Gedelegeerde verordening 2015/1366 - Aanvulling van Verordening 1308/2013 wat betreft steun in de bijenteeltsector
8.8.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 211/3 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1366 VAN DE COMMISSIE
van 11 mei 2015
tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 56, lid 1, artikel 223, lid 2, en artikel 231, lid 1,
Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (2), en met name artikel 106, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1308/2013 is in de plaats gekomen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (3) en bevat een nieuwe regeling inzake steun aan de bijenteeltsector. Ook verleent zij de Commissie de bevoegdheid om in dit verband gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Om een vlotte functionering van de steunregeling binnen het nieuwe rechtskader te garanderen, moeten middels dergelijke handelingen bepaalde regels worden vastgesteld. Deze handelingen moeten Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie (4) vervangen. |
(2) |
In artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is bepaald dat de lidstaten een driejarig nationaal programma voor de bijenteeltsector (een „bijenteeltprogramma”) kunnen opstellen. De grondslag voor de toewijzing van de financiële bijdrage van de Unie aan de deelnemende lidstaten moet worden vastgesteld. |
(3) |
Het aantal bijenkasten in elke deelnemende lidstaat is een indicator voor de omvang van de bijenteeltsector van die lidstaten. Het aandeel van elke deelnemende lidstaat in het totale aantal bijenkasten in de Unie is een eenvoudige grondslag voor de toewijzing van de bijdrage van de Unie aan de bijenteeltprogramma's. |
(4) |
Met het oog op een correcte verdeling van de middelen van de Unie moeten de deelnemende lidstaten beschikken over een betrouwbare methode voor de vaststelling van het aantal bijenkasten op hun grondgebied. |
(5) |
Aangezien het aantal bijenkasten naargelang van het seizoen kan variëren, dient te worden bepaald in welke periode het aantal bijenkasten moet worden vastgesteld. |
(6) |
De Commissie moet weten hoeveel bijenkasten er in de lidstaten zijn, niet alleen met het oog op de toewijzing van de bijdrage van de Unie aan de bijenteeltprogramma's, maar ook om de ontwikkeling van het aantal bijenkasten in de lidstaten te volgen en zo de impact van de steunmaatregelen voor de bijenteeltsector te kunnen evalueren en de Europese burgers te kunnen voorlichten. Daarom moeten de deelnemende lidstaten het overeenkomstig deze verordening vastgestelde aantal bijenkasten jaarlijks aan de Commissie meedelen. |
(7) |
Opdat alle lidstaten een kostenefficiënt bijenteeltprogramma ten uitvoer kunnen leggen, moet een welbepaald minimumbedrag aan Uniesteun per programma worden vastgesteld. |
(8) |
Met het oog op een doeltreffend en efficiënt gebruik van de middelen van de Unie voor de bijenteelt is het noodzakelijk dat de lidstaten voorkomen dat hun bijenteeltprogramma's dubbel worden gefinancierd, enerzijds in het kader van de steun voor de bijenteeltsector op grond van artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en anderzijds in het kader van de steun voor plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5). |
(9) |
Voor de lidstaten die de euro niet hebben aangenomen, moet worden bepaald hoe de wisselkoers moet worden vastgesteld die op de financiering van de bijenteeltprogramma's van toepassing is. Het ontstaansfeit voor de toe te passen wisselkoers moet het ontstaansfeit zijn als bedoeld in artikel 34, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (6). |
(10) |
Met het oog op een soepele overgang van de maatregelen voor de bijenteelt van Verordening (EG) nr. 1234/2007 naar die welke in Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn vastgesteld, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om in hun bijenteeltprogramma's die vóór 1 januari 2014 zijn goedgekeurd, nieuwe maatregelen voor de bijenteelt op te nemen als vermeld in artikel 55, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013. |
(11) |
Het is noodzakelijk in overgangsmaatregelen te voorzien voor de toewijzing van de bijdrage van de Unie voor de bijenteeltprogramma's voor 2017-2019. Teneinde voor continuïteit met de bijenteeltprogramma's van 2014-2016 te zorgen en alle lidstaten voldoende tijd te geven om een betrouwbare methode in te voeren waarmee tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten dat klaar is om te overwinteren, wordt vastgesteld, moeten de middelen van de Unie voor de bijenteeltprogramma's voor 2017-2019 worden toegewezen op basis van het aantal bijenkasten dat de lidstaten in 2013 in hun respectieve bijenteeltprogramma's voor 2014-2016 hebben meegedeeld. |
(12) |
Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Verordening (EG) nr. 917/2004 worden ingetrokken, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijenkasten
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bijenkast” verstaan de eenheid die een honingbijenkolonie bevat die voor de productie van honing, andere producten van de bijenteelt of kweekmateriaal voor honingbijen wordt gebruikt, en alle elementen die voor het overleven van die kolonie nodig zijn.
Artikel 2
Methode voor de vaststelling van het aantal bijenkasten
De lidstaten die nationale programma's voor de bijenteeltsector als bedoeld in artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 („bijenteeltprogramma's”) indienen, beschikken over een betrouwbare methode om elk jaar tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten vast te stellen dat op hun grondgebied klaar is om te overwinteren.
Artikel 3
Kennisgeving van het aantal bijenkasten
Vanaf 2017 stellen de lidstaten die bijenteeltprogramma's indienen, de Commissie elk jaar in kennis van het aantal bijenkasten op hun grondgebied dat klaar is om te overwinteren, als vastgesteld volgens de in artikel 2 bedoelde methode.
Artikel 4
Bijdrage van de Unie voor de bijenteeltprogramma's
De bijdrage van de Unie voor de bijenteeltprogramma's wordt aan de lidstaten die een bijenteeltprogramma hebben, toegewezen in verhouding tot het gemiddelde totale aantal bijenkasten waarvan die lidstaten overeenkomstig artikel 3 hebben kennisgegeven in de loop van de twee kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan de kennisgeving aan de Commissie van het bijenteeltprogramma. De minimumbijdrage van de Unie bedraagt 25 000 EUR per bijenteeltprogramma.
Als het bedrag van de financiering van de Unie waarom een lidstaat voor zijn bijenteeltprogramma verzoekt, lager is dan de toewijzing die voortvloeit uit de eerste alinea, kan de bijdrage van de Unie voor de bijenteeltprogramma's van de andere lidstaten worden verhoogd in verhouding tot het aantal bijenkasten waarvan zij respectievelijk hebben kennisgegeven.
Artikel 5
Voorkoming van dubbele financiering
De lidstaten zien erop toe dat de bijenteeltprogramma's niet dubbel worden gefinancierd in het kader van de steun in de bijenteeltsector op grond van artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en van de steun voor plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
Artikel 6
Ontstaansfeit voor de wisselkoers
Voor de bedragen die op grond van artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 als steun in de bijenteeltsector worden betaald, is het ontstaansfeit voor de wisselkoers het ontstaansfeit als bedoeld in artikel 34, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014.
Artikel 7
Intrekking
Verordening (EG) nr. 917/2004 wordt ingetrokken.
Voor de bijenteeltprogramma's die vóór 1 januari 2014 zijn goedgekeurd, blijft Verordening (EG) nr. 917/2004 evenwel van toepassing tot het einde van de looptijd van die programma's.
Artikel 8
Overgangsmaatregelen
-
1.De lidstaten kunnen hun bijenteeltprogramma's die vóór 1 januari 2014 zijn goedgekeurd, wijzigen om daarin nieuwe maatregelen voor de bijenteelt op te nemen als vermeld in artikel 55, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
-
2.De middelen van de Unie voor de bijenteeltprogramma's voor 2017-2019 worden toegewezen op basis van het aantal bijenkasten dat de lidstaten in 2013 hebben meegedeeld in hun respectieve bijenteeltprogramma's voor 2014-2016.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 mei 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
-
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie van 29 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83).
-
Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 18).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.