Verordening 2020/2220 - Aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022

1.

Wettekst

28.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 437/1

 

VERORDENING (EU) 2020/2220 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 december 2020

tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Gezien het advies van de Rekenkamer (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De wetgevingsvoorstellen van de Commissie voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) na 2020 beogen het krachtige Uniekader tot stand te brengen dat essentieel is om ervoor te zorgen dat het GLB blijft berusten op een gelijk speelveld, en tegelijkertijd de lidstaten meer verantwoordelijkheid te geven inzake de manier waarop aan de vooropgestelde doelen en streefcijfers wordt voldaan. Bijgevolg is het aan de lidstaten om strategische GLB-plannen op te stellen en deze na goedkeuring door de Commissie uit te voeren.

 

(2)

De wetgevingsprocedure betreffende de wetgevingsvoorstellen van de Commissie over het GLB na 2020 kon niet tijdig worden afgerond om de lidstaten en de Commissie de kans te geven alle elementen gereed te hebben die nodig zijn om het nieuwe juridisch kader en de strategische GLB-plannen vanaf 1 januari 2021 toe te passen, zoals de Commissie oorspronkelijk had voorgesteld. Deze vertraging leidt tot onzekerheid en risico’s voor landbouwers en de gehele landbouwsector in de Unie. Om die onzekerheid te verlichten en de vitaliteit van de plattelandsgebieden en -regio’s te handhaven en bij te dragen tot ecologische duurzaamheid, dient deze verordening te voorzien in de verdere toepassing van de regels van het huidige GLB-kader voor de periode 2014-2020 (“het huidige GLB-kader”) en in ononderbroken betalingen aan landbouwers en andere begunstigden, om aldus te zorgen voor voorspelbaarheid en stabiliteit gedurende de overgangsperiode in de jaren 2021 en 2022 (“de overgangsperiode”), totdat het nieuwe juridisch kader voor de periode vanaf 1 januari 2023 (“het nieuwe juridisch kader”) van toepassing wordt.

 

(3)

Aangezien de wetgevingsprocedure betreffende de wetgevingsvoorstellen van de Commissie over het GLB na 2020 nog moet worden afgerond, de strategische GLB-plannen nog moeten worden ontwikkeld door de lidstaten en de belanghebbenden moeten worden geraadpleegd, moet het huidige GLB-kader gedurende de overgangsperiode twee jaar van toepassing blijven. De overgangsperiode moet begunstigden de kans geven om een soepele overgang naar de nieuwe programmeringsperiode te maken alsook om rekening te houden met de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (“de Europese Green Deal”).

 

(4)

Om ervoor te zorgen dat in de jaren 2021 en 2022 aan landbouwers en andere begunstigden steun kan worden verleend uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), moet de Unie deze steunverlening gedurende de overgangsperiode voortzetten onder de voorwaarden van het huidige GLB-kader. Het huidige GLB-kader is met name vastgesteld bij de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 (4), (EU) nr. 1305/2013 (5), (EU) nr. 1306/2013 (6), (EU) nr. 1307/2013 (7) en (EU) nr. 1308/2013 (8) van het Europees Parlement en de Raad.

 

(5)

Deze verordening moet de lidstaten voldoende tijd bieden om hun respectieve strategische GLB-plannen op te stellen en om het opzetten van administratieve structuren te faciliteren die nodig zijn voor de succesvolle uitvoering van het nieuwe juridisch kader, met name door meer technische bijstand mogelijk te maken. Alle strategische GLB-plannen moeten klaar zijn om na afloop van de overgangsperiode in werking te treden, teneinde de landbouwsector de broodnodige stabiliteit en zekerheid te bieden.

 

(6)

Aangezien de Unie gedurende de volledige overgangsperiode steun moet blijven verlenen voor plattelandsontwikkeling, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om hun verlengde plattelandsontwikkelingsprogramma’s te financieren uit de overeenkomstige begrotingstoewijzing voor de jaren 2021 en 2022. De verlengde programma’s moeten ervoor zorgen dat ten minste hetzelfde totale aandeel van de Elfpo-bijdrage wordt bestemd voor de in artikel 59, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen, conform de nieuwe ambities van de Europese Green Deal.

 

(7)

Verordening (EU) nr. 1303/2013 bevat gemeenschappelijke regels voor het Elfpo en andere financiële middelen die binnen een gemeenschappelijk kader opereren. Die verordening moet van toepassing blijven op de programma’s waarvoor in de programmeringsperiode 2014-2020 en de programmeringsjaren 2021 en 2022 steun wordt verleend uit het Elfpo.

 

(8)

De in Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgelegde termijnen voor uitvoeringsverslagen, jaarlijkse evaluatievergaderingen, ex-postevaluaties en syntheseverslagen, de subsidiabiliteit van uitgaven en vrijmakingen, alsmede voor begrotingsvastleggingen, gelden slechts voor de programmeringsperiode 2014-2020. Die termijnen moeten worden aangepast in het licht van de verlenging van de periode waarin uit het Elfpo gesteunde programma’s moeten worden uitgevoerd.

 

(9)

Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie (10) schrijven voor dat uitgaven voor bepaalde langdurige verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van bepaalde verordeningen waarbij vóór de datum van toepassing van Verordening (EU) nr. 1305/2013 steun voor plattelandsontwikkeling is verleend, onder bepaalde voorwaarden ook in de programmeringsperiode 2014-2020 uit het Elfpo moeten worden betaald. Die uitgaven moeten in de programmeringsjaren 2021 en 2022 onder dezelfde voorwaarden subsidiabel blijven voor de duur van de betreffende juridische verbintenis. Ten behoeve van de juridische helderheid en de rechtszekerheid moet ook duidelijk worden gemaakt dat de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van eerdere maatregelen die corresponderen met de maatregelen van Verordening (EU) nr. 1305/2013 waarop het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van toepassing is, ook onder dat geïntegreerd beheers- en controlesysteem moeten vallen en dat betalingen in het kader van die juridische verbintenissen moeten worden gedaan in de periode van 1 december tot en met 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar.

 

(10)

Het Elfpo moet steun kunnen verlenen voor de kosten van capaciteitsopbouw en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategieën voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling uit hoofde van het nieuwe wettelijke kader.

 

(11)

In 2015 heeft een aantal lidstaten bij de toewijzing van betalingsrechten of bij de herberekening in het geval van lidstaten die bestaande rechten hadden behouden krachtens Verordening (EU) nr. 1307/2013, fouten gemaakt bij de vaststelling van het aantal betalingsrechten of de waarde ervan. Veel van die fouten zijn, ook indien ze bij slechts één landbouwer zijn voorgekomen, van invloed op de betalingsrechten voor alle landbouwers en alle jaren. Een aantal lidstaten heeft ook na 2015 fouten gemaakt bij de toewijzing van rechten uit de reserve, bijvoorbeeld in de berekening van de gemiddelde waarde. Dergelijke niet-naleving wordt gewoonlijk aan een financiële correctie onderworpen, totdat de betrokken lidstaat corrigerende maatregelen heeft genomen. In het licht van de tijd die is verstreken sinds de eerste toewijzing en rekening houdend met de inspanningen van de lidstaten om de rechten vast te stellen en in voorkomend geval te corrigeren, moeten, ook ten behoeve van de rechtszekerheid, het aantal betalingsrechten en de waarde ervan vanaf een bepaalde datum wettig en regelmatig worden geacht.

 

(12)

Krachtens artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben de lidstaten de mogelijkheid gekregen om voor de toewijzing van betalingsrechten een verminderingscoëfficiënt toe te passen op subsidiabele hectaren bestaande uit blijvend grasland in gebieden met moeilijke klimatologische omstandigheden. Alpenweiden worden vaak collectief beheerd en daarom worden gebieden op jaarbasis toegewezen, waardoor een aanzienlijke mate van onzekerheid ontstaat bij de landbouwers in de betrokken lidstaten. De uitvoering van dat systeem is bijzonder complex gebleken, met name wat de precieze afbakening van de betrokken gebieden betreft. Aangezien de waarde van de betalingsrechten in gebieden waar de verminderingscoëfficiënt niet wordt toegepast, afhangt van de som van de betalingsrechten in de aangewezen gebieden, is deze onzekerheid van invloed op alle landbouwers in de betrokken lidstaten. Om het systeem dat momenteel in die lidstaten wordt toegepast te stabiliseren en alle landbouwers in de betrokken lidstaten zo spoedig mogelijk rechtszekerheid te bieden, moeten de betrokken lidstaten de waarde en het aantal van alle rechten die vóór 1 januari 2020 aan alle landbouwers zijn toegewezen, als wettig en regelmatig kunnen beschouwen. De waarde van die rechten moet, onverminderd alle rechtsmiddelen die individuele begunstigden ter beschikking staan, de op 31 december 2019 geldende waarde voor kalenderjaar 2019 zijn.

 

(13)

De bevestiging van betalingsrechten ontslaat de lidstaat niet van zijn verantwoordelijkheid in het kader van het gedeeld beheer van het ELGF om de begroting van de Unie te behoeden voor onregelmatige uitgaven. Derhalve mag de bevestiging van de vóór 1 januari 2021 of, bij wijze van afwijking, vóór 1 januari 2020, aan landbouwers toegewezen betalingsrechten geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de Commissie om de in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde besluiten te nemen voor onregelmatige betalingen die tot en met 2020 of, bij wijze van afwijking, tot en met 2019, voor een kalenderjaar zijn toegekend en die het gevolg zijn van fouten in het aantal betalingsrechten of in de waarde ervan.

 

(14)

Aangezien het nieuwe juridische kader voor het GLB nog niet is vastgesteld, moet duidelijk worden gemaakt dat er overgangsregelingen moeten worden vastgesteld voor de overgang van bestaande op meerjarenbasis toegekende steunregelingen naar het nieuwe juridisch kader.

 

(15)

Om te vermijden dat een aanzienlijke hoeveelheid vastleggingen van de huidige programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling naar de strategische GLB-plannen wordt overgedragen, moet de duur van nieuwe meerjarige verbintenissen op het vlak van agro-milieu-klimaat, biologische landbouw en dierenwelzijn in de regel worden beperkt tot ten hoogste drie jaar. Bestaande verbintenissen kunnen vanaf 2022 met ten hoogste één jaar worden verlengd.

 

(16)

Artikel 31, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voorzag in overgangsregelingen voor de geleidelijke afschaffing van betalingen in gebieden die vanwege de toepassing van nieuwe afbakeningscriteria niet langer als gebieden met natuurlijke beperkingen zouden worden beschouwd. Deze betalingen zouden worden verricht tot uiterlijk 2020 en voor een periode van ten hoogste vier jaar. Bij Verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad (11) is de oorspronkelijke termijn voor de nieuwe afbakening van deze gebieden verlengd tot 2019. Voor landbouwers in de lidstaten die de afbakening in 2018 en 2019 hebben vastgesteld, kon de geleidelijke afschaffing van betalingen niet over het maximum van vier jaar worden gespreid. Om de geleidelijke afschaffing van betalingen voort te zetten, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen deze te blijven betalen in de jaren 2021 en 2022, indien van toepassing. Om een adequaat niveau van de betalingen per hectare te waarborgen, overeenkomstig artikel 31, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, moet het niveau van de betalingen in de jaren 2021 en 2022 worden vastgesteld op 25 EUR per hectare.

 

(17)

Aangezien landbouwers worden blootgesteld aan toenemende economische en ecologische risico’s als gevolg van de klimaatverandering en de toegenomen prijsvolatiliteit, voorziet Verordening (EU) nr. 1305/2013 in een risicobeheersmaatregel om landbouwers te helpen deze risico’s aan te pakken. Deze maatregel omvat ook financiële bijdragen aan onderlinge fondsen en een inkomensstabiliseringsinstrument. Voor de verlening van steun krachtens die maatregel werd voorzien in specifieke voorwaarden om ervoor te zorgen dat de landbouwers in de hele Unie gelijk worden behandeld, de mededinging niet wordt verstoord en de internationale verplichtingen van de Unie worden nagekomen. Om het gebruik van die maatregel voor landbouwers uit alle sectoren verder te bevorderen, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om de drempel van 30 % die aanleiding geeft tot de compensatie van landbouwers voor een daling van de productie of het inkomen, naargelang het betreffende instrument, te verlagen, maar niet tot minder dan 20 %.

 

(18)

Landbouwers en plattelandsbedrijven zijn ongekend zwaar getroffen door de gevolgen van de COVID-19-uitbraak. De verlenging van strenge beperkingen op verplaatsingen die in de lidstaten zijn ingesteld, en de verplichte sluiting van winkels, buitenmarkten, restaurants en andere horecagelegenheden hebben geleid tot een economische ontwrichting van de landbouwsector en plattelandsgemeenschappen en tot liquiditeits- en kasstroomproblemen voor landbouwers en voor kleine bedrijven die actief zijn op het gebied van de verwerking, afzet of ontwikkeling van landbouwproducten. Om de gevolgen van de crisis als gevolg van de COVID-19-uitbraak het hoofd te bieden, moet de duur van de in artikel 39 ter van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregel worden verlengd om de huidige liquiditeitsproblemen aan te pakken die een gevaar vormen voor de continuïteit van landbouwactiviteiten en van kleine bedrijven die actief zijn op het gebied van de verwerking, afzet of ontwikkeling van landbouwproducten. Steun voor die maatregel moet gefinancierd worden door ten hoogste 2 % van de Elfpo-middelen die zijn toegewezen aan de lidstaten in de programmeringsperiode 2014-2020.

 

(19)

Om te voorkomen dat middelen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling in de programmeringsjaren 2021 en 2022 onbesteed blijven, moeten de lidstaten die gebruikmaken van de mogelijkheid om bedragen van rechtstreekse betalingen over te hevelen naar plattelandsontwikkeling, de minimumtoewijzing van 5 %, en in het geval van Kroatië 2,5 %, voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling alleen kunnen toepassen op de Elfpo-bijdrage voor plattelandsontwikkeling die wordt verlengd tot en met 31 december 2022, zoals berekend vóór de overheveling van bedragen vanuit rechtstreekse betalingen.

 

(20)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (12) tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie (“EURI”) ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (“EURI-verordening”) moeten voor de jaren 2021 en 2022 aanvullende middelen beschikbaar worden gesteld om de impact van de COVID-19-crisis en de gevolgen daarvan voor de landbouwsector en de plattelandsgebieden van de Unie aan te pakken.

 

(21)

Gezien de ongekende uitdagingen waarmee de landbouwsector en de plattelandsgebieden van de Unie als gevolg van de COVID-19-crisis worden geconfronteerd, moeten de door het EURI verstrekte aanvullende middelen worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 die de weg effenen voor een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel in overeenstemming met de doelstellingen van de milieu- en klimaatverbintenissen van de Unie en met de nieuwe ambities die zijn vastgelegd in de Europese Green Deal.

 

(22)

De lidstaten mogen de milieuambitie van hun bestaande plattelandsontwikkelingsprogramma’s daarom niet naar beneden bijstellen. Zij moeten waarborgen dat het totale aandeel dat in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s in het kader van de Elfpo-bijdrage wordt geoormerkt voor maatregelen die bijzonder gunstig zijn voor klimaat en milieu, ook wordt toegepast op de aanvullende middelen (“non-regressie-beginsel”). Daarnaast moet ten minste 37 % van de door het EURI verstrekte aanvullende middelen worden besteed aan maatregelen die bijzonder gunstig zijn voor klimaat en milieu, alsmede aan dierenwelzijn en aan LEADER. Bovendien moet ten minste 55 % van deze aanvullende middelen worden besteed aan maatregelen ter bevordering van de economische en sociale ontwikkeling in plattelandsgebieden, namelijk aan investeringen in materiële activa, ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen, steun voor basisvoorzieningen en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden en samenwerking.

 

(23)

Indien de lidstaten anderszins niet in staat zijn het non-regressiebeginsel na te leven, moeten zij de mogelijkheid hebben om af te wijken van de verplichting om ten minste 55 % van de aanvullende middelen uit het EURI toe te wijzen voor maatregelen die economische en sociale ontwikkeling in plattelandsgebieden stimuleren, en moeten zij bij voorkeur maatregelen die bijzonder gunstig zijn voor klimaat en milieu ondersteunen. Om de lidstaten voldoende flexibiliteit te bieden, moeten de lidstaten echter ook de mogelijkheid hebben om met betrekking tot die aanvullende middelen af te wijken van het non-regressiebeginsel, voor zover dat nodig is om aan die 55 % -verplichting te voldoen.

 

(24)

Voor de aanvullende middelen uit het EURI gelden specifieke voorwaarden. Deze aanvullende middelen moeten met name afzonderlijk van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling worden geprogrammeerd en gemonitord, waarbij, in beginsel, de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1305/2013 moeten worden toegepast. Deze aanvullende middelen moeten daarom worden besteed overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in het kader van die verordening worden beschouwd als bedragen ter financiering van maatregelen in het kader van het Elfpo. Bijgevolg moeten de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met inbegrip van de regels inzake wijzigingen van plattelandsontwikkelingsprogramma’s, Verordening (EU) nr. 1306/2013, met inbegrip van de voorschriften inzake ambtshalve doorhaling, en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van toepassing zijn, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

 

(25)

Om te zorgen voor een passend hefboomeffect van de aanvullende middelen die door het EURI worden verstrekt, moet er worden voorzien in een specifiek maximumpercentage voor medefinanciering door de Unie, alsmede een verhoogd steunpercentage voor investeringen die bijdragen tot een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel, en steun voor jonge landbouwers.

 

(26)

Ter wille van de continuïteit in de overgangsperiode moet de reserve voor crises in de landbouwsector worden behouden in de jaren 2021 en 2022. Het betreffende bedrag van de reserve voor de jaren 2021 en 2022 moet in die reserve worden opgenomen.

 

(27)

Wat de voorfinancieringsregelingen uit het Elfpo betreft, moet duidelijk worden gemaakt dat noch de verlenging tot en met 31 december 2022 van programma’s die overeenkomstig deze verordening door het Elfpo worden ondersteund, noch de aanvullende middelen die beschikbaar worden gesteld op grond van de EURI-verordening, mogen leiden tot aanvullende voorfinanciering voor de betrokken programma’s.

 

(28)

Artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bevat thans alleen voor de jaren 2015 tot en met 2020 de verplichting voor de lidstaten om kennis te geven van hun overeenkomstig dat artikel genomen besluiten en van de geraamde opbrengst van de verlaging van het deel van het aan een landbouwer voor een bepaald kalenderjaar toe te kennen bedrag aan rechtstreekse betalingen dat 150 000 EUR overschrijdt. Met het oog op de voortzetting van het bestaande systeem moeten de lidstaten ook kennis geven van hun overeenkomstig dat artikel genomen besluiten en van de geraamde opbrengst van de verlaging voor de kalenderjaren 2021 en 2022.

 

(29)

Artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 biedt de lidstaten de mogelijkheid om voor de kalenderjaren 2014 tot en met 2020 middelen over te hevelen tussen rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkeling. Om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun eigen strategie kunnen volgen, moet de flexibiliteit tussen de pijlers ook mogelijk worden voor kalenderjaar 2021 (begrotingsjaar 2022) en kalenderjaar 2022 (begrotingsjaar 2023).

 

(30)

Om de Commissie in staat te stellen de begrotingsmaxima vast te stellen overeenkomstig artikel 22, lid 1, artikel 36, lid 4, artikel 42, lid 2, artikel 49, lid 2, artikel 51, lid 4, en artikel 53, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, moeten de lidstaten hun besluiten inzake de financiële toewijzingen per regeling uiterlijk op 19 februari 2021 voor kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 1 augustus 2021 voor kalenderjaar 2022 meedelen.

 

(31)

In artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is bepaald dat de waarde van betalingsrechten lineair moet worden aangepast wanneer het maximum voor de basisbetalingsregeling in een bepaald jaar ten opzichte van het voorgaande jaar is gewijzigd als gevolg van bepaalde besluiten van lidstaten die van invloed zijn op het maximum voor de basisbetalingsregeling. De verlenging van de in bijlage II bij die verordening vermelde nationale maxima tot na kalenderjaar 2020 en de mogelijke jaarlijkse wijzigingen vanaf die datum kunnen gevolgen hebben voor het maximum voor de basisbetalingsregeling. Om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de in artikel 22, lid 4, van die verordening bedoelde verplichting dat de som van de waarde van de betalingsrechten en de reserves gelijk moet zijn aan het maximum voor de basisbetalingsregeling, is het passend dat gedurende de overgangsperiode wordt voorzien in een lineaire aanpassing die afgestemd is op de verlenging van of wijzigingen in bijlage II bij die verordening. Om de lidstaten een grotere flexibiliteit te bieden, lijkt het passend dat zij de waarde van de betalingsrechten of van de reserve bovendien kunnen aanpassen, eventueel met verschillende aanpassingspercentages.

 

(32)

Overeenkomstig het huidige juridisch kader hebben de lidstaten in 2014 meegedeeld hoe zij het jaarlijkse nationale maximum voor de basisbetalingsregeling tot en met kalenderjaar 2020 over de regio’s gaan verdelen en, in voorkomend geval, jaarlijkse progressieve wijzigingen gaan doorvoeren over de door Verordening (EU) nr. 1307/2013 bestreken periode. Het is nodig dat de lidstaten ook meedelen wat zij voor de kalenderjaren 2021 en 2022 hebben besloten.

 

(33)

Het mechanisme van interne convergentie is het kernproces van een billijkere verdeling van rechtstreekse inkomenssteun over de landbouwers. Grote individuele verschillen op basis van oude historische referenties zijn steeds moeilijker te verdedigen. In Verordening (EU) nr. 1307/2013 bestaat het basismodel voor interne convergentie eruit dat de lidstaten vanaf 2015 op nationaal of regionaal niveau een uniforme forfaitaire waarde toepassen voor alle betalingsrechten. Ten behoeve van een soepelere overgang naar een uniforme waarde is echter een afwijking vastgesteld waarbij het de lidstaten is toegestaan de waarden van de betalingsrechten te differentiëren door toepassing, in de periode 2015-2019, van een gedeeltelijke convergentie, ook wel het “tunnelmodel” genoemd. Sommige lidstaten hebben van die afwijking gebruikgemaakt. Met het oog op de voortzetting van het proces dat moet leiden tot een billijkere verdeling van rechtstreekse betalingen, moeten de lidstaten na 2019 verder kunnen convergeren naar een nationaal of regionaal gemiddelde in plaats van naar een uniforme forfaitaire waarde toe te werken of de waarde van de rechten op het niveau van 2019 te houden. Die mogelijkheid voor de lidstaten moet derhalve ook van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021. De lidstaten moeten de Commissie jaarlijks meedelen wat zij voor het volgende jaar hebben besloten.

 

(34)

De bepalingen van Verordening (EU) nr. 1307/2013 inzake de aanpassing van alle betalingsrechten die bij deze verordening worden gewijzigd, moeten met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2020, zodat het duidelijk is dat de lidstaten in staat waren te convergeren na 2019.

 

(35)

Artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaalt dat de waarde van de uit de reserve toegewezen betalingsrechten jaarlijks progressief moet worden gewijzigd op basis van de jaarlijkse stappen van het nationale maximum zoals vastgesteld in bijlage II bij die verordening, waarmee gestalte wordt gegeven aan een meerjarig beheer van de reserve. Die regels moeten zodanig worden aangepast dat het mogelijk wordt om de waarde van alle toegewezen betalingsrechten en van de reserve aan te passen aan een wijziging, van het ene jaar op het volgende, van het in bijlage II bij die verordening vermelde bedrag. In lidstaten die besluiten de interne convergentie verder te zetten, wordt die interne convergentie toegepast op jaarbasis. Voor de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022 dient in het jaar van toewijzing slechts de waarde van de betalingsrechten van het lopende jaar te worden bepaald. De eenheidswaarde van de in een bepaald jaar uit de reserve toe te wijzen betalingsrechten moet worden berekend na een eventuele aanpassing van de reserve overeenkomstig artikel 22, lid 5, van die verordening. In een daaropvolgend jaar moet de waarde van de uit de reserve toegewezen betalingsrechten worden aangepast overeenkomstig artikel 22, lid 5, van die verordening.

 

(36)

Artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in de toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling tot en met 31 december 2020. Het is passend de verlenging van de regeling inzake een enkele areaalbetaling voor de jaren 2021 en 2022 toe te staan.

 

(37)

Aangezien de in deze verordening opgenomen wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 te laat in werking zal treden opdat de lidstaten de oorspronkelijke termijn voor bepaalde kennisgevingsverplichtingen in 2020 zouden kunnen naleven, moet de termijn voor de lidstaten om te besluiten tot invoering van de herverdelingsbetaling vanaf 2021 of 2022, alsook voor de kennisgeving van dat besluit aan de Commissie, worden verlengd. Het is passend die termijn te laten samenvallen met die voor de besluiten over de flexibiliteit tussen de pijlers.

 

(38)

Krachtens artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kunnen lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, besluiten om in de periode 2015-2020 nationale overgangssteun te verlenen om een plotselinge en aanzienlijke vermindering van de steun in de sectoren waarvoor tot 2014 nationale overgangssteun werd verleend, te vermijden. Om ervoor te zorgen dat deze steun gedurende de overgangsperiode zijn rol blijft spelen bij de ondersteuning van de inkomens van landbouwers in die specifieke sectoren, moet worden voorzien in de voortzetting van die steun onder dezelfde voorwaarden en beperkingen als in de periode 2015-2020.

 

(39)

Ter wille van de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat de artikelen 41 en 42 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 de lidstaten de mogelijkheid bieden om hun besluit inzake de herverdelingsbetaling jaarlijks te herzien. De termijn voor de herziening die van toepassing is in 2021 en 2022 moet samenvallen met die voor de besluiten over de flexibiliteit tussen de pijlers.

 

(40)

Artikel 52, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 machtigt de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen op grond waarvan de lidstaten kunnen besluiten dat de betaling van de vrijwillige gekoppelde steun kan worden voortgezet tot 2020 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode is verleend. Die machtiging moet zorgen voor een zo groot mogelijke samenhang tussen de Unieregelingen voor sectoren die structurele onevenwichtigheden op de markt kunnen kennen. Het is daarom passend deze machtiging te verlengen zodat ook de jaren 2021 en 2022 eronder vallen.

 

(41)

Aangezien de in deze verordening opgenomen wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 te laat in werking zal treden opdat de lidstaten de oorspronkelijke termijn voor bepaalde kennisgevingsverplichtingen in 2020 zouden kunnen naleven, moet de termijn voor de lidstaten om te besluiten tot invoering van de vrijwillige gekoppelde steun vanaf 2021 of 2022, alsook voor de kennisgeving van dat besluit aan de Commissie, worden verlengd. Het is passend die termijn te laten samenvallen met die voor de besluiten over de flexibiliteit tussen de pijlers. Ook de termijn voor een besluit van de lidstaten om de verlening van vrijwillige gekoppelde steun in de jaren 2021 en 2022 voort te zetten of stop te zetten, en voor de kennisgeving van dat besluit aan de Commissie, moet tot diezelfde datum worden verdaagd.

 

(42)

Artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaalt welke elementen de kennisgevingen van de lidstaten inzake vrijwillige gekoppelde steun moeten bevatten. Het is passend te verduidelijken dat in die kennisgevingen voor de kalenderjaren 2021 en 2022 het percentage moet worden vermeld van het nationale maximum dat wordt gebruikt voor de financiering van die steun voor de jaren 2021 en 2022.

 

(43)

In Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn regels vastgesteld voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en zijn bepaalde steunregelingen opgenomen. In de wetgevingsvoorstellen van de Commissie inzake het GLB na 2020 werd bepaald dat deze steunregelingen moeten worden opgenomen in de toekomstige strategische GLB-plannen van de lidstaten. Met het oog op een soepele integratie van deze steunregelingen in het toekomstige GLB moeten regels worden vastgesteld voor de duur van elk van die steunregelingen wanneer deze gedurende de overgangsperiode moeten worden vernieuwd. Wat de steunregeling in de sector olijfolie en tafelolijven betreft, moeten de bestaande werkprogramma’s die voor de periode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021 zijn opgesteld, derhalve worden opgevolgd door nieuwe werkprogramma’s voor de periode 1 april 2021 tot en met 31 december 2022. Bestaande operationele programma’s in de sector groenten en fruit die hun maximale looptijd van vijf jaar niet hebben bereikt, mogen slechts worden verlengd tot en met 31 december 2022. Nieuwe operationele programma’s in de sector groenten en fruit mogen slechts worden goedgekeurd voor een maximale looptijd van drie jaar. De bestaande nationale programma’s voor de bijenteeltsector die zijn opgesteld voor de periode 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2022, moeten worden verlengd tot en met 31 december 2022.

 

(44)

Vanwege de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis hebben de wijnbouwers die houder waren van in 2020 verstrijkende vergunningen voor nieuwe aanplant of herbeplanting, vrijwel niet de kans gekregen om die vergunningen in het laatste jaar van hun geldigheid te gebruiken zoals gepland. Om het verlies van deze vergunningen te voorkomen en het risico op een verslechtering van de omstandigheden waaronder de aanplant zou moeten worden uitgevoerd, te beperken, moet worden voorzien in een verlenging van de geldigheidsduur van vergunningen voor nieuwe aanplant of herbeplanting die in 2020 verstrijken. Alle vergunningen voor nieuwe aanplant of herbeplanting die in 2020 verstrijken, moeten derhalve tot en met 31 december 2021 worden verlengd. Voorts moeten, rekening houdend met de gewijzigde marktperspectieven, houders van aanplantvergunningen die in 2020 verstrijken, de mogelijkheid hebben hun vergunningen niet te gebruiken zonder dat dit tot een administratieve sanctie leidt.

 

(45)

De bepaling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 inzake vergunningen voor nieuwe aanplant of voor herbeplanting die in 2020 zouden verstrijken, die wordt gewijzigd bij deze verordening, moet, wegens de verstoringen ingevolge de COVID-19-pandemie en de moeilijkheden die deze teweeg heeft gebracht wat betreft het gebruik van die aanplantvergunningen, met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2020.

 

(46)

In 2013 werden overgangsbepalingen vastgesteld om te zorgen voor een soepele overgang van de vroegere regeling inzake aanplantrechten voor wijndruiven naar de nieuwe regeling inzake aanplantvergunningen, met name teneinde excessieve aanplant vóór de start van die nieuwe regeling te voorkomen. De termijn voor het indienen van aanvragen voor de omzetting van aanplantrechten in vergunningen loopt af op 31 december 2020. Vergunningen moeten echter door de aanvrager worden gebruikt en zijn, anders dan de vroegere aanplantrechten, niet verhandelbaar. Bovendien kan van de aanvragers van een vergunning worden verlangd dat zij corresponderende wijnbouwarealen hebben, wat ertoe kan leiden dat een houder van aanplantrechten die nog niet over de corresponderende wijnbouwarealen beschikt de vergunningen die zouden voortvloeien uit de omzetting van zijn aanplantrechten, niet zou kunnen gebruiken. De ernstige economische impact van de COVID-19-pandemie op de wijnsector heeft geleid tot cashflowproblemen voor wijnbouwers en tot onzekerheid over de toekomstige vraag naar wijn. Wijnbouwers die nog steeds aanplantrechten bezitten, mogen er niet toe worden gedwongen te kiezen of zij hun aanplantrechten willen omzetten in vergunningen zolang zij vanwege de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis uitzonderlijke moeilijkheden kennen, vooral niet omdat zij een administratieve sanctie zouden krijgen indien zij de uit de omzetting voortvloeiende aanplantvergunningen niet zouden gebruiken. De lidstaten die wijnbouwers hebben toegestaan hun aanvragen tot omzetting van aanplantrechten in te dienen tot en met 31 december 2020, moeten de termijn voor de indiening van die aanvragen derhalve kunnen verlengen tot en met 31 december 2022. Bijgevolg moet de geldigheidsduur van dergelijke omgezette vergunningen worden aangepast en moet deze op 31 december 2025 verstrijken.

 

(47)

Krachtens artikel 214 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013 kon Finland, onder bepaalde voorwaarden, nationale steun verlenen in het zuiden van Finland tot 2020, met toestemming van de Commissie. Om gedurende de overgangsperiode de continuïteit van de betalingen van die steun te waarborgen, moet de verlening van die nationale steun verder worden toegestaan onder dezelfde voorwaarden en bedragen als in 2020.

 

(48)

Om de werking van de markt voor olijfolie te verbeteren, moeten de lidstaten kunnen beslissen over de uitvoering van afzetvoorschriften om het aanbod te reguleren. Die besluiten mogen evenwel geen praktijken omvatten die de concurrentie kunnen verstoren.

 

(49)

Uit recente gebeurtenissen blijkt dat landbouwers steeds meer worden geconfronteerd met het risico van inkomensvolatiliteit, deels als gevolg van blootstelling aan de markt, deels als gevolg van extreme weersomstandigheden en frequente sanitaire en fytosanitaire crises die de veestapel en de agronomische activa in de Unie treffen. De effecten van inkomensvolatiliteit kunnen worden verzacht door de landbouwers ertoe aan te zetten in goede jaren te sparen met het oog op slechte jaren. Daartoe moeten nationale belastingmaatregelen waarbij de voor de landbouwers geldende heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting wordt berekend op basis van een meerjarige periode, worden vrijgesteld van de toepassing van de staatssteunregels.

 

(50)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk te voorzien in de verdere toepassing van de regels van het huidige GLB-kader en in ononderbroken betalingen aan landbouwers en andere begunstigden, om aldus te zorgen voor voorspelbaarheid en stabiliteit gedurende de overgangsperiode, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en effecten van de maatregelen beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, mag de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegd evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(51)

Door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (13) en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering; bovendien voorzien ze in controles van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsstelsel voor de bescherming van de begroting van de Unie.

 

(52)

De Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013, (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1308/2013, (EU) nr. 228/2013 en (EU) nr. 229/2013 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(53)

Om ervoor te zorgen dat de op grond van de EURI-verordening beschikbaar gestelde aanvullende middelen vanaf 1 januari 2021 beschikbaar zijn, moeten de bepalingen in deze verordening inzake EURI-steun terugwerkende kracht hebben vanaf die datum.

 

(54)

In het licht van de dwingende noodzaak om in de huidige omstandigheden onmiddellijk rechtszekerheid voor de landbouwsector te waarborgen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

OVERGANGSBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Verlenging van bepaalde perioden krachtens de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1310/2013 en voortzetting van de toepassing van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor de programmeringsjaren 2021 en 2022

Artikel 1

Verlenging van de looptijd van programma’s die uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden gesteund

  • 1. 
    Voor programma’s die uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gesteund, wordt de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 zoals vastgelegd in artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, verlengd tot en met 31 december 2022.
  • 2. 
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde verlenging van de looptijd van uit het Elfpo gesteunde programma’s laat de noodzaak tot indiening van een in artikel 11, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoeld verzoek tot wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma’s voor de overgangsperiode onverlet. Bij een dergelijke wijziging wordt gewaarborgd dat ten minste hetzelfde totale aandeel van de Elfpo-bijdrage voorbehouden wordt voor de in artikel 59, lid 6, van die verordening bedoelde maatregelen.

Artikel 2

Voortzetting van de toepassing van Verordening (EU) nr. 1303/2013 op programma’s die worden gesteund uit het Elfpo

  • 1. 
    Verordening (EU) nr. 1303/2013 blijft van toepassing op programma’s die in de programmeringsperiode 2014-2020 worden gesteund uit het Elfpo en die overeenkomstig artikel 1 van deze verordening worden verlengd.
  • 2. 
    Voor programma’s die overeenkomstig artikel 1 van deze verordening worden verlengd, worden de perioden of termijnen als bedoeld in artikel 50, lid 1, artikel 51, lid 1, artikel 57, lid 2, artikel 65, leden 2 en 4, en artikel 76, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, verlengd met twee jaar.
  • 3. 
    Voor programma’s die overeenkomstig artikel 1 van deze verordening worden verlengd, passen de lidstaten hun volgens het prestatiekader in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde streefdoelen aan naar de streefdoelen voor 2025. Voor die programma’s worden de verwijzingen naar streefdoelen voor 2023 in uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 22, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of artikel 8, lid 3, artikel 67, artikel 75, lid 5, of artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, gelezen als verwijzingen naar streefdoelen voor 2025.
  • 4. 
    De uiterste datum waarop de Commissie een syntheseverslag dient op te stellen met de voornaamste conclusies van de in artikel 57, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde ex-postevaluaties van het Elfpo, is 31 december 2027.

Artikel 3

Subsidiabiliteit van bepaalde soorten uitgaven gedurende de overgangsperiode

Onverminderd artikel 2, lid 2, van deze verordening, artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, en artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1306/2013, komen de uitgaven als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1310/2013 en artikel 16 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014, in aanmerking voor een Elfpo-bijdrage uit de toewijzing van 2021 en 2022 voor uit het Elfpo gesteunde programma’s die zijn verlengd overeenkomstig artikel 1 van deze verordening, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 

a)

in dergelijke uitgaven wordt voorzien in het betreffende plattelandsontwikkelingsprogramma voor de jaren die onder de overgangsperiode vallen;

 

b)

het Elfpo-bijdragepercentage van de corresponderende maatregel in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013, zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1310/2013 en in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014, is van toepassing;

 

c)

het in artikel 67, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenkomen met steun verleend in overeenstemming met artikel 21, lid 1, onder a) en b), de artikelen 28 tot en met 31 en de artikelen 33, 34 en 40 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, en er wordt duidelijk aangeven om welke acties het gaat, en

 

d)

de betalingen voor de juridische verbintenissen als bedoeld onder c) van dit artikel worden binnen de in artikel 75 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgelegde periode gedaan.

HOOFDSTUK II

Voorbereiding van toekomstige strategieën voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling in de programmeringsjaren 2021 en 2022

Artikel 4

Vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling

Voor programma’s die overeenkomstig artikel 1 van deze verordening worden verlengd, kan de Elfpo steun verlenen voor de kosten van capaciteitsopbouw en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategie voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling uit hoofde van het nieuwe wettelijke kader.

HOOFDSTUK III

Betalingsrechten voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers

Artikel 5

Definitieve betalingsrechten

  • 1. 
    Betalingsrechten die vóór 1 januari 2020 aan landbouwers zijn toegewezen, worden met ingang van 1 januari 2021 wettig en regelmatig geacht. De waarde van die wettig en regelmatig te achten rechten is de op 31 december 2020 geldende waarde voor kalenderjaar 2020.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 van dit artikel kan een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de bij artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 geboden mogelijkheid, met inachtneming van het gewettigd vertrouwen van de landbouwers, besluiten dat alle vóór 1 januari 2020 toegewezen betalingsrechten met ingang van die datum als wettig en regelmatig worden beschouwd. In dat geval is de waarde van die wettig en regelmatig te achten rechten de op 31 december 2019 geldende waarde voor kalenderjaar 2019.
  • 3. 
    De leden 1 en 2 van dit artikel gelden onverminderd de toepasselijke bepalingen van het Unierecht, met name artikel 22, lid 5, en artikel 25, lid 12, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, inzake de waarde van betalingsrechten voor het kalenderjaar 2020 en volgende kalenderjaren.
  • 4. 
    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op betalingsrechten die op basis van feitelijk onjuiste aanvragen aan landbouwers zijn toegewezen, tenzij de landbouwer de fout niet redelijkerwijs had kunnen ontdekken.
  • 5. 
    De leden 1 en 2 van dit artikel gelden onverminderd de bevoegdheid van de Commissie om een in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoeld besluit te nemen met betrekking tot uitgaven die zijn gedaan voor betalingen betreffende, ingeval lid 1 van dit artikel van toepassing is, de kalenderjaren tot en met 2020, of, ingeval lid 2 van dit artikel van toepassing is, de kalenderjaren tot en met 2019.

HOOFDSTUK IV

Overgangsbepalingen betreffende plattelandsontwikkeling

Artikel 6

Subsidiabiliteit van uitgaven krachtens Verordening (EU) nr. 1305/2013 en bepaalde soorten uitgaven krachtens de Verordeningen (EG) nr. 1698/2005 en (EG) nr. 1257/1999

Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en bepaalde soorten uitgaven krachtens de Verordeningen (EG) nr. 1698/2005 (14) en (EG) nr. 1257/1999 (15) van de Raad, kunnen vanaf 1 januari 2023 in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Elfpo voor de periode 2023-2027, onder de voorwaarden die moeten worden vastgesteld in overeenstemming met het juridisch kader voor het GLB dat in de periode 2023-2027 van toepassing is.

TITEL II

WIJZIGINGEN

Artikel 7

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1305/2013

Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

In artikel 8, lid 1, wordt punt h) als volgt gewijzigd:

 

a)

punt i) wordt vervangen door:

 

“i)

een tabel waarin, met inachtneming van artikel 58, lid 4, en artikel 58 bis, lid 2, van deze verordening, de totale, voor elk jaar geplande Elfpo-bijdrage is opgenomen. In die tabel worden de in artikel 58 bis, lid 2, van deze verordening bedoelde aanvullende middelen afzonderlijk vermeld. In voorkomend geval wordt de totale Elfpo-bijdrage uitgesplitst naar kredieten voor de minder ontwikkelde regio’s en de financiële middelen die aan het Elfpo worden overgedragen op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. De geplande jaarlijkse Elfpo-steun moet verenigbaar zijn met het meerjarig financieel kader;”;

 

b)

punt ii) wordt vervangen door:

 

“ii)

een tabel met voor elke maatregel, voor elk soort concrete actie met een specifiek Elfpo-bijdragepercentage, voor het soort concrete actie als bedoeld in artikel 37, lid 1, en artikel 39 bis, voor het soort concrete actie als bedoeld in artikel 38, lid 3, en artikel 39, lid 1, wanneer een lidstaat een percentage van minder dan 30 % toepast, en voor technische bijstand, de totale geplande bijdrage van de Unie en het geldende Elfpo-bijdragepercentage. In voorkomend geval wordt het Elfpo-bijdragepercentage voor minder ontwikkelde regio’s en voor andere regio’s afzonderlijk aangegeven in die tabel;”.

 

2)

Aan artikel 28, lid 5, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“Voor nieuwe verbintenissen die vanaf 2021 worden aangegaan, leggen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma een kortere periode van één tot drie jaar vast.

Indien een lidstaat overeenkomstig de eerste alinea na afloop van de initiële periode voorziet in een jaarlijkse verlenging van de verbintenissen, bedraagt de verlenging vanaf 2022 niet meer dan één jaar.

In afwijking van de tweede alinea kunnen de lidstaten voor nieuwe verbintenissen die in 2021 en 2022 worden aangegaan, in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s een langere periode dan drie jaar vaststellen, op basis van de aard van de verbintenissen en de nagestreefde milieu- en klimaatdoelstellingen.”.

 

3)

Aan artikel 29, lid 3, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“Voor nieuwe verbintenissen die vanaf 2021 worden aangegaan, leggen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma een kortere periode van één tot drie jaar vast.

Indien een lidstaat overeenkomstig de eerste alinea na afloop van de initiële periode voorziet in een jaarlijkse verlenging van de voortzetting van biologische landbouw, bedraagt de verlenging vanaf 2022 niet meer dan één jaar.

In afwijking van de tweede alinea kunnen de lidstaten voor nieuwe verbintenissen die in 2021 en 2022 worden aangegaan, in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s een langere periode dan drie jaar vaststellen, indien steun wordt verleend voor de omschakeling naar biologische landbouw.”.

 

4)

In artikel 31, lid 5, wordt de tweede alinea vervangen door:

“In de jaren 2021 en 2022 kunnen, voor de overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad (*) verlengde programma’s, de lidstaten die geen degressieve betalingen hebben toegekend voor de maximale periode van vier jaar tot en met 2020, besluiten die betalingen tot eind 2022, maar niet langer dan vier jaar in totaal, te handhaven. In dat geval bedragen de betalingen in de jaren 2021 en 2022 niet meer dan 25 EUR per hectare.

(*)  Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).”."

 

5)

Aan artikel 33, lid 2, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“Voor nieuwe verbintenissen die vanaf 2021 worden aangegaan, leggen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma een kortere periode van één tot drie jaar vast.

Indien een lidstaat overeenkomstig de tweede alinea na afloop van de initiële periode voorziet in een jaarlijkse verlenging van de verbintenissen, bedraagt de verlenging vanaf 2022 niet meer dan één jaar.

In afwijking van de derde alinea kunnen de lidstaten voor nieuwe verbintenissen die in 2021 en 2022 worden aangegaan, in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s een langere periode dan drie jaar vaststellen, op basis van de aard van de verbintenissen en de nagestreefde voordelen inzake dierenwelzijn.”.

 

6)

In artikel 38, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:

“In het kader van artikel 36, lid 1, onder b), wordt slechts steun verleend ter dekking van verliezen door ongunstige klimatologische omstandigheden, dier- of plantenziekten, plagen of overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag of een milieu-incident uit te roeien of in te dammen, waarbij meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie van de laatste drie voorgaande jaren of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf voorgaande jaren verloren is gegaan, de hoogste en de laagste productie in laatstgenoemd geval niet meegerekend. Indexen kunnen worden gebruikt voor het berekenen van de jaarproductie van de landbouwer. De gehanteerde berekeningsmethode maakt het mogelijk het feitelijke verlies van een landbouwer in een bepaald jaar te bepalen. De lidstaten kunnen evenwel besluiten dat percentage van 30 % te verlagen tot minimaal 20%.”.

 

7)

In artikel 39 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De in artikel 36, lid 1, onder c), bedoelde steun wordt slechts verleend indien het inkomen van een individuele landbouwer is gedaald met meer dan 30 % van het gemiddelde jaarinkomen van die landbouwer in de laatste drie voorgaande jaren of het gemiddelde inkomen van drie jaren van de laatste vijf voorgaande jaren, het hoogste en het laagste inkomen in laatstgenoemd geval niet meegerekend. Voor de toepassing van artikel 36, lid 1, onder c), wordt onder inkomen verstaan de som van de inkomsten die de landbouwer van de markt ontvangt, inclusief overheidssteun en exclusief de kosten van de productiemiddelen. Betalingen uit het onderlinge fonds compenseren minder dan 70 % van de gederfde inkomsten van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun. Indexen kunnen worden gebruikt voor het berekenen van het jaarlijks gederfde inkomen van de landbouwer. De lidstaten kunnen evenwel besluiten dat percentage van 30 % te verlagen tot minimaal 20%.”.

 

8)

In artikel 39 ter wordt lid 4 vervangen door:

“4.   De steun neemt de vorm aan van een vaste betaling die uiterlijk op 31 december 2021 wordt gedaan, op basis van de door de bevoegde autoriteit uiterlijk op 30 juni 2021 goedgekeurde aanvragen voor steun. De daaropvolgende vergoeding van de Commissie geschiedt overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. De hoogte van de betaling mag worden gedifferentieerd per categorie begunstigden, volgens objectieve en niet-discriminerende criteria.”.

 

9)

In artikel 42 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Plaatselijke groepen kunnen, naast de in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en in artikel 4 van Verordening (EU) 2020/2220 * bedoelde taken ook extra taken uitvoeren die door de beheersautoriteit en/of het betaalorgaan aan hen zijn gedelegeerd.”.

 

10)

In artikel 51, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten waarvoor het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2014-2020, zoals vastgesteld in bijlage I bij deze verordening, minder dan 1 800 miljoen EUR bedraagt, na de verlenging van hun programma’s overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) 2020/2220, besluiten 5 % van het totale bedrag van elk plattelandsontwikkelingsprogramma te besteden aan de in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde taken.”.

 

11)

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Onverminderd de leden 5, 6 en 7 is het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 ten hoogste 26 896 831 880 EUR, in lopende prijzen, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027.”;

 

b)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.   Om rekening te houden met de ontwikkelingen in verband met de in lid 4 van dit artikel bedoelde verdeling per jaar, inclusief de overdrachten als bedoeld in de leden 5 en 6 van dit artikel, en de overdrachten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 1 van Verordening (EU) 2020/2220, om technische aanpassingen te doen zonder de algemene toewijzingen te veranderen, of om rekening te houden met elke andere verandering uit hoofde van een wetgevingshandeling na vaststelling van deze verordening, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 83 van de onderhavige verordening, ter herziening van de maxima in bijlage I bij de onderhavige verordening.”.

 

12)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 58 bis

Middelen voor het herstel van de landbouwsector en de plattelandsgebieden van de Unie

  • 1. 
    Artikel 1, lid 2, onder g), van Verordening (EU) 2020/2094 (*)(“EURI-verordening”) wordt overeenkomstig dit artikel uitgevoerd door maatregelen die subsidiabel zijn in het kader van het Elfpo en die gericht zijn op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis, met een bedrag van 8 070 486 840 EUR in lopende prijzen van het in artikel 2, lid 2, onder a), vi), van die verordening bedoelde bedrag, met inachtneming van artikel 3, leden 3, 4 en 8 van die verordening.

Dat bedrag van 8 070 486 840 EUR in lopende prijzen wordt aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (**).

Dit wordt beschikbaar gesteld als aanvullende middelen voor begrotingsvastleggingen in het kader van het Elfpo voor de jaren 2021 en 2022, in aanvulling op de totale middelen van artikel 58 van deze verordening, en wel als volgt:

 

2021: 2 387 718 000 EUR;

 

2022: 5 682 768 840 EUR.

Voor de toepassing van deze verordening en de Verordeningen (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 worden deze aanvullende middelen beschouwd als bedragen voor de financiering van maatregelen in het kader van het Elfpo. Zij worden geacht deel uit te maken van het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 58, lid 1, van deze verordening, waaraan zij worden toegevoegd wanneer wordt verwezen naar het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling. Artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is niet van toepassing op de in dit lid en in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen.

  • 2. 
    De verdeling per lidstaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen, na aftrek van het in lid 7 van dit artikel genoemde bedrag, staat in bijlage I bis.
  • 3. 
    De in artikel 59, leden 5 en 6, van deze verordening bedoelde procentuele drempels van de totale Elfpo-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn niet van toepassing op de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen. De lidstaten waarborgen echter dat in elk plattelandsontwikkelingsprogramma ten minste hetzelfde totale percentage van de Elfpo-bijdrage, met inbegrip van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen, wordt geoormerkt voor de in artikel 59, lid 6, van deze verordening bedoelde maatregelen, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2220.
  • 4. 
    Ten minste 37 % van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen wordt in elk plattelandsontwikkelingsprogramma geoormerkt voor maatregelen als bedoeld in artikel 33 en artikel 59, leden 5 en 6, en met name voor:
 

a)

biologische landbouw;

 

b)

mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, met inbegrip van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw;

 

c)

bodembescherming, met inbegrip van verbetering van de bodemvruchtbaarheid door middel van koolstofvastlegging;

 

d)

verbetering van het watergebruik en -beheer, met inbegrip van waterbesparing;

 

e)

het creëren, in stand houden en herstellen van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit;

 

f)

vermindering van de risico’s en effecten van het gebruik van pesticiden en antimicrobiële stoffen;

 

g)

dierenwelzijn;

 

h)

samenwerkingsacties in het kader van LEADER.

  • 5. 
    Ten minste 55 % van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen wordt in elk plattelandsontwikkelingsprogramma geoormerkt voor de in de artikelen 17, 19, 20 en 35 bedoelde maatregelen, op voorwaarde dat het aangewezen gebruik van dergelijke maatregelen in de plattelandsontwikkelingsprogramma’s de economische en sociale ontwikkeling in plattelandsgebieden bevordert en bijdraagt tot een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel dat onder meer aansluit bij de in het kader van deze verordening nagestreefde agromilieu- en klimaatdoelstellingen, en met name:
 

a)

korte toeleveringsketens en plaatselijke markten;

 

b)

efficiënt gebruik van hulpbronnen, met inbegrip van precisielandbouw en slimme landbouw, innovatie, digitalisering en modernisering van productiemachines en -apparatuur;

 

c)

veilige omstandigheden op het werk;

 

d)

hernieuwbare energie, circulaire en bio-economie;

 

e)

toegang tot hoogwaardige ICT in plattelandsgebieden.

Bij de toewijzing van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen kunnen de lidstaten besluiten af te wijken van de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde procentuele drempel, voor zover dat nodig is om te voldoen aan het non-regressiebeginsel van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2220. In plaats daarvan kunnen de lidstaten echter besluiten van dat non-regressiebeginsel af te wijken voor zover dat nodig is om te voldoen aan de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde procentuele drempel.

  • 6. 
    Ten hoogste 4 % van het totaal van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen kan worden toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de lidstaten aan plattelandsontwikkelingsprogramma’s overeenkomstig artikel 51, lid 2. Die procentuele drempel kan 5 % bedragen voor de lidstaten waarop artikel 51, lid 2, vierde alinea, van toepassing is.
  • 7. 
    Ten hoogste 0,25 % van het totaal van de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen kan worden toegewezen aan technische bijstand overeenkomstig artikel 51, lid 1.
  • 8. 
    De vastleggingen in de begroting voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen worden in elk plattelandsontwikkelingsprogramma afzonderlijk van de in artikel 58, lid 4, bedoelde toewijzing verricht.
  • 9. 
    De artikelen 20, 21 en 22 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 zijn niet van toepassing op de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen.

(*)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (PB L 433 van 22.12.2020 blz. 23)."

(**)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).”."

 

13)

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in lid 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

 

“e bis)

100 % voor concrete acties waarvoor financiering wordt ontvangen uit de in artikel 58 bis, lid 1, bedoelde aanvullende middelen. De lidstaten kunnen één enkel specifiek Elfpo-bijdragepercentage vaststellen dat van toepassing is op al die concrete acties;”;

 

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Ten minste 5 % en, in het geval van Kroatië, 2,5 %, van de totale Elfpo-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma wordt voorbehouden voor Leader en voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) 2020/2220.

Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de in artikel 14, lid 1, zesde of zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 geboden mogelijkheid, gelden de in de eerste alinea van dit lid vastgelegde percentages voor de totale Elfpo-bijdrage voor het plattelandsontwikkelingsprogramma zonder de overeenkomstig artikel 14, lid 1, zesde of zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 beschikbaar gestelde aanvullende steun.”;

 

c)

lid 6 bis wordt vervangen door:

“6 bis.   De Elfpo-steun die uit hoofde van artikel 39 ter wordt verleend, bedraagt ten hoogste 2 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de jaren 2014-2020 als bepaald in deel één van bijlage I.”.

 

14)

In artikel 75 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Uiterlijk op 30 juni 2016 en 30 juni van elk daaropvolgend jaar tot en met 2026 dient de lidstaat bij de Commissie een jaarlijks uitvoeringsverslag in over de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma in het vorige kalenderjaar. Het in 2016 ingediende verslag heeft betrekking op de kalenderjaren 2014 en 2015.”.

 

15)

Artikel 78 wordt vervangen door:

“In 2026 stellen de lidstaten voor elk van hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s een verslag over de ex-post evaluatie op. Dat verslag wordt uiterlijk op 31 december 2026 bij de Commissie ingediend.”.

 

16)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

 

17)

Een nieuwe bijlage I bis wordt ingevoegd als vastgesteld in bijlage II bij deze verordening.

 

18)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

artikel 17, lid 3, Investeringen in materiële activa, vierde kolom, wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

rij 6 wordt vervangen door:

“Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio’s

Bovengenoemde percentages kunnen met ten hoogste 35 procentpunten worden verhoogd in het geval van de financiering van concrete actie uit de in artikel 58 bis, lid 1, bedoelde middelen die bijdragen tot een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel, mits die steun niet meer dan 75 % bedraagt, en met nog eens 20 procentpunten, op voorwaarde dat de som van de steun niet meer dan 90 % bedraagt, voor:

 

jonge landbouwers als omschreven in deze verordening, of die zich reeds in de vijf jaar voorafgaand aan de steunaanvraag hebben gevestigd;

 

collectieve investeringen en geïntegreerde projecten, waaronder die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

 

gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen als bedoeld in artikel 32;

 

in het kader van het EIP gesteunde concrete acties;

 

investeringen in verband met concrete acties in het kader van de artikelen 28 en 29”;

 

ii)

rij 11 wordt vervangen door:

“Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio’s

Bovengenoemde percentages kunnen met ten hoogste 35 procentpunten worden verhoogd in het geval van de financiering van concrete actie uit de in artikel 58 bis, lid 1, bedoelde middelen die bijdragen tot een veerkrachtig, duurzaam en digitaal economisch herstel, op voorwaarde dat die steun niet meer dan 75 % bedraagt, en met nog eens 20 procentpunten, op voorwaarde dat de som van de steun niet meer dan 90 % bedraagt, voor in het kader van het EIP gesteunde concrete acties of die in verband met een fusie van producentenorganisaties”;

 

b)

artikel 19, lid 6, Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen, vierde kolom, rij 1 wordt vervangen door:

“Per jonge landbouwer overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), i)

Dat bedrag kan met een aanvullend maximum van 30 000 EUR worden verhoogd voor de financiering van concrete actie uit de in artikel 58 bis, lid 1, bedoelde middelen.”.

Artikel 8

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1306/2013

Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 25 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Voor elk van de jaren 2021 en 2022 bedraagt de reserve 400 miljoen EUR (in prijzen van 2011) en dit bedrag wordt opgenomen in hoofdstuk 3 van het meerjarig financieel kader zoals vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) 2020/2093 van de Raad (*) [MFK].

(*)  Verordening (EU) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 van 22.12.2020, blz. 11).”."

 

2)

Artikel 33 wordt vervangen door:

“Artikel 33

Begrotingsvastleggingen

Wat betreft de begrotingsvastleggingen van de Unie voor plattelandsontwikkelingsprogramma’s is artikel 76 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, in voorkomend geval in combinatie met artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad (*), van toepassing.

(*)  Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).”."

 

3)

Aan artikel 35 wordt het volgende lid toegevoegd:

“5.   Voor programma’s die worden verlengd overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) 2020/2220, wordt geen voorfinanciering verleend voor de toewijzing van 2021 en 2022 of voor aanvullende middelen als bedoeld in artikel 58 bis, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.”.

 

4)

Aan artikel 36, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Punt b) van de eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op de aanvullende middelen als bedoeld in artikel 58 bis van Verordening (EU) nr. 1305/2013.”.

 

5)

In artikel 37 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Na ontvangst van het laatste jaarverslag over de voortgang van de uitvoering van een plattelandsontwikkelingsprogramma verricht de Commissie onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen de saldobetaling op basis van het vigerende financieringsplan, de jaarrekeningen voor het laatste jaar van tenuitvoerlegging van het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma, en het betrokken goedkeuringsbesluit. Deze rekeningen worden uiterlijk zes maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, in voorkomend geval in combinatie met artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2220, ingediend bij de Commissie. Ze hebben betrekking op de uitgaven die het betaalorgaan tot en met de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven heeft gedaan.”.

 

6)

In artikel 38 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Het gedeelte van de begrotingsvastleggingen dat nog openstond op de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, in voorkomend geval in combinatie met artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2220, en waarvoor binnen zes maanden na deze datum geen uitgavendeclaratie is ingediend, wordt ambtshalve doorgehaald.”.

Artikel 9

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1307/2013

Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 11, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten stellen de Commissie voor het jaar 2021 uiterlijk op 19 februari 2021 en voor het jaar 2022 uiterlijk op 1 augustus 2021 in kennis van de overeenkomstig dit artikel genomen besluiten en van de geraamde opbrengst van de verlagingen.”.

 

2)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten kunnen besluiten om tot 15 % van hun jaarlijkse nationale maxima die in bijlage II bij deze verordening voor de kalenderjaren 2021 en 2022 zijn vastgesteld, beschikbaar te stellen als aanvullende steun voor de begrotingsjaren 2022 en 2023 die uit het Elfpo wordt gefinancierd. Het desbetreffende bedrag is daardoor niet meer beschikbaar voor de toekenning van rechtstreekse betalingen. Dat besluit, waarin het gekozen percentage wordt vermeld, wordt voor het kalenderjaar 2021 uiterlijk op 19 februari 2021 en voor het kalenderjaar 2022 uiterlijk op 1 augustus 2021 aan de Commissie meegedeeld.”;

 

b)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten die voor de begrotingsjaren 2022 en 2023 geen besluit als bedoeld in lid 1, zevende alinea, nemen, kunnen besluiten om tot 15 % of, in het geval van Bulgarije, Estland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Finland en Zweden, tot 25 % van het bedrag dat wordt toegewezen voor steun die uit het Elfpo voor het begrotingsjaar 2022 op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en voor het begrotingsjaar 2023 op grond van wetgeving van de Unie die wordt vastgesteld na de vaststelling van Verordening (EU) 2020/2093 van de Raad (*) [MFK] wordt gefinancierd, beschikbaar te stellen als rechtstreekse betalingen. Het desbetreffende bedrag is daardoor niet meer beschikbaar voor steun die uit het Elfpo wordt gefinancierd. Dat besluit, waarin het gekozen percentage wordt vermeld, wordt voor het begrotingsjaar 2022 uiterlijk op 19 februari 2021 en voor het begrotingsjaar 2023 uiterlijk op 1 augustus 2021 aan de Commissie meegedeeld.

(*)  Verordening (EU) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 van 22.12.2020, blz. 11).”."

 

3)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Voor elke lidstaat, kan het volgens lid 1 van dit artikel berekende bedrag worden verhoogd met maximum 3 % van het in bijlage II vermelde toepasselijk jaarlijkse nationaal maximum, na aftrek van het bedrag dat resulteert uit de toepassing van het in artikel 47, lid 1, vermelde percentage voor het betreffende jaar. Indien een lidstaat deze verhoging toepast, houdt de Commissie met deze verhoging rekening bij het vaststellen van het jaarlijkse nationale maximum voor de basisbetalingsregeling overeenkomstig lid 1 van dit artikel. Daartoe stellen de lidstaten de Commissie vóór 1 augustus 2014 in kennis van de jaarlijkse percentages waarmee het volgens lid 1 van dit artikel berekende bedrag moet worden verhoogd. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 19 februari 2021 in kennis van het jaarlijkse percentage waarmee het krachtens lid 1 van dit artikel berekende bedrag wordt verhoogd voor de kalenderjaren 2021 en 2022.”;

 

b)

aan lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Indien het maximum voor een lidstaat, zoals vastgesteld door de Commissie uit hoofde van lid 1 van dit artikel, voor de kalenderjaren 2021 en 2022 verschilt van dat van het voorgaande jaar als gevolg van een wijziging in het bedrag dat in bijlage II is vermeld, of als gevolg van een besluit dat die lidstaat heeft genomen overeenkomstig dit artikel, artikel 14, leden 1 of 2, artikel 42, lid 1, artikel 49, lid 1, artikel 51, lid 1, of artikel 53, verlaagt of verhoogt die lidstaat de waarde van alle betalingsrechten lineair en/of verlaagt of verhoogt hij de nationale reserve of regionale reserves lineair om aan het bepaalde in lid 4 van dit artikel te voldoen.”.

 

4)

Aan artikel 23, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten die de eerste alinea van lid 1 toepassen, stellen de Commissie voor kalenderjaar 2021 uiterlijk op 19 februari 2021 en voor kalenderjaar 2022 uiterlijk op 1 augustus 2021 van de in de leden 2 en 3 bedoelde besluiten in kennis.”.

 

5)

Aan artikel 25 worden de volgende leden toegevoegd:

“11.   Na toepassing van de correctie als bedoeld in artikel 22, lid 5, kunnen de lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de afwijking waarin lid 4 van dit artikel voorziet, besluiten om betalingsrechten die de landbouwers op 31 december 2019 bezitten en die een lagere waarde hebben dan de nationale of regionale eenheidswaarde in 2020 zoals berekend overeenkomstig de tweede alinea van dit lid, te verhogen tot de nationale of regionale eenheidswaarde in 2020. Bij de berekening van de verhoging worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

 

a)

de berekeningsmethode voor de verhoging waartoe de betrokken lidstaat besluit, berust op objectieve en niet-discriminerende criteria;

 

b)

ter financiering van de verhoging worden alle of een deel van de betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, die de landbouwers op 31 december 2019 bezitten en die een hogere waarde hebben dan de nationale of regionale eenheidswaarde in 2020 zoals berekend overeenkomstig de tweede alinea, verlaagd. Die verlaging geldt voor het verschil tussen de waarde van die rechten en de nationale of regionale eenheidswaarde in 2020. De toepassing van die verlaging berust op objectieve en niet-discriminerende criteria, met als mogelijk criterium de vaststelling van een maximumverlaging.

De in de eerste alinea bedoelde nationale of regionale eenheidswaarde in 2020 wordt berekend door het overeenkomstig artikel 22, lid 1, of artikel 23, lid 2, voor 2020 vastgestelde nationale of regionale maximum voor de basisbetalingsregeling, exclusief het bedrag van de nationale of regionale reserves, te delen door het aantal betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, die de landbouwers op 31 december 2019 bezitten.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de afwijking waarin lid 4 van dit artikel voorziet, besluiten om de waarde van de overeenkomstig dat lid berekende waarde op dat niveau te houden, onverminderd de in artikel 22, lid 5, bedoelde correctie.

De lidstaten stellen de landbouwers tijdig in kennis van de waarde van hun betalingsrechten zoals berekend overeenkomstig dit lid.

  • 12. 
    Voor de kalenderjaren 2021 en 2022 kunnen de lidstaten besluiten tot een verdere interne convergentie door toepassing van lid 11 op het desbetreffende jaar.”.
 

6)

Aan artikel 29 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Voor de kalenderjaren 2020 en 2021 delen de lidstaten hun in artikel 25, leden 11 en 12, bedoelde besluiten uiterlijk op 19 februari 2021 aan de Commissie mee.

Voor het kalenderjaar 2022 delen de lidstaten hun in artikel 25, lid 12, bedoelde besluit uiterlijk op 1 augustus 2021 aan de Commissie mee.”.

 

7)

Aan artikel 30, lid 8, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Voor toewijzingen uit de nationale reserve of regionale reserves in 2021 en 2022 wordt het bedrag van de nationale reserve of regionale reserves dat overeenkomstig de tweede alinea is uitgezonderd, gecorrigeerd overeenkomstig artikel 22, lid 5, tweede alinea. De derde alinea van het onderhavige lid geldt niet voor toewijzingen uit de nationale reserve of regionale reserves in 2021 en 2022.”.

 

8)

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten die in 2020 de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, doen dat ook na 31 december 2020.”;

 

b)

in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Voor elke lidstaat kan het volgens de eerste alinea van dit lid berekende bedrag worden verhoogd met maximum 3 % van het in bijlage II vermelde toepasselijke jaarlijkse nationale maximum, na aftrek van het bedrag dat resulteert uit de toepassing van artikel 47, lid 1, voor het betreffende jaar. Indien een lidstaat deze verhoging toepast, houdt de Commissie met deze verhoging rekening bij het vaststellen van het jaarlijkse nationale maximum voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig de eerste alinea van dit lid. Daartoe stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 januari 2018 in kennis van de jaarlijkse percentages waarmee het volgens lid 1 van dit artikel berekende bedrag vanaf 2018 elk kalenderjaar moet worden verhoogd. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 19 februari 2021 in kennis van het jaarlijkse percentage waarmee het krachtens lid 1 van dit artikel berekende bedrag wordt verhoogd voor de kalenderjaren 2021 en 2022.”.

 

9)

Artikel 37 wordt gewijzigd als volgt:

 

a)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Lidstaten die in de periode 2015-2020 nationale overgangssteun toekennen kunnen besluiten in 2021 en 2022 nationale overgangssteun toe te kennen.”;

 

b)

in lid 4 wordt het zesde streepje vervangen door:

 

“—

50 % in 2020, 2021 en 2022.”.

 

10)

In artikel 41 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus van elk jaar besluiten om vanaf het volgende jaar een jaarlijkse betaling toe te kennen aan landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in afdelingen 1, 2, 3 en 5 van hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling of de in afdeling 4 van hoofdstuk 1 bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling (“de herverdelingsbetaling”). De lidstaten kunnen een dergelijk besluit nemen uiterlijk op 19 februari 2021 voor kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 1 augustus 2021 voor kalenderjaar 2022. De lidstaten die de herverdelingsbetaling reeds toepassen kunnen hun besluit om dergelijke betaling toe te kennen of de bijzonderheden van de regeling herzien uiterlijk op 19 februari 2021 voor kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 1 augustus 2021 voor kalenderjaar 2022.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in de eerste alinea vermelde relevante datum in kennis van een dergelijk besluit.”.

 

11)

Aan artikel 42, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 19 februari 2021 in kennis van het in de eerste alinea bedoelde percentage voor kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 1 augustus 2021 voor kalenderjaar 2022.”.

 

12)

Aan artikel 49, lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Lidstaten die in het kalenderjaar 2020 betalingen toekennen overeenkomstig artikel 48, stellen de Commissie uiterlijk op 19 februari 2021 in kennis van het in de eerste alinea bedoelde percentage voor kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 1 augustus 2021 voor kalenderjaar 2022.”.

 

13)

In artikel 51, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

“1.   De lidstaten gebruiken voor de financiering van de betaling voor jonge landbouwers ten hoogste 2 % van het in bijlage II vermelde jaarlijkse nationale maximum. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2014 in kennis van het percentage dat zij volgens hun ramingen nodig hebben voor de financiering van deze betaling. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 19 februari 2021 in kennis van de geschatte percentages die nodig zijn ter financiering van die betaling voor de kalenderjaren 2021 en 2022.”.

 

14)

In artikel 52 wordt lid 10 vervangen door:

“10.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 70 gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen met betrekking tot maatregelen om te vermijden dat begunstigden van vrijwillige gekoppelde steun nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt in een sector. Die gedelegeerde handelingen kunnen de lidstaten toestaan te besluiten dat de betaling van dergelijke steun kan worden voortgezet tot en met 2022 op basis van de productie-eenheden waarvoor in een eerdere referentieperiode vrijwillige gekoppelde steun is verleend.”.

 

15)

Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten die geen vrijwillige gekoppelde steun hebben toegekend tot het aanvraagjaar 2020 kunnen uiterlijk op 19 februari 2021 een besluit nemen overeenkomstig de eerste alinea voor kalenderjaar 2021”;

 

b)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus van een jaar hun krachtens dit hoofdstuk genomen besluit herzien.

Uiterlijk op 8 februari 2020 kunnen de lidstaten tevens hun krachtens dit hoofdstuk genomen besluit herzien voor zover dit nodig is ter aanpassing aan het overeenkomstig artikel 14 genomen besluit inzake flexibiliteit tussen de pijlers voor kalenderjaar 2020.

De lidstaten besluiten uiterlijk op 19 februari 2021 voor kalenderjaar 2021, en uiterlijk op 1 augustus 2021 voor kalenderjaar 2022, of zij verdergaan met het toekennen van vrijwillige gekoppelde steun voor het respectieve aanvraagjaar of deze stopzetten.

Door middel van een herziening op grond van de eerste en tweede alinea van dit lid, of een kennisgeving op grond van de derde alinea van dit lid, kunnen de lidstaten besluiten met gevolgen vanaf het volgende jaar en voor de kalenderjaren 2020 en 2021 met gevolgen voor het hetzelfde kalenderjaar:

 

a)

het op grond van de leden 1, 2 en 3 vastgestelde percentage, waar van toepassing binnen de daarin bepaalde grenzen, onveranderd te laten, te vermeerderen of te verminderen, of het op grond van lid 4 vastgestelde percentage onveranderd te laten of te verminderen;

 

b)

de voorwaarden voor het toekennen van de steun te wijzigen;

 

c)

de in het kader van dit hoofdstuk toegekende steun stop te zetten.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk aan de eerste, tweede en derde alinea van dit lid gerelateerd besluit uiterlijk op de in die alinea’s vermelde respectieve data. In de kennisgeving van het aan de herziening op grond van de tweede alinea van dit lid gerelateerde besluit wordt het verband tussen de herziening en het overeenkomstig artikel 14 genomen besluit inzake flexibiliteit tussen de pijlers voor kalenderjaar 2020, uitgelegd.”.

 

16)

In artikel 54 wordt lid 1vervangen door:

“1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in dat artikel genoemde data in kennis van de in artikel 53 bedoelde besluiten. Deze kennisgeving bevat, behalve in het geval van het in artikel 53, lid 6, vierde alinea, onder c), bedoelde besluit, informatie over de beoogde regio’s, de gekozen soorten landbouw of sectoren en de hoogte van de te verlenen steun. De kennisgevingen van de in artikel 53, lid 1, bedoelde besluiten en van het in artikel 53, lid 6, derde alinea, bedoelde besluit bevatten ook het percentage van het in artikel 53 bedoelde nationale maximum voor het relevante kalenderjaar.”.

 

17)

In artikel 58 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt voor 2020 berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

 

Bulgarije: 649,45 EUR,

 

Griekenland: 234,18 EUR,

 

Spanje: 362,15 EUR,

 

Portugal: 228,00 EUR.

Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt voor 2021 en 2022 berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

 

Bulgarije: 636,13 EUR,

 

Griekenland: 229,37 EUR,

 

Spanje: 354,73 EUR,

 

Portugal: 223,32 EUR.”.

 

18)

De bijlagen II en III worden gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij de onderhavige verordening.

Artikel 10

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1308/2013

Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De voor de periode vanaf 1 april 2021 opgestelde activiteitenprogramma’s eindigen op 31 december 2022.”;

 

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De Uniefinanciering voor de in lid 1 bedoelde activiteitenprogramma’s bedraagt voor 2020:

 

a)

11 098 000 EUR voor Griekenland;

 

b)

576 000 EUR voor Frankrijk;

 

c)

35 991 000 EUR voor Italië.

De Uniefinanciering voor de in lid 1 bedoelde activiteitenprogramma’s bedraagt voor elk van de jaren 2021 en 2022:

 

a)

10 666 000 EUR voor Griekenland;

 

b)

554 000 EUR voor Frankrijk;

 

c)

34 590 000 EUR voor Italië.”.

 

2)

Aan artikel 33, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“Operationele programma’s waarvoor na 29 december 2020 een verlenging overeenkomstig de in de eerste alinea bedoelde maximale looptijd van vijf jaar wordt goedgekeurd, kunnen slechts worden verlengd tot en met 31 december 2022.

In afwijking van de eerste alinea lopen nieuwe operationele programma’s die worden goedgekeurd na 29 december 2020, ten hoogste drie jaar.”.

 

3)

Aan artikel 55, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea worden de voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2022 opgestelde nationale programma’s verlengd tot en met 31 december 2022. De lidstaten wijzigen hun nationale programma’s in het licht van die verlenging en leggen de gewijzigde programma’s ter goedkeuring voor aan de Commissie.”.

 

4)

In artikel 58 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De Uniefinanciering van de steun aan de producentenorganisaties als bedoeld in lid 1, bedraagt voor 2020 voor Duitsland 2 277 000 EUR.

De Uniefinanciering van de steun aan de producentenorganisaties als bedoeld in lid 1, bedraagt voor elk van de jaren 2021 en 2022 voor Duitsland 2 188 000 EUR.”.

 

5)

Aan artikel 62, lid 3, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea wordt de geldigheid van de overeenkomstig artikel 64 en artikel 66, lid 1, verleende vergunningen die in het jaar 2020 verstrijken, verlengd tot 31 december 2021.

In afwijking van de eerste alinea worden producenten met een overeenkomstig artikel 64 en artikel 66, lid 1, van deze verordening verleende vergunning die in het jaar 2020 verstrijkt, niet onderworpen aan de in artikel 89, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde administratieve sanctie indien zij de bevoegde autoriteiten uiterlijk op 28 februari 2021 meedelen dat zij niet voornemens zijn gebruik te maken van hun vergunning en evenmin van de verlengde geldigheidsduur als bedoeld in de tweede alinea van dit lid.”.

 

6)

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Die omzetting vindt plaats wanneer die producenten daartoe voor 31 december 2015 een verzoek indienen. De lidstaten kunnen besluiten producenten toe te staan dit verzoek tot omzetting van rechten in vergunningen in te dienen tot en met 31 december 2022.”;

 

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Ingevolge lid 1 verleende vergunningen hebben dezelfde geldigheidsduur als de in lid 1 vermelde aanplantrechten. Niet-gebruikte vergunningen verstrijken uiterlijk op 31 december 2018, of, indien een lidstaat het in lid 1, tweede alinea, bedoelde besluit heeft genomen, uiterlijk op 31 december 2025.”.

 

7)

Aan het einde van titel II, hoofdstuk III, afdeling 4, wordt het volgende artikel ingevoegd:

“Artikel 167 bis

Afzetvoorschriften ter verbetering en stabilisering van de werking van de gemeenschappelijke markt voor olijfolie

  • 1. 
    Teneinde de werking van de gemeenschappelijke markt voor olijfolie, inclusief de olijven waarvan olijfolie wordt gemaakt, te verbeteren en te stabiliseren, kunnen de producerende lidstaten afzetvoorschriften vaststellen om het aanbod te reguleren.

Dergelijke voorschriften staan in verhouding tot het nagestreefde doel en betreffen geen voorschriften die:

 

a)

betrekking hebben op transacties die volgen op het tijdstip waarop het betrokken product voor het eerst is afgezet;

 

b)

prijsstellingen mogelijk maken, zelfs als het richtsnoeren of aanbevelingen betreft;

 

c)

leiden tot het onverkrijgbaar zijn van grote hoeveelheden van de productie van het verkoopseizoen die anders wel verkrijgbaar waren geweest.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde voorschriften worden integraal ter kennis van de marktdeelnemers gebracht door middel van bekendmaking in een officiële publicatie van de betrokken lidstaat.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de uit hoofde van dit artikel genomen besluiten.”.
 

8)

Aan artikel 211 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU niet van toepassing op nationale begrotingsmaatregelen waarmee de lidstaten besluiten om van de algemene belastingregels af te wijken door de voor landbouwers geldende heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting te berekenen op basis van een meerjarige periode teneinde de belastinggrondslag over een aantal jaren te spreiden.”.

 

9)

Aan artikel 214 bis wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Finland mag in 2021 en 2022 de in de eerste alinea bedoelde nationale steun blijven toekennen onder de voorwaarden en voor de bedragen die de Commissie voor 2020 heeft toegestaan.”.

 

10)

Bijlage VI wordt vervangen door de tekst van bijlage IV bij deze verordening.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9, punt 5 (betreffende artikel 25, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1307/2013) en artikel 10, punt 5 (betreffende artikel 62, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013) zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

In afwijking van de eerste alinea van dit artikel treden punt 12, punt 13, onder a), en punten 17 en 18 van artikel 7 in werking op de datum van inwerkingtreding van de EURI-verordening. Punt 12, punt 13, onder a), en punten 17 en 18 van artikel 7 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    ROTH
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 16 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 december 2020.
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
  • (5) 
    Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
  • (6) 
    Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
  • (7) 
    Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
  • (8) 
    Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
  • (9) 
    Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende bepaalde overgangsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft middelen en de verdeling ervan met betrekking tot 2014, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing ervan in 2014 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 865).
  • Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen (PB L 227 van 31.7.2014, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1307/2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en (EU) nr. 652/2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal (PB L 350 van 29.12.2017, blz. 15).
  • Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (PB L 433 van 22.12.2020, blz. 23).
  • Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).
 

BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

De titel wordt vervangen door:

“DEEL 1: VERDELING VAN DE STEUN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2014 TOT EN MET 2020)”.

 

2)

De volgende titel en tabel worden toegevoegd:

“DEEL 2: VERDELING VAN DE STEUN VAN DE UNIE VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2021 EN 2022)

(lopende prijzen in EUR)

 
 

2021

2022

België

101 120 350

82 800 894

Bulgarije

344 590 304

282 162 644

Tsjechië

316 532 230

259 187 708

Denemarken

92 734 249

75 934 060

Duitsland

1 334 041 136

1 092 359 738

Estland

107 490 074

88 016 648

Ierland

380 590 206

311 640 628

Griekenland

680 177 956

556 953 600

Spanje

1 319 414 366

1 080 382 825

Frankrijk

1 782 336 917

1 459 440 070

Kroatië

363 085 794

297 307 401

Italië

1 648 587 531

1 349 921 375

Cyprus

29 029 670

23 770 514

Letland

143 490 636

117 495 173

Litouwen

238 747 895

195 495 162

Luxemburg

15 034 338

12 310 644

Hongarije

509 100 229

416 869 149

Malta

24 406 009

19 984 497

Nederland

89 478 781

73 268 369

Oostenrijk

635 078 708

520 024 752

Polen

1 612 048 020

1 320 001 539

Portugal

660 145 863

540 550 620

Roemenië

1 181 006 852

967 049 892

Slovenië

134 545 025

110 170 192

Slowakije

316 398 138

259 077 909

Finland

432 993 097

354 549 956

Zweden

258 769 726

211 889 741

Totaal EU-27

14 750 974 100

12 078 615 700

Technische bijstand

36 969 860

30 272 220

Totaal

14 787 943 960

12 108 887 920 ”

 

BIJLAGE II

Bijlage I bis bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt als volgt ingevoegd:

BIJLAGE I bis

VERDELING VAN DE AANVULLENDE MIDDELEN DOOR DE LIDSTATEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 58 BIS

(lopende prijzen, in EUR)

 
 

2021

2022

België

14 246 948

33 907 737

Bulgarije

59 744 633

142 192 228

Tsjechië

54 879 960

130 614 305

Denemarken

16 078 147

38 265 991

Duitsland

209 940 765

499 659 020

Estland

18 636 494

44 354 855

Ierland

56 130 739

133 591 159

Griekenland

108 072 886

257 213 470

Spanje

212 332 550

505 351 469

Frankrijk

256 456 603

610 366 714

Kroatië

59 666 188

142 005 526

Italië

269 404 179

641 181 947

Cyprus

3 390 542

8 069 491

Letland

24 878 226

59 210 178

Litouwen

41 393 810

98 517 267

Luxemburg

2 606 635

6 203 790

Hongarije

88 267 157

210 075 834

Malta

2 588 898

6 161 577

Nederland

15 513 719

36 922 650

Oostenrijk

101 896 221

242 513 006

Polen

279 494 858

665 197 761

Portugal

104 599 747

248 947 399

Roemenië

204 761 482

487 332 328

Slovenië

21 684 662

51 609 495

Slowakije

48 286 370

114 921 561

Finland

61 931 116

147 396 056

Zweden

44 865 170

106 779 104

Totaal EU-27

2 381 748 705

5 668 561 918

Technische bijstand (0,25 %)

5 969 295

14 206 922

Totaal

2 387 718 000

5 682 768 840

 

BIJLAGE III

De bijlagen II en III bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan bijlage II worden de volgende kolommen toegevoegd:

 

“2021

2022

494 926

494 926

788 626

797 255

854 947

854 947

862 367

862 367

4 915 695

4 915 695

190 715

193 576

1 186 282

1 186 282

1 891 660

1 890 730

4 800 590

4 797 439

7 285 001

7 274 171

344 340

374 770

3 628 529

3 628 529

47 648

47 648

339 055

344 140

569 965

578 515

32 748

32 748

1 243 185

1 243 185

4 594

4 594

717 382

717 382

677 582

677 582

3 030 049

3 061 233

595 873

600 528

1 891 805

1 919 363

131 530

131 530

391 174

396 034

515 713

517 532

685 676

685 904 ”

 

2)

Aan bijlage III worden de volgende kolommen toegevoegd:

 

“2021

2022

494,9

494,9

791,2

799,8

854,9

854,9

862,4

862,4

4 915,7

4 915,7

190,7

193,6

1 186,3

1 186,3

2 075,7

2 074,7

4 860,3

4 857,1

7 285,0

7 274,2

344,3

374,8

3 628,5

3 628,5

47,6

47,6

339,1

344,1

570,0

578,5

32,7

32,7

1 243,2

1 243,2

4,6

4,6

717,4

717,4

677,6

677,6

3 030,0

3 061,2

596,1

600,7

1 891,8

1 919,4

131,5

131,5

391,2

396,0

515,7

517,5

685,7

685,9”

 

BIJLAGE IV

Bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt vervangen door:

BIJLAGE VI

BEGROTINGSLIMIETEN VOOR STEUNPROGRAMMA’S BEDOELD IN ARTIKEL 44, LID 1

 

in 1 000 EUR per begrotingsjaar

 

2014

2015

2016

2017-2020

Vanaf 2021

Bulgarije

26 762

26 762

26 762

26 762

25 721

Tsjechië

5 155

5 155

5 155

5 155

4 954

Duitsland

38 895

38 895

38 895

38 895

37 381

Griekenland

23 963

23 963

23 963

23 963

23 030

Spanje

353 081

210 332

210 332

210 332

202 147

Frankrijk

280 545

280 545

280 545

280 545

269 628

Kroatië

11 885

11 885

11 885

10 832

10 410

Italië

336 997

336 997

336 997

336 997

323 883

Cyprus

4 646

4 646

4 646

4 646

4 465

Litouwen

45

45

45

45

43

Luxemburg

588

Hongarije

29 103

29 103

29 103

29 103

27 970

Malta

402

Oostenrijk

13 688

13 688

13 688

13 688

13 155

Portugal

65 208

65 208

65 208

65 208

62 670

Roemenië

47 700

47 700

47 700

47 700

45 844

Slovenië

5 045

5 045

5 045

5 045

4 849

Slowakije

5 085

5 085

5 085

5 085

4 887

Verenigd Koninkrijk

120

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.