Gedelegeerde verordening 2016/1824 - Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 met betrekking tot respectievelijk functionele veiligheidsvoorschriften, voertuigconstructie en algemene voorschriften, en voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid
15.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 279/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1824 VAN DE COMMISSIE
van 14 juli 2016
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 met betrekking tot respectievelijk functionele veiligheidsvoorschriften, voertuigconstructie en algemene voorschriften, en voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (1), en met name artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 2, artikel 21, lid 5, artikel 22, lid 5, artikel 23, lid 12, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 8, en artikel 54, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Commissie heeft een dossier bijgehouden van door de goedkeuringsinstanties en belanghebbenden opgemerkte en gemelde probleempunten in Verordening (EU) nr. 168/2013 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 van de Commissie (2), Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 van de Commissie (3) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 van de Commissie (4) tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 168/2013; om een juiste toepassing van die verordeningen te waarborgen, moeten sommige van de geconstateerde probleempunten worden behandeld door middel van wijzigingen. |
(2) |
Om de consistentie en doeltreffendheid van het EU-typegoedkeuringssysteem voor voertuigen van de categorie L te waarborgen, is het noodzakelijk de technische voorschriften en testprocedures die in die gedelegeerde handelingen zijn opgenomen voortdurend te verbeteren en aan te passen aan de technische vooruitgang. De duidelijkheid van die gedelegeerde handelingen moet eveneens worden verbeterd. |
(3) |
De volgende wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 met betrekking tot de technische voorschriften en testprocedures op het gebied van functionele voertuigveiligheid moeten in de bijlagen van die gedelegeerde verordening worden opgenomen om de consistentie en duidelijkheid van ervan te verbeteren: de in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 opgenomen lijst die de toepasselijke VN/ECE-reglementen bevat, moet worden geactualiseerd en bijlage XV bij die verordening betreffende de montage van banden moet verder worden verduidelijkt door opname van de bepalingen betreffende de verklaring van de fabrikant over de toelaatbaarheid van de „gebruikscategorie” en dienovereenkomstig verrichte controles. Er moeten verdere verduidelijkingen worden toegevoegd aan bijlage XVII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 wat binnenuitrustingen betreft, aan bijlage XVIII bij die verordening wat het de begrenzing van het maximumvermogen betreft, en aan bijlage XIX bij die verordening wat de voorschriften voor de integriteit van de voertuigstructuur betreft, met name de voorschriften voor gemotoriseerde rijwielen die onder Verordening (EU) nr. 168/2013 vallen. |
(4) |
Omwille van volledigheid en juistheid is het gepast om de VN/ECE-reglementen nummers 1, 3, 6, 7, 8, 16, 19, 20, 28, 37, 38, 39, 43, 46, 50, 53, 56, 57, 60, 72, 74, 75, 78, 81, 82, 87, 90, 98, 99, 112 en 113 op te nemen in de lijst met VN/ECE-reglementen waarvan de toepassing verplicht is, zoals weergegeven in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014. |
(5) |
Ter verbetering van de consistentie en juistheid moet Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 als volgt worden gewijzigd: bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 bevat een lijst van toepasselijke VN/ECE-reglementen, die moet worden geactualiseerd; bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 moet worden aangevuld wat de markeringsvoorschriften voor voertuigdelen, uitrustingstukken en onderdelen voor identificatie en het voorkomen van manipulatie betreft; bijlage III bij die gedelegeerde verordening moet worden gewijzigd ter verduidelijking van de voorschriften inzake het ombouwen van voertuigen van de subcategorieën L3e/L4e-A2 tot motorfietsen van categorie A3 en omgekeerd; er moeten bepaalde wijzigingen worden aangebracht aan bijlage XI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 wat massa's en afmetingen betreft, met name met betrekking tot de definitie van de hoogte boven de grond van de subcategorieën L3e-AxE (enduro-motorfiets) en L3e-AxT (trialbike); bijlage XII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 moet worden gewijzigd wat de gestandaardiseerde verbindingsinterface van boorddiagnosesystemen betreft; en er moeten enkele verduidelijkingen worden aangebracht in bijlage XVI bij die gedelegeerde verordening wat standaards voor die subcategorieën motorfietsen betreft. |
(6) |
Boorddiagnose (OBD) is van essentieel belang voor het doeltreffend en doelmatig repareren en onderhouden van voertuigen. Een nauwkeurige diagnose stelt de reparateur in staat snel te bepalen welke kleinste verwisselbare eenheid moet worden gerepareerd of vervangen. Teneinde gelijke tred te kunnen houden met de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van aandrijfregelsystemen is het geëigend om de lijst van op storingen in het elektrische circuit gecontroleerde voorzieningen in 2017 te herzien. Per 31 december 2018 moet worden vastgesteld of aan de lijst in aanhangsel 2 van bijlage XII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 voorzieningen en storingen moeten worden toegevoegd om de lidstaten, voertuigfabrikanten, hun leveranciers en de reparatiesector voldoende tijd te gunnen om zich aan te passen voordat OBD-fase II in werking treedt. PID $1C op het toepasselijke boorddiagnosesysteem kan worden geprogrammeerd als $00 of $FF zolang de waarde ervan niet is gestandaardiseerd voor voertuigen van categorie L. Vanaf de publicatiedatum van de herziene norm ISO 15031-5:20xx die een dergelijke gestandaardiseerde waarde voor voertuigen van categorie L bevat, moet die gestandaardiseerde waarde omwille van de consistentie en volledigheid worden geprogrammeerd als antwoord op het PID $1C-verzoek van een universele scanner. |
(7) |
Omwille van de volledigheid en consistentie moeten bepaalde vergelijkingen in de bijlagen II en V bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 worden aangepast; in bijlage VI bij die gedelegeerde verordening met betrekking tot de duurzaamheid van voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing, moeten de indelingscriteria van de SRC-LeCV-cyclus voor afgelegde afstand worden aangepast aan de technische vooruitgang; en tot slot moet bijlage IX bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 worden gewijzigd om rekening te houden met sommige van de bepalingen ter voorkoming van manipulatie in de VN/ECE-reglementen nummers 9, 41, 63 en 92 op het gebied van goedkeuring wat het geluidsniveau betreft, met name voor geluidssystemen met verschillende modi. |
(8) |
Een van de maatregelen tegen overmatige koolwaterstofemissies door voertuigen van categorie L is de beperking van verdampingsemissies tot de grenswaarden die voor de massa koolwaterstoffen in bijlage VI, deel C, bij Verordening (EU) nr. 168/2013 zijn vastgesteld. Met het oog hierop moet bij de typegoedkeuring een test van type IV worden uitgevoerd om de verdampingsemissies van een voertuig te meten. Een van de vereisten voor de SHED-test van type IV (vaststelling verdampingsemissies in gesloten behuizing) is de montage van een versneld verouderde koolstofhouder of in plaats daarvan de toepassing van een additieve verslechteringsfactor bij het gebruik van een ontgroende koolstofhouder. Bij het milieueffectonderzoek voorzien in artikel 23, lid 4, van Verordening (EU) nr. 168/2013 zal worden onderzocht of het wel of niet rendabel is om deze verslechteringsfactor te blijven gebruiken als alternatief voor een representatieve, versneld verouderde koolstofhouder. Als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat deze methode niet kostenefficiënt is, zal te zijner tijd een voorstel worden gedaan om dit alternatief af te schaffen, dat van kracht moet worden na de Euro 5-stap. |
(9) |
Er is een standaardmethode nodig voor het meten van de energie-efficiëntie (brandstof- of energieverbruik, kooldioxide-emissies en elektrische actieradius) van voertuigen om ervoor te zorgen dat er geen technische handelsbelemmeringen tussen de lidstaten ontstaan, alsook om ervoor te zorgen dat aan klanten en gebruikers objectieve en nauwkeurige informatie wordt verstrekt. Totdat overeenstemming is bereikt over een geharmoniseerde testprocedure voor voertuigen van categorie L1e die zijn ontworpen met trappers, waarnaar wordt verwezen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 168/2013 en in punt 1.1.2 van bijlage XIX bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014, moeten die voertuigen van categorie L1e van de elektrischeactieradiustest worden vrijgesteld. |
(10) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
Aangezien Verordening (EU) nr. 168/2013, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 al van toepassing zijn en de wijzigingen van die handelingen een aantal correcties omvatten, moet deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 3, lid 2, wordt „fabrikanten” vervangen door „fabrikanten van voertuigdelen en uitrustingsstukken”. |
2) |
De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening. |
Artikel 2
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 3, lid 2, wordt „fabrikanten” vervangen door „fabrikanten van voertuigdelen en uitrustingsstukken”. |
2) |
De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 3
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In artikel 3, lid 4, wordt „fabrikant” vervangen door „fabrikant van voertuigdelen en uitrustingsstukken”. |
3. |
De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening. |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
-
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende functionele veiligheidsvoorschriften voor de goedkeuring van twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 7 van 10.1.2014, blz. 1).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 van de Commissie van 21 november 2013 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voertuigconstructie en algemene voorschriften voor de goedkeuring van twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 25 van 28.1.2014, blz. 1).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 van de Commissie van 16 december 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid en tot wijziging van bijlage V bij die Verordening (PB L 53 van 21.2.2014, blz. 1).
BIJLAGE I
Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014
De bijlagen bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 3/2014 worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt vervangen door: „BIJLAGE I Lijst van VN/ECE-reglementen die verplicht van toepassing zijn
|
2) |
Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In bijlage VII, deel 1, wordt punt 1.1.1 vervangen door:
|
4) |
Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Bijlage XV wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Bijlage XVI wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Bijlage XVII wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Bijlage XVIII wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Bijlage XIX wordt als volgt gewijzigd:
|
BIJLAGE II
Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014
De bijlagen bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 44/2014 worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I wordt vervangen door: „BIJLAGE I Lijst van VN/ECE-reglementen die verplicht van toepassing zijn
|
2) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Bijlage XI, aanhangsel 1, punt 1.6, wordt vervangen door: „1.6. Vrije hoogte boven het wegdek
(**) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).”." |
8) |
Bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
In bijlage XIII wordt het volgende punt 1.4 toegevoegd:
|
10) |
In bijlage XIV wordt punt 1.5.1.5.1 vervangen door:
|
11) |
In bijlage XVI wordt het volgende punt 2.3.5.1 toegevoegd:
|
BIJLAGE III
Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014
De bijlagen bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:
|
-
Voorbeelden van modi: sport, zuinig, stadsverkeer, buiten de stad enz.
-
Hybride stand met het hoogste elektriciteitsverbruik: de hybride modus waarin het hoogste elektriciteitsverbruik wordt vastgesteld van alle hybride modi die kunnen worden geselecteerd tijdens een test overeenkomstig toestand A van punt 4 van bijlage 10 bij VN/ECE-Reglement nr. 101, te bepalen op basis van door de fabrikant verstrekte informatie en in overleg met de technische dienst.
-
Hybride modus met het hoogste brandstofverbruik: de hybride modus waarin het hoogste brandstofverbruik wordt vastgesteld van alle hybride modi die kunnen worden geselecteerd tijdens een test overeenkomstig toestand B van punt 4 van bijlage 10 bij VN/ECE-Reglement nr. 101, te bepalen op basis van door de fabrikant verstrekte informatie en in overleg met de technische dienst.”.
-
Als het moeilijk is om het standaarduitlaatsysteem te gebruiken, kan er met instemming van de fabrikant een uitlaatsysteem worden gemonteerd die een gelijkwaardige drukval veroorzaakt. In het testlaboratorium, wanneer de motor draait, mag het afzuigsysteem voor uitlaatgassen een druk in de afzuigrook veroorzaken op het punt waarop het systeem op het uitlaatsysteem van het voertuig is aangesloten, die met ± 740 Pa (7,40 mbar) afwijkt van de luchtdruk, tenzij de fabrikant voor de test een hogere tegendruk goedkeurt.
-
Het luchttoevoerventiel moet de pneumatische injectiepompregelaar aansturen.
-
Wanneer een ventilator of blower is losgekoppeld, moet het netto motorvermogen in eerste instantie worden weergegeven met de ventilator (of blower) losgekoppeld, gevolgd door het netto motorvermogen met de ventilator (of blower) aangekoppeld. Wanneer een vaste elektrisch of mechanisch aangedreven ventilator niet op de testbank kan worden gemonteerd, moet het vermogen dat door die ventilator wordt opgenomen, worden bepaald bij dezelfde toerentallen als die worden gebruikt wanneer het motorvermogen wordt gemeten. Dat vermogen wordt afgetrokken van het gecorrigeerde vermogen om het nettovermogen te verkrijgen.
-
De thermostaat mag in volledig geopende toestand worden geblokkeerd.
-
Op de testbank worden de radiator, de ventilator, het ventilatorhuis, de waterpomp en de thermostaat ten opzichte van elkaar in dezelfde positie geplaatst als in het voertuig. Als de radiator, de ventilator, het ventilatorhuis, de waterpomp of thermostaat een positie op de testbank hebben die verschilt van dat in het voertuig, moet dit worden beschreven en in het testrapport worden genoteerd. De circulatie van de koelvloeistof mag uitsluitend door de waterpomp van de motor worden bewerkstelligd. De koeling mag hetzij via de radiator van de motor, hetzij via een externe kringloop plaatsvinden, op voorwaarde dat het drukverlies van deze kringloop vrijwel gelijk blijven aan die van het koelsysteem van de motor. Indien gemonteerd, moet de afdekplaat van de motor open zijn. de generator levert de stroom die strikt noodzakelijk is voor de voeding van de aanvullende onderdelen die essentieel zijn voor de werking van de motor. De batterij mag tijdens de test niet worden opgeladen.
-
Minimumvermogen van de generator: de generator levert de stroom die strikt noodzakelijk is voor de voeding van de aanvullende onderdelen die essentieel zijn voor de werking van de motor. De batterij mag tijdens de test niet worden opgeladen.
-
Anti-verontreinigingsvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld de volgende zijn: een uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR), een katalysator, een thermische reactor, een secundair luchttoevoersysteem en een beveiligingssysteem voor de brandstofverdamping.”
-
Als de doelsnelheid niet kan worden bereikt, moet de meting worden uitgevoerd bij de maximaal behaalde voertuigsnelheid.
-
Kies de versnelling die het dichtst bij de vereiste aantal omwentelingen per minuut zit voor het bedrijfspunt.
-
De zelfde familicriteria zijn van toepassing op de functionele boorddiagnosesystemen van bijlage XII bij Verordening (EU) nr. 44/2014.
-
Maximaal 30 % aanvaardbaar voor test van type VIII
-
Alleen voor voertuigen uitgerust met opslag voor gasvormige brandstof”;
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.