De meeste van deze acties kunnen alleen door de exploitant van het datacentrum worden uitgevoerd omdat zij veranderingen in de operationele omstandigheden, ontwikkelingen in het ontwerp van de faciliteit of de installatie van nieuwe apparatuur vereisen. Hoewel de vastgestelde beste praktijken kunnen worden toegepast in datacentra van om het even welke omvang, kunnen schaaleffecten worden waargenomen in grotere datacentra met een sneller rendement op investeringen.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||
|
|
3.2.4. Verbeteren van het koelbeheer
Koeling is nodig om de warmte die door ICT-apparatuur in een datacentrum of een netwerkruimte wordt geproduceerd, te verwijderen en om te zorgen voor de juiste bedrijfsomstandigheden voor betrouwbare ICT-apparatuur. De grootte van het vereiste koelsysteem van een datacentrum hangt af van de omgeving waarin het datacentrum zich bevindt, van de efficiëntie van de in het datacentrum gebruikte IT-apparatuur en van de prestaties op het gebied van het luchtstroombeheer. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Het koelsysteem in optimale staat houden, afhankelijk van de IT-belastingseisen, om de efficiëntie ervan te behouden |
— |
De capaciteit van het koelsysteem herzien en aanpassen door ongebruikte apparatuur af te sluiten en beter rekening te houden met specifieke operationele eisen van de apparatuur |
— |
De output van het koelsysteem optimaliseren en automatiseren door CRAC-eenheden of slimme en multifactoriële eenheden te gebruiken |
Toepasbaarheid
Deze BEMP is algemeen toepasbaar door alle ondernemingen in de sector. Onderhoud van het koelsysteem en regelmatige evaluatie van de capaciteiten ervan kan in de meeste datacentra worden uitgevoerd, ongeacht hun omvang, veiligheidsniveau of doel.
De automatisering van de output van het koelsysteem kan echter kosten met zich meebrengen voor de aanschaf van slimme apparatuur, waardoor deze praktijk passender is voor grote datacentra.
Er zij op gewezen dat specifieke regelgeving en milieurichtsnoeren in strijd kunnen zijn met de daling van de koelingsbehoeften. Zo geven BREEAM en LEED punten voor een betere isolatie van datacentra. Bij betere isolatie van datacentra zullen de koelingsbehoeften stijgen, aangezien de door servers geproduceerde warmte niet kan weglekken.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||
|
|
3.2.5. Evaluatie en aanpassing van de temperatuur- en vochtigheidsinstellingen
ICT-faciliteiten worden vaak overmatig gekoeld en het inlaattemperatuurinstelpunt van de server kan worden verhoogd binnen de aanbevolen of toelaatbare temperatuurbereiken (zoals aangegeven in de specificaties van de fabrikant) om het koelvermogen en het energieverbruik van het koelsysteem te verminderen.
Over het algemeen wordt een soortgelijke situatie waargenomen met betrekking tot vochtigheid en kan het energie- en waterverbruik van bevochtigers worden verminderd door een groter bereik vochtigheidsniveaus toe te staan. De volgende praktijken zijn dus beste milieupraktijken:
— |
De temperatuurinstelpunten van koelsystemen evalueren en verhogen, indien dit praktisch uitvoerbaar is, om koelingsbehoeften te verminderen en het gebruik van economizers te maximaliseren |
— |
De vochtigheidsinstellingen van koelsystemen evalueren en wijzigen, indien dit praktisch uitvoerbaar is, om de behoefte aan bevochtigers te verminderen |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is algemeen toepasbaar door alle typen ondernemingen in de sector. In de meeste datacentra kunnen de temperatuurinstelpunten worden verhoogd, de volumes en de kwaliteit van de geleverde koellucht worden aangepast en de vochtigheidsinstellingen worden herzien, ongeacht hun grootte, veiligheidsniveau of doel, binnen de operationele specificaties van de serverfabrikant en onder aanvaardbare werkomstandigheden.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||
|
|
3.2.6. Beste milieupraktijken met betrekking tot de selectie en toepassing van nieuwe apparatuur voor datacentra
Dit deel bevat praktijken voor de verbetering van de energie-efficiëntie van individuele apparatuur en ICT-diensten die in datacentra worden gebruikt:
3.2.6.1. Selectie en toepassing van milieuvriendelijke apparatuur voor datacentra
De selectie en toepassing van ICT-apparatuur en koel- en energievoorzieningsapparatuur moet gebaseerd zijn op een geïntegreerde strategie om de algehele milieuprestaties ervan tot een minimum te beperken (energiegebruik, watergebruik, ingebedde energie, hulpbronnenefficiëntie). De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Een groen aankoopbeleid uitvoeren dat specifiek is voor datacentrumapparatuur, van procesvoorbereiding tot beoordeling van inschrijvingen |
— |
Servers en opslagapparatuur met passende milieuprestaties selecteren en installeren; d.w.z. apparatuur met de optie om functies voor energiebeheer in te schakelen, apparatuur die geschikt is voor de vermogensdichtheid en koelingscapaciteit van het datacentrum, apparatuur die voldoet aan de verwachte omgevingsomstandigheden (temperatuur en vochtigheid) enz. |
— |
Koelapparatuur met passende milieuprestaties selecteren; d.w.z. apparatuur met een hoge COP of variabele snelheidsregelaars, koeleenheden van passende grootte, gecentraliseerde koelsystemen, economizers enz. |
— |
Elektrische apparatuur met passende milieuprestaties selecteren; d.w.z. zeer efficiënte UPS, modulaire UPS enz. |
Toepasbaarheid
Technieken voor groene inkoop en servers met passende milieuprestaties zijn algemeen toepasbaar op alle nieuwe en bestaande datacentra.
Voor koelsystemen is de locatie van het datacentrum van fundamenteel belang voor de haalbaarheid en de prestaties van systeem voor vrije koeling. Alternatieve koelsystemen zoals vloeistofkoeling of vrije luchtkoeling worden het gemakkelijkst toegepast in nieuwe datacentra in plaats van in reeds bestaande datacentra. Voor energiesystemen verschillen de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de invoering van nieuwe, efficiëntere UPS-systemen, afhankelijk van het moment waarop een nieuwe infrastructuur wordt gebouwd of een bestaande infrastructuur wordt gemoderniseerd.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||
|
|
3.2.7. Beste milieupraktijken met betrekking tot nieuwbouw of renovatie van datacentra
Dit deel bevat praktijken voor de verbetering van de energie-efficiëntie nieuw gebouwde of gerenoveerde datacentra worden gebruikt:
3.2.7.1. Planning van nieuwe datacentra
Bij de bouw of modernisering van een datacentrum biedt de planningsfase de voornaamste mogelijkheden om de milieuprestaties ervan te waarborgen. Datacentra zijn vaak al groter gebouwd om toekomstige uitbreidingen mogelijk te maken, wat tot inefficiënt energieverbruik leidt. In veel gevallen kan het gebouw verhinderen dat het datacentrum wordt opgewaardeerd naar nieuwe en energie-efficiëntere apparatuur. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
De fysieke veerkracht van de infrastructuur en de beschikbaarheid van diensten beperken naargelang van de bedrijfsvereisten |
— |
Een modulair datacentrum bouwen waarbij een te grote capaciteit van de systemen vermeden wordt en de efficiëntie van de infrastructuur wordt gemaximaliseerd onder gedeeltelijke en variabele belastingsomstandigheden |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is algemeen toepasbaar door alle ondernemingen in de sector en is het meest relevant voor gelokaliseerde, middelgrote en bedrijfsklasse datacentra. Het bouwen van een datacentrum volgens een modulaire architectuur is bijzonder relevant voor big data-centra.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||
|
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot het gebruik, het beheer en de planning van nieuw gebouwde of gerenoveerde datacentra ten uitvoer gelegd |
3.2.7.2. Hergebruik van afvalwarmte van datacentrales
Zoals alle elektrische apparatuur vereist IT-apparatuur een stroomvoorziening en produceert zij afvalwarmte tijdens het functioneren. Datacentra produceren grote hoeveelheden afvalwarmte, wat mogelijkheden biedt voor hergebruik van warmte. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Hergebruik van de afvalwarmte die in sommige ruimten van het datacentrum wordt geproduceerd om laagwaardige verwarming te leveren aan industriële of kantoorruimten (met inbegrip van andere delen van het datacentrum) |
Toepasbaarheid
Deze BEMP kan algemeen worden toegepast door elk datacentrum, ongeacht de omvang, het niveau of het doel ervan.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||
|
|
3.2.7.3. Ontwerp en fysieke indeling van het datacentrum
De fysieke indeling van het datacentrum is van grote invloed op de prestaties van het koelsysteem, aangezien gekoelde zones (waar racks zijn geplaatst) onnodig dicht bij interne warmtebronnen (zoals mechanische of elektrische apparatuur) of in door externe bronnen verwarmde zones (bv. door zonnestraling) kunnen zijn gelegen. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Directe zonneverwarming van de gekoelde ruimten van het datacentrum tot een minimum beperken om koelingsbehoeften tot een minimum te beperken |
— |
Koelapparatuur in passende ruimten van het datacentrum plaatsen, zoals ruimten met vrije luchtstroming, ruimten met voldoende ruimte om de koelprestaties te optimaliseren en ruimten die vrij zijn van hindernissen en vrij zijn van apparatuur die warmte opwekt |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is het meest relevant voor de bouw van nieuwe bedrijfsklasse datacentra, aangezien het doel ervan is de indeling en de structuur van het nieuw gebouwde datacentrum vorm te geven, en de uitvoering ervan kostbaar kan zijn.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||
|
|
3.2.7.4. Selectie van de geografische locatie van het nieuwe datacentrum
De geografische locatie van het datacentrum heeft grote invloed op de toekomstige koolstofvoetafdruk en milieueffecten. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
— |
De voorkeur geven aan bouwen op brownfieldterrein boven bouwen op greenfieldterrein |
— |
Een geografische locatie selecteren met omgevingsomstandigheden die de prestaties van de side-economizers verbeteren, mogelijkheden bieden voor het installeren van apparatuur voor de productie van hernieuwbare energie of bedreigingen en natuurrampen beperken |
— |
Het datacentrum dicht bij energie-, koelings- en verwarmingsbronnen plaatsen, om energieverlies als gevolg van het vervoer van energie tot een minimum te beperken en de vermindering koolstofemissies mogelijk te maken (verbruik van hernieuwbare energie, afvalwarmte of vrije koeling) |
— |
Het effect van het gebouw op de omgeving tot een minimum beperken (lawaai, esthetische effecten, behoefte aan telecommunicatienetwerken en andere infrastructuur enz.) |
Toepasbaarheid
De beste milieupraktijk is algemeen toepasbaar voor alle soorten ondernemingen uit de sector, met inbegrip van kmo’s, maar is het meest relevant voor middelgrote en bedrijfsklasse datacentra.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||
|
|
3.2.7.5. Gebruik van alternatieve waterbronnen
Water wordt in datacentra voor twee doeleinden gebruikt: koeling en bevochtiging, die nauw met elkaar verbonden zijn. Met name verdampingskoelers hebben een aanzienlijke hoeveelheid water nodig. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Toezicht houden op het waterverbruik uit alle bronnen in alle datacentra |
— |
Het effect op drinkwaterbronnen beperken door gebruik te maken van niet-drinkwaterbronnen (regenwater, afvalwater enz.) |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is relevant voor datacentra in grote ondernemingen. De keuze van de koelsysteemoplossing hangt af van de omvang van het datacentrum, die nauw samenhangt met de activiteit en de omvang van de onderneming.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||
|
|
3.3. BEMP’s met betrekking tot elektronische communicatienetwerken
In dit deel worden praktijken beschreven die gericht zijn op de netwerkconfiguratie van de verschillende elementen waaruit de infrastructuur en netwerken voor elektronische communicatie bestaan (12).
3.3.1. Verbetering van het energiebeheer van bestaande netwerken
Door de variabiliteit van de vraag van de eindgebruiker varieert de verkeersbelasting op elektronische communicatienetwerken aanzienlijk in de tijd en in de ruimte. Het energieverbruik van moderne telecommunicatieapparatuur is het hoogst wanneer de apparatuur bij maximale verkeerslasten werkt, maar neemt niet veel af wanneer de apparatuur minder gebruikt wordt. Een groot deel van het dagelijkse energieverbruik van het netwerk wordt dus veroorzaakt door het leveren van volledige systeemcapaciteit zelfs wanneer de werkelijke verkeersvraag veel lager is. De volgende praktijken zijn beste milieupraktijken:
— |
Het energieverbruik van netwerkelementen meten door gebruik te maken van slimme energiemeters en geautomatiseerde analyse |
— |
Slimme stand-byfuncties gebruiken bij de uitvoering van het energiebeheer van het netwerk en zo veel mogelijk apparatuur overschakelen op een modus met een laag verbruik wanneer de verkeersbelasting laag is, om de totale capaciteit van het netwerk aan te passen aan de vraag |
— |
Dynamische energieaanpassing gebruiken om de werkingsmodus van netwerkapparatuur af te stemmen op perioden met lage of gematigde verkeersbelasting |
— |
Gebruikmaken van dynamische transmissieplanning om het gegevensverkeer beter te beheren en de omvang en de timing van datapakkettransmissie te controleren |
— |
Energiebewuste diensten aanbieden om de verkeersvraag bij piekbelasting en de totale capaciteit van het netwerk te verminderen |
Toepasbaarheid
De toepasbaarheid van de maatregelen van deze BEMP is weergegeven in tabel 3.
Tabel 3
Toepasbaarheid van beste praktijken ter verbetering van het energiebeheer van bestaande elektronische communicatienetwerken (ECN’s)
Techniek |
Netwerksegment |
Netwerktechnologie |
Behoeften van de eindgebruikers |
Uitvoerder |
Meten van het energieverbruik |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
Exploitanten van elektronische-communicatienetwerken (ECN’s) |
Gebruik van slimme stand-byfuncties |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Niet geschikt voor gebruikers die verbindingsstabiliteit of de diensten op zeer korte termijn moeten kunnen hervatten |
ECN-exploitanten |
Gebruik van dynamische energieaanpassing |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten |
Gebruik van dynamische transmissieplanning |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Niet geschikt voor gebruikers die snelle transmissie nodig hebben |
ECN-exploitanten |
Aanbieden van energiebewuste diensten |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Niet geschikt voor gebruikers die diensten van hoogwaardige kwaliteit nodig hebben |
ECN-exploitanten en ICT-dienstverleners |
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||
|
|
3.3.2. Verbetering van het risicobeheer voor elektromagnetische velden door beoordeling en transparantie van gegevens
Elektromagnetische velden (EMF) zijn een punt van zorg van het publiek in verband met het toenemende aantal draadloze netwerken. Er zijn strenge regels vastgesteld en er is intensief onderzoek gedaan om dit probleem aan te pakken. Voor telecomexploitanten is de volgende praktijk een beste praktijk:
— |
Het risicobeheer voor elektromagnetische velden verbeteren door beoordeling en transparantie van gegevens betreffende blootstelling aan elektromagnetische golven |
Toepasbaarheid
De uitvoering van deze BEMP hangt af van de inhoud van de nationale regelgeving inzake elektromagnetische velden en van de lokale context (bestaan van verenigingen tegen blootstelling aan elektromagnetische velden, media-aandacht voor EMF-kwesties, zichtbaarheid van antennes enz.). De praktijk is het meest relevant voor netwerkexploitanten.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||
|
N.v.t. |
3.3.3. Selectie en toepassing van energie-efficiëntere apparatuur voor elektronische communicatienetwerken
Zowel mobiele als kabelnetwerken maken gebruik van ICT-apparatuur waarvoor elektriciteit en specifieke omgevingsomstandigheden nodig zijn om naar behoren te kunnen functioneren. Exploitanten van elektronische communicatie (14) hebben bij het selecteren en toepassen van dergelijke materialen binnen hun netwerken de mogelijkheid om de energie-efficiëntie te verbeteren door geschikte apparatuur te selecteren en te configureren. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
— |
Kiezen voor de selectie en toepassing van de meest energie-efficiënte ICT-apparatuur (radio, telecommunicatie, breedband en IT-apparatuur) in telecommunicatienetwerken (energie-efficiëntere technologie, energiebeheerfuncties enz.) |
— |
Kiezen voor de invoering van geïntegreerde en multistandaardoplossingen in plaats van meerdere éénstandaardsystemen die parallel lopen en niet naar behoren zijn geconfigureerd |
— |
Kiezen voor de selectie en toepassing van de meest energie-efficiënte koelsystemen in basisstations (bv. passieve koeling, eenvoudige ventilatoren, warmtewisselaars enz.) en centrale kantoren (bv. afsluitplaten voor “hot aisle/cold aisle”, insluiting van hete lucht, luchtleidingen enz.) |
— |
Kiezen voor de selectie en toepassing van de meest energie-efficiënte UPS (bv. hoogefficiënte UPS, modulaire UPS enz.) in basisstations en centrale kantoren |
— |
Kiezen voor het ontwerpen van telecommunicatielocaties die de energie-efficiëntie maximaliseren door gedistribueerde functies naar centrale servers in kabelnetwerken te migreren, radioapparatuur dichter bij de antenne te brengen en een passend ontwerp van UPS te gebruiken |
— |
Software gebruiken waarmee overal in het netwerk energie kan worden bespaard, om virtualisatie (om het delen van apparatuur te vergroten en de hoeveelheid benodigde hardware te verminderen) of netwerkfuncties (om een grotere flexibiliteit en efficiëntie van het netwerk mogelijk te maken) te implementeren |
Toepasbaarheid
De toepasbaarheid van de maatregelen van deze BEMP is weergegeven in tabel 4.
Tabel 4
Toepasbaarheid van de maatregelen van deze beste milieupraktijk
Techniek |
Netwerksegment |
Netwerktechnologie |
Behoeften van de eindgebruikers |
Uitvoerder |
Energie-efficiëntere ICT-apparatuur selecteren (radio, telecommunicatie, breedband en IT-apparatuur) |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten en technologieleveranciers |
Geïntegreerde en multistandaardoplossingen gebruiken |
Toegangsnetwerken |
Mobiele netwerken |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten en installateurs |
Energie-efficiëntere koelsystemen selecteren en toepassen |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten, technologieleveranciers en installateurs |
Energie-efficiëntere UPS selecteren en toepassen |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten, technologieleveranciers en installateurs |
Energie-efficiëntere telecommunicatielocaties ontwerpen |
Toegangsnetwerken |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten en installateurs |
Software gebruiken waarmee energie kan worden bespaard |
Van kernnetwerk naar toegangsnetwerk |
Alle soorten technologie |
Alle soorten eindgebruikers |
ECN-exploitanten |
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||||||||||||||
|
|
3.3.4. Installatie en opwaardering van telecommunicatienetwerken
Naast de installatie van nieuwe energie-efficiënte apparatuur op netwerklocaties kunnen organisatorische oplossingen aanzienlijke energiebesparingen opleveren, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat ongebruikte apparatuur wordt ontkoppeld en dat de stroom- en koelingsvoorzieningen niet te groot zijn en optimaal worden afgestemd op de daadwerkelijke behoeften. De volgende praktijken worden als beste praktijken beschouwd:
— |
Profiteren van de technologische transitie (bv. de uitrol van 5G-technologie in bestaande basisstations of voor vaste stations die van koper- naar glasvezelnetwerken overschakelen) om de netwerklocaties te optimaliseren, en de ongebruikte apparatuur verwijderen/uitschakelen, verouderde apparatuur vervangen, koelsystemen naar behoren configureren enz. |
— |
Een verwijderingsplan instellen door dergelijke praktijken op te nemen in een beheersproces dat gericht is op de opwaardering van basisstations |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is relevanter voor grote mobiele bedrijven die duizenden locaties bezitten, en voor exploitanten van netwerken in landelijke gebieden (waar de locaties verder van elkaar zijn verwijderd). Telecommunicatie-exploitanten en hun leveranciers die belast zijn met de installatie van ICT-apparatuur zijn de belangrijkste actoren waarop deze BEMP betrekking heeft.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||||||
|
|
3.3.5. Vermindering van de milieueffecten bij de bouw of renovatie van telecommunicatienetwerken
Telecommunicatie- en omroepinfrastructuur veroorzaken overlast in de omgeving (esthetisch effect, lawaai van generatoren en koelsystemen enz.) en zijn verantwoordelijk voor landgebruik (waarmee mogelijk verstoring van de biodiversiteit is verbonden). Om dergelijke effecten bij de bouw van nieuwe infrastructuur of bij de renovatie van bestaande infrastructuur te beperken, zijn de volgende praktijken een beste milieupraktijk:
— |
De capaciteit en prognose van de vraag plannen voorafgaand aan de bouw of renovatie |
— |
ICT-infrastructuur delen om het aantal verschillende infrastructuren te beperken |
— |
Netwerkinfrastructuur (vast, antennes, gebouwen enz.) dicht bij bestaande toegangswegen en buiten beschermingszones plaatsen |
— |
Geluidsbeperkende oplossingen zoals barrières, absorberend materiaal of dempers installeren |
Toepasbaarheid
De toepasbaarheid van de maatregelen van deze BEMP is weergegeven in tabel 5.
Tabel 5
Toepasbaarheid van de maatregelen van deze beste milieupraktijk
Techniek |
Netwerksegment |
Activiteit |
Uitvoerder |
Colocatie en delen van ICT-infrastructuur |
Radiotoegangsnetwerken (RAN) |
Nieuwbouw en renovatie |
Netwerkexploitanten; eigenaren van andere infrastructuur |
Ligging dichtbij bestaande toegangswegen en buiten beschermingszones |
Alle netwerkinfrastructuur |
Nieuwbouw |
Netwerkexploitanten; lokale overheden |
Installatie van geluidsbeperkende oplossingen |
Basisstations en centrale kantoren (generatoren en koelsystemen) |
Nieuwbouw en renovatie |
Netwerkexploitanten; lokale overheden |
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||
|
|
3.4. Verbetering van de energie- en milieuprestaties in andere sectoren (“vergroening door ICT”)
In dit deel wordt ingegaan op praktijken die gericht zijn op de meest relevante mogelijkheden voor de telecommunicatie- en ICT-dienstensector om bij te dragen aan de verbetering van de milieuprestaties van andere sectoren.
3.4.1. Vergroening door ICT
In alle sectoren zijn vier belangrijke hulpmiddelen voor verandering beschikbaar voor het verminderen van broeikasgasemissies en het verbeteren van de milieuprestaties in het algemeen door middel van ICT:
— |
Digitalisering en dematerialisering |
— |
Gegevensverzameling en communicatie |
— |
Systeemintegratie |
— |
Optimalisering van processen en activiteiten en functionele optimalisering |
Deze oplossingen houden nauw verband met elkaar en vullen elkaar aan. Zij zijn in verschillende fasen van de levenscyclus van toepassing: bij de ontwikkeling van de diensten of producten, tussen de ontwikkelingsfase en de gebruiksfase, en op de locatie van de gebruiker.
Vanuit het oogpunt van ICT-bedrijven en voor elk van deze vier belangrijkste hulpmiddelen zijn de volgende praktijken beste praktijken:
— |
Voortzetten van de ontwikkeling van nieuwe oplossingen die kansen bieden om de milieueffecten te verminderen (via O&O-investeringen, partnerschappen met bedrijven uit andere sectoren enz.) |
— |
Bedrijven helpen om dergelijke oplossingen in hun activiteiten en bedrijfsvoering in te zetten (door de oplossing specifiek te ontwerpen op basis van de behoeften van hun klanten, door opleiding en communicatie aan te bieden enz.) |
— |
Deze oplossingen intern inzetten, indien van toepassing |
Toepasbaarheid
Deze beste milieupraktijk is algemeen toepasbaar door alle typen ondernemingen in de sector.
Bijbehorende milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties
Milieuprestatie-indicatoren |
Criteria voor topprestaties |
||||||||
|
|
-
4.BELANGRIJKSTE AANBEVOLEN SECTORSPECIFIEKE MILIEUPRESTATIE-INDICATOREN
Tabel 4.1 bevat een overzicht van een aantal van de belangrijkste milieuprestatie-indicatoren voor de telecommunicatie- en ICT-dienstensector, samen met de bijbehorende criteria en relevante beste milieupraktijken. Deze vormen een deelverzameling van alle in deel 3 vermelde indicatoren.
Tabel 4.1
Belangrijkste milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de telecommunicatie- en ICT-dienstensector
Indicator |
Gebruikelijke eenheden |
Hoofddoelgroep |
Aanbevolen minimumniveau van monitoring |
Bijbehorende EMAS-kernindicator (17) |
Criterium voor topprestaties |
Bijbehorende BEMP (18) |
BEMP’s voor horizontale aandachtspunten |
||||||
Uitvoering van een systeem voor materieelbeheer, bv. gecertificeerd ISO 55001 |
J/N |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Materiaalefficiëntie |
De onderneming beschikt over een wereldwijd en geïntegreerd systeem voor materieelbeheer, bv. ISO 55001-gecertificeerd |
3.1.1 |
Aandeel van de activiteiten waarbij een geavanceerd milieubeheersysteem wordt uitgevoerd, bv. EMAS-geverifieerd, ISO 14001-gecertificeerd |
% van faciliteiten/activiteiten |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Alle |
Bij 100 % van de activiteiten wordt een geavanceerd milieubeheersysteem uitgevoerd, bv. EMAS-geverifieerd of ISO 14001-gecertificeerd |
3.1.1 |
Aandeel van de activiteiten waarbij het energieverbruik, het waterverbruik en het afvalbeheer worden gemeten en gemonitord |
% van faciliteiten/activiteiten |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Energie-efficiëntie, water, afval |
Bij 100 % van de activiteiten worden het energieverbruik, het waterverbruik en het afvalbeheer gemeten en gemonitord |
3.1.1 |
Totale koolstofemissies (in tCO2-eq.) voor groepen 1 en 2 |
tCO2-eq. |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Emissies |
De onderneming heeft koolstofneutraliteit bereikt (groepen 1 en 2), onder meer door het gebruik van hernieuwbare energie en koolstofcompensatie, nadat zij op alle mogelijke manieren heeft nagestreefd de energie-efficiëntie te verbeteren |
3.1.1 |
Aandeel van de door de onderneming aangekochte producten of diensten dat aan specifieke milieucriteria voldoet (bv. EU-milieukeur, energielabel van topklasse, Energy Star, TCO-gecertificeerd enz.) |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Alle |
Alle door de onderneming aangekochte ICT-apparatuur heeft een milieukeur van ISO-type I (bv. EU-milieukeur, Blaue Engel) (indien beschikbaar), Energy Star of EU-criteria voor groene overheidsopdrachten (indien beschikbaar) |
3.1.2 |
Aandeel van de door de onderneming aangekochte apparatuur dat voldoet aan internationaal erkende beste praktijken of vereisten (bv. EU-gedragscodes) |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Energie-efficiëntie |
Alle door de onderneming aangekochte breedbandapparatuur voldoet aan de criteria van de EU-gedragscode voor breedbandapparatuur |
3.1.2 |
Aandeel van de door de onderneming aangekochte verpakkingen dat is gemaakt van gerecycleerde materialen of waaraan het FSC-label (Forest Stewardship Council-label) is toegekend |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Materiaalefficiëntie, biodiversiteit |
100 % van de door de onderneming aangekochte verpakkingen is gemaakt van gerecycleerde materialen of heeft het FSC-label (Forest Stewardship Council-label) |
3.1.2 |
Aandeel van het gewicht dat in aanbesteding wordt toegekend aan milieucriteria |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Alle |
10 % van de weging van de inschrijving is bestemd voor milieuprestaties bij de aankoop van ICT-apparatuur |
3.1.2 |
Aandeel van door de onderneming aan klanten geleverde ICT-producten en -diensten waarvoor milieu-informatie beschikbaar is voor eindgebruikers |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Alle |
Voor 100 % van door de onderneming aan klanten geleverde ICT-producten en -diensten is milieu-informatie beschikbaar voor eindgebruikers |
3.1.2 |
Gebruik van de totale kosten van eigendom als criterium bij aanbestedingen |
(J/N) |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Materiaalefficiëntie, energie-efficiëntie |
Gebruik van de totale kosten van eigendom als criterium bij aanbestedingen |
3.1.2 |
Aandeel ICT-apparatuur voor eindgebruikers dat bij de installatie volgens optimaal energiebeheer is geconfigureerd |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle ICT-apparatuur voor eindgebruikers is bij de installatie volgens optimaal energiebeheer geconfigureerd |
3.1.3 |
Aandeel ICT-apparatuur voor eindgebruikers dat met een passende frequentie (bv. jaarlijks, slechts eenmaal tijdens de levensduur van het product enz.) wordt gecontroleerd op het energiebeheer |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle ICT-apparatuur voor eindgebruikers is ten minste eenmaal tijdens de levensduur gecontroleerd op energiebeheer |
3.1.3 |
Aandeel van het personeel dat ten minste één opleiding op het gebied van energiebesparing heeft gevolgd |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Al het personeel heeft ten minste één opleiding op het gebied van energiebesparing heeft gevolgd |
3.1.3 |
Aandeel aangekochte hernieuwbare elektriciteit (met garanties van oorsprong) van het totale elektriciteitsverbruik Aandeel van ter plaatse geproduceerde hernieuwbare elektriciteit van het totale elektriciteitsverbruik |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Energie-efficiëntie |
100 % van de gebruikte elektriciteit is afkomstig van hernieuwbare energiebronnen (gekocht of geproduceerd ter plaatse) |
3.1.4 |
Aandeel van faciliteiten of locaties met een gecertificeerd afvalbeheersysteem of een gecertificeerd systeem voor materieelbeheer (% van de faciliteiten/locaties) |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Afval Materiaalefficiëntie |
100 % van de faciliteiten heeft een gecertificeerd afvalbeheersysteem of een gecertificeerd systeem voor materieelbeheer |
3.1.5 |
Aandeel van ICT-afval afkomstig van eigen activiteiten dat voor hergebruik of renovatie wordt teruggewonnen of voor recycling wordt afgevoerd |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Afval Materiaalefficiëntie |
90 % van de eigen ICT-apparatuur wordt voor hergebruik of renovatie teruggewonnen of voor recycling afgevoerd |
3.1.5 |
Aandeel AEEA of ICT-afval afkomstig van klanten dat wordt teruggewonnen voor hergebruik of renovatie, of voor recycling wordt afgevoerd |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Afval Materiaalefficiëntie |
30 % van de ICT-apparatuur van klanten wordt teruggenomen en teruggewonnen voor hergebruik of renovatie of afgevoerd voor recycling (voor ICT-bedrijven die apparatuur aan klanten leveren) |
3.1.5 |
Hoeveelheid gestort ICT-afval |
ton/jaar |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Afval |
Er wordt geen ICT-afval gestort |
3.1.5 |
Aandeel van locaties dat de beste praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de ontwikkeling en uitrol van nieuwe IT-diensten ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de beste praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de ontwikkeling en uitrol van nieuwe IT-diensten ten uitvoer gelegd. |
3.1.6 |
Aandeel softwareontwikkelaars (personeel) dat is opgeleid op het gebied van energie-efficiënte software |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Energie-efficiëntie |
Al het personeel (softwareontwikkelaars) is opgeleid op het gebied van energie-efficiënte software |
3.1.6 |
Aandeel van nieuw ontwikkelde software waarvoor de energieprestatie is gebruikt als ontwikkelingscriterium (%) |
% |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Energie-efficiëntie |
In de loop van het jaar is ten minste één project uitgevoerd om de vraag naar dataverkeer tot een minimum te beperken door middel van groene software |
3.1.6 |
BEMP’s voor datacentra |
||||||
KPIDCEM Global KPI voor datacentra volgens de ETSI-norm |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Het KPIDCP voor bestaande datacentra is gelijk aan of kleiner dan 1,5 |
3.2.1 |
|
Aandeel faciliteiten met een energiebeheersysteem dat is gecertificeerd volgens ISO 50001 of geïntegreerd in EMAS, of in overeenstemming met de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de “verwachte praktijken” van CLC/TR 50600-99-1 |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra beschikken over een energiebeheersysteem dat gecertificeerd is volgens ISO 50001 of is geïntegreerd in EMAS, of in overeenstemming is met de verwachte minimale praktijken in de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de “verwachte praktijken” van CLC/TR 50600-99-1 |
3.2.1 |
Aandeel van datacentra dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot gegevensbeheer en -opslag en beheer van bestaande ITC-apparatuur en -diensten ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot gegevensbeheer en -opslag en beheer van bestaande ITC-apparatuur en -diensten ten uitvoer heeft gelegd |
3.2.2 |
Aandeel racks met “hot aisle/cold aisle”-configuratie (met insluiting) |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
100 % van de nieuwe racks is geïnstalleerd met “hot aisle/cold aisle”-configuratie (met insluiting) |
3.2.3 |
Aandeel van datacentra dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot ontwerp en beheer van luchtstroming ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking met betrekking tot ontwerp en beheer van luchtstroming en de installatie van ICT-apparatuur ter optimalisering van het luchtstroombeheer ten uitvoer gelegd |
3.2.3 |
COP (prestatiecoëfficiënt): gemiddelde koelbelasting (kW)/gemiddeld vermogen koelsysteem (kW) |
— |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Kies apparatuur met een COP van 7 of hoger voor waterkoelers en 4 of hoger voor systemen voor directe koeling (DX) |
3.2.4 3.3.1 3.5.3 |
Aandeel van datacentra dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra (delen 5.2, 5.4 en 5.5) of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot koelbeheer ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra (delen 5.2, 5.4 en 5.5) of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot koelbeheer ten uitvoer gelegd |
3.2.4 |
Aandeel van datacentra dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot temperatuur- en vochtigheidsinstellingen ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot temperatuur- en vochtigheidsinstellingen ten uitvoer gelegd |
3.2.5 |
Ontwerp-PUE (dPUE) |
— |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
— |
3.2.6.1, 3.4.1 |
Aandeel van de door de onderneming aangekochte ICT-producten of diensten dat aan specifieke milieucriteria voldoet (bv. EU-milieukeur, Energy Star) |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie Materiaalefficiëntie |
Alle nieuwe ICT-apparatuur van het datacentrum heeft een milieukeur van ISO-type I (bv. EU-milieukeur, Blaue Engel) (indien beschikbaar) of Energy Star |
3.2.7.1 |
Aandeel van faciliteiten dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de selectie en toepassing van nieuwe IT-apparatuur/energieapparatuur/koelapparatuur ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de selectie en toepassing van nieuwe IT-apparatuur/energieapparatuur/koelapparatuur/andere apparatuur in het datacentrum ten uitvoer gelegd |
3.2.6.1 |
Gemiddelde energie-efficiëntie van UPS (opgegeven door de fabrikanten) |
— |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
UPS voldoet aan de vereisten van de gedragscode voor UPS |
3.2.6.1 |
Aandeel van locaties dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/FpTR 50600-99-1 met betrekking tot het gebruik, het beheer en de planning van nieuw gebouwde of gerenoveerde datacentra ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Materiaalefficiëntie, energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot het gebruik, het beheer en de planning van nieuw gebouwde of gerenoveerde datacentra ten uitvoer gelegd |
3.2.7.1 |
Aandeel van locaties dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot hergebruik van afvalwarmte van het datacentrum ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot hergebruik van afvalwarmte van het datacentrum ten uitvoer gelegd |
3.2.7.2 |
Aandeel van locaties dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de fysieke indeling van het datacentrum ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de fysieke indeling van het datacentrum ten uitvoer gelegd |
3.2.7.3 |
Aandeel van locaties dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de geografische locatie van het datacentrum ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte en facultatieve praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot de geografische locatie van het datacentrum ten uitvoer gelegd |
3.2.7.4 |
Waterverbruik van het datacentrum per vloeroppervlakte (m3 verbruikt/m2 datacentrum) |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Water |
— |
3.2.7.5 |
|
Aandeel van locaties dat de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot waterbronnen ten uitvoer heeft gelegd |
% |
Exploitanten van datacentra |
Locatie |
Water |
Alle datacentra hebben de verwachte minimale praktijken van de EU-gedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra of de verwachte praktijken van CLC/TR 50600-99-1 met betrekking tot waterbronnen ten uitvoer gelegd |
3.2.7.5 |
BEMP’s voor elektronische communicatienetwerken |
||||||
Aandeel van het energieverbruik van het netwerk waarvoor het energieverbruik wordt gemeten |
% |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
50 % van het energieverbruik van het netwerk wordt in realtime gemonitord op het niveau van de telecommunicatielocaties (basisstations en/of vaste-netwerknodes), of hoger |
3.3.1 |
Gemiddeld energieverbruik per klant of abonnee (N.B.: Deze indicator is niet geschikt voor benchmarking tussen verschillende soorten exploitanten) |
kWh/klant of abonnee |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Er is een energiebeheersysteem voor telecommunicatienetwerken |
3.3.1 |
Percentage locaties dat door meting is beoordeeld op naleving van EMF-grenswaarden |
% |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Emissies |
— |
3.3.2 |
Percentage breedbandapparatuur dat voldoet aan de vereisten van de gedragscode betreffende breedband wat energieverbruik betreft |
% |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
100 % van de nieuw geïnstalleerde breedbandapparatuur voldoet aan de eisen van de EU-gedragscode voor breedbandapparatuur wat energieverbruik betreft |
3.3.3 |
Gemiddelde UPS-systeemefficiëntie |
% |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Energie-efficiëntie |
Energie-efficiëntie van elektriciteits-/energiecentrales is 96 % of hoger |
3.3.3 |
Hoeveelheid ongebruikte of inefficiënte apparatuur die elk jaar buiten bedrijf wordt gesteld en van basisstations wordt verwijderd |
kg |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Materiaalefficiëntie Energie-efficiëntie |
Er zijn een plan en een beheerproces vastgesteld voor het optimaliseren van alle bestaande netwerklocaties (om ongebruikte en inefficiënte apparatuur te verwijderen, koelsystemen naar behoren te configureren enz.) |
3.3.4 |
Percentage van locaties met passief gedeeld gebruik |
% |
Netwerkexploitanten |
Locatie |
Materiaalefficiëntie |
Ten minste 30 % van de locaties wordt gedeeld met andere exploitanten (waar dat, bv. wettelijk, mogelijk is) |
3.3.5 |
BEMP’s Vergroening door ICT |
||||||
Broeikasgasemissies op basis van het Greenhouse Gas Protocol, groep 3 |
tCO2-eq |
Alle telecom- en ICT-bedrijven |
Ondernemingen |
Emissies |
N.v.t. |
3.4.1 |
-
Het wetenschappelijk en beleidsverslag is openbaar toegankelijk op de website van het JRC op het volgende adres: https://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/telecom.html. De conclusies over beste milieubeheerpraktijken en de toepasbaarheid daarvan, alsmede de vastgestelde specifieke milieuprestatie-indicatoren en de criteria voor topprestaties in dit sectorale referentiedocument zijn gebaseerd op de bevindingen die zijn beschreven in het wetenschappelijk en beleidsverslag. Alle achtergrondinformatie en technische details zijn daarin te vinden.
-
Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van ondernemingen uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieu-auditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).
-
Volgens hoofdstuk B, punt f), van bijlage IV bij de EMAS-verordening bevat de milieuverklaring “een overzicht van de beschikbare gegevens over de milieuprestaties van de organisatie met betrekking tot haar significante milieueffecten. Daarbij wordt verslag uitgebracht over de kernindicatoren en specifieke indicatoren van milieuprestaties, zoals vermeld in deel C. Indien milieudoelstellingen en -streefdoelen zijn vastgesteld, worden de bijbehorende gegevens gerapporteerd.” In hoofdstuk C, punt 3, van bijlage IV is het volgende bepaald: “Elke organisatie brengt ook jaarlijks verslag uit over haar prestaties met betrekking tot de significante directe en indirecte milieuaspecten en -effecten die verband houden met haar kernactiviteiten, die meetbaar en verifieerbaar zijn en niet reeds in de kernindicatoren zijn opgenomen. […] Indien beschikbaar houdt de organisatie rekening met de in artikel 46 bedoelde sectorale referentiedocumenten om de identificatie van relevante sectorspecifieke indicatoren te bevorderen.”
-
Een gedetailleerde beschrijving van alle beste praktijken, met praktische richtsnoeren voor de uitvoering ervan, is beschikbaar in het “Best Practice Report” van het JRC dat online beschikbaar is op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/documents/BEMP_Telecom_FinalReport.pdf.
Organisaties die meer willen weten over bepaalde in dit SRD beschreven beste praktijken, wordt verzocht dit verslag te raadplegen.
-
Er zij op gewezen dat in het Europees wetboek voor elektronische communicatie (zie Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie), waarin de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie wordt erkend, nu gemeenschappelijke regels zijn vastgesteld die van toepassing zijn op de bredere sector, waaronder bijvoorbeeld omroepen. Waar relevant en van toepassing, worden de beste milieupraktijken vermeld onder verwijzing naar de nieuwe nomenclatuur.
-
Het verslag over de beste praktijken voor de sector vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur is in ontwikkeling en zal online beschikbaar zijn op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/eeem.html
-
Het verslag over beste praktijken voor de detailhandelsector is online beschikbaar op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/retail.html
-
Het verslag over beste praktijken voor de overheidssector is online beschikbaar op: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/activities/emas/public_admin.html
-
De totale koolstofemissies voor de groepen 1 en 2 kunnen worden berekend op basis van het Greenhouse Gas Protocol, online beschikbaar op: https://ghgprotocol.org/
-
Colocatie van datacentra kan ook betrekking hebben op uitwisselingspunten van ICT-diensten.
-
Er zij op gewezen dat “elektronische communicatienetwerken” wordt gebruikt in de ruime zin van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (met inbegrip van draadloos, optisch enz.) en niet uitsluitend betrekking heeft op communicatie die alleen gebaseerd is op een fysieke laag die elektronische signalen uitwisselt.
-
Deze indicator is niet geschikt voor benchmarking tussen verschillende soorten exploitanten.
-
In de zin van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.
-
Gedragscode van de EU betreffende het energieverbruik van breedbandapparatuur:
https://e3p.jrc.ec.europa.eu/communities/ict-code-conduct-energy-consumption-broadband-communication-equipment
-
ETSI ES 202 336
-
Zie bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 (deel C.2) voor de lijst van EMAS-kernindicatoren.
-
De nummers verwijzen naar de delen van dit document.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.