Verordening 2019/876 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012
7.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/1 |
VERORDENING (EU) 2019/876 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 mei 2019
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de nasleep van de financiële crisis die zich in 2007-2008 afspeelde, heeft de Unie, om de veerkracht van haar financiële instellingen te versterken, een ingrijpende hervorming van het regelgevingskader voor financiële diensten doorgevoerd. Die hervorming was grotendeels gebaseerd op de internationale normen die in 2010 in het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) zijn overeengekomen, bekend als het Bazel III-kader. Als een van de vele maatregelen bevatte dit hervormingspakket de vaststelling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), waarmee de prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (instellingen) zijn aangescherpt. |
(2) |
Hoewel deze hervorming het financiële bestel stabieler heeft gemaakt en beter heeft gewapend tegen diverse soorten mogelijke toekomstige schokken en crises, heeft zij niet alle vastgestelde problemen opgelost. Een belangrijke reden daarvoor was het feit dat internationale normerende instellingen zoals het BCBS en de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) hun werkzaamheden rond internationaal overeengekomen oplossingen voor het aanpakken van die problemen, op dat moment nog niet hadden voltooid. Nu die werkzaamheden inzake belangrijke aanvullende hervormingen zijn afgerond, moeten de resterende problemen worden aangepakt. |
(3) |
In haar mededeling van 24 november 2015 getiteld: "Naar de voltooiing van de bankenunie", onderkende de Commissie dat de risico's verder moeten afgebouwd en beloofde zij met een wetgevingsvoorstel te komen dat op internationaal overeengekomen normen voortbouwt. Ook de Raad, in zijn conclusies van 17 juni 2016, en het Europees Parlement, in zijn resolutie van 10 maart 2016 over de bankenunie - jaarverslag 2015 (6), onderkenden dat verdere concrete wetgevende stappen moeten worden gezet wat betreft het afbouwen van risico's in de financiële sector. |
(4) |
Risicoverminderende maatregelen moeten niet alleen de veerkracht van het Europese bankenstelsel en het vertrouwen van de markten erin verder versterken, maar ook de grondslag leggen voor verdere vooruitgang bij de voltooiing van de bankenunie. Die maatregelen moeten ook worden bezien tegen de achtergrond van ruimere uitdagingen waar de Unie-economie voor staat, met name de noodzaak om groei en banen te stimuleren in tijden van onzekere economische vooruitzichten. In die context zijn diverse belangrijke beleidsinitiatieven genomen, zoals het investeringsplan voor Europa en de kapitaalmarktenunie, teneinde de economie van de Unie te versterken. Daarom is een vlotte wisselwerking nodig tussen alle risicoverminderende maatregelen en die beleidsinitiatieven, alsmede de ruimere recente hervormingen in de financiële sector. |
(5) |
De bepalingen van deze verordening moeten gelijkwaardig zijn met internationaal overeengekomen normen en moeten waarborgen dat Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 gelijkwaardig blijven met het Bazel III-kader. De gerichte aanpassingen om rekening te houden met specifieke Uniekenmerken en ruimere beleidsoverwegingen moeten beperkt blijven in omvang of in tijd, zodat de algehele soliditeit van het prudentiële kader niet in het gedrang komt. |
(6) |
Bestaande risicoverminderende maatregelen en, met name, rapportage- en openbaarmakingsvereisten moeten ook worden verbeterd zodat ze evenrediger kunnen worden toegepast en geen aanleiding geven tot buitensporige regeldruk, inzonderheid voor kleinere en minder complexe instellingen. |
(7) |
Met het oog op gerichte vereenvoudigingen van de vereisten conform het evenredigheidsbeginsel is een precieze definitie nodig van kleine en niet-complexe instellingen. Een eenvormige absolute drempel alleen houdt geen rekening met de bijzondere kenmerken van de nationale bankenmarkten. De lidstaten moeten daarom gebruik kunnen maken van hun discretionaire bevoegdheid om de drempel in overeenstemming te brengen met nationale omstandigheden en in voorkomend geval naar beneden bij te stellen. Aangezien de omvang van een instelling alleen niet doorslaggevend is voor het risicoprofiel ervan, moet er door middel van aanvullende kwalitatieve criteria voor worden gezorgd dat een instelling pas als kleine en niet-complexe instelling wordt aangemerkt en gebruik kan maken van meer evenredige regels indien zij aan alle toepasselijke criteria voldoet. |
(8) |
Hefboomratio's dragen bij tot het behoud van financiële stabiliteit doordat ze als achtervangmechanisme voor risicogebaseerde kapitaalvereisten functioneren en doordat ze de opbouw van buitensporige hefboomwerking tijdens een economische opleving inperken. Het BCBS heeft de internationale norm inzake de hefboomratio herzien om bepaalde aspecten van de vorm van die ratio te specificeren. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet op de herziene norm worden afgestemd zodat internationaal een gelijk speelveld heerst voor binnen de Unie gevestigde instellingen die buiten de Unie actief zijn, en de hefboomratio een effectieve aanvulling blijft op risicogebaseerde eigenvermogensvereisten. Daarom moet een hefboomratiovereiste worden geïntroduceerd als aanvulling op het bestaande stelsel voor rapportage en openbaarmaking van de hefboomratio. |
(9) |
Om de kredietverstrekking door instellingen aan bedrijven en particuliere huishoudens niet nodeloos te belemmeren en om ongewenste negatieve effecten op de marktliquiditeit te voorkomen, moet het hefboomratiovereiste worden vastgesteld op een niveau waar het als een geloofwaardig achtervangmechanisme voor het risico op buitensporige hefboomwerking functioneert, zonder de economische groei af te remmen. |
(10) |
De bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA), concludeerde in haar verslag aan de Commissie van 3 augustus 2016 over het hefboomratiovereiste dat een op 3 % geijkte hefboomratio voor tier 1-kapitaal voor iedere soort kredietinstelling een geloofwaardig achtervangmechanisme zou zijn. Over een hefboomratiovereiste van 3 % werd ook overeenstemming bereikt op internationaal niveau in het BCBS. Daarom moet het hefboomratiovereiste op 3 % worden geijkt. |
(11) |
Een hefboomratiovereiste van 3 % zou bepaalde bedrijfsmodellen en branches evenwel meer belemmeren dan andere. De openbare kredietverstrekking via publieke ontwikkelingsbanken en exportkredieten met overheidssteun zou hieronder met name disproportioneel lijden. Voor die soorten blootstellingen moet de hefboomratio derhalve worden aangepast. Bijgevolg moeten voor het helpen verifiëren van het publieke mandaat van die kredietinstellingen duidelijke criteria worden vastgesteld die betrekking hebben op aspecten zoals vestiging, soort activiteiten, doelstelling, waarborgregelingen door overheidsorganen en beperkingen van de depositoactiviteiten. Onder welke vorm en op welke wijze die kredietinstellingen worden opgezet, moet evenwel aan de centrale, regionale of lokale overheid van de lidstaat worden overgelaten; zo kunnen die overheden een nieuwe kredietinstelling oprichten of een reeds bestaande entiteit verwerven of overnemen, onder meer via concessies en in het kader van afwikkelingsprocedures. |
(12) |
Een hefboomratio mag instellingen ook niet verhinderen centrale clearingdiensten te verstrekken voor cliënten. Daarom moeten de initiële marges op centraal geclearde derivatentransacties die instellingen van hun cliënten ontvangen en aan centrale tegenpartijen (CTP's) doorgeven, van de maatstaf van totale blootstelling worden uitgesloten. |
(13) |
In uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat bepaalde blootstellingen aan centrale banken worden uitgesloten van de hefboomratio, en met het oog op een vlottere uitvoering van het monetaire beleid, moeten de bevoegde autoriteiten die blootstellingen tijdelijk kunnen uitsluiten van de maatstaf van totale blootstelling. Daartoe moeten zij publiekelijk, na overleg met de betrokken centrale bank, verklaren dat die uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen. Het hefboomratiovereiste moet evenredig worden herijkt om het effect van de uitsluiting te compenseren. Door deze herijking worden risico's voor de financiële stabiliteit met negatieve gevolgen voor de betrokken banksectoren uitgesloten en blijft de door de hefboomratio geboden veerkracht gehandhaafd. |
(14) |
Voor instellingen die overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU en de in december 2017 gepubliceerde normen van het BCBS inzake een hefboomratiobuffer voor mondiaal systeemrelevante banken (MSB's) als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) zijn aangemerkt, moet een hefboomratiobuffervereiste worden ingevoerd. De hefboomratiobuffer werd door het BCBS geijkt met als specifiek doel de naar verhouding grotere risico's voor de financiële stabiliteit die uitgaan van MSB's te limiteren en moet in dit stadium derhalve alleen op MSI's worden toegepast. Er moet echter nog verder onderzoek worden verricht om na te gaan of het dienstig zou zijn het hefboomratiobuffervereiste toe te passen op andere systeemrelevante instellingen ("ASI's") in de zin van Richtlijn 2013/36/EU en, als dat het geval is, op welke manier de ijking moet worden aangepast aan de specifieke kenmerken van deze instellingen. |
(15) |
Op 9 november 2015 heeft de FSB de nadere kenmerken van de totale verliesabsorptiecapaciteit ("total loss-absorbing capacity" - TLAC) (hierna genoemd "de TLAC-norm") bekendgemaakt, die op de G20-top van november 2015 in Turkije zijn goedgekeurd. Volgens de TLAC-norm moeten MSB's een voldoende groot volume sterk verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aanhouden, om bij een afwikkeling te kunnen zorgen voor een soepele en snelle verliesabsorptie en herkapitalisatie. De TLAC-norm moet in Unierecht worden omgezet. |
(16) |
Bij de omzetting van de TLAC-norm in Unierecht moet rekening worden gehouden met het in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) beschreven instellingsspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL). Aangezien met de TLAC -norm en de MREL dezelfde doelstelling wordt nagestreefd – ervoor zorgen dat instellingen voldoende verliesabsorptiecapaciteit hebben – moeten de twee vereisten complementaire onderdelen van een gemeenschappelijk raamwerk zijn. Concreet moet het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm worden ingevoerd in Verordening (EU) nr. 575/2013 via een nieuw vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, terwijl de instellingsspecifieke opslagfactor voor MSI's en het instellingsspecifieke vereiste inzake niet-MSI's moeten worden ingevoerd via gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9). De bepalingen waarmee de TLAC-norm in Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt ingevoerd, moeten worden gelezen in samenhang met de bepalingen die worden opgenomen in Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014, en met Richtlijn 2013/36/EU. |
(17) |
Conform de TLAC-norm, die alleen betrekking heeft op MSB's, moet het bij deze verordening ingevoerde minimumvereiste voor een toereikend bedrag aan eigen vermogen en sterk verliesabsorberende passiva alleen gelden voor MSI's. De in deze verordening opgenomen regels voor in aanmerking komende passiva moeten evenwel gelden voor alle instellingen, in overeenstemming met de complementaire aanpassingen en vereisten in Richtlijn 2014/59/EU. |
(18) |
Net zoals bij de TLAC-norm het geval is, moet het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelden voor af te wikkelen entiteiten die zelf MSI's zijn of deel uitmaken van een als MSI aangemerkte groep. Afhankelijk van de vraag of dit soort af te wikkelen entiteiten zelfstandige instellingen zonder dochterondernemingen zijn, dan wel moederondernemingen, moet het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelden op individuele basis of op geconsolideerde basis. |
(19) |
Richtlijn 2014/59/EU biedt de mogelijkheid om afwikkelingsinstrumenten niet alleen voor instellingen te gebruiken, maar ook voor financiële holdings en gemengde financiële holdings. Financiële moederholdings en gemengde financiële moederholdings moeten dus net als moederinstellingen over voldoende verliesabsorptiecapaciteit beschikken. |
(20) |
Opdat het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva effect sorteert, is het van essentieel belang dat de instrumenten die worden aangehouden om aan dat vereiste te voldoen, een hoge verliesabsorptiecapaciteit hebben. Passiva die van het in Richtlijn 2014/59/EU bedoelde bail-in-instrument zijn uitgesloten, hebben niet die capaciteit, en dat is evenmin het geval bij andere passiva die in beginsel misschien wel bail-inbaar zijn, maar problemen kunnen doen rijzen wanneer zij in de praktijk deel van een bail-in uitmaken. Die passiva mogen derhalve niet worden geacht in aanmerking te komen voor het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Daartegenover staat dat kapitaalinstrumenten, evenals achtergestelde verplichtingen, een hoge verliesabsorptiecapaciteit hebben. Ook het verliesabsorptiepotentieel van passiva met dezelfde rang als bepaalde uitgesloten passiva moet, in lijn met de TLAC-norm, tot op zekere hoogte worden erkend. |
(21) |
Om te voorkomen dat passiva voor de toepassing van het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dubbel worden geteld, moeten voor de aftrek van aangehouden in aanmerking komende passivabestanddelen regels worden ingevoerd die een afspiegeling zijn van de overeenkomstige aftrekbenadering die in Verordening (EU) nr. 575/2013 al voor kapitaalinstrumenten is ontwikkeld. Volgens die benadering moeten aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten eerst worden afgetrokken van in aanmerking komende passiva en, voor zover er onvoldoende passiva zijn, vervolgens van tier 2-kapitaalinstrumenten. |
(22) |
De TLAC-norm bevat een aantal criteria om passiva in aanmerking te nemen die strenger zijn dan de bestaande criteria om kapitaalinstrumenten in aanmerking te nemen. Met het oog op coherentie moeten de criteria om kapitaalinstrumenten in aanmerking te nemen, vanaf 1 januari 2022 dienovereenkomstig worden aangepast wat betreft het niet in aanmerking nemen van via special purpose entities uitgegeven instrumenten. |
(23) |
Voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten moet er een duidelijke en transparante goedkeuringsprocedure komen die ertoe kan bijdragen dat deze instrumenten een hoge kwaliteit behouden. Daarom moeten bevoegde autoriteiten de taak krijgen deze instrumenten goed te keuren voordat instellingen ze als tier 1-kernkapitaal mogen aanmerken. Bevoegde autoriteiten hoeven evenwel geen voorafgaande goedkeuring verlangen voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven op basis van reeds door de bevoegde autoriteit goedgekeurde juridische documentatie en die vallen onder wezenlijk dezelfde bepalingen als die welke gelden voor kapitaalinstrumenten waarvoor de instelling voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft verkregen om ze als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan te merken. In dat geval moeten instellingen, in plaats van een voorafgaande goedkeuring te vragen, hun bevoegde autoriteiten in kennis kunnen stellen van hun voornemen om dergelijke instrumenten uit te geven. Dat moet geruime tijd voor de indeling van de instrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten gebeuren zodat de bevoegde autoriteiten de tijd hebben om deze instrumenten indien nodig te evalueren. Gelet op de taak van de EBA om de convergentie tussen toezichtspraktijken te bevorderen en de kwaliteit van eigenvermogensinstrumenten te verbeteren, moeten de bevoegde autoriteiten de EBA raadplegen alvorens nieuwe vormen van tier 1-kernkapitaalinstrumenten goed te keuren. |
(24) |
Kapitaalinstrumenten komen slechts in aanmerking als aanvullend tier 1- of tier 2-instrumenten voor zover zij aan de toepasselijke toelaatbaarheidscriteria voldoen. Die kapitaalinstrumenten kunnen eigen vermogen of verplichtingen omvatten, waaronder achtergestelde leningen die aan die criteria voldoen. |
(25) |
Kapitaalinstrumenten of delen van kapitaalinstrumenten mogen alleen als eigenvermogensinstrumenten worden aangemerkt voor zover zij zijn volgestort. Zolang delen van een instrument niet zijn volgestort, mogen zij niet als eigenvermogensinstrumenten worden aangemerkt. |
(26) |
Eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva mogen niet vallen onder verrekenings- of salderingsovereenkomsten die in geval van afwikkeling de verliesabsorptiecapaciteit ervan zouden aantasten. Dit mag niet betekenen dat in de voor de passiva geldende contractuele bepalingen een clausule moet worden opgenomen waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat het instrument niet onder verrekenings- of salderingsrechten valt. |
(27) |
Nu de bankensector zich in een steeds digitalere omgeving ontwikkelt, wordt software een belangrijker soort activa. Prudent gewaardeerde softwareactiva waarvan de waarde niet wezenlijk wordt beïnvloed door de afwikkeling, insolventie of liquidatie van een instelling, mogen niet worden onderworpen aan de aftrek van immateriële activa van tier 1-kernkapitaalbestanddelen. Deze verduidelijking is belangrijk, omdat software een breed concept is dat betrekking heeft op veel soorten activa die niet allemaal hun waarde behouden in een "gone concern"-situatie. In dit verband moet rekening worden gehouden met verschillen in de waardering en afschrijving van softwareactiva en de gerealiseerde verkopen van die activa. Voorts moet rekening worden gehouden met internationale ontwikkelingen en verschillen in de manier waarop software-investeringen in de regelgeving worden behandeld, met verschillende prudentiële regels die van toepassing zijn op instellingen en verzekeringsondernemingen, alsmede met de diversiteit van de financiële sector in de Unie, meer bepaald met niet-gereglementeerde entiteiten zoals financiële technologiebedrijven. |
(28) |
Om cliff-edge-effecten te voorkomen, moet met betrekking tot bepaalde toelaatbaarheidscriteria grandfathering worden toegepast op bestaande instrumenten. Voor passiva die zijn uitgegeven vóór 27 juni 2019, moet een ontheffing van bepaalde toelaatbaarheidscriteria voor eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva worden verleend. Die grandfathering moet gelden voor passiva die, waar toepasselijk, meetellen voor het achtergestelde deel van de TLAC en het achtergestelde deel van de MREL krachtens Richtlijn 2014/59/EU, alsook voor passiva die, waar toepasselijk, meetellen voor het niet-achtergestelde deel van de TLAC en het niet-achtergestelde deel van de MREL krachtens Richtlijn 2014/59/EU. Voor eigenvermogensinstrumenten moet de grandfathering op 28 juni 2025 verstrijken. |
(29) |
In aanmerking komende passiva-instrumenten, ook die met nog een resterende looptijd van minder dan één jaar, mogen slechts worden afgelost indien de afwikkelingsautoriteit daarvoor vooraf haar toestemming heeft gegeven. Die voorafgaande toestemming kan ook een algemene voorafgaande toestemming zijn; in dat geval moet de aflossing plaatsvinden binnen de beperkte termijn en voor een vooraf bepaald bedrag waarin de algemene voorafgaande toestemming voorziet. |
(30) |
Sinds de vaststelling van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de internationale norm inzake de prudentiële behandeling van blootstellingen van instellingen aan centrale tegenpartijen (CTP's) gewijzigd om de behandeling van blootstellingen van instellingen aan gekwalificeerde CTP's (GCTP's) te verbeteren. Opvallende punten bij de herziening van die norm zijn onder meer het gebruik van één methode voor het bepalen van het eigenvermogensvereiste voor blootstellingen als gevolg van bijdragen aan een wanbetalingsfonds, een uitdrukkelijk plafond voor de op blootstellingen aan GCTP's toegepaste totale eigenvermogensvereisten, en een meer risicogevoelige benadering om de waarde van derivaten uit te drukken bij het berekenen van de hypothetische middelen van een GCTP. Tegelijkertijd bleef de behandeling van blootstellingen aan niet-gekwalificeerde CTP's ongewijzigd. Aangezien met de herziene internationale normen een behandeling is ingevoerd die binnen een context van centrale clearing beter geschikt is, moet het Unierecht worden gewijzigd zodat die normen daarin worden opgenomen. |
(31) |
Opdat instellingen hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (icb's) adequaat beheren, moeten de regels voor de behandeling van die blootstellingen risicogevoelig zijn en transparantie ten aanzien van de onderliggende blootstellingen van icb's bevorderen. Het BCBS heeft daarom zijn goedkeuring gehecht aan een herziene norm die een duidelijke hiërarchie vastlegt van benaderingen om voor die blootstellingen risicogewogen posten te berekenen. Die hiërarchie weerspiegelt de transparantiegraad van de onderliggende blootstellingen. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet op die internationaal overeengekomen regels worden afgestemd. |
(32) |
Voor een instelling die zich verplicht tot een minimumwaarde in het uiteindelijke belang van retailcliënten voor een belegging in een recht van deelneming of aandeel in een icb, onder meer in het kader van een door de overheid gesteunde particuliere pensioenregeling, is geen betaling vereist door de instelling of onderneming die onder dezelfde prudentiële consolidatie valt, tenzij de waarde van de aandelen of de rechten van deelneming van de cliënt in de icb op een of meer in het contract bepaalde tijdstippen het gewaarborgde bedrag onderschrijdt. In de praktijk is het derhalve weinig waarschijnlijk dat de verplichting moet worden vervuld. Indien de minimumwaardeverplichting van een instelling beperkt is tot een percentage van het bedrag dat een cliënt oorspronkelijk had belegd in aandelen of rechten van deelneming in een icb (minimumwaardeverplichting voor een vast bedrag) of tot een bedrag dat afhankelijk is van de prestatie van financiële indicatoren of marktindices tot een bepaald tijdstip, vormt elk actueel positief verschil tussen de waarde van de aandelen of rechten van deelneming van de cliënt en de actuele waarde van het gewaarborgde bedrag op een bepaalde datum een buffer die het risico op uitbetaling van het gewaarborgde bedrag door de instelling beperkt. Om al die redenen is een lagere omrekeningsfactor gerechtvaardigd. |
(33) |
Voor de berekening van de blootstellingswaarde van derivatentransacties volgens het kader voor tegenpartijkredietrisico biedt Verordening (EU) nr. 575/2013 instellingen momenteel de keuze tussen drie verschillende standaardbenaderingen: de standaardmethode (SM), de op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode (WtMWM) en de oorspronkelijkeblootstellingsmethode (OBM). |
(34) |
Die standaardbenaderingen houden echter onvoldoende rekening met het risicobeperkend effect van zekerheden bij de blootstellingen. De ijkingen ervan zijn achterhaald en de tijdens de financiële crisis waargenomen grote volatiliteit komt er niet in tot uiting. Ook de voordelen van verrekening worden er onvoldoende in weerspiegeld. Om die tekortkomingen te verhelpen heeft het BCBS besloten de SM en de WtMWM te vervangen door een nieuwe standaardbenadering voor het berekenen van de blootstelling van derivatenblootstellingen, de zogenoemde standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR). Aangezien met de herziene internationale normen een nieuwe standaardbenadering is ingevoerd die binnen een context van centrale clearing beter geschikt is, moet het Unierecht worden gewijzigd zodat die normen daarin worden opgenomen. |
(35) |
De SB-TKR is risicogevoeliger dan de SM en de WtMWM, en zou dus moeten resulteren in eigenvermogensvereisten die de aan derivatentransacties van instellingen verbonden risico's beter weergeven. Tegelijk is het mogelijk dat het voor sommige instellingen die momenteel de WtMWM gebruiken, te complex en lastig blijkt de SB-TKR toe te passen. Voor instellingen die voldoen aan vooraf bepaalde toelaatbaarheidscriteria en voor instellingen die deel uitmaken van een groep die op geconsolideerde basis aan die criteria voldoet, moet een vereenvoudigde versie van de SB-TKR (de "vereenvoudigde SB-TKR") worden ingevoerd. Die vereenvoudigde versie zal minder risicogevoelig zijn dan de SB-TKR, en moet dus correct worden geijkt, zodat de blootstellingswaarde van derivatentransacties daarmee niet wordt onderschat. |
(36) |
Voor instellingen met beperkte derivatenblootstellingen die momenteel de WtMWM of de OBM gebruiken, kan zowel de SB-TKR als de vereenvoudigde SB-TKR te complex zijn om toe te passen. Daarom moet de OBM als alternatieve benadering worden voorbehouden voor instellingen die voldoen aan vooraf bepaalde toelaatbaarheidscriteria en voor instellingen die deel uitmaken van een groep die op geconsolideerde basis aan deze criteria voldoet, maar worden herzien om de belangrijkste tekortkomingen ervan aan te pakken. |
(37) |
Om een instelling bij haar keuze van toegestane benaderingen te begeleiden, moeten heldere criteria worden ingevoerd. Die criteria moeten uitgaan van de omvang van de derivatenactiviteiten van een instelling, die aangeeft welke mate van complexiteit een instelling moet aankunnen voor het berekenen van de blootstellingswaarde. |
(38) |
Tijdens de financiële crisis waren de verliezen op de handelsportefeuille voor sommige in de Unie gevestigde instellingen substantieel. Een aantal van hen bleken niet over voldoende kapitaal te beschikken om die verliezen te ondervangen en moesten daarom om buitengewone financiële steun van de overheid vragen. Die vaststellingen hebben het BCBS ertoe gebracht een aantal tekortkomingen weg te werken in de prudentiële behandeling van handelsportefeuilleposities, namelijk de eigenvermogensvereisten voor marktrisico. |
(39) |
In 2009 is de eerste reeks hervormingen op internationaal niveau afgerond en in Unierecht omgezet bij Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad (10). De hervorming van 2009 bood echter geen oplossing voor de structurele tekortkomingen van de eigenvermogensvereisten voor marktrisiconormen. Het gebrek aan een duidelijke afbakening tussen de handelsportefeuille en de bankportefeuille bood kansen voor reguleringsarbitrage, en omdat de eigenvermogensvereisten voor marktrisico niet risicogevoelig waren, kon het volledige scala risico's waaraan instellingen waren blootgesteld, niet worden gevat. |
(40) |
Het BCBS gaf de aanzet voor de grondige herziening van de handelsportefeuille (GHHP) om oplossingen te vinden voor de structurele tekortkomingen van de eigenvermogensvereisten voor marktrisiconormen. Die werkzaamheden leidden in januari 2016 tot een herzien marktrisicokader. De Group of Central Bank Governors and Heads of Supervision besloot in december 2017 tot verlenging van de omzettingstermijn voor het herziene marktrisicokader, zodat instellingen meer tijd krijgen voor het ontwikkelen van de nodige systeeminfrastructuur, maar ook zodat het BCBS zich kan buigen over bepaalde specifieke kwesties in verband met het kader. Het betreft onder meer een evaluatie van de ijkingen voor de standaard- en de internemodellenbenadering ter wille van de consistentie met de oorspronkelijke verwachtingen van het BCBS. Na afloop van deze evaluatie en voordat een effectbeoordeling wordt verricht om het effect van alle resulterende herzieningen van het GHHP-kader op instellingen in de Unie te beoordelen, moeten alle instellingen in de Unie die onder het GHHP-kader zouden vallen, beginnen met de rapportage van de berekeningen volgens de herziene standaardbenadering. Daartoe moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een handeling vast te stellen om de berekeningen inzake rapportagevereisten volledig in werking te doen treden conform de internationale ontwikkelingen. De Commissie moet die gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2019 vaststellen. Instellingen moeten uiterlijk één jaar na de vaststelling van die gedelegeerde handeling beginnen met de rapportage van die berekening. Daarnaast moeten instellingen die toestemming krijgen om voor de rapportage de herziene internemodellenbenadering van het GHHP-kader te gebruiken, drie jaar na de volledige inwerkingtreding ervan ook de berekening volgens de internemodellenbenadering rapporteren. |
(41) |
De invoering van rapportagevereisten voor de GHHP-benaderingen moet worden gezien als de eerste stap naar de volledige implementatie van het GHHP-kader in de Unie. Rekening houdend met de definitieve, door het BCBS doorgevoerde herzieningen van het GHHP-kader, de resultaten van het effect van deze herzieningen op instellingen in de Unie en de in deze verordening reeds beschreven GHHP-benaderingen voor rapportagevereisten, moet de Commissie uiterlijk op 30 juni 2020, waar toepasselijk, bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel indienen over de manier waarop het GHHP-kader in de Unie moet worden geïmplementeerd om de eigenvermogensvereisten voor marktrisico vast te stellen. |
(42) |
Voor instellingen met beperkte handelsportefeuilleactiviteiten moet er een evenredige behandeling voor marktrisico gelden, zodat meer instellingen met beperkte handelsportefeuilleactiviteiten gebruik kunnen maken van het kredietrisicokader voor bankportefeuilleposities zoals beschreven in een herziene versie van de afwijking voor kleine handelsportefeuilleactiviteiten. Het evenredigheidsbeginsel moet ook in aanmerking worden genomen wanneer de Commissie herevalueert hoe instellingen met een middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten de eigenvermogensvereisten voor marktrisico moeten berekenen. De ijking van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico voor instellingen met middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten moet met name worden geëvalueerd in het licht van de ontwikkelingen op internationaal niveau. Ondertussen moeten instellingen met middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten net als instellingen met geringe handelsportefeuilleactiviteiten worden vrijgesteld van de rapportagevereisten in het kader van de GHHP. |
(43) |
Het kader voor grote blootstellingen moet worden versterkt om het vermogen van instellingen om verliezen te absorberen te verbeteren en internationale normen beter na te leven. Daartoe moet kapitaal van een hogere kwaliteit worden gebruikt als kapitaalbasis voor de berekening van de limiet voor grote blootstellingen en moeten blootstellingen aan kredietderivaten worden berekend volgens de SB-TKR. Ter beperking van de systeemrisico's ten gevolge van de verwevenheid tussen grote instellingen en de gevolgen die de wanbetaling van tegenpartijen van MSI's voor de financiële stabiliteit kan hebben, moet de limiet voor de eventuele blootstellingen van MSI's aan andere MSI's voorts worden verlaagd. |
(44) |
De liquiditeitsdekkingsratio (LCR) zorgt ervoor dat instellingen op korte termijn zware druk kunnen weerstaan, maar waarborgt niet dat die instellingen op langere termijn een stabiele financieringsstructuur zullen hebben. Aldus is gebleken dat op Unieniveau een gedetailleerd, bindend stabielefinancieringsvereiste moet worden ontwikkeld waaraan te allen tijde moet worden voldaan, om zo buitensporige looptijdmismatches tussen activa en passiva en een te grote afhankelijkheid van kortlopende wholesalefinanciering te voorkomen. |
(45) |
Conform de stabiele-financieringsnorm van het BCBS moeten daarom regels worden vastgesteld die het stabielefinancieringsvereiste bepalen als een verhouding tussen het bedrag aan beschikbare stabiele financiering van een instelling en het bedrag van haar vereiste stabiele financiering over een periode van één jaar. Dit bindende vereiste moet het vereiste inzake de nettostabielefinancieringsratio (NSFR) worden genoemd. Het aan stabiele financiering beschikbare bedrag moet worden berekend door de passiva en het eigen vermogen van de instelling te vermenigvuldigen met passende factoren die weergeven hoe betrouwbaar ze zijn over de horizon van één jaar van de NSFR. Het aan stabiele financiering vereiste bedrag moet worden berekend door de activa en de blootstellingen buiten de balanstelling van de instelling te vermenigvuldigen met passende factoren die de liquiditeitskenmerken en de resterende looptijden over de horizon van één jaar van de NSFR weergeven. |
(46) |
De NSFR moet worden uitgedrukt als een percentage en worden vastgesteld op ten minste 100 %, hetgeen aangeeft dat een instelling voldoende stabiele financiering aanhoudt om over een periode van één jaar zowel onder normale als onder stressomstandigheden aan haar financieringsbehoeften te voldoen. Mocht de NSFR van een instelling onder het 100 %-niveau zakken, dan moet zij voldoen aan de in Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde specifieke vereisten om haar NSFR tijdig terug op het minimumniveau te brengen. De toepassing van toezichtsmaatregelen indien niet aan het NSFR-vereiste wordt voldaan, mag geen automatisch karakter hebben. De bevoegde autoriteiten moeten de redenen voor niet-naleving van het NSFR-vereiste beoordelen voordat ze eventueel toezichtsmaatregelen bepalen. |
(47) |
Conform de aanbevelingen van de EBA in haar verslag van 15 december 2015 over stabielefinancieringsvereisten krachtens artikel 510 van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten de regels voor het berekenen van de NSFR nauwkeurig worden afgestemd op de BCBS-normen, inclusief ontwikkelingen in die normen met betrekking tot de behandeling van derivatentransacties. De noodzaak rekening te houden met een aantal specifieke Europese kenmerken om te voorkomen dat het NSFR-vereiste een hinderpaal is voor de financiering van de Europese reële economie, rechtvaardigt evenwel dat voor het bepalen van de Europese NSFR de door het BCBS ontwikkelde NSFR op een aantal punten wordt aangepast. Die aanpassingen als gevolg van de Europese context worden aanbevolen door de EBA en houden in hoofdzaak verband met specifieke behandelingen voor pass-throughmodellen in het algemeen en de uitgifte van gedekte obligaties in het bijzonder; handelsfinancieringsactiviteiten; gecentraliseerde gereglementeerde spaargelden; volledig gedekte woonkredieten, kredietcoöperaties; CTP's en centrale effectenbewaarinstellingen (CSD's) die geen aanzienlijke looptijdtransformatie verrichten. Die voorgestelde specifieke behandelingen zijn grotendeels een afspiegeling van de voorkeursbehandeling die deze activiteiten in de Europese LCR krijgen in vergelijking met de door het BCBS ontwikkelde LCR. Omdat de NSFR een aanvulling is op de LCR, moeten die beide ratio's coherent zijn in hun definitie en ijking. Dit geldt met name voor de factoren voor de vereiste stabiele financiering die worden toegepast op liquide LCR-activa van hoge kwaliteit voor het berekenen van de NSFR; die factoren moeten een afspiegeling zijn van de definities en reductiefactoren van de Europese LCR, ongeacht de conformiteit ervan met de voor de LCR-berekening vastgestelde algemene en operationele vereisten die voor de horizon van één jaar van de NSFR-berekening niet passend zijn. |
(48) |
Afgezien van de specifiek Europese kenmerken kan de behandeling van derivatentransacties in de door het BCBS ontwikkelde NSFR belangrijke gevolgen hebben voor derivatenactiviteiten van instellingen en bijgevolg voor Europese financiële markten en de toegang tot bepaalde activiteiten voor eindgebruikers. De invoering van de door het BCBS ontwikkelde NSFR zou onnodige en disproportionele gevolgen kunnen hebben voor derivatentransacties en bepaalde daarmee verband houdende transacties, zoals clearingactiviteiten, zonder dat daaraan uitgebreide kwantitatieve effectenstudies en openbare raadplegingen zijn gewijd. Het additionele vereiste om voor brutoderivatenverplichtingen tussen 5 en 20 % stabiele financiering aan te houden, wordt vrij algemeen gezien als een ruwe maatstaf om bijkomende financieringsrisico's in verband met de potentiële toename van derivatenverplichtingen over een periode van één jaar te vatten, en wordt momenteel door het BCBS geëvalueerd. Dit vereiste, ingevoerd op een niveau van 5 % conform de door het BCBS aan de jurisdicties overgelaten discretionaire bevoegdheid om de voor brutoderivatenverplichtingen geldende factor voor de vereiste stabiele financiering te verlagen, zou vervolgens kunnen worden aangepast om rekening te houden met ontwikkelingen op BCBS-niveau en om te voorkomen dat zich mogelijke ongewenste effecten voordoen, zoals het belemmeren van de goede werking van de Europese financiële markten en de verstrekking van risicoafdekkingsinstrumenten aan instellingen en eindgebruikers, waaronder bedrijven, met het oog op de financiering ervan als een doelstelling van de kapitaalmarktenunie. |
(49) |
De asymmetrische behandeling door het BCBS voor kortlopende financiering, zoals retrocessietransacties (niet erkend als stabiele financiering) en kortlopende kredietverlening zoals omgekeerde retrocessietransacties (enige stabiele financiering vereist – 10 % indien gedekt met zekerheden in de vorm van liquide activa van hoge kwaliteit (LAHK) van niveau 1 als omschreven in de LCR en 15 % voor andere transacties) met financiële cliënten moet uitgebreide kortlopende financieringsbanden tussen financiële cliënten ontmoedigen, omdat dergelijke banden een bron van onderlinge verwevenheid zijn en het moeilijker maken om een bepaalde instelling af te wikkelen zonder dat bij een faillissement de rest van het financiële bestel wordt besmet. De asymmetrie is evenwel conservatief geijkt en kan een invloed hebben op de liquiditeit van doorgaans als zekerheden bij kortlopende transacties gebruikte effecten, met name overheidsobligaties, omdat instellingen het volume van hun activiteiten op repomarkten waarschijnlijk zullen terugschroeven. Omdat repomarkten het beheer van de noodzakelijke voorraad gemakkelijker maken, kan de asymmetrie ook market-makingactiviteiten ondermijnen, en zodoende in strijd zijn met de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie. Opdat instellingen voldoende tijd hebben om zich geleidelijk aan deze conservatieve ijking aan te passen, is een overgangsperiode nodig waarin de factoren voor de vereiste stabiele financiering tijdelijk zouden worden verlaagd. Met hoeveel de factoren voor de vereiste stabiele financiering worden verlaagd, moet afhangen van de soorten transacties en van het soort zekerheden dat bij deze transacties wordt gebruikt. |
(50) |
Naast de tijdelijke herijking van de BCBS-factor voor de vereiste stabiele financiering voor door overheidsobligaties gedekte kortlopende omgekeerde retrocessietransacties met financiële cliënten, bleek een aantal andere aanpassingen noodzakelijk opdat de invoering van het NSFR-vereiste de liquiditeit van markten voor overheidsobligaties niet belemmert. De BCBS-factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 % die geldt voor LAHK van niveau 1 (zoals overheidsobligaties) impliceert dat instellingen langlopende ongedekte financiering ten belope van dat percentage beschikbaar moeten houden, ongeacht hoelang ze dit soort overheidsobligaties verwachten aan te houden. Dit zou instellingen er nog meer toe kunnen aanzetten om contanten bij centrale banken te deponeren in plaats van als primary dealers op te treden en liquiditeit te verschaffen op markten voor overheidsobligaties. Bovendien spoort dit niet met de LCR, die deze activa zelfs in tijden van ernstige liquiditeitsstress (0 % reductiefactor) als volledig liquide beschouwt. De factor voor de vereiste stabiele financiering voor LAHK van niveau 1 als omschreven in de Europese LCR, met uitsluiting van gedekte obligaties van bijzonder hoge kwaliteit, moet derhalve worden verlaagd van 5 % naar 0 %. |
(51) |
Voorts moeten alle als variatiemarges bij derivatencontracten ontvangen LAHK van niveau 1 als omschreven in de Europese LCR, met uitsluiting van gedekte obligaties van bijzonder hoge kwaliteit, derivatenactiva compenseren, terwijl de door de BCBS ontwikkelde NSFR ter compensatie van derivatenactiva alleen contanten accepteert die voldoen aan de voorwaarden van het hefboomkader. Deze ruimere opname van als variatiemarge ontvangen activa zal bijdragen tot de liquiditeit van markten voor overheidsobligaties, zal voorkomen dat eindgebruikers die hoge bedragen aan overheidsobligaties maar weinig contanten aanhouden (zoals pensioenfondsen), worden benadeeld en zal voorkomen dat de vraag naar contanten op repomarkten verder onder druk komt te staan. |
(52) |
Instellingen moeten op zowel individuele als geconsolideerde basis onder het NSFR-vereiste vallen, tenzij de bevoegde autoriteiten op individuele basis ontheffing verlenen van het NSFR-vereiste. Indien op individueel niveau geen ontheffing van het NSFR-vereiste is verleend, moeten voor transacties tussen twee tot dezelfde groep of tot hetzelfde institutionele protectiestelsel behorende instellingen in beginsel symmetrische factoren voor beschikbare en vereiste stabiele financiering worden gebruikt om een verlies aan financiering op de interne markt te vermijden en om het effectieve liquiditeitsbeheer in Europese groepen waar liquiditeit centraal wordt beheerd, niet te belemmeren. Dit soort preferentiële symmetrische behandelingen mag alleen worden toegestaan voor intragroepstransacties waarbij alle nodige waarborgen aanwezig zijn, op basis van aanvullende criteria voor grensoverschrijdende transacties, en alleen na de voorafgaande goedkeuring van de betrokken bevoegde autoriteiten, aangezien niet mag worden aangenomen dat instellingen die problemen ondervinden bij het voldoen aan hun betalingsverplichtingen, steeds financieringssteun zullen krijgen van andere tot dezelfde groep of tot hetzelfde institutionele protectiestelsel behorende ondernemingen. |
(53) |
Kleine en niet-complexe instellingen moeten de mogelijkheid krijgen een vereenvoudigde versie van het NSFR-vereiste toe te passen. In het kader van een dergelijke vereenvoudigde, minder granulaire versie van de NSFR moet een beperkt aantal gegevenspunten worden verzameld waardoor de berekening voor deze instellingen conform het evenredigheidsbeginsel minder complex zou worden, en er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat deze instellingen een toereikende stabielefinancieringsfactor handhaven dankzij een ijking die minstens even conservatief moet zijn als die van het volwaardige NSFR-vereiste. De bevoegde autoriteiten moeten evenwel van kleine en niet-complexe instellingen kunnen verlangen dat zij het volwaardige NSFR-vereiste toepassen in plaats van de vereenvoudigde versie. |
(54) |
Bij de consolidatie van dochterondernemingen in derde landen moet terdege rekening worden gehouden met de in die landen geldende stabielefinancieringsvereisten. Dienovereenkomstig mogen de consolidatieregels in de Unie dochterondernemingen in derde landen geen gunstigere behandeling wat betreft beschikbare en vereiste stabiele financiering geven dan de behandeling waarin het nationale recht van die derde landen voorziet. |
(55) |
Instellingen moeten worden verplicht om aan hun bevoegde autoriteiten in de rapportagevaluta de bindende gedetailleerde NSFR voor alle posten en afzonderlijk voor in elke belangrijke valuta luidende posten te rapporteren, om een passende monitoring van mogelijke valutamismatches te waarborgen. Het NSFR-vereiste mag voor instellingen niet leiden tot dubbele rapportagevereisten of tot rapportagevereisten die niet stroken met de vigerende regels, en instellingen moeten voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de inwerkingtreding van nieuwe rapportagevereisten. |
(56) |
Aangezien de markt voorzien van zinvolle en vergelijkbare informatie over gemeenschappelijke kernrisicomaatstaven van instellingen een fundamentele pijler van een gezond bankwezen vormt, is het van essentieel belang de informatieasymmetrie zoveel mogelijk te beperken en de vergelijkbaarheid van risicoprofielen van kredietinstellingen binnen en tussen jurisdicties te bevorderen. Het BCBS heeft in januari 2015 de herziene openbaarmakingsnormen van de derde pijler bekendgemaakt met het oog op meer vergelijkbare, kwalitatieve en coherente verplichte openbaarmakingen door instellingen aan de markt. Daarom moeten de bestaande openbaarmakingsvereisten worden aangepast om die nieuwe internationale normen te implementeren. |
(57) |
De respondenten op de enquête van de Commissie met betrekking tot het EU-regelgevingskader voor financiële diensten beschouwden de geldende openbaarmakingsvereisten als onevenredig en lastig voor kleinere instellingen. Afgezien van de preciezere afstemming van openbaarmakingen op internationale normen, moeten van kleine en niet-complexe instellingen minder frequente en minder gedetailleerde openbaarmakingen worden verlangd dan van grotere instellingen, zodat de regeldruk waaraan ze onderworpen zijn, afneemt. |
(58) |
De openbaarmakingen over beloningen moeten hier en daar worden verduidelijkt. De in deze verordening vastgestelde openbaarmakingsvereisten voor beloningen moeten verenigbaar zijn met de doelstellingen van de beloningsregels, hetgeen inhoudt dat ten behoeve van categorieën medewerkers wier beroepsactiviteiten een wezenlijke invloed hebben op het risicoprofiel van de instelling, een beloningsbeleid en een beloningspraktijk worden bepaald en gehandhaafd die in overeenstemming zijn met een doeltreffend risicobeheer. Voorts moet van instellingen die een afwijking genieten van bepaalde regels inzake beloningen, worden verlangd dat ze informatie over dit soort afwijking openbaar maken. |
(59) |
Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vormen één van de pijlers van de economie van de Unie door de fundamentele rol die zij spelen bij het creëren van economische groei en het scheppen van banen. Aangezien aan kmo's een lager systeemrisico is verbonden dan aan grotere ondernemingen, moeten de kapitaalvereisten voor kmo's lager zijn dan die voor grote ondernemingen, om een optimale bancaire financiering van kmo's te garanderen. Momenteel geldt voor kmo-blootstellingen tot 1,5 miljoen EUR een reductie van 23,81 % van de risicogewogen post. Aangezien die drempel van 1,5 miljoen EUR voor een kmo-blootstelling geen indicatie is voor een verandering van de risicograad van een kmo, moet de vermindering van kapitaalvereisten worden uitgebreid tot kmo-blootstellingen tot 2,5 miljoen EUR en moet voor het deel van een kmo-blootstelling boven 2,5 miljoen EUR een vermindering van kapitaalvereisten van 15 % gelden. |
(60) |
Investeringen in infrastructuur zijn van essentieel belang om het Europese concurrentievermogen te versterken en het scheppen van banen te stimuleren. Het herstel en de toekomstige groei van de Unie-economie is grotendeels afhankelijk van de beschikbaarheid van kapitaal voor strategische investeringen van Europees belang in infrastructuur, met name in breedband- en energienetwerken, alsmede in vervoersinfrastructuur, daaronder begrepen infrastructuur voor elektromobiliteit (met name in industriële centra); in opleiding, onderzoek en innovatie; en in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Het investeringsplan voor Europa zet in op het stimuleren van aanvullende financiering voor levensvatbare infrastructuurprojecten, onder meer door het aantrekken van aanvullende financiering uit particuliere bronnen. Voor een aantal kandidaat-investeerders is de belangrijkste drempel het gepercipieerde gebrek aan levensvatbare projecten en het beperkte vermogen om risico's goed te kunnen inschatten, gezien het inherent complexe karakter van dat soort projecten. |
(61) |
Om particuliere en openbare investeringen in infrastructuurprojecten aan te moedigen, is het van essentieel belang een regelgevingsklimaat tot stand te brengen dat hoogwaardige infrastructuurprojecten bevordert en risico's voor investeerders vermindert. Met name moeten eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan infrastructuurprojecten worden verlaagd, op voorwaarde dat ze voldoen aan een reeks criteria waarmee het risicoprofiel ervan kan worden verlaagd en de voorspelbaarheid van kasstromen kan worden vergroot. De Commissie moet deze bepaling over hoogwaardige infrastructuurprojecten evalueren om een beoordeling te maken van de gevolgen ervan voor het volume infrastructuurinvesteringen door instellingen en de kwaliteit van investeringen in het licht van de EU-doelstellingen om over te schakelen naar een koolstofarme, klimaatveerkrachtige en circulaire economie; alsook een beoordeling van de toereikendheid ervan uit prudentieel oogpunt. Ook moet de Commissie nagaan of het toepassingsgebied van die bepalingen moet worden uitgebreid tot infrastructuurinvesteringen door ondernemingen. |
(62) |
Zoals wordt aanbevolen door de EBA, de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA) en de ECB, moeten CTP's vanwege hun verschillend bedrijfsmodel worden vrijgesteld van het vereiste inzake de hefboomratio aangezien zij verplicht zijn een bankvergunning aan te vragen louter om toegang te krijgen tot kortlopende faciliteiten van de centrale bank en om hun rol te vervullen als essentiële instrumenten voor de verwezenlijking van belangrijke politieke en reguleringsdoelstellingen in de financiële sector. |
(63) |
Voorts moeten blootstellingen van CSD's met een vergunning als kredietinstelling en blootstellingen van overeenkomstig artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12) aangewezen kredietinstellingen, zoals kassaldi als gevolg van het verstrekken van kasrekeningen aan, en het aanvaarden van deposito's van, deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem en houders van effectenrekeningen, worden uitgesloten van de maatstaf van totale blootstelling aangezien zij geen risico van buitensporige hefboomwerking vormen omdat deze kassaldi uitsluitend worden gebruikt voor het afwikkelen van transacties in effectenafwikkelingssystemen. |
(64) |
Aangezien de in Richtlijn 2013/36/EU bedoelde richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen een kapitaalstreefcijfer vormen dat de verwachtingen van de toezichthouders weerspiegelt, mogen deze niet onderworpen zijn aan een verplichte openbaarmaking, noch aan een verbod op openbaarmaking door de bevoegde autoriteiten op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 of van die richtlijn. |
(65) |
Teneinde te zorgen voor een passende definitie van bepaalde specifieke technische bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en rekening te houden met eventuele normatieve ontwikkelingen op internationaal niveau, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de lijst van producten of diensten waarvan de activa en passiva als onderling afhankelijk kunnen worden beschouwd, ten aanzien van het wijzigen van de lijst van multilaterale ontwikkelingsbanken, ten aanzien van het wijzigen van de rapportagevereisten inzake marktrisico, en ten aanzien van het specificeren van aanvullende liquiditeitsvereisten. Voordat die handelingen worden vastgesteld, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (13). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(66) |
Technische normen moeten ervoor zorgen dat de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde vereisten consistent worden geharmoniseerd. De EBA, als orgaan met zeer hoge deskundigheid ter zake, moet de opdracht krijgen ontwerpen van technische reguleringsnormen, vrij van politieke keuzes op te stellen, die vervolgens aan de Commissie worden voorgelegd. De op te stellen technische reguleringsnormen moeten betrekking hebben op prudentiële consolidatie, eigen vermogen, TLAC, de behandeling van blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed, aandelenbeleggingen in fondsen, de berekeningen van verliezen bij wanbetaling volgens de internemodellenbenadering voor kredietrisico, marktrisico, grote blootstellingen en liquiditeit. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend deze technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De Commissie en de EBA moeten ervoor zorgen dat die normen en vereisten door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van die instellingen en hun activiteiten. |
(67) |
Opdat openbaarmakingen onderling vergelijkbaar zouden zijn, moet de EBA de opdracht krijgen ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op te stellen tot vaststelling van gestandaardiseerde openbaarmakingstemplates met betrekking tot alle substantiële openbaarmakingsvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013. Bij het opstellen van deze normen moet de EBA rekening houden met de omvang en de complexiteit van instellingen, alsmede met de aard en risicograad van hun activiteiten. De EBA moet verslag uitbrengen over de vraag hoe het Uniepakket voor rapportage aan toezichthouders evenrediger kan worden gemaakt wat betreft de reikwijdte, gedetailleerdheid of frequentie, en ten minste concrete aanbevelingen doen over de manier waarop de gemiddelde nalevingskosten voor kleine instellingen met idealiter 20 % of meer, maar ten minste 10 % kunnen worden verlaagd door de vereisten op passende wijze te vereenvoudigen. De EBA moet de opdracht krijgen tot het opstellen van ontwerpen van uitvoeringsnormen die bij dat verslag moeten worden gevoegd. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend die technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. |
(68) |
Ter facilitering van de naleving door instellingen van de in deze verordening en in Richtlijn 36/2013/EU vervatte regels, alsmede van de technische reguleringsnormen, technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en templates die zijn vastgesteld ter uitvoering van die regels, moet de EBA een IT-toepassing ontwikkelen die instellingen door de naargelang hun omvang en bedrijfsmodel toepasselijke bepalingen, normen, richtsnoeren en templates loodst. |
(69) |
Naast het verslag over mogelijke kostenbeperkingen moet de EBA, uiterlijk op 28 juni 2020, in samenwerking met alle betrokken autoriteiten, te weten de autoriteiten die bevoegd zijn voor prudentieel toezicht en afwikkelings- en depositogarantiestelsels, en in het bijzonder het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), een haalbaarheidsverslag opstellen over de ontwikkeling van een consistent en geïntegreerd systeem voor het verzamelen van statistische gegevens, afwikkelingsgegevens en prudentiële gegevens. Op basis van de voorgaande werkzaamheden van het ESCB inzake geïntegreerde gegevensverzameling moet dat verslag een kosten-batenanalyse bevatten over de totstandbrenging van een centraal gegevensverzamelingspunt voor een geïntegreerd systeem voor de rapportering van statistische en reguleringsgegevens voor alle in de Unie gevestigde instellingen. Dit systeem dient onder meer gebruik te maken van consistente definities en normen voor de te verzamelen gegevens, en een betrouwbare en permanente uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te waarborgen, waarbij wordt gezorgd voor strikte vertrouwelijkheid van de verzamelde gegevens, deugdelijke authenticatie en deugdelijk beheer van de rechten inzake toegang tot het systeem, alsmede voor cyberbeveiliging. Met een dergelijke centralisering en harmonisering van de Europese rapporteringsstructuren moet worden voorkomen dat soortgelijke of identieke gegevens meermaals door verschillende autoriteiten worden opgevraagd en kunnen aldus de administratieve en financiële kosten voor de bevoegde autoriteiten en de instellingen aanzienlijk worden beperkt. De Commissie dient, in voorkomend geval en rekening houdend met het haalbaarheidsverslag van de EBA, een wetgevingsvoorstel in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad. |
(70) |
De betrokken bevoegde of aangewezen autoriteiten moeten trachten af te zien van elke vorm van overlappend of onverenigbaar gebruik van de in Verordening (EU) nr. 575/2013/EU en Richtlijn 2013/36/EU vervatte macroprudentiële bevoegdheden. Met name moeten de betrokken bevoegde of aangewezen autoriteiten terdege nagaan of de maatregelen die zij krachtens artikel 124, 164 of 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013 nemen, overlappen of onverenigbaar zijn met andere bestaande of komende maatregelen krachtens artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU. |
(71) |
Gezien de in deze verordening neergelegde wijzigingen in de behandeling van blootstellingen van GCTP's, meer bepaald de behandeling van bijdragen van instellingen aan wanbetalingsfondsen van GCTP's, moeten de bij Verordening (EU) nr. 575/2013 in Verordening (EU) nr. 648/2012 (14) ingevoerde toepasselijke bepalingen waarin is bepaald hoe het hypothetische kapitaal van CTP's wordt berekend dat vervolgens door instellingen voor het berekenen van hun eigenvermogensvereisten wordt gebruikt, derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(72) |
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken en het verfijnen van reeds bestaande Uniewetgevingshandelingen om te komen tot eenvormige prudentiële vereisten die van toepassing zijn op instellingen in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(73) |
Om het ordelijk afstoten van deelnemingen in verzekeringsholdings die niet aan aanvullend toezicht zijn onderworpen, mogelijk te maken, moet er een gewijzigde versie van de overgangsbepalingen in verband met de vrijstelling van aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen van toepassing worden, met retroactieve werking vanaf 1 januari 2019. |
(74) |
Verordening (EU) nr. 575/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013
Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De artikelen 1 en 2 worden vervangen door: "Artikel 1 Toepassingsgebied In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende algemene prudentiële vereisten waaraan instellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU toezicht wordt uitgeoefend, moeten voldoen op de volgende gebieden:
In deze verordening worden uniforme regels vastgesteld betreffende de vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die af te wikkelen entiteiten die mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) zijn of onderdeel zijn van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU-MSI's, in acht moeten nemen. Deze verordening is niet van toepassing op de in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde openbaarmakingsvereisten voor bevoegde autoriteiten op het gebied van prudentiële regelgeving voor en prudentieel toezicht op de instellingen. Artikel 2 Toezichtsbevoegdheden
(*1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190)." (*2) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1)." (*3) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63)."." |
2) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 10, lid 1, wordt de inleidende formule vervangen door: "1. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig het nationale recht geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de vereisten van de delen twee tot en met acht van deze verordening en hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 op een of meer kredietinstellingen die in dezelfde lidstaat gevestigd zijn en die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent en dat in dezelfde lidstaat gevestigd is, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:". |
6) |
Artikelen 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 12 wordt geschrapt. |
8) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 12 bis Geconsolideerde berekening voor MSI's met meerdere af te wikkelen entiteiten Wanneer ten minste twee tot dezelfde MSI behorende MSI-entiteiten af te wikkelen entiteiten zijn, berekent de EU-moederinstelling van die MSI het bedrag van het in artikel 92 bis, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Die berekening wordt verricht op basis van de geconsolideerde situatie van de EU-moederinstelling alsof het de enige af te wikkelen entiteit van de MSI betrof. Wanneer het overeenkomstig de eerste alinea van dit artikel berekende bedrag lager is dan de som van de in artikel 92 bis, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van alle tot die MSI behorende af te wikkelen entiteiten, handelen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 45 quinquies, lid 3, en artikel 45 nonies, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU. Wanneer het overeenkomstig de eerste alinea van dit artikel berekende bedrag hoger is dan de som van de in artikel 92 bis, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva van alle tot die MSI behorende af te wikkelen entiteiten, kunnen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 45 quinquies, lid 3, en artikel 45 nonies, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU handelen.". |
9) |
De artikelen 13 en 14 worden vervangen door: "Artikel 13 Toepassing van openbaarmakingsvereisten op geconsolideerde basis
Grote dochterondernemingen van EU-moederinstellingen maken de in de artikelen 437, 438, 440, 442, 450, 451, 451 bis en 453 genoemde informatie openbaar op individuele basis of, wanneer van toepassing, overeenkomstig deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU, op gesubconsolideerde basis.
De tweede alinea van lid 1 is van toepassing op dochterondernemingen van in een derde land gevestigde moederondernemingen indien die dochterondernemingen als grote dochterondernemingen worden aangemerkt.
Artikel 14 Toepassing van de vereisten van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402 op geconsolideerde basis
|
10) |
In artikel 15, lid 1, wordt de inleidende formule vervangen door: "1. De consoliderend toezichthouder kan, op ad-hocbasis, op geconsolideerde basis ontheffing van de toepassing van deel drie, de daarmee verband houdende rapportagevereisten van deel zeven bis van deze verordening, en van titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn 2013/36/EU, met uitzondering van artikel 430, lid 1, punt d), van deze verordening verlenen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:". |
11) |
Artikel 16 wordt vervangen door: "Artikel 16 Afwijking van de toepassing van de hefboomratiovereisten op geconsolideerde basis voor groepen van beleggingsondernemingen Indien alle entiteiten in een groep van beleggingsondernemingen, inclusief de moederentiteit, beleggingsondernemingen zijn die zijn vrijgesteld van het overeenkomstig artikel 6, lid 5, toepassen van de vereisten van deel zeven op individuele basis, kan de moederbeleggingsonderneming ervoor kiezen de vereisten van deel zeven en de daarmee verband houdende rapportagevereisten inzake hefboomratio's van deel zeven bis op geconsolideerde basis toe te passen.". |
12) |
Artikel 18 wordt vervangen door: "Artikel 18 Methoden voor prudentiële consolidatie
Voor de toepassing van artikel 11, lid 3 bis, voeren instellingen die op geconsolideerde basis moeten voldoen aan de in artikel 92 bis of artikel 92 ter genoemde vereisten, een volledige consolidatie uit van alle instellingen en financiële instellingen die hun dochterondernemingen zijn in de betrokken af te wikkelen groepen.
De bevoegde autoriteiten kunnen in het bijzonder het gebruik van de in artikel 22, leden 7, 8 en 9, van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde methode toestaan of voorschrijven. Die methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden betrokken.
In afwijking van de eerste alinea kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen toestaan of verplichten om op zulke dochterondernemingen of deelnemingen een andere methode toe te passen, met inbegrip van de door het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving voorgeschreven methode, op voorwaarde dat:
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2020 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
13) |
Artikel 22 wordt vervangen door: "Artikel 22 Subconsolidatie in geval van entiteiten in derde landen
|
14) |
De titel van deel twee wordt vervangen door: "EIGEN VERMOGEN EN IN AANMERKING KOMENDE PASSIVA". |
15) |
In artikel 26 wordt lid 3 vervangen door: "3. De bevoegde autoriteiten gaan na of uitgiften van kapitaalinstrumenten voldoen aan de criteria van artikel 28 of, naargelang het geval, van artikel 29. Uitgiften van kapitaalinstrumenten worden door de instellingen slechts als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aangemerkt nadat daarvoor toestemming is gegeven door de bevoegde autoriteiten. In afwijking van de eerste alinea kunnen instellingen opeenvolgende uitgiften van een vorm van tier 1-kernkapitaalinstrumenten waarvoor zij die toestemming reeds hebben gekregen, als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aanmerken mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
De bevoegde autoriteiten raadplegen de EBA voordat zij toestemming verlenen voor nieuwe vormen van als tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan te merken kapitaalinstrumenten. De bevoegde autoriteiten houden terdege rekening met het advies van de EBA en delen, indien zij besluiten van het advies af te wijken, de EBA binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het advies van de EBA schriftelijk mee waarom zij van het betrokken advies zijn afgeweken. Deze alinea is niet van toepassing op de in artikel 31 bedoelde kapitaalinstrumenten. Op basis van de door bevoegde autoriteiten verstrekte informatie wordt door de EBA een lijst opgesteld, geactualiseerd en gepubliceerd van alle vormen van kapitaalinstrumenten in elke lidstaat die als tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden aangemerkt. Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan de EBA alle met tier 1-kernkapitaalinstrumenten verband houdende informatie verzamelen die zij nodig acht om zich van de vervulling van de in artikel 28 of, waar toepasselijk, artikel 29 van deze verordening beschreven criteria te vergewissen, en om de in deze alinea bedoelde lijst bij te houden en te actualiseren. Na de in artikel 80 beschreven toetsingsprocedure en indien voldoende is aangetoond dat de betrokken kapitaalinstrumenten niet of niet meer voldoen aan de in artikel 28 of, waar toepasselijk, artikel 29 beschreven criteria, kan de EBA besluiten die instrumenten niet aan de in de vierde alinea bedoelde lijst toe te voegen of deze van die lijst te schrappen, naargelang het geval. De EBA brengt met dat doel een verklaring uit waarin het standpunt ter zake van de bevoegde autoriteit ook wordt vermeld. Deze alinea is niet van toepassing op de in artikel 31 bedoelde kapitaalinstrumenten.". |
16) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
In artikel 33, lid 1, wordt punt c) vervangen door:
|
18) |
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
|
19) |
Aan artikel 37 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
20) |
In artikel 39, lid 2, eerste alinea, wordt de inleidende zinsnede vervangen door: "Uitgestelde belastingvorderingen die niet op toekomstige winstgevendheid berusten, zijn beperkt tot uitgestelde belastingvorderingen die vóór 23 november 2016 zijn gecreëerd en die voortvloeien uit tijdelijke verschillen, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:". |
21) |
In artikel 45, punt a), wordt subpunt i) vervangen door:
|
22) |
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
|
23) |
In artikel 52 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
24) |
Aan artikel 54, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
25) |
In artikel 59, punt a), wordt subpunt i) vervangen door:
|
26) |
In artikel 62 wordt punt a) vervangen door:
|
27) |
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
|
28) |
Artikel 64 wordt vervangen door: "Artikel 64 Afschrijving van tier 2-instrumenten
|
29) |
Aan artikel 66 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
30) |
In artikel 69, punt a), wordt subpunt i) vervangen door:
|
31) |
Na artikel 72 wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd: "HOOFDSTUK 5 BIS In aanmerking komende passiva Afdeling 1 In aanmerking komende passivabestanddelen en -instrumenten Artikel 72 bis In aanmerking komende passivabestanddelen
Voor de toepassing van punt l) van de eerste alinea worden schuldinstrumenten met opties tot vervroegde terugbetaling die naar eigen inzicht door de uitgevende instelling of de houder kunnen worden uitgeoefend, en schuldinstrumenten met variabele rente afgeleid van een algemeen gebruikte referentierente zoals Euribor of Libor, niet louter op basis van deze kenmerken beschouwd als schuldinstrumenten met ingebouwde derivaten. Artikel 72 ter In aanmerking komende passiva-instrumenten
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea kunnen alleen de volgestorte delen van verplichtingen als in aanmerking komende passiva-instrumenten worden aangemerkt. Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea van dit artikel wordt, wanneer sommige van de in artikel 72 bis, lid 2, bedoelde uitgesloten verplichtingen uit hoofde van het nationale insolventierecht zijn achtergesteld bij gewone ongedekte vorderingen, onder meer doordat zij worden aangehouden door een crediteur met nauwe banden met de debiteur, doordat de crediteur een aandeelhouder is of is geweest, zich in een zeggenschaps- of groepsverhouding bevindt, lid is van het leidinggevende orgaan of een band heeft met een van die personen, de achterstelling niet beoordeeld aan de hand van de uit deze uitgesloten verplichtingen voortvloeiende vorderingen.
Die ontwerpen van technische reguleringsnormen worden volledig afgestemd op de in artikel 28, lid 5, punt a), en artikel 52, lid 2, punt a), bedoelde gedelegeerde handeling. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 72 quater Afschrijving van in aanmerking komende passiva-instrumenten
In aanmerking komende passiva-instrumenten met een resterende looptijd van minder dan één jaar worden niet aangemerkt als in aanmerking komende passivabestanddelen.
Artikel 72 quinquies Gevolgen van het niet langer voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen Wanneer in het geval van een in aanmerking komend passiva-instrument niet langer aan de in artikel 72 ter beschreven voorwaarden is voldaan, worden de verplichtingen met onmiddellijke ingang niet langer als in aanmerking komende passiva-instrumenten aangemerkt. De in artikel 72 ter, lid 2, bedoelde verplichtingen mogen verder als in aanmerking komende passiva-instrumenten worden meegeteld zolang ze krachtens artikel 72 ter, lid 3 of lid 4, kunnen worden aangemerkt als in aanmerking komende passiva-instrumenten. Afdeling 2 Aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen Artikel 72 sexies Aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen
waarbij:
Indien de moederinstelling het aangepaste bedrag overeenkomstig de eerste alinea mag aftrekken, wordt het verschil tussen het in de eerste alinea bedoelde bedrag aan aangehouden eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten en dat aangepaste bedrag door de dochteronderneming afgetrokken. Artikel 72 septies Aftrekking van aangehouden eigen in aanmerking komende passiva-instrumenten Voor de toepassing van artikel 72 sexies, lid 1, punt a), berekenen instellingen de door hen aangehouden instrumenten op basis van de bruto lange posities, onder voorbehoud van de volgende uitzonderingen:
Artikel 72 octies Aftrekkingsgrondslag van in aanmerking komende passivabestanddelen Voor de toepassing van artikel 72 sexies, lid 1, punten b), c) en d), trekken instellingen de bruto lange posities af, met inachtneming van de in de artikelen 72 nonies en 72 decies neergelegde uitzonderingen. Artikel 72 nonies Aftrekking van aangehouden in aanmerking komende passiva van andere MSI-entiteiten Instellingen die geen gebruik maken van de in artikel 72 undecies beschreven uitzondering, verrichten de in artikel 72 sexies, lid 1, punten c) en d), bedoelde aftrekkingen met inachtneming van het volgende:
Artikel 72 decies Aftrekking van in aanmerking komende passiva wanneer de instelling geen aanzienlijke deelneming in MSI-entiteiten bezit
Artikel 72 undecies Uitzondering voor de handelsportefeuille wat betreft aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen
Afdeling 3 Eigen vermogen en in aanmerking komende passiva Artikel 72 duodecies In aanmerking komende passiva De in aanmerking komende passiva van een instelling bestaan uit de in aanmerking komende passivabestanddelen van de instelling na de in artikel 72 sexies bedoelde aftrekkingen. Artikel 72 terdecies Eigen vermogen en in aanmerking komende passiva Het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van een instelling bestaan uit de som van haar eigen vermogen en haar in aanmerking komende passiva. (*11) Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149)." (*12) Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45)."." |
32) |
In deel twee, titel I, wordt de titel van hoofdstuk 6 vervangen door: " Algemene vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ". |
33) |
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
|
34) |
In artikel 75 wordt de inleidende zinsnede vervangen door: "Aan de in artikel 45, punt a), artikel 59, punt a), artikel 69, punt a), en artikel 72 nonies, punt a), bedoelde looptijdvereisten voor korte posities wordt geacht te zijn voldaan voor aangehouden posities indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:". |
35) |
In artikel 76 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door: "1. Voor de toepassing van artikel 42, punt a), artikel 45, punt a), artikel 57, punt a), artikel 59, punt a), artikel 67, punt a), artikel 69, punt a), en artikel 72 nonies, punt a), mogen instellingen het bedrag van een lange positie in een kapitaalinstrument verlagen met het gedeelte van een index dat is samengesteld uit dezelfde onderliggende blootstelling die wordt afgedekt, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
|
36) |
Artikel 77 wordt vervangen door: "Artikel 77 Voorwaarden voor het verminderen van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
|
37) |
Artikel 78 wordt vervangen door: "Artikel 78 Toestemming van de toezichthouder voor het verminderen van het eigen vermogen
Indien een instelling voldoende waarborgen biedt met betrekking tot haar capaciteit om te functioneren met eigen vermogen boven de in deze verordening en in Richtlijn 2013/13/EU vereiste bedragen, kan de bevoegde autoriteit die instelling een algemene voorafgaande toestemming verlenen om ongeacht welke handeling als bedoeld in artikel 77, lid 1, van deze verordening te verrichten, op voorwaarde dat criteria in acht worden genomen die waarborgen dat dit soort toekomstige maatregelen in overeenstemming is met de in de punten a) en b) van dit lid beschreven voorwaarden. Deze algemene voorafgaande toestemming wordt alleen verleend voor een bepaalde periode, die niet meer dan één jaar bedraagt, waarna deze kan worden verlengd. De algemene voorafgaande toestemming wordt verleend voor een bepaald vooraf vastgesteld bedrag, dat door de bevoegde autoriteit wordt bepaald. In het geval van tier 1-kernkapitaalinstrumenten bedraagt dat vooraf bepaalde bedrag niet meer dan 3 % van de betrokken uitgifte en niet meer dan 10 % van het bedrag waarmee het tier 1-kernkapitaal het totaal van de in deze verordening, in de Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/59/EU vastgestelde tier 1-kernkapitaalvereisten overschrijdt met een marge die de bevoegde autoriteit noodzakelijk acht. In het geval van aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten overschrijdt dat vooraf bepaalde bedrag niet meer dan 10 % van de betrokken uitgifte en niet meer dan 3 % van het totale bedrag van uitstaande aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, naargelang het geval. De bevoegde autoriteiten trekken de algemene voorafgaande toestemming in wanneer een instelling een van de ten behoeve van die toestemming vastgestelde criteria schendt.
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juli 2013 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
38) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 78 bis Toestemming voor het verminderen van in aanmerking komende passiva-instrumenten
Wanneer een instelling voldoende waarborgen biedt met betrekking tot haar capaciteit om te opereren met eigen vermogen en in aanmerking komende passiva boven het bedrag van de in deze verordening, in de Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/59/EU vastgestelde vereisten, kan de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, die instelling een algemene voorafgaande toestemming verlenen om in aanmerking komende passiva-instrumenten op te vragen, af te lossen, terug te betalen of weder in te kopen, op voorwaarde dat criteria in acht worden genomen die waarborgen dat dit soort toekomstige maatregelen in overeenstemming is met de in de punten a) en b) van dit lid beschreven voorwaarden. Deze algemene voorafgaande toestemming wordt alleen verleend voor een bepaalde periode, die niet meer dan één jaar bedraagt, waarna deze kan worden verlengd. De algemene voorafgaande toestemming wordt verleend voor een bepaald vooraf vastgesteld bedrag, dat door de afwikkelingsautoriteit wordt bepaald. Afwikkelingsautoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van algemene voorafgaande toestemmingen die ze verlenen. De afwikkelingsautoriteit trekt de algemene voorafgaande toestemming in wanneer een instelling een van de ten behoeve van die toestemming vastgestelde criteria schendt.
Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea van dit lid worden de ontwerpen van technische reguleringsnormen volledig afgestemd op de in artikel 78 bedoelde gedelegeerde handeling. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
39) |
Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:
|
40) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 79 bis Beoordeling van de naleving van de voorwaarden voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva-instrumenten Bij het beoordelen of de in deel twee vastgestelde vereisten worden nageleefd, houden instellingen rekening met de wezenlijke kenmerken van instrumenten, en niet alleen met de rechtsvorm ervan. Bij het beoordelen van de wezenlijke kenmerken van een instrument wordt rekening gehouden met alle regelingen in verband met de instrumenten, zelfs als die niet uitdrukkelijk worden vermeld in de voorwaarden van de instrumenten zelf, teneinde te bepalen of de gecombineerde economische gevolgen van zulke regelingen stroken met de doelstelling van de betrokken bepalingen.". |
41) |
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
|
42) |
In artikel 81 wordt lid 1 vervangen door: "1. Minderheidsbelangen omvatten de som van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen van een dochteronderneming, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
43) |
Artikel 82 wordt vervangen door: "Artikel 82 In aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaalen in aanmerking komend eigen vermogen Het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- en tier 2-kapitaal en het in aanmerking komend eigen vermogen omvatten het minderheidsbelang, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten, naargelang het geval, en de daaraan gerelateerde ingehouden winsten en agiorekeningen van een dochteronderneming, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
44) |
In artikel 83, lid 1, wordt de inleidende zinsnede vervangen door: "1. Aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten die door een special purpose-entity worden uitgegeven en de daaraan gerelateerde agiorekeningen worden tot en met 31 december 2021 uitsluitend in het in aanmerking komend aanvullend-tier 1-, tier 1- of tier 2-kapitaal of in aanmerking komend eigen vermogen, naargelang het geval, opgenomen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:". |
45) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 88 bis Gekwalificeerde in aanmerking komende passiva-instrumenten Passiva die zijn uitgegeven door een in de Unie gevestigde dochteronderneming die is verbonden aan dezelfde af te wikkelen groep als de af te wikkelen entiteit, komen in aanmerking om te worden opgenomen in de geconsolideerde in aanmerking komende passiva-instrumenten van een onder artikel 92 bis vallende instelling, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
46) |
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
|
47) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 92 bis Voor MSI's geldende vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Artikel 92 ter Voor niet-EU-MSI's geldend vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
|
48) |
Artikel 94 wordt vervangen door: "Artikel 94 Afwijking voor geringe handelsportefeuilleactiviteiten
|
49) |
In deel drie, titel I, wordt hoofdstuk 2 geschrapt. |
50) |
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
|
51) |
Artikel 103 wordt vervangen door: "Artikel 103 Beheer van de handelsportefeuille
|
52) |
In artikel 104 wordt lid 2 geschrapt. |
53) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 104 bis Herindeling van een positie
De EBA monitort de diverse toezichtspraktijken en verstrekt uiterlijk op 28 juni 2024 richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 over de betekenis van "uitzonderlijke omstandigheden" voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid. Totdat de EBA die richtsnoeren heeft verstrekt, stellen de bevoegde autoriteiten de EBA in kennis van en verstrekken zij een motivering voor hun besluiten om aan een instelling al dan niet toestemming te verlenen om een positie herin te delen als bedoeld in lid 2 van dit artikel.
Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt goedgekeurd door het leidinggevende orgaan.
Artikel 104 ter Vereisten voor tradingafdelingen
|
54) |
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
|
55) |
Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
|
56) |
In artikel 107 wordt lid 3 vervangen door: "3. Voor de toepassing van deze verordening worden blootstellingen met betrekking tot een beleggingsonderneming uit een derde land, een kredietinstelling uit een derde land en een effectenbeurs uit een derde land alleen als blootstellingen met betrekking tot een instelling behandeld voor zover het derde land op die entiteit toezichts- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast.". |
57) |
In artikel 117 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:
|
58) |
In artikel 118 wordt punt a) vervangen door:
|
59) |
Aan artikel 123 wordt de volgende alinea toegevoegd: "Aan blootstellingen als gevolg van door een kredietinstelling aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verstrekte leningen tegen de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling wordt een risicogewicht van 35 % toegekend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
60) |
Artikel 124 wordt vervangen door: "Artikel 124 Blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed
Het deel van een blootstelling dat wordt behandeld als zijnde volledig door onroerend goed gedekt, is niet groter dan het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of, in de lidstaten die bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, de hypotheekwaarde van het betrokken onroerend goed. 1 bis. De lidstaten wijzen een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de toepassing van lid 2. Deze autoriteit is de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, de bevoegde autoriteit is, zorgt deze ervoor dat de relevante nationale instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat voldoende worden geïnformeerd over het voornemen van de bevoegde autoriteit om van dit artikel gebruik te maken, en op passende wijze worden betrokken bij de beoordeling van zorgpunten met betrekking tot de financiële stabiliteit in haar lidstaat, overeenkomstig lid 2. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, een andere dan de bevoegde autoriteit is, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om, met het oog op de correcte toepassing van dit artikel, te zorgen voor goede coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit. De autoriteiten dienen met name nauw samen te werken en alle informatie uit te wisselen die nodig kan zijn voor de juiste uitvoering, door de aangewezen autoriteit, van haar verplichtingen op grond van dit artikel. In het kader van deze samenwerking wordt getracht elke vorm van overlappend of inconsistent optreden van de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit te vermijden, en naar behoren rekening te houden met de interactie met andere maatregelen, met name maatregelen krachtens artikel 458 van deze verordening en artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU.
Indien de overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel aangewezen autoriteit op basis van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling tot de conclusie komt dat de in artikel 125, lid 2, of artikel 126, lid 2, vermelde risicogewichten geen adequate afspiegeling vormen van de werkelijke risico's die verbonden zijn aan een of meer onroerendgoedsegmenten van blootstellingen die volledig gedekt zijn door hypotheken op in een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit gelegen niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk onroerend goed, en indien zij van oordeel is dat de ontoereikendheid van de risicogewichten een negatief effect kan hebben op de huidige of toekomstige financiële stabiliteit in de eigen lidstaat, kan zij de risicogewichten die op deze blootstellingen van toepassing zijn, binnen de in de vierde alinea van dit lid vastgestelde marges verhogen of strengere criteria opleggen dan die welke in artikel 125, lid 2, of artikel 126, lid 2, zijn vastgesteld. De overeenkomstig lid 1 bis van dit artikel aangewezen autoriteit stelt de EBA en het ESRB in kennis van de aanpassingen die op grond van dit lid in de risicogewichten en de toegepaste criteria zijn aangebracht. Uiterlijk één maand na ontvangst van bovengenoemde kennisgeving verstrekken de EBA en het ESRB hun advies aan de betrokken lidstaat. De EBA en het ESRB publiceren de risicogewichten en criteria voor de in artikel 125, artikel 126 en artikel 199, lid 1, punt a), bedoelde blootstellingen zoals geïmplementeerd door de betrokken autoriteit. Voor de toepassing van de tweede alinea van dit lid mag de overeenkomstig lid 1 bis aangewezen autoriteit de risicogewichten binnen het volgende bereik vaststellen:
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2019 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
|
61) |
In artikel 128 worden de leden 1 en 2 vervangen door: "1. Instellingen kennen een risicogewicht van 150 % toe aan blootstellingen waaraan bijzonder hoge risico's verbonden zijn.
|
62) |
Artikel 132 wordt vervangen door: "Artikel 132 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's
Met inachtneming van artikel 132 ter, lid 2, kennen instellingen die de doorkijkbenadering of de beleidsbenadering niet toepassen, een risicogewicht van 1 250 % ("fall-backbenadering") toe aan hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb. Instellingen mogen de risicogewogen posten voor hun blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb berekenen door de in dit lid genoemde benaderingen te combineren, mits aan de voorwaarden voor het gebruik van die benaderingen is voldaan.
In afwijking van punt a) van de eerste alinea van dit lid kunnen multilaterale en bilaterale ontwikkelingsbanken en andere instellingen die gezamenlijk met multilaterale en bilaterale ontwikkelingsbanken in een icb beleggen, de risicogewogen posten van de blootstellingen van die icb bepalen overeenkomstig de in artikel 132 bis beschreven benaderingen, mits de voorwaarden van de punten b) en c) van de eerste alinea van dit lid zijn vervuld en het beleggingsbeleid van de icb de soorten activa waarin kan worden belegd, beperkt tot activa die duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden bevorderen. Instellingen delen aan hun bevoegde autoriteit mede op welke icb's zij de in de tweede alinea bedoelde behandeling toepassen. In afwijking van de eerste alinea, punt c), onder i), kan, indien de instelling de risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb bepaalt overeenkomstig de beleidsbenadering, de rapportage door de icb of de icb-beheersmaatschappij aan de instelling worden beperkt tot het beleggingsbeleid van de icb en eventuele wijzigingen daarvan, en kan deze alleen worden verricht wanneer de instelling de blootstelling met betrekking tot de icb voor het eerst aangaat en wanneer er zich een wijziging van het beleggingsbeleid van de icb voordoet.
Instellingen die een beroep doen op berekeningen van derden, vermenigvuldigen de uit die berekeningen resulterende risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb met een factor 1,2. In afwijking van de tweede alinea geldt de factor 1,2 niet indien de instelling onbeperkte toegang heeft tot de gedetailleerde berekeningen door de derde. De instelling verstrekt die berekeningen op verzoek aan haar bevoegde autoriteit.
|
63) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 132 bis Benaderingen voor het berekenen van risicogewogen posten van icb's
Instellingen verrichten de in de eerste alinea bedoelde berekeningen vanuit de aanname dat de icb eerst het maximale volume aan blootstellingen aangaat dat op grond van haar beleggingsbeleid of het toepasselijke recht is toegestaan in de blootstellingen met het hoogste eigenvermogensvereiste, en vervolgens in dalende volgorde blootstellingen blijft aangaan totdat de maximale totale blootstellingslimiet is bereikt, en dat de icb, waar toepasselijk, de maximaal toegestane hefboomfinanciering in overeenstemming met het beleggingsbeleid of het toepasselijke recht toepast. Instellingen verrichten de in de eerste alinea bedoelde berekeningen overeenkomstig de in dit hoofdstuk, in hoofdstuk 5 en in afdeling 3, 4 of 5 van hoofdstuk 6 van deze titel uiteengezette methoden.
In afwijking van de eerste alinea mag een instelling derivatenblootstellingen uitsluiten van de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering wanneer dat vereiste niet voor die blootstellingen zou gelden indien ze rechtstreeks door de instelling werden ingenomen.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 132 ter In benaderingen voor het berekenen van risicogewogen posten van icb's buiten beschouwing gelaten factoren
Artikel 132 quater Behandeling van blootstellingen buiten de balanstelling aan icb's
Instellingen berekenen de risicogewogen posten voor blootstellingen buiten de balanstelling die voortvloeien uit minimumwaardeverplichtingen die voldoen aan alle voorwaarden van lid 3 van dit artikel door de blootstellingswaarde van die blootstellingen te vermenigvuldigen met een omrekeningsfactor van 20 % en het risicogewicht afgeleid krachtens artikel 132 of artikel 152.
|
64) |
In artikel 144, lid 1, wordt punt g) vervangen door:
|
65) |
Artikel 152 wordt vervangen door: "Artikel 152 Behandeling van blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in icb's
In afwijking van de eerste alinea mag een instelling derivatenblootstellingen uitsluiten van de berekening van het eigenvermogensvereiste voor het risico van aanpassing van de kredietwaardering wanneer dat vereiste niet voor die blootstellingen zou gelden indien ze rechtstreeks door de instelling werden ingenomen.
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea behandelt de instelling, als zij niet in staat is een onderscheid te maken tussen blootstellingen in niet-beursverhandelde, beursverhandelde en overige aandelen, de betrokken blootstellingen als blootstellingen in overige aandelen.
Instellingen die een beroep doen op berekeningen door derden, vermenigvuldigen de uit die berekeningen resulterende risicogewogen posten van de blootstellingen van een icb met een factor 1,2. In afwijking van de tweede alinea geldt de factor 1,2 niet indien de instelling onbeperkte toegang heeft tot de gedetailleerde berekeningen door de derde. De instelling verstrekt die berekeningen op verzoek aan haar bevoegde autoriteit.
|
66) |
In artikel 158 wordt het volgende lid ingevoegd: "9 bis. De verwachte verliesposten voor een minimumwaardeverplichting die aan alle voorwaarden van artikel 132 quater, lid 3, voldoet, zijn gelijk aan nul.". |
67) |
Artikel 164 wordt vervangen door: "Artikel 164 Verlies bij wanbetaling (Loss Given Default - LGD)
Het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD van alle blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die gedekt zijn door zakelijk onroerend goed en waarvoor de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, bedraagt minimaal 15 %.
Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, de bevoegde autoriteit is, zorgt deze ervoor dat de relevante nationale instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat voldoende worden geïnformeerd over het voornemen van de bevoegde autoriteit om van dit artikel gebruik te maken, en op passende wijze worden betrokken bij de beoordeling van zorgpunten met betrekking tot de financiële stabiliteit in haar lidstaat, overeenkomstig lid 6. Indien de autoriteit die voor de toepassing van dit artikel door de lidstaat is aangewezen, een andere dan de bevoegde autoriteit is, neemt de lidstaat de nodige maatregelen om, met het oog op de correcte toepassing van dit artikel, te zorgen voor goede coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit. De autoriteiten dienen met name nauw samen te werken en alle informatie uit te wisselen die nodig kan zijn voor de juiste uitvoering, door de aangewezen autoriteit, van haar verplichtingen op grond van dit artikel. In het kader van deze samenwerking wordt getracht elke vorm van overlappend of inconsistent optreden van de bevoegde autoriteit en de aangewezen autoriteit te vermijden, en naar behoren rekening te houden met de interactie met andere maatregelen, met name maatregelen krachtens artikel 458 van deze verordening en artikel 133 van Richtlijn 2013/36/EU.
Indien de overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit op basis van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde beoordeling tot de conclusie komt dat de minimumwaarden van het LGD als bedoeld in lid 4 ontoereikend zijn, en indien zij van oordeel is dat de ontoereikendheid van de LGD-waarden een negatief effect kan hebben op de huidige of toekomstige financiële stabiliteit in de eigen lidstaat, kan zij hogere minimumwaarden van het LGD vaststellen voor de blootstellingen die in een of meer delen van het grondgebied van de lidstaat van de betrokken autoriteit zijn gesitueerd. Deze hogere minimumwaarden kunnen ook worden toegepast op het niveau van één of meer onroerendgoedsegmenten van dergelijke blootstellingen. De overeenkomstig lid 5 aangewezen autoriteit stelt de EBA en het ESRB in kennis voordat zij het in dit lid bedoelde besluit neemt. Uiterlijk één maand na ontvangst van bovengenoemde kennisgeving verstrekken de EBA en het ESRB hun advies aan de betrokken lidstaat. De EBA en het ESRB publiceren deze LGD-waarden.
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2019 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
|
68) |
In artikel 201, lid 1, wordt punt h) vervangen door:
|
69) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 204 bis In aanmerking komende soorten aandelenderivaten
Indien een instelling kredietprotectie koopt in de vorm van een total return swap en de uit hoofde van die swap ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boekt, maar nalaat de daartegenover staande waardevermindering van het door middel van verminderingen van de reële waarde of een toevoeging aan de reserves beschermde actief te boeken, wordt die kredietprotectie niet als toelaatbare kredietprotectie aangemerkt.
Indien overeenkomstig de eerste alinea een intern afdekkingsinstrument is gebruikt en aan de vereisten van dit hoofdstuk is voldaan, passen instellingen bij aankoop van niet-volgestorte kredietprotectie de voorschriften van de afdelingen 4, 5 en 6 van dit hoofdstuk toe voor de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten.". |
70) |
Artikel 223 wordt als volgt gewijzigd:
|
71) |
Artikel 272 wordt als volgt gewijzigd:
|
72) |
Artikel 273 wordt als volgt gewijzigd:
|
73) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 273 bis Voorwaarden voor het gebruik van vereenvoudigde methoden om de blootstellingswaarde te berekenen
Artikel 273 ter Niet-naleving van de voorwaarden voor het gebruik van vereenvoudigde methoden ter berekening van de blootstellingswaarde van derivaten
|
74) |
In deel 3, titel II, hoofdstuk 6 worden de afdelingen 3, 4 en 5 vervangen door: "Afdeling 3 standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico Artikel 274 Blootstellingswaarde
Wanneer een van de in de eerste alinea vermelde voorwaarden niet is vervuld, behandelt de instelling elke transactie alsof het haar eigen netting set was.
Artikel 275 Vervangingswaarde
waarbij:
Voor de toepassing van de eerste alinea mag NICAMA, afhankelijk van het niveau waarop de margeovereenkomst van toepassing is, worden berekend op handelsniveau, op het niveau van de netting set of op het niveau van alle netting sets waarop de margeovereenkomst van toepassing is. Artikel 276 Opname en behandeling van zekerheden
Artikel 277 Mapping van transacties naar risicocategorieën
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 277 bis Samenstellen van afdekkingsinstrumenten ("hedging sets")
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea van dit lid worden naar de risicocategorie "renterisico" gemapte transacties die een inflatievariabele als de primaire risicodeterminant hebben, toegewezen aan afzonderlijke hedging sets niet zijnde de hedging sets, bepaald voor transacties gemapt naar de risicocategorie "renterisico" die geen inflatievariabele als primaire risicodeterminant hebben. Die transacties worden alleen aan dezelfde hedging set toegewezen indien hun primaire risicodeterminant, of de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, in dezelfde valuta luidt.
Voor de toepassing van punt a) van de eerste alinea van dit lid wijzen instellingen transacties alleen aan dezelfde hedging set van de betrokken risicocategorie toe wanneer hun primaire risicodeterminant, of de meest substantiële risicodeterminant in de gegeven risicocategorie voor in artikel 277, lid 3, bedoelde transacties, identiek is. Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wijzen instellingen transacties alleen aan dezelfde hedging set van de betrokken risicocategorie toe wanneer het paar van risicodeterminanten in die transacties als bedoeld daarin identiek is en de beide in dit paar vervatte risicodeterminanten positief gecorreleerd zijn. Anders wijzen instellingen in punt b) van de eerste alinea bedoelde transacties toe aan één van de overeenkomstig lid 1 bepaalde hedging sets, op basis van slechts één van de beide in punt b) van de eerste alinea bedoelde risicodeterminanten.
Artikel 278 Potentiële toekomstige blootstelling
waarbij:
Ten behoeve van deze berekening nemen instellingen de opslagfactor van een bepaalde risicocategorie op in de berekening van de potentiële toekomstige blootstelling van een netting set wanneer ten minste één transactie van de netting set naar die risicocategorie is gemapt.
waarbij:
Artikel 279 Berekening van de risicopositie Voor de berekening van de in de artikelen 280 bis tot en met 280 septies bedoelde opslagfactoren voor risicocategorieën berekenen instellingen de risicopositie van iedere transactie van een netting set als volgt:
Artikel 279 bis Delta voor toezichtsdoeleinden
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 279 ter Aangepast notioneel bedrag
Artikel 279 quater Looptijdfactor
Artikel 280 Factorcoëfficiënt voor toezichtsdoeleinden voor hedging sets Voor de berekening van de in de artikelen 280 bis tot en met 280 septies bedoelde opslagfactoren voor een hedging set is de factorcoëfficiënt voor toezichtsdoeleinden voor hedging set ’є’ de volgende:
Artikel 280 bis Opslagfactor voor de risicocategorie "renterisico"
waarbij:
waarbij:
Tabel 2
Instellingen berekenen vervolgens het effectieve notionele bedrag van de hedging set ’j’ volgens de volgende formule: waarbij:
waarbij:
Artikel 280 ter Opslagfactor voor de risicocategorie "wisselkoersrisico"
waarbij:
waarbij:
waarbij:
Artikel 280 quater Opslagfactor risicocategorie "kredietrisico"
waarbij:
waarbij:
waarbij:
Artikel 280 quinquies Opslagfactor voor de risicocategorie "aandelenrisico"
waarbij:
waarbij:
waarbij:
Artikel 280 sexies Opslagfactor voor de risicocategorie "grondstoffenrisico"
waarbij:
waarbij:
waarbij:
Artikel 280 septies Opslagfactor voor de risicocategorie "overige risico's"
waarbij:
waarbij:
Afdeling 4 Vereenvoudigde standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico Artikel 281 Berekening van de blootstellingswaarde
Afdeling 5 Oorspronkelijkeblootstellingsmethode Artikel 282 Berekening van de blootstellingswaarde
Met het oog op de berekening van de actuele vervangingswaarde werken instellingen de actuele marktwaarden ten minste maandelijks bij.
Ter berekening van de potentiële blootstellingswaarde van rentederivaten en kredietderivaten overeenkomstig punt b), onder i) en ii), mag een instelling ervoor kiezen de oorspronkelijke looptijd in plaats van de resterende looptijd van de contracten te gebruiken.". |
75) |
In artikel 283 wordt lid 4 vervangen door: "4. Voor alle otc-derivatentransacties en transacties met afwikkeling op lange termijn waarvoor een instelling niet krachtens lid 1 toestemming heeft gekregen om de IMM toe te passen, past zij de in afdeling 3 beschreven methoden toe. Die methoden kunnen binnen een groep permanent in combinatie worden toegepast.". |
76) |
Artikel 298 wordt vervangen door: "Artikel 298 Impact van de inaanmerkingneming van verrekening als risicoverminderend Verrekening in de zin van de afdelingen 3 tot en met 6 wordt in aanmerking genomen als beschreven in genoemde afdelingen.". |
77) |
In artikel 299, lid 2, wordt punt a) geschrapt. |
78) |
Artikel 300 wordt als volgt gewijzigd:
|
79) |
Artikel 301 wordt vervangen door: "Artikel 301 Materieel toepassingsgebied
Deze afdeling is niet van toepassing op blootstellingen die uit de afwikkeling van contante transacties voortvloeien. Instellingen passen de in titel V beschreven behandeling toe op transactieblootstellingen die uit dergelijke transacties voortvloeien en een risicogewicht van 0 % op bijdragen aan een wanbetalingsfonds dat alleen dergelijke transacties dekt. Instellingen passen de in artikel 307 beschreven behandeling toe op bijdragen aan een wanbetalingsfonds dat naast contante transacties ook de in de eerste alinea van dit lid genoemde transacties dekt.
|
80) |
In artikel 302 wordt lid 2 vervangen door: "2. Instellingen beoordelen door middel van passende scenarioanalyses en stresstests of het niveau van het eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de blootstellingen ten aanzien van een CTP, met inbegrip van mogelijke toekomstige of voorwaardelijke kredietblootstellingen, blootstellingen die het gevolg zijn van bijdragen aan een wanbetalingsfonds en, als de instelling als clearinglid optreedt, blootstellingen die het gevolg zijn van contractuele regelingen als bepaald in artikel 304, in een goede verhouding staat tot de aan die blootstellingen verbonden risico's.". |
81) |
Artikel 303 wordt vervangen door: "Artikel 303 Behandeling van blootstellingen van clearingleden ten aanzien van CTP's
|
82) |
Artikel 304 wordt als volgt gewijzigd:
|
83) |
Artikel 305 wordt als volgt gewijzigd:
|
84) |
Artikel 306 wordt als volgt gewijzigd:
|
85) |
Artikel 307 wordt vervangen door: "Artikel 307 Eigenvermogensvereisten voor bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een CTP Een als clearinglid optredende instelling past de volgende behandeling toe op de blootstellingen die voortvloeien uit haar bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een CTP:
|
86) |
Artikel 308 wordt als volgt gewijzigd:
|
87) |
De artikelen 309, 310 en 311 worden vervangen door: "Artikel 309 Eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een niet-gekwalificeerde CTP en voor niet-volgestorte bijdragen aan een niet-gekwalificeerde CTP
Artikel 310 Eigenvermogensvereisten voor niet-volgestorte bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een GCTP Een instelling past een risicogewicht van 0 % toe op haar niet-volgestorte bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een GCTP. Artikel 311 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen ten aanzien van CTP's die niet langer aan bepaalde voorwaarden voldoen
|
88) |
In artikel 316 wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd: "In afwijking van de eerste alinea van dit lid kunnen instellingen ervoor kiezen om de boekhoudkundige rubrieken voor de winst- en verliesrekening krachtens artikel 27 van Richtlijn 86/635/EEG niet toe te passen op financiële en operationele leases voor het berekenen van de relevante indicator, en in plaats daarvan:
|
89) |
In deel drie, titel IV, wordt hoofdstuk 1 vervangen door: "HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 325 Benaderingen voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico
Een vraag- en aanbodmarkt wordt geacht te bestaan als er onafhankelijke aanbiedingen te goeder trouw zijn om te kopen en verkopen zodat er binnen één dag een prijs kan worden vastgesteld die redelijk gerelateerd is aan de prijs van de laatste verkoop of actuele concurrerende vraag- en aanbodnoteringen te goeder trouw, en de koop tegen die prijs binnen betrekkelijk korte tijd kan worden gesloten, overeenkomstig de handelsgebruiken.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 september 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 bis Vrijstellingen van specifieke rapportagevereisten voor marktrisico
Artikel 325 ter Toestemming voor geconsolideerde vereisten
|
90) |
Aan deel drie, titel IV, worden de volgende hoofdstukken toegevoegd: "HOOFDSTUK 1 bis Alternatieve standaardbenadering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 325 quater Werkingssfeer en structuur van de alternatieve standaardbenadering
Afdeling 2 Op gevoeligheden gebaseerde methode voor de berekening van de eigenvermogensvereiste Artikel 325 quinquies Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Artikel 325 sexies Componenten van de op gevoeligheden gebaseerde methode
Voor de toepassing van dit hoofdstuk omvatten instrumenten met optionaliteit onder meer: callopties, putopties, caps, floors, swapopties, barrieropties en exotische opties. Voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico worden ingebouwde opties, zoals opties tot vervroegde aflossing of gedragsopties, als op zichzelf staande posities in opties beschouwd. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden instrumenten waarvan de kasstromen als een lineaire functie van het onderliggende notionele bedrag kunnen worden uitgedrukt, als instrumenten zonder optionaliteit beschouwd. Artikel 325 septies Eigenvermogensvereisten voor het delta- en het vegarisico
waarbij:
Voor elke risicoklasse worden de risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta- of het vegarisico berekend overeenkomstig de leden 1 tot en met 8. Artikel 325 octies Eigenvermogensvereisten voor het curvatuurrisico Instellingen berekenen de eigenvermogensvereisten voor het curvatuurrisico volgens de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Artikel 325 nonies Aggregatie van risicoklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het delta-, het vega- en het curvatuurrisico
Artikel 325 decies Behandeling van indexinstrumenten en opties met meerdere onderliggende waarden Instellingen behandelen de indexinstrumenten en opties met meerdere onderliggende waarden volgens de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Artikel 325 undecies Behandeling van instellingen voor collectieve belegging Instellingen behandelen de instellingen voor collectieve belegging volgens de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Artikel 325 duodecies Overnemingsposities
Tabel 1
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "werkdag 0" de werkdag verstaan waarop de instelling een onherroepelijke verbintenis is aangegaan tot aanvaarding van een bekende hoeveelheid effecten tegen een overeengekomen prijs.
Afdeling 3 Definities van risicofactoren en gevoeligheden Onderafdeling 1 Definities van risicofactoren Artikel 325 terdecies Algemene-renterisicofactoren
De op rentegevoelige instrumenten toepasselijke algemene-rentedeltarisicofactoren zijn de desbetreffende risicovrije rentes per valuta voor elk van de volgende looptijden: 0,25 jaar, 0,5 jaar, 1 jaar, 2 jaar, 3 jaar, 5 jaar, 10 jaar, 15 jaar, 20 jaar en 30 jaar. Instellingen wijzen risicofactoren aan de gespecificeerde punten toe door middel van lineaire interpolatie of met behulp van een methode die het meest consistent is met de prijsfuncties die door de onafhankelijke risicocontrolefunctie van de instelling worden gehanteerd om marktrisico of winsten en verliezen aan de directie te rapporteren.
Indien de gegevens over de in lid 2 en in de eerste alinea van dit lid beschreven door de markt geïmpliceerde swapcurves ontoereikend zijn, mogen de risicovrije rentes worden afgeleid van de meest geschikte overheidsobligatiecurve voor een gegeven valuta. Indien instellingen voor overheidsschuldinstrumenten gebruikmaken van de algemene-renterisicofactoren die volgens de procedure van de tweede alinea van dit lid zijn afgeleid, is het overheidsschuldinstrument in kwestie niet van de eigenvermogensvereisten voor creditspreadrisico vrijgesteld. In de gevallen waarin de risicovrije rente niet van de creditspreadcomponent kan worden losgekoppeld, wordt de gevoeligheid voor de risicofactor zowel aan de algemene-renterisicoklasse als aan de creditspreadrisicoklasse toegewezen.
Instellingen passen additionele risicofactoren voor inflatierisico toe op schuldinstrumenten waarvan de kasstromen functioneel afhankelijk zijn van inflatiepercentages. Deze additionele risicofactoren bestaan in één vector van door de markt geïmpliceerde inflatiepercentages voor de verschillende looptijden per valuta. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er inflatiepercentages zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt.
Elke cross-currencybasisrisicofactor bestaat uit één vector voor de cross-currencybasis voor de verschillende looptijden per valuta. Voor elk schuldinstrument omvat de vector evenveel componenten als er cross-currencybases zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Elke valuta vormt een verschillende subklasse. Instellingen berekenen de gevoeligheid van het instrument voor de cross-currencybasisrisicofactor als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Elke valuta vormt een afzonderlijke subklasse. Binnen elke subklasse zijn er twee mogelijke onderscheiden risicofactoren: de euro-basis en de US dollar-basis, ongeacht hoeveel componenten elke cross-currencybasisvector omvat. Het maximumaantal nettogevoeligheden per subklasse is gelijk aan twee.
Voor verrekeningsdoeleinden beschouwen instellingen impliciete volatiliteiten die met dezelfde risicovrije rentes verband houden en die naar dezelfde looptijden zijn gemapt, als dezelfde risicofactor. Indien instellingen impliciete volatiliteiten naar de in dit lid genoemde looptijden mappen, zijn de volgende vereisten van toepassing:
Er is geen eigenvermogensvereiste voor het curvatuurrisico voor inflatie- en cross-currencybasisrisico. Artikel 325 quaterdecies Creditspreadrisicofactoren voor niet-securitisatie
Artikel 325 quindecies Creditspreadrisicofactoren voor securitisatie
Instellingen passen de in lid 5 genoemde creditspreadrisicofactoren toe op niet in de ACHP opgenomen securitisatieposities als bedoeld in artikel 325, leden 6, 7 en 8.
Op het creditspreadrisico voor securitisaties die niet in de ACHP zijn opgenomen, zijn de specifieke subklassen voor die risicoklasse van toepassing, als bedoeld in afdeling 6.
Artikel 325 sexdecies Aandelenrisicofactoren
Voor de doeleinden van het aandelenrisico vormt een specifieke aandelenrepocurve één enkele risicofactor, die wordt uitgedrukt als een vector van repotarieven voor verschillende looptijden. Voor elk instrument omvat de vector evenveel componenten als er verschillende looptijden van repotarieven zijn die in het prijsmodel van de instelling voor dat instrument als variabelen worden gebruikt. Instellingen berekenen de gevoeligheid van een instrument voor een aandelenrisicofactor als de uit een bijstelling van elk van de componenten van de vector met 1 basispunt voortvloeiende verandering in de waarde van het instrument volgens het prijsmodel voor dat instrument. Instellingen verrekenen gevoeligheden voor de repotariefrisicofactor van hetzelfde aandeel, ongeacht het aantal componenten van elke vector.
Artikel 325 septdecies Grondstoffenrisicofactoren
De gevoeligheid van het instrument voor elke risicofactor die in de formule voor het curvatuurrisico wordt gebruikt, wordt berekend overeenkomstig artikel 325 octies. Voor de doeleinden van het curvatuurrisico beschouwen instellingen uit een verschillend aantal componenten bestaande vectoren als dezelfde risicofactor, op voorwaarde dat die vectoren op dezelfde soort grondstof betrekking hebben. Artikel 325 octodecies Wisselkoersrisicofactoren
Onderafdeling 2 Definities van gevoeligheden Artikel 325 novodecies Deltarisicogevoeligheden
waarbij:
waarbij:
waarbij:
Artikel 325 vicies Vegarisicogevoeligheden
waarbij:
Artikel 325 unvicies Vereisten voor gevoeligheidsberekeningen
In afwijking van de eerste alinea kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat een instelling waaraan toestemming is verleend om gebruik te maken van de in hoofdstuk 1 ter beschreven alternatieve internemodellenbenadering, bij de berekening van gevoeligheden krachtens dit hoofdstuk gebruik maakt van de prijsfuncties van het risicometingssysteem van de internemodellenbenadering voor de overeenkomstig artikel 430 ter, lid 3 vereiste berekening en rapportage van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico.
Afdeling 4 Opslagfactor voor restrisico Artikel 325 duovicies Eigenvermogensvereisten voor restrisico
Bij het ontwikkelen van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen gaat de EBA ten minste na of het langlevenrisico, weer, natuurrampen en toekomstige gerealiseerde volatiliteit als exotische onderliggende waarden moeten worden beschouwd. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Afdeling 5 Eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico Artikel 325 tervicies Definities en algemene bepalingen
Onderafdeling 1 Eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor non-securitisaties Artikel 325 quatervicies Bruto "jump to default"-bedragen
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 quinvicies Netto "jump to default"-bedragen
Artikel 325 sexvicies Berekening van de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico
Tabel 2
Voor de berekening van het DRCb en de WtS worden de lange en de korte posities voor alle posities binnen een subklasse geaggregeerd, ongeacht de kredietkwaliteitscategorie waaraan deze posities zijn toegewezen, om tot de subklassespecifieke eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico te komen.
Onderafdeling 2 Eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties Artikel 325 septvicies "Jump to default"-bedragen
Artikel 325 octovicies Berekening van het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico voor securitisaties
Voor de toepassing van de eerste alinea zijn de elf activaklassen ABCP, autoleningen/leases, effecten gedekt door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed (RMBS), kredietkaarten, effecten gedekt door hypotheken op zakelijk onroerend goed (CMBS), Collateralised Loan Obligations, collateralised debt obligation squared (CDO-squared), kleine en middelgrote ondernemingen, studentenleningen, overige retail en overige wholesale. De vier regio's zijn Azië, Europa, Noord-Amerika en de rest van de wereld.
Onderafdeling 3 Eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor in de ACHP opgenomen securitisaties Artikel 325 novovicies Toepassingsgebied
Artikel 325 tricies "Jump to default"-bedragen voor de ACHP
Artikel 325 untricies Berekening van de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico voor de ACHP
waarbij:
Afdeling 6 Risicogewichten en correlaties Onderafdeling 1 Deltarisicogewichten en -correlaties Artikel 325 duotricies Risicogewichten voor het algemene renterisico
Tabel 3
Artikel 325 tertricies Correlaties binnen subklassen voor het algemene renterisico
waarbij:
Artikel 325 quatertricies Correlaties tussen subklassen voor het algemene renterisico
Artikel 325 quintricies Risicogewichten voor creditspreadrisico voor niet-securitisaties
Tabel 4
Artikel 325 sextricies Correlaties binnen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet-securitisaties
Artikel 325 septtricies Correlaties tussen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet-securitisaties De correlatieparameter γbc die op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen van toepassing is, wordt als volgt vastgesteld:
Artikel 325 octotricies Risicogewichten voor het creditspreadrisico voor in de ACHP opgenomen securitisaties De risicogewichten voor de gevoeligheden voor creditspreadrisicofactoren voor in de ACHP opgenomen securitisaties zijn identiek voor alle looptijden (0,5 jaar, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar en 10 jaar) binnen elke subklasse en worden voor elke subklasse in tabel 6 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling: Tabel 6
Artikel 325 novotricies Correlaties voor het creditspreadrisico voor in de ACHP opgenomen securitisaties
Artikel 325 quadragies Risicogewichten voor het creditspreadrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties
Tabel 7
Artikel 325 unquadragies Correlaties binnen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties
Artikel 325 duoquadragies Correlaties tussen subklassen voor het creditspreadrisico voor niet in de ACHP opgenomen securitisaties
Artikel 325 terquadragies Risicogewichten voor het aandelenrisico
Tabel 8
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 325 quaterquadragies Correlaties binnen subklassen voor het aandelenrisico
Artikel 325 quinquadragies Correlaties tussen subklassen voor het aandelenrisico De correlatieparameter γb c is van toepassing op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen. De correlatieparameter wordt vastgesteld op 15 % indien beide subklassen onder de subklassen 1 tot en met 10 vallen. Artikel 325 sexquadragies Risicogewichten voor het grondstoffenrisico De risicogewichten voor gevoeligheden voor grondstoffenrisicofactoren worden voor elke subklasse in tabel 9 nader bepaald op grond van de in artikel 461 bis bedoelde gedelegeerde handeling. Tabel 9
Artikel 325 septquadragies Correlaties binnen subklassen voor het grondstoffenrisico
Tabel 10
Artikel 325 octoquadragies Correlaties tussen subklassen voor het grondstoffenrisico De correlatieparameter γb c die op de aggregatie van gevoeligheden tussen verschillende subklassen van toepassing is, wordt vastgesteld op:
Artikel 325 novoquadragies Risicogewichten voor het wisselkoersrisico
Artikel 325 quinquagies Risicogewichten voor het wisselkoersrisico Op de aggregatie van gevoeligheden voor wisselkoersrisicofactoren is een uniforme correlatieparameter γb c, gelijk aan 60 %, van toepassing. Onderafdeling 2 Vega- en curvatuurrisicogewichten en -correlaties Artikel 325 unquinquagies Vega- en curvatuurrisicogewichten
waarbij:
Artikel 325 duoquinquagies Vega- en curvatuurrisicocorrelaties
waarbij:
waarbij:
HOOFDSTUK 1 TER Alternatieve internemodellenbenadering Afdeling 1 Toestemming en eigenvermogensvereisten Artikel 325 terquinquagies Alternatieve internemodellenbenadering en toestemming voor het gebruik van alternatieve interne modellen
Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea van dit lid mag het niet opnemen van een tradingafdeling in de werkingssfeer van de alternatieve internemodellenbenadering niet worden gemotiveerd met het gegeven dat het eigenvermogensvereiste, berekend volgens de alternatieve standaardbenadering in artikel 325, lid 3, punt a), lager zou zijn dan het eigenvermogensvereiste, berekend volgens de alternatieve internemodellenbenadering.
Instellingen stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van alle andere verlengingen en veranderingen van het gebruik van de alternatieve interne modellen waarvoor de instelling toestemming heeft gekregen.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2024 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2024 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 quaterquinquagies Eigenvermogensvereisten bij gebruik van alternatieve interne modellen
Afdeling 2 Algemene voorschriften Artikel 325 quinquinquagies Expected shortfall-risicomaatstaf
waarbij:
Artikel 325 sexquinquagies Berekeningen van de partial expected shortfall
Artikel 325 septquinquagies Liquiditeitshorizons
Een instelling stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de tradingafdelingen en de brede risicofactorsubcategorieën waarop zij heeft besloten de in de eerste alinea beschreven behandeling toe te passen.
waarbij:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Tabel 2
Artikel 325 octoquinquagies Beoordeling van de modelleerbaarheid van risicofactoren
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 novoquinquagies Wettelijke backtestingvereisten en vermenigvuldigingsfactoren
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten de opslagfactor beperken tot de waarde die resulteert uit de overschrijdingen in het kader van backtesting op hypothetische veranderingen, indien het aantal overschrijdingen in het kader van backtesting op werkelijke veranderingen niet het gevolg is van gebreken in het interne model.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 sexagies Vereiste inzake de toeschrijving van winsten en verliezen
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 325 unsexagies Vereisten inzake risicometing
Artikel 325 duosexagies Kwalitatieve vereisten
Voor de toepassing van punt h) van de eerste alinea wordt onder externe onderneming een onderneming verstaan die audit- of adviesdiensten ten behoeve van instellingen verricht en die beschikt over personeel dat voldoende onderlegd is op het gebied van marktrisico, verbonden aan handelsactiviteiten.
Artikel 325 tersexagies Interne validatie
Artikel 325 quatersexagies Berekening van de stressscenariorisicomaatstaf
Bij de ontwikkeling van die ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de EBA rekening met het vereiste dat het niveau van de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico van een niet-modelleerbare risicofactor als beschreven in dit artikel, even hoog moet zijn als het niveau van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico dat krachtens dit hoofdstuk zou zijn berekend, mocht deze risicofactor modelleerbaar zijn geweest. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 september 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Afdeling 3 Intern wanbetalingsrisicomodel Artikel 325 quinsexagies Werkingssfeer van het interne wanbetalingsrisicomodel
Artikel 325 sexsexagies Toestemming voor het gebruiken van een intern wanbetalingsrisicomodel
Artikel 325 septsexagies Eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico volgens een intern wanbetalingsrisicomodel
Artikel 325 octosexagies Inaanmerkingneming van afdekkingen in een intern wanbetalingsrisicomodel
Artikel 325 novosexagies Bijzondere vereisten voor een intern wanbetalingsrisicomodel
De in punt b) bedoelde tests blijven niet beperkt tot gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 september 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
91) |
In artikel 384, lid 1, wordt de definitie van " " vervangen door:
|
92) |
Artikel 385 wordt vervangen door: "Artikel 385 Alternatief voor het gebruiken van CVA-methoden om de eigenvermogensvereisten te berekenen Instellingen die de oorspronkelijkeblootstellingsmethode van artikel 282 gebruiken, kunnen, als alternatief voor artikel 384, voor de in artikel 382 bedoelde instrumenten een vermenigvuldigingsfactor 10 toepassen op de resulterende risicogewogen posten voor het tegenpartijkredietrisico voor die blootstellingen in plaats van de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico te berekenen, mits de bevoegde autoriteit daartoe vooraf toestemming heeft gegeven.". |
93) |
Artikel 390 wordt vervangen door: "Artikel 390 Berekening van de blootstellingswaarde
Voor de toepassing van de punten a) en b) mogen financiële instrumenten in vijf verschillende rangen worden ingedeeld om de relatieve rang van de posities te bepalen.
Bij de berekening van de blootstellingswaarde van de in de eerste alinea bedoelde contracten, nemen instellingen, indien die contracten aan de handelsportefeuille worden toegerekend, ook de beginselen van artikel 299 in acht. In afwijking van de eerste alinea mogen instellingen waaraan toestemming is verleend om de in deel drie, titel II, hoofdstuk 4, afdeling 4, en deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, bedoelde methoden te gebruiken, deze methoden aanwenden voor de berekening van de blootstellingswaarde van effectenfinancieringstransacties.
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 maart 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
94) |
Aan artikel 391 wordt de volgende alinea toegevoegd: "Voor de toepassing van de eerste alinea kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen en volgens de in artikel 464, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure besluiten of een derde land toezichts- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast.". |
95) |
Artikel 392 wordt vervangen door: "Artikel 392 Definitie van een grote blootstelling Een blootstelling van een instelling met betrekking tot een cliënt of een groep van verbonden cliënten wordt als groot beschouwd indien de waarde van de blootstelling 10 % of meer van haar tier1-kapitaal bedraagt.". |
96) |
Artikel 394 wordt vervangen door: "Artikel 394 Rapportagevereisten
Instellingen die zijn onderworpen aan deel drie, titel II, hoofdstuk 3, rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten hun 20 grootste blootstellingen op geconsolideerde basis, ongerekend de blootstellingen die van de toepassing van artikel 395, lid 1, zijn vrijgesteld. Daarnaast rapporteren instellingen op geconsolideerde basis aan hun bevoegde autoriteiten blootstellingen met een waarde die groter is dan of gelijk aan 300 miljoen EUR, maar kleiner dan 10 % van het tier 1-kapitaal van de instelling.
Bij het ontwikkelen van die ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de EBA rekening met internationale ontwikkelingen en op internationaal niveau overeengekomen normen inzake schaduwbankieren, en gaat zij na of:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
97) |
Artikel 395 wordt als volgt gewijzigd:
|
98) |
Artikel 396 wordt als volgt gewijzigd:
|
99) |
In artikel 397 wordt in kolom 1 van tabel 1 de term "in aanmerking komend kapitaal" vervangen door de term "tier 1-kapitaal". |
100) |
Artikel 399 wordt als volgt gewijzigd:
|
101) |
Artikel 400 wordt als volgt gewijzigd:
|
102) |
Artikel 401 wordt vervangen door: "Artikel 401 Berekening van het effect van het gebruik van kredietrisicolimiteringstechnieken
In afwijking van lid 1 mogen instellingen waaraan toestemming is verleend om de in deel drie, titel II, hoofdstuk 4, afdeling 4, en deel drie, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, bedoelde methoden te gebruiken, deze methoden aanwenden voor de berekening van de blootstellingswaarde van effectenfinancieringstransacties.
De in de eerste alinea bedoelde periodieke stresstests bestrijken de risico's die voortvloeien uit potentiële veranderingen in de marktsituatie die een negatief effect op de toereikendheid van het eigen vermogen van de instelling zouden kunnen hebben, alsook de risico's die uit de uitwinning van zekerheden in crisissituaties voortvloeien. Met de uitgevoerde stresstests kunnen dergelijke risico's op adequate en passende wijze worden beoordeeld. De strategieën van instellingen om het concentratierisico aan te pakken, omvatten ook:
|
103) |
In artikel 402 worden de leden 1 en 2 vervangen door: "1. Instellingen kunnen met het oog op de berekening van blootstellingswaarden voor de toepassing van artikel 395, tenzij zulks uit hoofde van het toepasselijke nationale recht is verboden, de waarde van een blootstelling of een deel van een blootstelling die volledig door niet-zakelijk onroerend goed wordt gedekt overeenkomstig artikel 125, lid 1, verminderen met het in zekerheid gegeven bedrag van de marktwaarde of de hypotheekwaarde van het betrokken goed, met dien verstande dat dit bedrag in de lidstaten die bij statutaire of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de beoordeling van de hypotheekwaarde hebben vastgesteld, niet hoger mag zijn dan 50 % van de marktwaarde of 60 % van de hypotheekwaarde, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
104) |
Artikel 403 wordt vervangen door: "Artikel 403 Substitutiebenadering
Een instelling past de in de eerste alinea, punt b), bedoelde benadering niet toe indien er een mismatch is tussen de looptijd van de blootstelling en de looptijd van de protectie. Voor de toepassing van dit deel mag een instelling zowel de uitgebreide benadering van financiële zekerheden als de in punt b) van de eerste alinea van dit lid vervatte behandeling alleen hanteren als zij toestemming heeft gekregen om voor de toepassing van artikel 92 zowel de uitgebreide als de eenvoudige benadering van financiële zekerheden te hanteren.
De EBA maakt die richtsnoeren uiterlijk op 31 december 2019 bekend.". |
105) |
in deel zes wordt de titel van titel I vervangen door: "DEFINITIES EN LIQUIDITEITSVEREISTEN". |
106) |
Artikel 411 wordt vervangen door: "Artikel 411 Definities Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:
voor de toepassing van titel IV wordt factoring als handelsfinanciering beschouwd;
|
107) |
Artikel 412 wordt als volgt gewijzigd:
|
108) |
De artikelen 413 en 414 worden vervangen door: "Artikel 413 Stabielefinancieringsvereiste
Artikel 414 Naleving van liquiditeitsvereisten Een instelling die, ook in stresssituaties, de vereisten van artikel 412 of artikel 413, lid 1, niet naleeft of niet verwacht deze te zullen naleven, stelt de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en legt de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging een plan voor om de vereisten van artikel 412 of artikel 413, lid 1, naargelang het geval, spoedig weer na te leven. Totdat de naleving is hersteld, rapporteert de instelling dagelijks aan het einde van elke werkdag de posten, bedoeld in titel III, in titel IV, in de in artikel 415, lid 3 of lid 3 bis, bedoelde uitvoeringshandeling, of in de gedelegeerde handeling als bedoeld in artikel 460, lid 1, naargelang het geval, tenzij de bevoegde autoriteit toestemming geeft voor een lagere rapportagefrequentie en een langere rapportagetermijn. Voor het geven van die toestemming baseren de bevoegde autoriteiten zich uitsluitend op de individuele situatie van de instelling, rekening houdend met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de instelling. De bevoegde autoriteiten monitoren de uitvoering van dat herstelplan en verlangen in voorkomend geval een spoediger herstel van de naleving.". |
109) |
Artikel 415 wordt als volgt gewijzigd:
|
110) |
Artikel 416 wordt als volgt gewijzigd:
|
111) |
Artikel 419 wordt als volgt gewijzigd:
|
112) |
Artikel 422 wordt als volgt gewijzigd:
|
113) |
In artikel 423 worden de leden 2 en 3 vervangen door: "2. Een instelling stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van alle aangegane contracten waarvan de contractuele voorwaarden binnen 30 dagen volgende op een wezenlijke verslechtering van haar kredietkwaliteit, tot liquiditeitsuitstromen of additionele behoeften aan zekerheden leiden. Indien de bevoegde autoriteiten die contracten wezenlijk achten met betrekking tot de potentiële liquiditeitsuitstromen van de instelling, verlangen zij dat de instelling een additionele uitstroom voor deze contracten toevoegt die overeenstemt met de vereiste extra zekerheden die het resultaat zijn van een wezenlijke verslechtering van haar kredietkwaliteit, zoals een verlaging van haar externe kredietbeoordeling met drie stappen. De instelling toetst regelmatig de omvang van deze wezenlijke verslechtering in het licht van wat relevant is voor de contracten die zij is aangegaan, en stelt de bevoegde autoriteiten van het resultaat van deze toetsing in kennis.
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder het begrip "wezenlijkheid" mag worden toegepast en tot nadere bepaling van methoden voor het meten van de additionele uitstroom. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 maart 2014 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
114) |
In artikel 424 wordt lid 4 vervangen door: "4. Het gecommitteerde bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die is verstrekt aan een SSPE met als doel die SSPE in staat te stellen andere activa dan effecten te kopen van cliënten die geen financiële cliënten zijn, wordt vermenigvuldigd met 10 % mits het gecommitteerde bedrag het bedrag van de actueel van cliënten aangekochte activa overschrijdt, en het maximaal op te nemen bedrag contractueel beperkt is tot het bedrag van de actueel aangekochte activa.". |
115) |
In artikel 425, lid 2, wordt punt c) vervangen door:
|
116) |
In deel zes wordt na artikel 428 de volgende titel ingevoegd: "TITEL IV NETTOSTABIELEFINANCIERINGSRATIO HOOFDSTUK 1 Nettostabielefinancieringsratio Artikel 428 bis Toepassing op geconsolideerde basis Indien de nettostabielefinancieringsratio als beschreven in deze titel van toepassing is op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 11, lid 4, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
Artikel 428 ter Nettostabielefinancieringsratio
Bij het bepalen van het niveau van de eventuele beperking van valutamismatches die overeenkomstig dit artikel kan worden toegepast, houden de bevoegde autoriteiten ten minste rekening met:
Beperkingen van valutamismatches die overeenkomstig dit artikel worden opgelegd, vormen een specifiek liquiditeitsvereiste als bedoeld in artikel 105 van Richtlijn 2013/36/EU. HOOFDSTUK 2 Algemene regels voor het berekenen van de nettostabielefinancieringsratio Artikel 428 quater Berekening van de nettostabielefinancieringsratio
Tenzij in deze titel anders bepaald, wordt, indien een post kan worden toegewezen aan meer dan één categorie van vereiste stabiele financiering, deze post toegewezen aan de categorie van vereiste stabiele financiering die voor die post de grootste contractuele vereiste stabiele financiering genereert. Artikel 428 quinquies Derivatencontracten
Indien een dochteronderneming met hoofdkantoor in een derde land gebruikmaakt van de in de eerste alinea bedoelde ontheffing krachtens het nationale recht van dat derde land waarin het nettostabielefinancieringsvereiste is beschreven, wordt die ontheffing als bepaald in de nationale wetgeving van het derde land, in aanmerking genomen met het oog op consolidatie. Artikel 428 sexies Verrekening van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties Activa en passiva die voortvloeien uit effectenfinancieringstransacties met één enkele tegenpartij worden op nettobasis berekend, mits die activa en passiva voldoen aan de verrekeningsvoorwaarden in artikel 429 ter, lid 4. Artikel 428 septies Onderling afhankelijke activa en passiva
Artikel 428 octies Deposito's bij institutionele protectiestelsels en coöperatieve netwerken Indien een kredietinstelling deel uitmaakt van een institutioneel protectiestelsel van het type als bedoeld in artikel 113, lid 7, van een netwerk dat in aanmerking komt voor ontheffing als bedoeld in artikel 10 of van een coöperatief netwerk in een lidstaat, geldt voor de zichtdeposito's die de instelling aanhoudt bij de centrale instelling en die door de deponerende instelling worden beschouwd als liquide activa op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling het volgende:
Artikel 428 nonies Preferentiële behandeling binnen een groep of binnen een institutioneel protectiestelsel
De bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar overeenkomstig artikel 20, lid 1, punt b), om te bepalen of aan de extra criteria in dit lid wordt voldaan. HOOFDSTUK 3 Beschikbare stabiele financiering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 decies Berekening van het bedrag van de beschikbare stabiele financiering Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, wordt het bedrag van de beschikbare stabiele financiering berekend door vermenigvuldiging van de boekwaarde van verschillende categorieën of typen passiva en het eigen vermogen met de factoren voor de beschikbare stabiele financiering die krachtens afdeling 2 moeten worden toegepast. Het totale bedrag van de beschikbare stabiele financiering is de som van de gewogen bedragen van passiva en het eigen vermogen. Door de instelling uitgegeven obligaties en andere schuldtitels die uitsluitend op de retailmarkt worden verkocht en op een retailrekening worden aangehouden, mogen worden behandeld als behorend tot de passende categorie van retaildeposito's. Er worden beperkingen ingesteld, zodat deze instrumenten niet kunnen worden aangekocht en aangehouden door partijen die geen retailcliënten zijn. Artikel 428 undecies Resterende looptijd van verplichtingen of van eigen vermogen
Afdeling 2 Factoren voor de beschikbare stabiele financiering Artikel 428 duodecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 %
De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
Artikel 428 terdecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 % De volgende verplichtingen zijn onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 quaterdecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor andere retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling, geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 %. Artikel 428 quindecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor stabiele retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling, geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 %. Artikel 428 sexdecies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 % Voor de volgende passiva- en kapitaalbestanddelen en -instrumenten geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 %:
HOOFDSTUK 4 Vereiste stabiele financiering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 septdecies Berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering
Activa die instellingen, onder meer bij effectenfinancieringstransacties, hebben ingeleend, zijn onderworpen aan de krachtens afdeling 2 toe te passen factoren voor de vereiste stabiele financiering indien die activa niet in de balans van de instelling zijn opgenomen, maar de instelling er wel de uiteindelijke begunstigde van is.
Activa met een bezwaringstermijn van minder dan zes maanden zijn onderworpen aan de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 zouden gelden voor dezelfde activa mochten zij onbezwaard worden aangehouden.
De bevoegde autoriteiten bepalen, in samenspraak met de centrale bank die de tegenpartij bij de transactie is, de factor voor de vereiste stabiele financiering die moet gelden voor de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde activa. Voor bezwaarde activa als bedoeld in punt a) van de eerste alinea mag de toe te passen factor voor de vereiste stabiele financiering niet lager zijn dan de factor voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 voor die activa zou gelden mochten zij onbezwaard worden aangehouden. Bij de toepassing van een lagere factor voor de vereiste stabiele financiering op grond van de tweede alinea volgen de bevoegde autoriteiten nauwgezet de gevolgen van die lagere factor voor de stabielefinancieringsposities van instellingen en nemen zij indien nodig passende toezichtsmaatregelen.
De bevoegde autoriteiten rapporteren ten minste eenmaal per jaar aan de EBA de soorten blootstellingen buiten de balanstelling waarvoor zij de factoren voor de vereiste stabiele financiering hebben bepaald. In dat rapport nemen zij een toelichting op over de methodiek die voor het bepalen van die factoren is toegepast. Artikel 428 octodecies Resterende looptijd van een actief
Afdeling 2 Factoren voor de vereiste stabiele financiering Artikel 428 novodecies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 0 %
Indien artikel 428 sexies van toepassing is, houden instellingen op nettobasis rekening met de in punt g) van de eerste alinea van dit lid bedoelde verschuldigde gelden.
Voor dochterondernemingen met hoofdkantoor in een derde land wordt, indien de vereiste centralebankreserves onderworpen zijn aan een hogere factor voor de vereiste stabiele financiering krachtens het in het nationale recht van dat derde land beschreven nettostabielefinancieringsvereiste, die hogere factor voor de vereiste stabiele financiering in aanmerking genomen voor consolidatiedoeleinden. Artikel 428 vicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 %
Indien artikel 428 sexies van toepassing is, houden instellingen op nettobasis rekening met de in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde verschuldigde gelden.
Artikel 428 unvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 7 % Onbezwaarde activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit van niveau 1, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 7 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 duovicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 7,5 % Met handelsfinanciering buiten de balanstelling verband houdende producten als bedoeld in bijlage I met een resterende looptijd van ten minste zes maanden, maar minder dan één jaar, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 7,5 %. Artikel 428 tervicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 %:
Artikel 428 quatervicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 12 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 12 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 12 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 quinvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 15 % Onbezwaarde activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als activa van niveau 2A, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 15 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 sexvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 20 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 septvicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 25 % Onbezwaarde securitisaties van niveau 2B op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 25 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 octovicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 30 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 30 %:
Artikel 428 novovicies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 35 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 35 %:
Artikel 428 tricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 40 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 40 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 40 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 untricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 duotricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 % Onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's die overeenkomstig de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen voor een reductiefactor van 55 % voor de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio, zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 tertricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 65 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 65 %:
Artikel 428 quatertricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 %:
Artikel 428 quintricies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 %
De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
HOOFDSTUK 5 Afwijking voor kleine en niet-complexe instellingen Artikel 428 sextricies Afwijking voor kleine en niet-complexe instellingen In afwijking van de hoofdstukken 3 en 4 kunnen kleine en niet-complexe instellingen, met voorafgaande toestemming van hun bevoegde autoriteit, ervoor kiezen de ratio te berekenen tussen de beschikbare stabiele financiering van een instelling als beschreven in hoofdstuk 6 en de vereiste stabiele financiering van de instelling als beschreven in hoofdstuk 7, uitgedrukt als percentage. Indien een bevoegde autoriteit van oordeel is dat de vereenvoudigde methodiek niet geschikt is om de financieringsrisico's van een kleine en niet-complexe instelling te vatten, kan zij die instelling verplichten te voldoen aan het nettostabielefinancieringsvereiste op basis van de beschikbare stabiele financiering van een instelling als beschreven in hoofdstuk 3 en de vereiste stabiele financiering als beschreven in hoofdstuk 4. HOOFDSTUK 6 Beschikbare stabiele financiering voor de vereenvoudigde berekening van de nettostabielefinancieringsratio Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 septtricies Vereenvoudigde berekening van het bedrag van de beschikbare stabiele financiering
Artikel 428 octotricies Resterende looptijd van een verplichting of eigen vermogen
Afdeling 2 Factoren voor de beschikbare stabiele financiering Artikel 428 novotricies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 0 %
De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
Artikel 428 quadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 % De volgende verplichtingen zijn onderworpen aan een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 unquadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor andere retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 90 %. Artikel 428 duoquadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 % Voor zichtretaildeposito's, retaildeposito's met een vaste opzegtermijn van minder dan één jaar en termijnretaildeposito's met een resterende looptijd van minder dan één jaar die voldoen aan de criteria voor stabiele retaildeposito's die zijn beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 95 %. Artikel 428 terquadragies Factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 % Voor de volgende passiva- en kapitaalbestanddelen en -instrumenten geldt een factor voor de beschikbare stabiele financiering van 100 %:
HOOFDSTUK 7 Vereiste stabiele financiering voor de vereenvoudigde berekening van de nettostabielefinancieringsratio Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 428 quaterquadragies Vereenvoudigde berekening van het bedrag van de vereiste stabiele financiering
Activa die instellingen onder meer bij effectenfinancieringstransacties hebben ingeleend, die niet in hun balans zijn opgenomen, maar waarvan zij de uiteindelijke begunstigde zijn, zijn onderworpen aan krachtens afdeling 2 toe te passen factoren voor de vereiste stabiele financiering.
Activa met een bezwaringstermijn van minder dan zes maanden zijn onderworpen aan de factoren voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 zouden gelden voor dezelfde activa mochten zij onbezwaard worden aangehouden.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), van dit lid gaan instellingen ervan uit dat activa in de pool in toenemende volgorde van liquiditeit bezwaard zijn op basis van de liquiditeitsclassificatie, beschreven in de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling, te beginnen met activa die niet in aanmerking komen voor opneming in de liquiditeitsbuffer.
De bevoegde autoriteiten bepalen, in samenspraak met de centrale bank die de tegenpartij bij de transactie is, de factor voor de vereiste stabiele financiering die moet gelden voor de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde activa. Voor bezwaarde activa als bedoeld in punt a) van de eerste alinea mag de toe te passen factor voor de vereiste stabiele financiering niet lager zijn dan de factor voor de vereiste stabiele financiering die krachtens afdeling 2 voor die activa zou gelden mochten zij onbezwaard worden aangehouden. Bij de toepassing van een lagere factor voor de vereiste stabiele financiering op grond van de tweede alinea volgen de bevoegde autoriteiten nauwgezet de gevolgen van die lagere factor voor de stabielefinancieringsposities van instellingen en nemen zij indien nodig passende toezichtsmaatregelen.
De bevoegde autoriteiten rapporteren ten minste eenmaal per jaar aan de EBA de soorten blootstellingen buiten de balanstelling waarvoor zij de factoren voor de vereiste stabiele financiering hebben bepaald. In dat rapport nemen zij een toelichting op over de methode die voor het bepalen van die factoren is toegepast. Artikel 428 quinquadragies Resterende looptijd van een actief
Afdeling 2 Factoren voor de vereiste stabiele financiering Artikel 428 sexquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 0 %
Voor dochterondernemingen met hun hoofdkantoor in een derde land wordt, indien de vereiste centralebankreserves onderworpen zijn aan een hogere factor voor de vereiste stabiele financiering krachtens het nettostabielefinancieringsvereiste dat beschreven is in het nationale recht van dat derde land, deze hogere factor voor de vereiste stabiele financiering in aanmerking genomen voor consolidatiedoeleinden. Artikel 428 septquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 5 %
Artikel 428 octoquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 10 %:
Artikel 428 novoquadragies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 % Onbezwaarde activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als activa van niveau 2A en onbezwaarde aandelen of rechten van deelneming in icb's op grond van die gedelegeerde handeling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 20 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer. Artikel 428 quinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 % De volgende activa zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 50 %:
Artikel 428 unquinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 % Activa die op grond van de in artikel 460, lid 1, bedoelde gedelegeerde handeling in aanmerking komen als activa van niveau 2B en aandelen of rechten van deelneming in icb's op grond van die gedelegeerde handeling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 55 %, ongeacht of zij voldoen aan de operationele vereisten en de in die gedelegeerde handeling beschreven vereisten inzake de samenstelling van de liquiditeitsbuffer, mits zij minder dan één jaar bezwaard zijn. Artikel 428 duoquinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 % De volgende activa en posten buiten de balanstelling zijn onderworpen aan een factor voor de vereiste stabiele financiering van 85 %:
Artikel 428 terquinquagies Factor voor de vereiste stabiele financiering van 100 %
De volgende regels zijn van toepassing op de in de eerste alinea bedoelde berekening:
|
117) |
Deel zeven wordt vervangen door het volgende: "DEEL ZEVEN HEFBOOMFINANCIERING Artikel 429 Berekening van de hefboomratio
Instellingen berekenen de hefboomratio op de referentiedatum voor de rapportage.
Instellingen behandelen transacties met afwikkeling op lange termijn overeenkomstig de eerste alinea, punten a) tot en met d), naargelang het geval. Instellingen kunnen de in de eerste alinea, punten a) en d), bedoelde blootstellingswaarden verminderen met het overeenkomstige bedrag van de algemene kredietrisicoaanpassingen aan posten respectievelijk binnen en buiten de balanstelling, onder voorbehoud van een vloer van 0 indien de kredietrisicoaanpassingen tot een lager tier 1-kapitaal hebben geleid.
De behandeling van de eerste alinea, punt b), geldt ook voor een instelling die optreedt als een cliënt op een hoger niveau die de prestatie van de transactieblootstellingen van haar cliënt garandeert. Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea en van de tweede alinea van dit lid kunnen instellingen een verbonden entiteit alleen als een cliënt beschouwen indien de entiteit buiten het wettelijke toepassingsgebied van de consolidatie valt op het niveau waarop het vereiste van artikel 92, lid 3, punt d), wordt toegepast.
Onder "voorfinanciering of een tussentijds krediet" wordt een krediet verstaan dat aan de kredietnemer is verleend voor een beperkte periode om de financieringstekorten van de kredietnemer te overbruggen totdat het uiteindelijke krediet wordt verleend volgens de criteria die zijn neergelegd in de voor die transacties geldende sectorale wetgeving. Artikel 429 bis Van de maatstaf van totale blootstelling uitgesloten blootstellingen
Voor de toepassing van punt m) van de eerste alinea nemen instellingen aangehouden blootstellingen op in de maatstaf van totale blootstelling.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), kunnen overheidsbeleidsdoelstellingen de verlening van financiering voor stimulerings- of ontwikkelingsdoeleinden aan bepaalde economische sectoren of regio's van de betrokken lidstaat omvatten; Voor de toepassing van de eerste alinea, punten d) en e), en onverminderd de Unieregels inzake staatssteun en de verplichtingen voor de lidstaten op grond daarvan, mogen de bevoegde autoriteiten een op organisatorisch, structureel en financieel gebied onafhankelijke en autonome afdeling van die instelling op verzoek van een instelling behandelen als een publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstelling, mits die afdeling voldoet aan alle in de eerste alinea beschreven voorwaarden en die behandeling de effectiviteit van het toezicht op die instelling niet beïnvloedt. De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie en de EBA onverwijld in kennis van besluiten om een afdeling van een instelling voor de toepassing van deze alinea te behandelen als een publiekrechtelijke ontwikkelingskredietinstelling. De bevoegde autoriteit evalueert die besluiten jaarlijks.
waarbij:
Artikel 429 ter Berekening van de blootstellingswaarde van activa
Voor de toepassing van dit lid en lid 3 wordt onder "cashpoolingregeling" een regeling verstaan waarbij de credit- of debetsaldi van verschillende individuele rekeningen worden gecombineerd voor het contanten- of liquiditeitsbeheer.
De voorwaarde in punt c) van de eerste alinea is slechts vervuld indien het mislukken van een effectenfinancieringstransactie in het afwikkelingsmechanisme alleen de afwikkeling van de overeenstemmende geldzijde kan vertragen of een verplichting kan creëren voor het afwikkelingsmechanisme, ondersteund door een verbonden kredietfaciliteit. Indien de effectenzijde van een effectenfinancieringstransactie in het afwikkelingsmechanisme mislukt aan het einde van de periode waarbinnen moet worden afgewikkeld in het afwikkelingsmechanisme, splitsen instellingen deze transactie en de overeenstemmende geldzijde van de netting set af en behandelen zij deze op brutobasis. Artikel 429 quater Berekening van de blootstellingswaarde van derivaten
Bij het berekenen van de blootstellingswaarde mogen instellingen overeenkomstig artikel 295 rekening houden met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere verrekeningsovereenkomsten. Instellingen houden geen rekening met productoverschrijdende verrekening, maar kunnen verrekening toepassen binnen de in artikel 272, punt 25, onder c), bedoelde productcategorie en bij kredietderivaten indien deze onderworpen zijn aan een in artikel 295, punt c), bedoelde overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening. Instellingen nemen in de maatstaf van totale blootstelling verkochte opties op, zelfs indien de blootstellingswaarde ervan overeenkomstig de in artikel 274, lid 5, vastgestelde behandeling op nul kan worden gesteld.
Een instelling die een tegenpartij zekerheden in de vorm van contanten verstrekt die voldoen aan de in de eerste alinea, punten a) tot en met e), beschreven voorwaarden, beschouwt die zekerheden als de variatiemarge die aan de tegenpartij is gestort en betrekt deze bij de berekening van de vervangingswaarde. Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt een instelling geacht te hebben voldaan aan de voorwaarde daarin indien de variatiemarge wordt uitgewisseld op de ochtend van de handelsdag die volgt op de handelsdag waarop het derivatencontract is opgesteld, mits de uitwisseling gebaseerd is op de waarde van het contract aan het einde van de handelsdag waarop het contract is opgesteld. Voor de toepassing van punt d) van de eerste alinea kunnen instellingen, indien er een margegeschil ontstaat, het bedrag opnemen van de niet-betwiste zekerheden die zijn uitgewisseld.
Indien instellingen een van de methoden als bedoeld in de eerste alinea toepassen, verminderen zij de maatstaf van totale blootstelling niet met het bedrag van de marge die zij hebben ontvangen. Artikel 429 quinquies Additionele bepalingen over de berekening van de blootstellingswaarde van geboekte kredietderivaten
Instellingen berekenen het effectieve notionele bedrag van geboekte kredietderivaten door aanpassing van het notionele bedrag van die derivaten teneinde de werkelijke blootstelling van de contracten die van hefboomfinanciering worden voorzien of anderszins worden verbeterd door de structuur van de transactie, tot uitdrukking te brengen.
Voor de toepassing van de berekening van de potentiële toekomstige blootstelling overeenkomstig artikel 429 quater, lid 1, kunnen instellingen van de netting set het deel van een geboekt kredietderivaat uitsluiten dat niet wordt gecompenseerd overeenkomstig de eerste alinea van dit lid en waarvoor het effectieve notionele bedrag wordt opgenomen in de maatstaf van totale blootstelling.
Artikel 429 sexies Opslagfactor voor tegenpartijkredietrisico voor effectenfinancieringstransacties
waarbij:
Instellingen kunnen op nul stellen indien Ei gelijk is aan de aan een tegenpartij in lening gegeven contanten en de betrokken vordering in contanten niet in aanmerking komt voor de verrekeningsbehandeling van artikel 429 ter, lid 4.
waarbij:
Artikel 429 septies Berekening van de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling
Indien een verplichting betrekking heeft op de uitbreiding van een andere verplichting, is artikel 166, lid 9, van toepassing.
Artikel 429 octies Berekening van de blootstellingswaarde van nog af te wikkelen aankopen of verkopen volgens standaardmarktconventies
Instellingen mogen de volledige nominale waarde van de verplichtingen tot betaling betreffende aankopen volgens standaardmarktconventies slechts compenseren met de volledige nominale waarde van de kasvorderingen in verband met nog af te wikkelen verkopen volgens standaardmarktconventies indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
(*13) Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66)."." |
118) |
Na artikel 429 octies wordt het volgende deel ingevoegd: "DEEL ZEVEN BIS RAPPORTAGEVEREISTEN Artikel 430 Rapportage inzake prudentiële vereisten en financiële informatie
Overeenkomstig artikel 6, lid 5, vrijgestelde instellingen vallen niet op individuele basis onder het in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde rapportagevereiste inzake de hefboomratio.
Nieuwe in dergelijke technische uitvoeringsnormen vervatte rapportagevereisten worden niet eerder toepasselijk dan zes maanden na de datum van hun inwerkingtreding. Voor de toepassing van lid 2 vermelden de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen welke componenten van de hefboomratio gerapporteerd moeten worden aan de hand van de waarden aan het einde van de dag en het einde van de maand. Daartoe houdt de EBA rekening met beide volgende aspecten:
De EBA dient de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bedoeld in dit lid uiterlijk op 28 juni 2021 bij de Commissie in, behalve met betrekking tot het volgende:
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De EBA doet dat verslag vergezeld gaan van ontwerpen van technische uitvoeringsnormen als bedoeld in lid 7.
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de formats en templates die moeten worden gebruikt door instellingen als bedoeld in de eerste alinea voor de daarin beschreven doelstellingen. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsautoriteiten en de aangewezen autoriteiten wisselen waar mogelijk gegevens uit om de rapportagevereisten te beperken. De in titel VII, hoofdstuk I, afdeling II, van Richtlijn 2013/36/EU vervatte bepalingen inzake de uitwisseling van informatie en beroepsgeheim zijn van toepassing. Artikel 430 bis Specifieke rapportagevereisten
Artikel 430 ter Specifieke rapportagevereisten voor marktrisico
Nieuwe in dergelijke technische uitvoeringsnormen vervatte rapportagevereisten worden niet eerder toepasselijk dan zes maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 30 juni 2020 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 430 quater Haalbaarheidsverslag over het geïntegreerde rapportagesysteem
(*14) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1)."." |
119) |
Deel acht wordt vervangen door: "DEEL ACHT OPENBAARMAKING DOOR INSTELLINGEN TITEL I ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 431 Openbaarmakingsvereisten en -beleidslijnen
Voor informatie die overeenkomstig dit deel openbaar moet worden gemaakt, geldt hetzelfde niveau van interne verificatie als voor het managementverslag dat in het financieel verslag van de instelling is opgenomen. Instellingen voeren ook beleidslijnen in om te verifiëren of hun openbaarmakingen de marktdeelnemers volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen. Indien instellingen van oordeel zijn dat de krachtens dit deel vereiste openbaarmakingen de marktdeelnemers geen volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen, maken zij extra informatie openbaar naast de informatie die krachtens dit deel openbaar moet worden gemaakt. Niettemin zijn instellingen slechts verplicht informatie openbaar te maken die wezenlijk, geen zakengeheim en niet-vertrouwelijk is als bedoeld in artikel 432.
Artikel 432 Niet-wezenlijke informatie, zakengeheim of vertrouwelijke informatie
Informatie wordt voor openbaarmakingsdoeleinden wezenlijk geacht indien de weglating of onjuiste vermelding ervan zou kunnen leiden tot wijziging of beïnvloeding van het oordeel of de beslissing van een gebruiker die zich voor het nemen van economische beslissingen op die informatie baseert. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de wijze waarop instellingen het wezenlijkheidscriterium moeten toepassen in verband met de openbaarmakingsvereisten van de titels II en III.
Informatie wordt als een zakengeheim van een instelling beschouwd indien het openbaar maken ervan haar concurrentiepositie zou ondermijnen. Onder het zakengeheim valt onder meer informatie betreffende producten of systemen die de waarde van de investeringen van de instelling in die producten of systemen zou verminderen, indien zij met concurrenten zou worden gedeeld. Informatie wordt als vertrouwelijk beschouwd indien instellingen door cliënten of andere relaties met tegenpartijen verplicht worden om die informatie vertrouwelijk te houden. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de wijze waarop instellingen de criteria van een zakengeheim en vertrouwelijkheid moeten toepassen in verband met de openbaarmakingsvereisten van de titels II en III.
Artikel 433 Frequentie en reikwijdte van openbaarmakingen Instellingen publiceren de openbaarmakingen die krachtens de titels II en III vereist zijn op de wijze, beschreven in de artikelen 433 bis, 433 ter en 433 quater. De publicatie van de jaarlijkse openbaarmakingen vindt plaats op dezelfde datum als de datum waarop instellingen hun financiële overzichten publiceren of zo spoedig mogelijk daarna. Halfjaarlijkse en kwartaalopenbaarmakingen worden op dezelfde datum gepubliceerd als de datum waarop instellingen, in voorkomend geval, hun financiële verslagen voor de desbetreffende periode publiceren of zo spoedig mogelijk daarna. Elke vertraging tussen de datum van publicatie van de openbaarmakingen die krachtens dit deel vereist zijn en de betrokken financiële overzichten is redelijk en mag in geen geval de termijn overschrijden die door de bevoegde autoriteiten wordt vastgesteld op grond van artikel 106 van Richtlijn 2013/36/EU. Artikel 433 bis Openbaarmakingen door grote instellingen
Artikel 433 ter Openbaarmakingen door kleine en niet-complexe instellingen
Artikel 433 quater Openbaarmakingen door andere instellingen
Artikel 434 Openbaarmakingsmiddelen
Artikel 434 bis Uniforme openbaarmakingsformats De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme openbaarmakingsformats en de bijbehorende instructies voor het verrichten van de krachtens de titels II en III vereiste openbaarmakingen. Deze uniforme openbaarmakingsformats bevatten voldoende uitgebreide en vergelijkbare informatie voor de gebruikers van die informatie voor het beoordelen van het risicoprofiel van instellingen en de mate waarin deze voldoen aan de eisen van deel een tot en met zeven. Om de vergelijkbaarheid van informatie te vergemakkelijken, wordt in de technische uitvoeringsnormen gestreefd naar consistentie van de openbaarmakingsformats met de internationale normen over openbaarmakingen. De uniforme openbaarmakingsformats nemen in voorkomend geval de vorm aan van tabellen. De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. TITEL II TECHNISCHE CRITERIA INZAKE TRANSPARANTIE EN OPENBAARMAKING Artikel 435 Openbaarmaking van doelstellingen en beleidslijnen inzake risicobeheer
Artikel 436 Openbaarmaking van het toepassingsgebied Instellingen maken de volgende informatie openbaar met betrekking tot het toepassingsgebied van deze verordening:
Artikel 437 Openbaarmaking van het eigen vermogen Instellingen maken de volgende informatie over hun eigen vermogen openbaar:
Artikel 437 bis Openbaarmaking van het eigen vermogen en in aanmerking komende passiva Instellingen die onderworpen zijn aan artikel 92 bis of 92 ter gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun eigen vermogen en in aanmerking komende passiva:
Artikel 438 Openbaarmaking van eigenvermogensvereisten en risicogewogen posten De instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun naleving van artikel 92 van deze verordening en van de vereisten van artikel 73 en artikel 104, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/36/EU:
Artikel 439 Openbaarmaking van blootstellingen aan het tegenpartijkredietrisico De instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun blootstelling aan tegenpartijkredietrisico als bedoeld in deel drie, titel II, hoofdstuk 6:
Indien de centrale bank van een lidstaat liquiditeitssteun in de vorm van zekerhedenswaptransacties verstrekt, kan de bevoegde autoriteit instellingen van de vereisten van de punten d) en e) van de eerste alinea vrijstellen, indien die bevoegde autoriteit van oordeel is dat de openbaarmaking van de in die punten bedoelde informatie zou kunnen onthullen dat noodliquiditeitssteun is verstrekt. De bevoegde autoriteit voorziet daartoe in passende drempels en objectieve criteria. Artikel 440 Openbaarmaking van anticyclische kapitaalbuffers Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun naleving van het vereiste inzake een anticyclische kapitaalbuffer als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 4, van Richtlijn 2013/36/EU:
Artikel 441 Openbaarmaking van indicatoren voor mondiale systeemrelevantie MSI's gaan jaarlijks over tot openbaarmaking van de waarden van de indicatoren die worden gehanteerd voor het vaststellen van hun score volgens de in artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde identificatiemethode. Artikel 442 Openbaarmaking van blootstellingen aan kredietrisico en verwateringsrisico Instellingen gaan over tot openbaarmaking van de volgende informatie over hun blootstellingen aan kredietrisico en verwateringsrisico:
Artikel 443 Openbaarmaking van bezwaarde en onbezwaarde activa Instellingen maken informatie over hun bezwaarde en hun onbezwaarde activa openbaar. Hiertoe gebruiken zij de boekwaarde per blootstellingscategorie, uitgesplitst op basis van de kwaliteit van de activa en het totale bedrag van de boekwaarde die bezwaard is en die onbezwaard is. Bij de openbaarmaking van informatie over bezwaarde en onbezwaarde activa mag niet worden onthuld of door de centrale banken noodliquiditeitssteun wordt verstrekt. Artikel 444 Openbaarmaking van het gebruik van de standaardbenadering Instellingen die hun risicogewogen posten overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2, berekenen, maken de volgende informatie openbaar voor elk van de categorieën blootstellingen in artikel 112:
Artikel 445 Openbaarmaking van blootstelling aan het marktrisico Instellingen die hun eigenvermogensvereisten berekenen volgens artikel 92, lid 3, punten b) en c), maken die vereisten afzonderlijk voor elk risico als bedoeld in die punten openbaar. Daarnaast worden de eigenvermogensvereisten voor het specifieke renterisico van securitisatieposities afzonderlijk openbaar gemaakt. Artikel 446 Openbaarmaking van het beheer van het operationeel risico Instellingen maken de volgende informatie over het beheer van hun operationeel risico openbaar:
Artikel 447 Openbaarmaking van kernmaatstaven Instellingen maken de volgende kernmaatstaven openbaar in tabelvorm:
Artikel 448 Openbaarmaking van blootstellingen aan renterisico in verband met niet in de handelsportefeuille opgenomen posities
Artikel 449 Openbaarmaking van blootstellingen met betrekking tot securitisatieposities Instellingen die de risicogewogen posten overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 5, of eigenvermogensvereisten overeenkomstig artikel 337 of 338 berekenen, maken de volgende informatie afzonderlijk openbaar voor hun activiteiten binnen en buiten de handelsportefeuille:
Artikel 449 bis Openbaarmaking van ecologische, sociale en governancerisico's (ESG-risico's) Vanaf 28 juni 2022 gaan grote instellingen die effecten hebben uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat, als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU, over tot openbaarmaking van informatie over ESG-risico's, met inbegrip van fysieke risico's en overgangsrisico's, als gedefinieerd in het in artikel 98, lid 8, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde verslag. De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt jaarlijks openbaar gemaakt voor het eerste jaar, en daarna halfjaarlijks. Artikel 450 Openbaarmaking van het beloningsbeleid
Voor de toepassing van punt k) van de eerste alinea van dit lid geven instellingen die een dergelijke afwijking genieten, aan of zij die afwijking genieten op grond van punt a) of punt b) van artikel 94, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU. Zij vermelden ook voor welke van de beloningsbeginselen zij de afwijking(en) vragen, het aantal personeelsleden dat de afwijking(en) geniet en hun totale beloning, uitgesplitst naar vaste en variabele beloning.
Instellingen voldoen aan de vereisten van dit artikel op een wijze die past bij hun omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten, en onverminderd Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*15). Artikel 451 Openbaarmaking van de hefboomratio
Artikel 451 bis Openbaarmaking van liquiditeitsvereisten
TITEL III TE VERVULLEN VEREISTEN VOOR HET GEBRUIK VAN BEPAALDE INSTRUMENTEN OF METHODEN Artikel 452 Openbaarmaking van het gebruik van de IRB-benadering voor het kredietrisico Instellingen die de risicogewogen posten volgens de IRB-benadering voor kredietrisico berekenen, maken de volgende informatie openbaar:
Voor de toepassing van punt b) van dit artikel gebruiken instellingen de blootstellingswaarde als omschreven in artikel 166. Artikel 453 Openbaarmaking van het gebruik van technieken voor kredietrisicolimitering Instellingen die kredietrisicolimiteringstechnieken gebruiken, maken de volgende informatie openbaar:
Artikel 454 Openbaarmaking van het gebruik van de geavanceerde meetbenaderingen voor het operationeel risico Instellingen die gebruikmaken van de in artikelen 321 tot en met 324 bedoelde geavanceerde meetbenaderingen voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het operationeel risico, geven een beschrijving van hun gebruik van verzekering en van andere mechanismen van risico-overdracht om dat risico te limiteren. Artikel 455 Gebruik van interne modellen voor het marktrisico Instellingen die hun kapitaalvereisten berekenen overeenkomstig artikel 363, maken de volgende informatie openbaar:
(*15) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1)."." |
120) |
Aan artikel 456 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
121) |
In artikel 457 wordt punt i) vervangen door:
|
122) |
Artikel 458 wordt als volgt gewijzigd:
|
123) |
Artikel 460 wordt als volgt gewijzigd:
|
124) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 461 bis Alternatieve standaardbenadering voor marktrisico Voor de toepassing van de rapportagevereisten van artikel 430 ter, lid 1, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 462 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, rekening houdend met ontwikkelingen inzake internationale reguleringsnormen, deze verordening te wijzigen door technische aanpassingen aan te brengen in de artikelen 325 sexies, 325 octies tot en met 325 undecies, 325 septdecies, 325 octodecies, 325 duotricies, 325 octotricies, 325 quadragies, 325 terquadragies, 325 quaterquadragies, 325 quinquadragies, 325 sexquadragies, 325 septquadragies, 325 novoquadragies, 325 unquinquagies, om het risicogewicht van subklasse 11 in tabel 4 in artikel 325 quintricies te bepalen, evenals de risicogewichten van gedekte obligaties, uitgegeven door kredietinstellingen in derde landen overeenkomstig artikel 325 quintricies, en de correlatie van gedekte obligaties, uitgegeven door kredietinstellingen in derde landen overeenkomstig artikel 325 septtricies van de alternatieve standaardbenadering, beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis. De Commissie stelt de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2019 vast.". |
125) |
Artikel 462 wordt vervangen door: "Artikel 462 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
|
126) |
In artikel 471 wordt lid 1 vervangen door: "1. In afwijking van artikel 49, lid 1, kunnen instellingen ervoor kiezen om gedurende de periode van 31 december 2018 tot en met 31 december 2024 geen aftrek toe te passen van deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
127) |
Artikel 493 wordt als volgt gewijzigd:
|
128) |
Artikel 494 wordt vervangen door: "Artikel 494 Overgangsbepalingen betreffende het vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
|
129) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 494 bis Toepassing van grandfathering op uitgiftes via special purpose entities
Artikel 494 ter Toepassing van grandfathering op eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten
|
130) |
Artikel 497 wordt vervangen door: "Artikel 497 Eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot CTP's
waarbij:
|
131) |
In artikel 498, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: "1. De in deze verordening vervatte eigenvermogensvereisten zijn niet van toepassing op beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten die worden omschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9, 10 en 11, bij Richtlijn 2014/65/EU en waarop Richtlijn 2004/39/EG op 31 december 2006 niet van toepassing was.". |
132) |
Artikel 499, lid 3, wordt geschrapt. |
133) |
De artikelen 500 en 501 worden vervangen door: "Artikel 500 Aanpassing voor verkopen van grote omvang
De in de eerste alinea bedoelde bijstelling mag enkel plaatsvinden tot 28 juni 2022 en de effecten ervan mogen net zolang duren als de overeenkomstige blootstellingen deel uitmaken van de eigen LGD-ramingen van de instelling.
Artikel 501 Aanpassing van risicogewogen niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen
waarbij:
(*17) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36)."." |
134) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 501 bis Aanpassing van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen
Artikel 501 ter Afwijking van rapportagevereisten In afwijking van artikel 430 kan een bevoegde autoriteit tijdens de periode tussen de datum van toepassing van de relevante bepalingen van deze verordening en de datum van de eerste inlevering van verslagen die in de in dat artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen is bepaald, het vereiste opheffen dat instellingen informatie moeten rapporteren in het format, beschreven in de templates in de in artikel 430, lid 7, bedoelde uitvoeringshandeling, indien die templates niet zijn geactualiseerd om de bepalingen in deze verordening tot uitdrukking te brengen.". |
135) |
In deel tien wordt na titel II "VERSLAGEN EN TOETSINGEN" het volgende artikel ingevoegd: "Artikel 501 quater Prudentiële behandeling van blootstellingen, gerelateerd aan milieu- en/of sociale doelstellingen Na overleg met het ESRB beoordeelt de EBA, op basis van beschikbare gegevens en de vaststellingen van de deskundigengroep op hoog niveau van de Commissie inzake duurzame financiering, of een specifieke prudentiële behandeling van blootstellingen gerelateerd aan activa of activiteiten die hoofdzakelijk worden geassocieerd met milieu- en/of sociale doelstellingen, gerechtvaardigd zou zijn. De EBA onderzoekt met name:
De EBA dient uiterlijk op 28 juni 2025 een verslag over haar bevindingen in bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Indien nodig dient de Commissie, op basis van dat verslag, bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in.". |
136) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 504 bis Aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten Uiterlijk op 28 juni 2022 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over de bedragen en verdeling van aangehouden in aanmerking komende passiva-instrumenten onder als MSI of ASI aangemerkte instellingen, en over potentiële afwikkelingsbelemmeringen en het besmettingsrisico in verband met die aangehouden passiva-instrumenten. Op basis van het verslag van de EBA brengt de Commissie uiterlijk op 28 juni 2023 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de passende behandeling van dergelijke aangehouden passiva-instrumenten, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.". |
137) |
Artikel 507 wordt vervangen door: "Artikel 507 Grote blootstellingen
|
138) |
Aan artikel 510 worden de volgende leden toegevoegd: "4. De EBA monitort het bedrag van de vereiste stabiele financiering ter dekking van het financieringsrisico in verband met de in bijlage II opgenomen derivatencontracten en de kredietderivaten over de horizon van één jaar van de nettostabielefinancieringsratio, met name het toekomstige financieringsrisico voor die derivatencontracten als beschreven in artikel 428 vicies, lid 2, en in artikel 428 septquadragies, lid 2, en brengt uiterlijk op 28 juni 2024 aan de Commissie verslag uit over de mogelijkheid een hogere factor voor vereiste stabiele financiering of een meer risicogevoelige maatstaf vast te stellen. Dat verslag omvat ten minste een beoordeling van:
|
139) |
Artikel 511 wordt vervangen door: "Artikel 511 Hefboomfinanciering
|
140) |
Artikel 513 wordt vervangen door: "Artikel 513 Macroprudentiële regels
|
141) |
Artikel 514 wordt vervangen door: "Artikel 514 Methode voor het berekenen van de blootstellingswaarde van derivatentransacties
|
142) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 518 bis Evaluatie van kruiselingse wanbetalingsbepalingen Uiterlijk op 28 juni 2022 toetst en beoordeelt de Commissie of het dienstig is te verlangen dat in aanmerking komende passiva in een bail-in worden betrokken zonder dat zulks aanleiding geeft tot kruiselingse wanbetalingsclausules in andere contracten, zulks teneinde de doeltreffendheid van het bail-in-instrument zoveel mogelijk te versterken en te beoordelen of er een bepaling tot uitsluiting van kruiselingse wanbetalingsclausules, betreffende in aanmerking komende passiva, in de voorwaarden of contracten voor andere passiva moet worden opgenomen. Die toetsing en beoordeling gaan zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.". |
143) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 519 ter Eigenvermogensvereisten voor marktrisico
|
144) |
Aan deel tien wordt de volgende titel toegevoegd: "TITEL II BIS TOEPASSING VAN DE REGELS Artikel 519 quater Nalevingsinstrument
|
145) |
Bijlage II wordt gewijzigd als beschreven in de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 648/2012
Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 50 bis wordt lid 2 vervangen door: "2. Een CTP berekent het hypothetische kapitaal als volgt: waarbij:
|
2) |
Artikel 50 ter wordt vervangen door: "Artikel 50 ter Algemene regels voor de berekening van KCCP Voor de berekening van KCCP als bedoeld in artikel 50 bis, lid 2, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
Voor de toepassing van punt a), onder ii), van dit artikel gebruikt de CTP de in artikel 223 van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschreven methode met toepassing van de toezichthoudersbenadering van volatiliteitsaanpassingen van artikel 224 van die verordening voor de berekening van de blootstellingswaarde.". |
3) |
In artikel 50 quater, lid 1, worden de punten d) en e) geschrapt. |
4) |
In artikel 50 quinquies wordt punt c) geschrapt. |
5) |
In artikel 89 wordt lid 5 bis vervangen door: "5 bis. Tijdens de overgangsperiode van artikel 497 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neemt een CTP als bedoeld in dat artikel in de informatie die zij overeenkomstig artikel 50 quater, lid 1, van deze verordening rapporteert, het totale bedrag op van de initiële marge, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 140, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die zij van haar clearingleden heeft ontvangen indien aan beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
Artikel 3
Inwerkingtreding en datum van toepassing
-
1.Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
-
2.Deze verordening is van toepassing met ingang van 28 juni 2021, met de uitzonderingen die worden opgesomd in de leden 3 tot en met 8.
-
3.De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing met ingang van 27 juni 2019:
a) |
punt 1, dat de bepalingen betreffende het toepassingsgebied en betreffende de toezichtsbevoegdheden bevat; |
b) |
punt 2, dat de definities bevat, tenzij zij uitsluitend betrekking hebben op bepalingen die overeenkomstig dit artikel met ingang van een andere datum van toepassing zijn, in welk geval zij van toepassing zijn met ingang van die andere datum; |
c) |
punt 3, onder b), punt 6, onder c), punt 8, punt 9 wat betreft artikel 13 van Verordening (EU) nr. 575/2013, punt 12 wat betreft artikel 18, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013, punten 14 tot en met 17, punten 19 tot en met 44, punt 47, en punten 128 en 129, die de bepalingen betreffende eigen vermogen en de bepalingen betreffende de invoering van de nieuwe vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva bevatten; |
d) |
punt 9 wat betreft de bepalingen betreffende de gevolgen van de nieuwe in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde securitisatieregels; |
e) |
punt 57, dat de bepalingen betreffende de risicogewichten voor multilaterale ontwikkelingsbanken bevat, en punt 58, dat de bepalingen betreffende de risicogewichten voor internationale organisaties bevat; |
f) |
punt 53 wat betreft artikel 104 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, punten 89 en 90, punt 118 wat betreft artikel 430 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, punt 124 en punt 143, die de bepalingen betreffende de rapportagevereisten voor marktrisico bevatten; |
g) |
punt 130, dat de bepalingen betreffende de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen met betrekking tot CTP's bevat; |
h) |
punt 133 wat betreft de in artikel 500 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde bepalingen betreffende verkopen van grote omvang; |
i) |
punt 134 wat betreft artikel 501 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, dat de bepalingen betreffende de ontheffing van verslaggeving bevat; |
j) |
punt 144, dat de bepalingen betreffende het nalevingsinstrument bevat; |
k) |
de bepalingen op grond waarvan de Europese toezichthoudende autoriteiten of de ESRB bij de Commissie ontwerpen van technische reguleringsnormen of uitvoeringsnormen alsook verslagen moeten indienen, de bepalingen op grond waarvan de Commissie verslagen moet opstellen, de bepalingen die de Commissie de bevoegdheid verlenen gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vast te stellen, de bepalingen over toetsing en wetgevingsvoorstellen, en de bepalingen op grond waarvan de Europese toezichthoudende autoriteiten richtsnoeren moeten uitvaardigen, namelijk punt 2, onder b); punt 12 wat betreft artikel 18, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 18, onder b); punt 31 wat betreft artikel 72 ter, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 38 wat betreft artikel 78 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 57, onder b); punt 60 wat betreft artikel 124, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 63 wat betreft artikel 132 bis, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 67 wat betreft artikel 164, leden 8 en 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013); punt 74 wat betreft artikel 277, lid 5, en artikel 279 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 89 wat betreft artikel 325, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 90 wat betreft artikel 325 duovicies, lid 5, artikel 325 quatervicies, lid 8, artikel 325 terquadragies, lid 3, artikel 325 terquinquagies, leden 8 en 9, artikel 325 septquinquagies, lid 7, artikel 325 octoquinquagies, lid 3, artikel 325 novoquinquagies, lid 9, artikel 325 sexagies, lid 4, artikel 325 unsexagies, lid 3, artikel 325 quatersexagies, lid 3 en artikel 325 novosexagies, lid 12, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 93 wat betreft artikel 390, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 94; punt 96 wat betreft artikel 394, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 98, onder b); punt 104 wat betreft artikel 403, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 109, onder b); punt 111, onder b); punt 118 wat betreft artikel 430, leden 7 en 8, artikel 430 ter, lid 6 en artikel 430 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 119 wat betreft artikel 432, leden 1 en 2, en artikel 434 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 123; punt 124; punt 125; punt 134 wat betreft artikel 501 bis, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 135; punt 136; punt 137; punt 138; punt 139; punt 140; punt 141 wat betreft artikel 514, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013; punt 142; en punt 143. |
Onverminderd punt f) van de eerste alinea zijn de bepalingen betreffende openbaarmaking en rapportage van toepassing met ingang van de datum van toepassing van het vereiste waarop de openbaarmaking of rapportage betrekking heeft.
-
4.De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing met ingang van 28 december 2020:
a) |
punt 6, onder a), punt 6, onder b), punt 6, onder d), en de punten 7 en 12 wat betreft artikel 18, lid 1, eerste alinea, en artikel 18, leden 2 tot en met 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die de bepalingen betreffende prudentiële consolidatie bevatten; |
b) |
punt 60, dat de bepalingen betreffende blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed bevat, punt 67, dat de bepalingen betreffende verlies bij wanbetaling bevat, en punt 122, dat de bepalingen betreffende op het niveau van een lidstaat geconstateerd macroprudentieel of systeemrisico bevat. |
-
5.Punt 46, onder b), van artikel 1 van deze verordening, dat de bepalingen over de invoering van het nieuwe vereiste voor eigen vermogen voor MSI's bevat, is toepassing met ingang van 1 januari 2022.
-
6.Punt 53 wat betreft artikel 104 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, en punten 55 en 69 van artikel 1 van deze verordening, die de bepalingen betreffende de invoering van de nieuwe eigenvermogensvereisten voor marktrisico bevatten, zijn van toepassing met ingang van 28 juni 2023.
-
7.Punt 18 van artikel 1 van deze verordening wat betreft artikel 36, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, dat de bepaling betreffende de vrijstelling van aftrekkingen van prudent gewaardeerde softwareactiva bevat, is van toepassing vanaf twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 36, lid 4, van die verordening bedoelde technische reguleringsnormen.
-
8.Punt 126 van artikel 1 van deze verordening, dat bepalingen betreffende de vrijstellingen van aftrekkingen van deelnemingen bevat, is retroactief van toepassing met ingang van 1 januari 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
A.TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
-
G.CIAMBA
-
Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2019.
-
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
-
Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
-
Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
-
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
-
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
-
Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (PB L 329 van 14.12.2010, blz. 3).
-
Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
-
Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
BIJLAGE
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 1 wordt punt e) vervangen door:
|
2) |
In punt 2 wordt punt d) vervangen door:
|
3) |
Punt 3 wordt vervangen door:
|
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.