Verordening 2017/1505 - Wijziging van de bijlagen I, II en III bij Verordening 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een gemeenschappelijk milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)
29.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 222/1 |
VERORDENING (EU) 2017/1505 VAN DE COMMISSIE
van 28 augustus 2017
tot wijziging van de bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (1), en met name artikel 48,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
EMAS heeft ten doel voortdurende verbeteringen van de milieuprestaties van organisaties te stimuleren middels de instelling en toepassing van een milieubeheersysteem, de beoordeling van de prestaties van een dergelijk systeem, het verstrekken van informatie over de milieuprestaties, een open dialoog met het publiek en andere belanghebbenden en actieve betrokkenheid van werknemers. Hiertoe zijn in de bijlagen I tot en met IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 specifieke eisen vastgesteld waaraan moet worden voldaan door de organisaties die het EMAS wensen toe te passen en een EMAS-registratie wensen te verkrijgen. |
(2) |
Deel A van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 bevat de eisen die zijn vastgesteld in de norm EN ISO 14001:2004, die de basis vormt voor de milieubeheersysteemeisen van die verordening. |
(3) |
Deel B van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 bevat verschillende andere aandachtspunten die door in het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) geregistreerde organisaties moeten worden aangepakt en die rechtstreeks verband houden met een aantal elementen van de norm EN ISO 14001:2004. |
(4) |
De ISO heeft sindsdien een nieuwe versie van de internationale norm ISO 14001 uitgegeven. De tweede uitgave van de norm (EN ISO 14001:2004) is daarom vervangen door de derde uitgave (ISO 14001:2015). |
(5) |
Voor een consistente benadering over de verschillende bijlagen heen moet ook in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1221/2009, waarin de eisen inzake milieuanalyse worden vastgesteld, en in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1221/2009, waarin de eisen inzake interne milieuanalyse worden vastgesteld, met de relevante nieuwe bepalingen van de internationale norm ISO 14001:2015 rekening worden gehouden. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 1221/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
Organisaties die zowel een EMAS-registratie als een ISO 14001-certificaat wensen te verkrijgen of te behouden, voeren vaak één geïntegreerd verificatie-/certificeringsproces uit. Om de consistentie tussen de eisen van beide instrumenten te behouden, mogen organisaties niet worden verplicht de herziene bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 vóór de nieuwe versie van de internationale norm ISO 14001 te implementeren. Daarom moeten overgangsregelingen worden vastgesteld. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1221/2009 opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Naleving van de eisen van Verordening (EG) nr. 1221/2009, zoals gewijzigd door deze verordening, moet worden gecontroleerd op het ogenblik van de verificatie van de organisatie in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1221/2009.
Bij vernieuwing van de EMAS-registratie kan, indien de volgende verificatie vóór 14 maart 2018 moet plaatsvinden, het tijdstip van de volgende verificatie in overleg met de milieuverificateur en de bevoegde instanties met zes maanden worden uitgesteld.
Vóór 14 september 2018 kan de verificatie echter, in overleg met de milieuverificateur, worden uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van Verordening (EG) nr. 1221/2009, zoals gewijzigd door Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad (2). Indien een dergelijke verificatie plaatsvindt, is zowel de verklaring van de milieuverificateur als het registratiecertificaat enkel geldig tot en met 14 september 2018.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 augustus 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
-
Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van bepaalde verordeningen, besluiten en beschikkingen op het gebied van vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van personen, vennootschapsrecht, mededingingsbeleid, landbouw, voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid, vervoersbeleid, energie, belastingen, statistieken, trans-Europese netwerken, rechtswezen en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, milieu, douane-unie, externe betrekkingen, buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid en instellingen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1).
BIJLAGEN
„
BIJLAGE I
MILIEUANALYSE
De milieuanalyse bestrijkt de volgende gebieden:
-
1.Bepaling van de organisatorische context
De organisatie bepaalt de externe en interne problemen die een positieve of negatieve invloed kunnen hebben op haar vermogen om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken.
Dergelijke problemen omvatten relevante milieuomstandigheden zoals klimaat, luchtkwaliteit, waterkwaliteit, beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit.
Deze kunnen ook bestaan uit, maar zijn niet beperkt tot, de volgende omstandigheden:
— |
externe omstandigheden (zoals culturele, sociale, politieke, wettelijke, regelgevende, financiële, technologische, economische, natuurlijke en competitieve omstandigheden), |
— |
interne omstandigheden met betrekking tot de kenmerken van de organisatie (zoals haar activiteiten, producten en diensten, strategische richting, cultuur en capaciteiten). |
-
2.Identificatie van de belanghebbenden en bepaling van hun relevante behoeften en verwachtingen.
De organisatie bepaalt de belanghebbenden die relevant zijn voor het milieubeheersysteem en hun relevante behoeften en verwachtingen, en bepaalt aan welke van deze behoeften en verwachtingen zij moet voldoen of kiest om te voldoen.
Als de organisatie beslist op vrijwillige basis tegemoet te komen aan of akkoord te gaan met relevante behoeften of verwachtingen van belanghebbenden die niet vallen onder wettelijke eisen, worden deze deel van haar nalevingsverplichtingen.
-
3.Identificatie van de toepasselijke wettelijke milieueisen
Naast de opstelling van een register van toepasselijke wettelijke eisen moet de organisatie ook aangeven hoe kan worden aangetoond dat zij aan de verschillende wettelijke eisen voldoet.
-
4.Identificatie van directe en indirecte milieuaspecten en bepaling van de significante aspecten daarvan
De organisatie identificeert alle directe en indirecte milieuaspecten met een positief of negatief effect op het milieu, waar van toepassing gekwalificeerd en gekwantificeerd, en geeft in een register alle geïdentificeerde milieuaspecten aan. De organisatie bepaalt ook welke van deze aspecten significant zijn op basis van de overeenkomstig punt 5 van deze bijlage vastgestelde criteria.
Bij de identificatie van directe en indirecte milieuaspecten is het essentieel dat organisaties ook de milieuaspecten in aanmerking nemen die verband houden met hun kernactiviteit. Een inventarisatie die beperkt blijft tot de milieuaspecten van de vestiging en installaties van een organisatie, is niet voldoende
Bij de identificatie van directe en indirecte milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten moet de organisatie handelen vanuit het perspectief van de levensduur, door rekening te houden met de verschillende fasen van de levenscyclus die zij kan controleren of beïnvloeden. Dergelijke fasen omvatten gewoonlijk de aankoop van grondstoffen, aankoop en inkoop, ontwerp, productie, transport, gebruik, recyclage en definitieve verwijdering afhankelijk van de activiteit van de organisatie.
4.1. Directe milieuaspecten
Directe milieuaspecten zijn verbonden aan activiteiten, producten en diensten van de organisatie zelf, waarover zij directe beheerscontrole heeft.
Alle organisaties moeten rekening houden met de directe aspecten van hun activiteiten.
Directe milieuaspecten omvatten onder andere maar niet uitsluitend:
1. |
de uitstoot in de lucht; |
2. |
de lozing in water (waaronder infiltraties naar grondwater); |
3. |
de productie, de recycling, het hergebruik, het vervoer en de verwijdering van vast en ander afval, met name gevaarlijk afval; |
4. |
het gebruik en de verontreiniging van de bodem; |
5. |
het gebruik van energie, natuurlijke bronnen (waaronder water, fauna en flora) en grondstoffen; |
6. |
het gebruik van toevoegingen, hulpvoorzieningen en halffabricaten; |
7. |
lokale overlast (geluid, trillingen, stank, stof, visuele hinder enz.). |
Bij de identificatie van de milieuaspecten moet ook met het volgende rekening worden gehouden:
— |
risico op milieuongelukken en andere noodsituaties met een mogelijk effect op het milieu (bv. chemische ongelukken) en mogelijke abnormale situaties die tot een effect op het milieu zouden kunnen leiden, |
— |
transportkwesties voor goederen en diensten en voor personeel dat op zakenreis gaat. |
4.2. Indirecte milieuaspecten
Indirecte milieuaspecten kunnen een gevolg zijn van de interactie van een organisatie met derden die tot op redelijke hoogte door de organisatie kan worden beïnvloed.
Hieronder vallen onder andere maar niet uitsluitend:
1. |
kwesties met betrekking tot de levensduur van producten en diensten die de organisatie kan beïnvloeden (de aankoop van grondstoffen, ontwerp, aankoop en inkoop, productie, transport, gebruik, recyclage en definitieve verwijdering); |
2. |
investeringen, kredietverlening en verzekeringsdiensten; |
3. |
nieuwe markten; |
4. |
de keuze en samenstelling van diensten (bv. vervoer of catering); |
5. |
administratieve en planningsbeslissingen; |
6. |
de samenstelling van het assortiment; |
7. |
de milieuprestaties en praktijken van aannemers, onderaannemers, leveranciers en subleveranciers. |
Organisaties moeten kunnen aantonen dat er in het beheersysteem aandacht wordt besteed aan de belangrijke milieuaspecten en effecten van deze aspecten.
De organisatie moet trachten ervoor te zorgen dat de leveranciers en degenen die namens de organisatie optreden, zich voegen naar het milieubeleid van de organisatie binnen de grenzen van de activiteiten die zij in het kader van het contract uitvoeren.
Een organisatie gaat na in hoeverre zij invloed kan uitoefenen op deze indirecte milieuaspecten en welke maatregelen zij kan nemen om de milieueffecten te beperken en de milieubaten te verhogen.
-
5.Beoordeling van het belang van de milieuaspecten
Organisaties stellen de criteria vast voor het beoordelen van het belang van de milieuaspecten van hun activiteiten, producten en diensten en passen deze toe om na te gaan welke milieuaspecten belangrijke milieueffecten hebben vanuit het perspectief van de levensduur.
De organisatie dient bij de ontwikkeling van de criteria rekening te houden met de wetgeving en de criteria dienen breed, onafhankelijk controleerbaar en reproduceerbaar te zijn en dienen te worden gepubliceerd.
Bij de bepaling van deze criteria houdt de organisatie met de volgende elementen rekening:
1. |
mogelijke schade of voordelen voor het milieu, waaronder de biodiversiteit; |
2. |
de toestand van het milieu (zoals de kwetsbaarheid van het plaatselijke, regionale of mondiale milieu); |
3. |
de omvang, het aantal, de frequentie en de omkeerbaarheid van het aspect of effect; |
4. |
het bestaan van relevante milieuwetgeving en de eisen daarvan; |
5. |
standpunten van belanghebbenden, waaronder werknemers van de organisatie. |
Er kan rekening gehouden worden met aanvullende relevante elementen afhankelijk van het type activiteiten, producten en diensten van de organisatie.
Op basis van de vastgestelde criteria beoordeelt de organisatie het belang van haar milieuaspecten en -effecten. Daartoe houdt de organisatie rekening met overwegingen die mogelijk maar niet uitsluitend omvatten:
1. |
de bestaande gegevens van de organisatie over de risico's in verband met materiaal- en energieverbruik, lozingen, afvalstoffen en emissies; |
2. |
de activiteiten van de organisatie waarvoor milieuregelgeving bestaat; |
3. |
inkoopactiviteiten; |
4. |
ontwerp, ontwikkeling, vervaardiging, distributie, onderhoud, gebruik, hergebruik, recycling en verwijdering van de producten van de organisatie; |
5. |
de activiteiten van de organisatie die de belangrijkste milieukosten en milieubaten meebrengen. |
De organisatie gaat bij de beoordeling van het belang van de milieueffecten van haar activiteiten uit van de normale bedrijfsomstandigheden, alsook van de omstandigheden bij het opstarten en stilleggen en van redelijkerwijs voorzienbare noodsituaties. Er wordt rekening gehouden met de vroegere, de huidige en de geplande activiteiten.
-
6.Beoordeling van feedback die afkomstig is van het onderzoek van eerdere incidenten
De organisatie houdt rekening met de feedback uit het onderzoek van eerdere incidenten die een invloed zouden kunnen hebben op haar vermogen om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken.
-
7.Bepaling en documentatie van risico's en mogelijkheden.
De organisatie bepaalt de risico's en mogelijkheden in verband met de milieuaspecten, de nalevingsverplichtingen en andere kwesties en eisen die zijn opgenomen in de punten 1 tot en met 4.
De organisatie richt zich op de risico's en mogelijkheden die aangepakt moeten worden om ervoor te zorgen dat het milieubeheersysteem zijn beoogde resultaten kan bereiken, om ongewenste effecten of ongelukken te voorkomen en om een continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie te bereiken.
-
8.Onderzoek van bestaande processen, praktijken en procedures.
De organisatie onderzoekt de bestaande processen, praktijken en procedures en bepaalt welke noodzakelijk zijn om te zorgen voor een langetermijnhandhaving van het milieubeheer.
BIJLAGE II
MILIEUBEHEERSYSTEEMEISEN EN ANDERE AANDACHTSPUNTEN VOOR ORGANISATIES DIE EMAS INVOEREN
De milieubeheersysteemeisen in het kader van EMAS zijn vastgelegd in de delen 4 tot en met 10 van de norm EN ISO 14001:2015. Deze eisen zijn opgenomen in deel A.
De verwijzingen in artikel 4 naar specifieke punten van deze bijlage worden begrepen als volgt:
Verwijzing naar A.3.1 wordt begrepen als verwijzing naar deel A.6.1. |
Verwijzing naar A.5.5 wordt begrepen als verwijzing naar deel A.9.2. |
Daarnaast moeten organisaties die EMAS invoeren verschillende andere aandachtspunten aanpakken, die rechtstreeks gekoppeld zijn aan bepaalde onderdelen van deel 4 van de norm EN ISO 14001:2015. Deze aanvullende eisen zijn opgenomen in deel B van deze bijlage.
DEEL A milieubeheersysteemeisen uit hoofde van EN ISO 14001:2015 |
DEEL B aanvullende eisen voor organisaties die EMAS invoeren |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Organisaties die deelnemen aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) moeten de eisen naleven van EN ISO 14001:2015 (1), die hieronder onverkort worden weergegeven. A.4. Context van de organisatie A.4.1. Inzicht in de organisatie en haar context De organisatie stelt de externe en interne problemen vast die relevant zijn voor haar doel en die een invloed hebben op haar vermogen om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken. Dergelijke problemen zijn onder andere milieuomstandigheden die worden beïnvloed door of een invloed kunnen hebben op de organisatie. A.4.2. Inzicht in de behoeften en verwachtingen van belanghebbenden De organisatie bepaalt:
A.4.3. Het toepassingsgebied van het milieumanagementsysteem vaststellen De organisatie bepaalt de grenzen en toepasbaarheid van het milieubeheersysteem om het toepassingsgebied ervan vast te stellen. Bij het vaststellen van dit toepassingsgebied houdt de organisatie rekening met:
Zodra het toepassingsgebied is bepaald, worden alle activiteiten, producten en diensten van de organisatie binnen dat toepassingsgebied opgenomen in het milieubeheersysteem. Het toepassingsgebied wordt als gedocumenteerde informatie bewaard en is beschikbaar voor belanghebbenden. A.4.4. Milieubeheersysteem Om de beoogde resultaten, waaronder een verbetering van haar milieuprestaties, te bereiken, bepaalt, implementeert, handhaaft en verbetert de organisatie continu een milieubeheersysteem, waaronder de processen die nodig zijn en de interacties ervan, in overeenstemming met de eisen van deze internationale norm. Bij het vaststellen en handhaven van het milieubeheersysteem neemt de organisatie de in 4.1 en 4.2 opgedane kennis in aanmerking. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.5. Leiderschap A.5.1. Leiderschap en inzet Het hoogste leidinggevende niveau toont leiderschap en inzet met betrekking tot het milieubeheersysteem door:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.5.2. Milieubeleid Het hoogste leidinggevende niveau bepaalt, implementeert en handhaaft een milieubeleid dat, binnen het vastgestelde toepassingsgebied van zijn milieubeheersysteem:
Het milieubeleid moet:
|
B.1. Continue verbetering van milieuprestaties Organisaties verbinden zich tot een continue verbetering van hun milieuprestaties. Indien een organisatie een of meer vestigingen omvat, moet elke locatie waarop EMAS van toepassing is, voldoen aan alle EMAS-eisen, waaronder een continue verbetering van de in artikel 2, lid 2, bepaalde milieuprestaties. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.5.3. Organisatorische rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Het hoogste leidinggevende niveau zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor relevante rollen binnen de organisatie worden toegewezen en gecommuniceerd. Het hoogste leidinggevende niveau duidt aan wie verantwoordelijk en bevoegd is om:
|
B.2. Vertegenwoordiger(s) van het leidinggevende niveau Het hoogste leidinggevende niveau stelt één of meer specifieke vertegenwoordigers van het hoogste leiddinggevende niveau aan die, ongeacht andere verantwoordelijkheden, bepaalde rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben om te zorgen voor een milieubeheersysteem dat voldoet aan deze verordening en om aan het hoogste leidinggevende niveau verslag uit te brengen over de prestaties van het milieubeheersysteem. De vertegenwoordiger van het hoogste leidinggevende niveau kan lid zijn van het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.6. Planning A.6.1. Acties om de risico's en mogelijkheden aan te pakken A.6.1.1. Algemeen De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn om te voldoen aan de eisen in 6.1.1 tot en met 6.1.4. Bij de planning van het milieubeheersysteem houdt de organisatie rekening met:
Binnen het toepassingsgebied van het milieubeheersysteem bepaalt de organisatie mogelijke noodsituaties, waaronder de situaties die gevolgen kunnen hebben voor het milieu. De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over haar:
A.6.1.2. Milieuaspecten De organisatie bepaalt, binnen het bepaalde toepassingsgebied van het milieubeheersysteem, de milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten waarop het systeem controle en invloed kan uitoefenen, alsook de daarmee gepaard gaande milieueffecten, en dit vanuit het perspectief van de levensduur. Bij de bepaling van de milieuaspecten houdt de organisatie rekening met:
De organisatie moet aan de hand van vastgestelde criteria de aspecten bepalen die een belangrijk milieueffect hebben of kunnen hebben. De organisatie communiceert over haar belangrijke milieuaspecten binnen de verschillende niveaus en functies van de organisatie. De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over:
|
B.3. Milieuanalyse Organisaties moeten een initiële milieuanalyse uitvoeren en deze documenteren zoals uiteengezet in bijlage I. Organisaties van buiten de Unie moeten tevens verwijzen naar de wettelijke milieueisen die op soortgelijke organisaties van toepassing zijn in de lidstaten waar zij hun aanvraag willen indienen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.6.1.3. Nalevingsverplichtingen De organisatie moet:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over haar nalevingsverplichtingen.
A.6.1.4. Plannen van acties De organisatie plant:
Bij het plannen van deze acties houdt de organisatie rekening met haar technologische opties en haar financiële, operationele en zakelijke behoeften. |
B.4. Naleving van wettelijke eisen Organisaties die bij EMAS geregistreerd zijn of die geregistreerd willen worden, moeten aantonen dat zij voldoen aan de volgende voorwaarden:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.6.2.1. Milieudoelstellingen De organisatie bepaalt milieudoelstellingen op relevante functies en niveaus, rekening houdend met de belangrijke milieuaspecten en de aanverwante nalevingsverplichtingen van de organisatie, alsook met haar risico's en mogelijkheden. De milieudoelstellingen moeten:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie over de milieudoelstellingen. A.6.2.2. Plannen van acties om de milieudoelstellingen te bereiken Bij het plannen van acties om de milieudoelstellingen te bereiken, bepaalt de organisatie:
De organisatie bepaalt hoe acties om haar milieudoelstellingen te bereiken in de bedrijfsprocessen van de organisatie kunnen worden opgenomen. |
B.5. Milieudoelstellingen Organisaties kunnen aantonen dat het milieubeheersysteem en de auditprocedures betrekking hebben op de werkelijke milieuprestaties van de organisatie ten aanzien van de directe en indirecte aspecten. De middelen om de doelstellingen en taakstellingen te bereiken, kunnen geen milieudoelstellingen zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.7. Ondersteuning A.7.1. Middelen De organisatie bepaalt en verstrekt de middelen die nodig zijn voor het bepalen, invoeren, handhaven en continu verbeteren van het milieubeheersysteem. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.7.2. Vakbekwaamheid De organisatie moet:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de vakbekwaamheid. |
B.6. Betrokkenheid van de werknemers
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.7.3. Bewustmaking De organisatie zorgt ervoor dat personen die onder de controle van de organisatie werken op de hoogte zijn van:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.7.4. Communicatie A.7.4.1. Algemeen De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn voor interne en externe communicatie in het kader van het milieubeheersysteem, met inbegrip van:
Bij de bepaling van haar communicatieproces(sen) moet de organisatie:
De organisatie reageert op relevante communicatie over haar milieubeheersysteem. Waar nodig bewaart de organisatie gedocumenteerde informatie als bewijs van haar communicatie. A.7.4.2. Interne communicatie De organisatie moet:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.7.4.3. Externe communicatie De organisatie zorgt voor de externe communicatie van informatie over het milieubeheersysteem, zoals vastgesteld door het of de communicatieproces(sen) van de organisatie en zoals vereist overeenkomstig haar nalevingsverplichtingen. |
B.7. Communicatie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.7.5. Gedocumenteerde informatie A.7.5.1. Algemeen Het milieubeheersysteem van de organisatie omvat:
A.7.5.2. Aanmaken en bijwerken Bij het aanmaken en bijwerken van gedocumenteerde informatie zorgt de organisatie voor:
A.7.5.3. Controle van gedocumenteerde informatie De krachtens het milieubeheersysteem en deze internationale norm vereiste gedocumenteerde informatie wordt beheerd om ervoor te zorgen dat:
Voor de controle van gedocumenteerde informatie onderneemt de organisatie indien van toepassing de volgende activiteiten:
Gedocumenteerde informatie van externe oorsprong die de organisatie voor de planning en het functioneren van het milieuzorgsysteem noodzakelijk acht, wordt eventueel geïdentificeerd en gecontroleerd;
A.8. Uitvoering A.8.1. Operationele planning en controle De organisatie bepaalt, implementeert, controleert en handhaaft de processen die nodig zijn om te voldoen aan de milieubeheersysteemeisen, en om de acties opgenomen in 6.1 en 6.2 uit te voeren, door:
De organisatie controleert geplande veranderingen en analyseert de gevolgen van onbedoelde veranderingen, waarbij zij indien nodig maatregelen neemt om eventuele nadelige effecten te verminderen. De organisatie zorgt ervoor dat uitbestede processen worden gecontroleerd of beïnvloed. Het soort en de omvang van controle of invloed die moet worden uitgeoefend op het of de proces(sen), wordt bepaald in het milieubeheersysteem. Vanuit een levenscyclusperspectief moet de organisatie:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie in de mate dat dit noodzakelijk is om vertrouwen te hebben dat het of de processen is of zijn uitgevoerd zoals gepland. A.8.2. Paraatheid en reactie op noodsituaties De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn om paraat te staan voor en te reageren op mogelijke noodsituaties die zijn bepaald in 6.1.1. De organisatie moet:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie voor zover dit nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat het proces of de processen zoals gepland zijn uitgevoerd. A.9. Evaluatie van de prestaties A.9.1. Monitoring, metingen, analyse en evaluatie A.9.1.1. Algemeen De organisatie monitort, meet, analyseert en evalueert haar milieuprestaties. De organisatie bepaalt:
De organisatie ziet erop toe dat gekalibreerde of geverifieerde monitoring- en meetapparatuur wordt gebruikt en onderhouden, al naargelang het geval. De organisatie evalueert haar milieuprestaties en de doeltreffendheid van haar milieubeheersysteem. De organisatie communiceert relevante informatie over milieuprestaties zowel intern als extern, zoals bepaald in haar communicatieproces(sen) en zoals vereist krachtens haar nalevingsverplichtingen. De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de monitoring-, meting-, analyse- en evaluatieresultaten. A.9.1.2. Evaluatie van de naleving De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft de processen die nodig zijn om de vervulling van haar nalevingsverplichtingen te evalueren. De organisatie moet:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de resulta(a)t(en) van de beoordeling van de naleving. A.9.2. Interne audit A.9.2.1. Algemeen De organisatie voert op geplande tijdstippen interne audits uit om informatie te verstrekken over de mate waarin het milieubeheersysteem:
A.9.2.2. Intern auditprogramma De organisatie bepaalt, implementeert en handhaaft één of meer interne auditprogramma's, met inbegrip van de frequentie, methoden, verantwoordelijkheden, planningseisen en rapportering van haar interne audits. Bij de bepaling van het interne auditprogramma houdt de organisatie rekening met het milieubelang van de desbetreffende processen, veranderingen die een invloed hebben op de organisatie en de resultaten van vroegere audits. De organisatie moet:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de toepassing van het auditprogramma en de auditresultaten. A.9.3. Beoordeling door het leidinggevende niveau Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie beoordeelt op geregelde tijdstippen het milieubeheersysteem van de organisatie om te waarborgen dat het geschikt, passend en doeltreffend blijft. Bij de beoordeling door het leidinggevende niveau wordt onder andere het volgende in aanmerking genomen:
De resultaten van de beoordelingen door het leidinggevende niveau omvatten:
De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van de resultaten van de beoordelingen door het leidinggevende niveau. A.10. Verbetering A.10.1. Algemeen De organisatie bepaalt mogelijkheden tot verbetering (zie 9.1, 9.2 en 9.3) en past de noodzakelijke maatregelen toe om de beoogde resultaten van haar milieubeheersysteem te bereiken. A.10.2. Niet-conformiteit en corrigerende maatregelen In geval van een niet-conformiteit moet de organisatie:
Corrigerende maatregelen moeten afgestemd zijn op het belang van de effecten van de opgetreden niet-conformiteiten, met inbegrip van milieueffect(en). De organisatie bewaart gedocumenteerde informatie als bewijs van:
A.10.3. Continue verbetering De organisatie verbetert de geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid van het milieubeheersysteem continu om haar milieuprestaties te verbeteren. |
BIJLAGE III
INTERNE MILIEUAUDIT
-
1.Auditprogramma en auditfrequentie
1.1. Auditprogramma
Met het auditprogramma wordt gewaarborgd dat het leidinggevende niveau van de organisatie de informatie krijgt die het nodig heeft om de milieuprestaties van de organisatie en de effectiviteit van het milieubeheersysteem te toetsen en om te kunnen aantonen dat deze onder controle zijn.
1.2. Doelstellingen van het auditprogramma
De doelstellingen omvatten in het bijzonder een beoordeling van de ingevoerde milieubeheersystemen en de vaststelling of zij in overeenstemming zijn met het milieubeleid en het milieuprogramma van de organisatie, inclusief de naleving van de wettelijke eisen en andere milieueisen.
1.3. Reikwijdte van het auditprogramma
De algehele reikwijdte van de afzonderlijke audits of eventueel van elke fase van een auditcyclus wordt duidelijk omschreven, met uitdrukkelijke vermelding van:
1. |
de bestreken gebieden; |
2. |
de door te lichten activiteiten; |
3. |
de in aanmerking te nemen milieucriteria; |
4. |
de door de audit bestreken periode. |
De milieuaudit omvat een beoordeling van de feitelijke gegevens die nodig zijn om de milieuprestaties te evalueren.
1.4. Auditfrequentie
Audits of auditcycli die alle activiteiten van de organisatie bestrijken, worden voor zover van toepassing uitgevoerd met tussenpozen van ten hoogste drie jaar, of vier jaar indien de in artikel 7 bepaalde afwijking van toepassing is. De frequentie waarmee activiteiten aan een audit worden onderworpen, varieert naargelang:
1. |
de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten; |
2. |
het belang van de daarmee samenhangende milieueffecten; |
3. |
de omvang en urgentie van de in eerdere audits gesignaleerde problemen; |
4. |
milieuproblemen in het verleden. |
Complexere activiteiten met significantere milieueffecten worden vaker doorgelicht.
De organisatie voert audits ten minste jaarlijks uit, aangezien dit bijdraagt tot het aantonen aan het leidinggevende niveau van de organisatie en de milieuverificateur dat zij haar significante milieuaspecten onder controle heeft.
De organisatie voert audits uit met betrekking tot:
1. |
de milieuprestaties van de organisatie, en |
2. |
de naleving van de toepasselijke wettelijke eisen en andere milieueisen door de organisatie. |
-
2.Auditwerkzaamheden
Auditwerkzaamheden omvatten besprekingen met het personeel met betrekking tot de milieuprestaties, inspectie van de bedrijfsomstandigheden en apparatuur en controle van de registers, schriftelijke procedures en andere relevante documentatie. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd om de milieuprestaties van de activiteit die wordt gecontroleerd te evalueren om vast te stellen of deze activiteit aan de toepasselijke normen, regelgeving of milieudoelstellingen en —taakstellingen voldoet. Hierbij wordt ook bepaald of het ingevoerde systeem om de milieuverantwoordelijkheden en -prestaties te beheren, doeltreffend en passend is en daarom wordt hierbij onder meer een steekproefsgewijze toetsing uitgevoerd van de naleving van deze criteria om de doeltreffendheid van het volledige beheersysteem te bepalen.
Het auditproces omvat met name de volgende stappen:
1. |
het verwerven van inzicht in de milieubeheersystemen; |
2. |
het evalueren van de sterke en zwakke punten van de milieubeheersystemen; |
3. |
het verzamelen van bewijs om aan te tonen waar het beheersysteem al dan niet werkt; |
4. |
het evalueren van de resultaten van de audit; |
5. |
het formuleren van de conclusies van de audit; |
6. |
de rapportage over de resultaten en de conclusies van de audit. |
-
3.Rapportage over de resultaten en de conclusies van de audit
De hoofddoelstellingen van een schriftelijk auditverslag zijn:
1. |
de reikwijdte van de audit vastleggen; |
2. |
informatie verstrekken aan het leidinggevende niveau over de mate waarin het milieubeleid van de organisatie in acht wordt genomen en de organisatie op milieugebied vorderingen boekt; |
3. |
het leidinggevende niveau informeren over de status van de naleving van de wettelijke eisen en andere milieueisen en over de maatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat de naleving kan worden aangetoond; |
4. |
informatie verstrekken aan het leidinggevende niveau over de doeltreffendheid en betrouwbaarheid van de maatregelen die zijn genomen om de milieueffecten van de organisatie te monitoren en te verminderen; |
5. |
indien van toepassing aantonen dat corrigerende maatregelen nodig zijn. |
Het schriftelijke auditrapport bevat de noodzakelijke informatie om aan deze doelstellingen te voldoen.
”
-
De in deze bijlage weergegeven tekst van de nationale norm wordt gebruikt met toestemming van het CEN. De volledige tekst van de nationale norm is bij de nationale normaliseringsinstellingen verkrijgbaar. Een lijst van deze instellingen is te vinden op de officiële website van het CEN. Deze bijlage mag op geen enkele wijze voor commerciële doeleinden worden gereproduceerd.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.