Gedelegeerde verordening 2014/807 - Aanvulling van Verordening 1305/2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen

1.

Wettekst

31.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/1

 

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 807/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (1), en met name artikel 2, lid 3, artikel 14, lid 5, artikel 16, lid 5, artikel 19, lid 8, artikel 22, lid 3, artikel 28, leden 10 en 11, artikel 29, lid 6, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 4, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 10, artikel 36, lid 5, artikel 45, lid 6, artikel 47, lid 6, en artikel 89,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EU) nr. 1305/2013 bevat algemene voorschriften voor de uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) gefinancierde uniale bijstand voor plattelandsontwikkeling die de in deel twee van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) neergelegde gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen vervolledigen. Er moeten aanvullende voorschriften worden vastgesteld.

 

(2)

De lidstaten moeten specifieke voorwaarden vaststellen en toepassen met betrekking tot de toegang van jonge landbouwers tot bijstand, ingeval zij zich niet als enig bedrijfshoofd vestigen. Om een gelijke behandeling van de begunstigden te waarborgen ongeacht de rechtsvorm waarin zij zich op een landbouwbedrijf willen vestigen, moet worden bepaald dat de voorwaarden waaronder een rechtspersoon of een andere vennootschap als een „jonge landbouwer” kan worden aangemerkt, gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor een natuurlijke persoon. Er moet worden voorzien in een gratieperiode die lang genoeg is om een jonge landbouwer in de gelegenheid te stellen de nodige kwalificaties te verwerven.

 

(3)

Om ervoor te zorgen dat uit het Elfpo gefinancierde landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma’s en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven duidelijk worden omschreven en van soortgelijke acties in het kader van andere Unieregelingen worden afgebakend en tegelijk met de diversiteit van de nationale situaties rekening te houden, moeten de lidstaten de duur en inhoud van dergelijke programma’s en bezoeken in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s omschrijven. De inhoudelijke nadruk moet liggen op bepaalde terreinen die nauw verbonden zijn met de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling.

 

(4)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de kenmerken van producentengroeperingen en de soorten acties waaraan bijstand kan worden verleend in het kader van de afzetbevorderingscomponent van de maatregel inzake kwaliteitsregelingen; in dit verband moeten bepaalde voorwaarden worden gesteld die concurrentieverstoring en discriminatie van producten voorkomen, en moeten handelsmerken van bijstand worden uitgesloten.

 

(5)

De in artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde bedrijfsplannen moeten voldoende elementen bevatten om te kunnen nagaan of de doelstellingen van de geselecteerde concrete actie zijn verwezenlijkt. Met het oog op een gelijke behandeling van begunstigden in de gehele Unie en met het oog op een betere monitoring moet het productiepotentieel van het landbouwbedrijf als criterium voor de vaststelling van de in artikel 19, lid 4, van die verordening bedoelde grenzen worden gehanteerd.

 

(6)

Er moeten minimale milieueisen voor de bebossing van landbouwgrond worden vastgesteld die een niet-passende bebossing van kwetsbare habitats, waaronder gebieden met een op een hoge natuurwaarde gerichte landbouw, voorkomen en die ervoor zorgen dat met de nodige weerstand tegen klimaatverandering rekening wordt gehouden. In een aangewezen Natura 2000-gebied moet de bebossing in overeenstemming zijn met de beheersdoelstellingen voor het betrokken gebied. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan specifieke milieuvereisten in bepaalde gebieden zoals de voorkoming van bodemerosie. Er moeten strengere regels worden vastgesteld voor concrete bebossingsacties die tot de vorming van grotere bossen leiden teneinde rekening te houden met de impact van de omvang van deze concrete acties op de ecosystemen en om ervoor te zorgen dat zij in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de strategie voor groene infrastructuur (3) en de nieuwe EU-bosstrategie (4).

 

(7)

De voorwaarden die gelden voor verbintenissen inzake de extensivering van de veehouderij, het fokken van lokale rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan, en de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, moeten ervoor zorgen dat de verbintenissen zodanig worden omschreven dat zij stroken met de Unieprioriteiten voor plattelandsontwikkeling, en in het bijzonder met de noodzaak om het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, waaronder water, en de bodem en de genetische diversiteit te beschermen.

 

(8)

Gedefinieerd moet worden welke concrete acties in aanmerking kunnen komen voor bijstand voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de duurzame ontwikkeling van genetische hulpbronnen in de landbouw.

 

(9)

Om een dubbele financiering van de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken en daaraan gelijkwaardige praktijken uit te sluiten, om concurrentieverstoring onder landbouwers te vermijden en om een solide beheer van de Elfpo-middelen te waarborgen, moet worden bepaald dat de als gevolg van deze praktijken gemaakte extra kosten en gederfde inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de desbetreffende betalingen.

 

(10)

De terreinen waarop dierenwelzijnsverbintenissen op basis van hogere normen voor productiemethoden kunnen worden aangegaan, moeten worden omschreven. Daarbij moet worden vermeden dat deze dierenwelzijnsverbintenissen en de standaardlandbouwpraktijken, en in het bijzonder vaccinaties ter voorkoming van ziekten, elkaar overlappen.

 

(11)

De korte toeleveringsketens en plaatselijke markten waarvoor bijstand kan worden verleend, moeten worden gespecificeerd. Om de twee begrippen duidelijk te kunnen afbakenen, moet voor korte toeleveringsketens het aantal intermediairs als criterium worden gehanteerd, terwijl dit voor de plaatselijke markten de afstand vanaf het landbouwbedrijf in kilometers, met inachtneming van de specifieke geografische kenmerken van het betrokken gebied, moet zijn tenzij een overtuigend alternatief criterium wordt gepresenteerd. De samenwerking tussen kleine marktdeelnemers moet er nadrukkelijk op zijn gericht de algemene nadelen van de versnippering in de plattelandsgebieden te overwinnen. Daarom moet deze beperkt blijven tot micro-ondernemingen en natuurlijke personen die op het punt staan een micro-onderneming op te starten op het moment van de aanvraag van de bijstand. Met het oog op een coherente aanpak bij de tenuitvoerlegging van de samenwerkingsmaatregel mag in het kader van die maatregel alleen bijstand worden verleend voor afzetbevorderingsactiviteiten die met korte toeleveringsketens en plaatselijke markten verband houden.

 

(12)

Om ervoor te zorgen dat de in artikel 38, lid 3, onder b), en artikel 39, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde bijdragen met betrekking tot de rente op commerciële leningen die een onderling fonds heeft afgesloten, op een passend niveau wordt gehouden, moeten de minimale en de maximale looptijd van deze commerciële leningen respectievelijk een en vijf jaar bedragen.

 

(13)

Om een efficiënt gebruik van de Elfpo-middelen te waarborgen, moeten bepaalde soorten uitgaven in verband met leasecontracten, zoals de marge voor de leasinggever, de herfinancieringskosten, de overheadkosten en de verzekeringskosten, van bijstand worden uitgesloten. Om rekening te houden met het feit dat de financiële situatie en de staat van ontwikkeling van de landbouwsector van lidstaat tot lidstaat uiteenlopen, en met het oog op een solide financieel beheer van de Elfpo-middelen moeten de lidstaten worden verplicht in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s de voorwaarden te omschrijven waaronder tweedehands materieel voor bijstand in aanmerking kan komen. Overeenkomstig de Unieprioriteiten voor plattelandsontwikkeling mag alleen Elfpo-bijstand worden verleend voor investeringen in hernieuwbare energie met een hoge energie-efficiëntie en een hoog milieuprestatieniveau. Daartoe moeten de lidstaten minimumeisen op het gebied van de energie-efficiëntie vaststellen. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat aan de geldende criteria voor bio-energie wordt voldaan. Tevens dienen de lidstaten de overgang van de eerste naar de tweede generatie biobrandstoffen te ondersteunen en moeten zij de productie van geavanceerde biobrandstoffen bevorderen waarmee de broeikasgasemissies sterk worden verminderd met een gering risico op indirecte verandering in het grondgebruik en waarbij niet rechtstreeks met landbouwgrond voor de productie van voedingsmiddelen en veevoeder wordt geconcurreerd.

 

(14)

Er moeten voorwaarden worden vastgesteld voor de omzetting of aanpassing van verbintenissen in het kader van de maatregelen waarin de artikelen 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voorzien, en de situaties waarin terugbetaling van de steun niet is vereist, moeten worden omschreven. Gewaarborgd moet worden dat de omzetting of aanpassing van verbintenissen alleen mogelijk is wanneer de milieudoelstellingen van de verbintenis in stand blijven of worden aangescherpt.

 

(15)

Er moeten bepalingen worden vastgesteld voor de overgang van plattelandsontwikkelingssteun in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (6) of, in het geval van Kroatië, Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad (7), naar bijstand in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013. Aangezien een aantal overgangsbepalingen voor plattelandsontwikkeling al bij Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) is ingevoerd, moet de onderhavige verordening de voorwaarden vaststellen waaronder de uitgaven met betrekking tot de in de artikelen 52 en 63 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen subsidiabel worden in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013. Bij deze verordening moeten ook de datums voor de indiening van de ex-postevaluaties van de programma’s en de samenvatting daarvan worden aangepast om rekening te houden met de in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1310/2013 opgenomen overgangsbepalingen met betrekking tot de uitvoering van de programma’s van de programmeringsperiode 2007-2013 in 2014.

 

(16)

Omdat Verordening (EU) nr. 1305/2013 in de plaats treedt van Verordening (EG) nr. 1698/2005, moeten de bij Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie (9) vastgestelde uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden ingetrokken. Verordening (EG) nr. 1974/2006 moet derhalve worden ingetrokken.

 

(17)

Gelet op het feit dat de programmeringsperiode 2014-2020 bij de bekendmaking van de onderhavige verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie al van start is gegaan, moet de termijn voor de inwerkingtreding ervan zo veel mogelijk worden bekort. Daarom moet zij op de datum van bekendmaking ervan in werking treden en vanaf de eerste dag van de programmeringsperiode 2014-2020, namelijk 1 januari 2014, van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden vastgesteld:

 

1.

bepalingen tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft:

 

a)

jonge landbouwers;

 

b)

landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma’s en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven;

 

c)

kwaliteitsregelingen — afzetbevordering;

 

d)

ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen;

 

e)

bebossing en de aanleg van beboste gebieden;

 

f)

agromilieu en -klimaat;

 

g)

instandhouding van genetische hulpbronnen in de land- en bosbouw;

 

h)

uitsluiting van dubbele financiering;

 

i)

dierenwelzijn;

 

j)

samenwerking;

 

k)

commerciële leningen aan onderlinge fondsen;

 

l)

investeringen;

 

m)

omzetting of aanpassing van verbintenissen;

 

n)

uitgebreide of nieuwe verbintenissen;

 

2.

specifieke overgangsvoorschriften tot vaststelling van de voorwaarden waaronder steun die de Commissie in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of, in het geval van Kroatië, in het kader van Verordening (EG) nr. 1085/2006, heeft goedgekeurd, kan worden geïntegreerd in de bijstand die in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt verleend, inclusief technische bijstand in het geval van Kroatië.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN TOT AANVULLING VAN DE VOORSCHRIFTEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELINGSMAATREGELEN

Artikel 2

Jonge landbouwer

  • 1. 
    De lidstaten stellen voor een jonge landbouwer als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder n), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, die zich niet als enig bedrijfshoofd vestigt, specifieke voorwaarden voor diens toegang tot bijstand vast en passen deze toe, ongeacht de rechtsvorm van het desbetreffende bedrijf. Deze voorwaarden zijn gelijkwaardig aan die welke gelden voor een jonge landbouwer die zich als enig bedrijfshoofd vestigt. In alle gevallen behoudt een jonge landbouwer de zeggenschap over het bedrijf.
  • 2. 
    Wanneer de bijstandsaanvraag betrekking heeft op een bedrijf dat in handen van een rechtspersoon is, heeft een jonge landbouwer in de zin van artikel 2, lid 1, onder n), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen. Indien meerdere natuurlijke personen, met inbegrip van personen die geen jonge landbouwer zijn, in het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon deelnemen, moet de jonge landbouwer hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers een dergelijke daadwerkelijke, langdurige zeggenschap kunnen uitoefenen;

Indien over een rechtspersoon alleen of gezamenlijk zeggenschap wordt uitgeoefend door een andere rechtspersoon, zijn de in de eerste alinea vastgestelde eisen van toepassing op om het even welke natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over die andere rechtspersoon.

  • 3. 
    Bij de indiening van een bijstandsaanvraag in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 moet aan alle elementen van de definitie van jonge landbouwer in artikel 2, lid 1, onder n), van die verordening zijn voldaan. Voor de vervulling van de voorwaarden inzake de verwerving van vakbekwaamheid zoals gespecificeerd in het plattelandsontwikkelingsprogramma, kan evenwel een gratieperiode worden toegestaan van ten hoogste 36 maanden vanaf de datum waarop het individuele besluit tot verlening van de bijstand wordt genomen.

Artikel 3

Landbouw- en bosbouwuitwisselingsprogramma’s en bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven

De lidstaten leggen in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s de duur en de inhoud vast van de korte uitwisselingen op landbouw- en bosbouwbeheersniveau, alsmede voor bezoeken aan landbouw- en bosbouwbedrijven als bedoeld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013. Dergelijke programma’s en bezoeken staan vooral in het teken van duurzame landbouw- en bosbouwmethoden en/of -technieken, diversificatie op het landbouwbedrijf, de deelname van landbouwbedrijven aan korte toeleveringsketens, de ontwikkeling van nieuwe commerciële mogelijkheden en nieuwe technologieën en de verbetering van de veerkracht van bossen.

Artikel 4

Kwaliteitsregelingen — afzetbevordering

  • 1. 
    Producentengroeperingen die in het kader van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bijstand ontvangen, zijn entiteiten, ongeacht de rechtsvorm ervan, waarin marktdeelnemers die deelnemen aan een kwaliteitsregeling voor landbouwproducten, katoen of levensmiddelen als bedoeld in artikel 16, lid 1, van die verordening, zich verenigen voor een specifiek product dat onder een van die regelingen valt.
  • 2. 
    Soorten acties die voor bijstand in het kader van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 in aanmerking komen, hebben de volgende kenmerken:
 

a)

zij zijn bedoeld om de consumenten ertoe aan te zetten de producten te kopen die vallen onder een kwaliteitsregeling voor landbouwproducten, katoen of levensmiddelen als bedoeld in artikel 16, lid 1, van die verordening, terwijl op grond van de deelname aan die regeling bijstand in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma wordt ontvangen, en

 

b)

zij vestigen de aandacht op de met de betrokken kwaliteitsregeling samenhangende specifieke kenmerken of voordelen van de betrokken producten, met name de kwaliteit, specifieke productiemethoden, strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en milieuvriendelijkheid.

  • 3. 
    Subsidiabele acties zetten consumenten er niet toe aan een product te kopen wegens de bijzondere oorsprong ervan, behalve in het geval van producten die onder de kwaliteitsregelingen vallen die zijn ingesteld bij titel II van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (10), bij hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (11), bij hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12) en, voor wijn, bij deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13). De oorsprong van het product mag worden vermeld indien de verwijzingen naar de oorsprong ondergeschikt zijn aan de hoofdboodschap.
  • 4. 
    Er wordt geen bijstand in het kader van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 verleend voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties die op commerciële handelsmerken betrekking hebben.

Artikel 5

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

  • 1. 
    Het in artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde bedrijfsplan bevat ten minste:
 

a)

in het geval van aanloopbijstand voor jonge landbouwers:

 

i)

een beschrijving van de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf;

 

ii)

een beschrijving van de mijlpalen en streefwaarden voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf;

 

iii)

nadere informatie over de voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf vereiste acties, zoals investeringen, opleidingen en adviezen, met inbegrip van acties die gericht zijn op ecologische duurzaamheid en een efficiënt gebruik van hulpbronnnen;

 

b)

in het geval van aanloopbijstand voor niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden:

 

i)

een beschrijving van de uitgangssituatie van de persoon of kleine of micro-onderneming die bijstand aanvraagt;

 

ii)

een beschrijving van de mijlpalen en streefwaarden voor de ontwikkeling van de nieuwe activiteiten van de persoon of het landbouwbedrijf of van de kleine of micro-onderneming;

 

iii)

nadere informatie over de voor de ontwikkeling van de activiteiten van de persoon of het landbouwbedrijf of kleine of micro-onderneming vereiste acties, zoals investeringen, opleidingen en adviezen;

 

c)

in het geval van aanloopbijstand voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven:

 

i)

een beschrijving van de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf;

 

ii)

nadere informatie over de acties die de economische levensvatbaarheid ten goede kunnen komen, zoals investeringen, opleidingen en samenwerking, met inbegrip van acties die gericht zijn op ecologische duurzaamheid en efficiënt gebruik van hulpbronnen.

  • 2. 
    De lidstaten stellen de in artikel 19, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde drempels vast op basis van het productiepotentieel van het landbouwbedrijf, gemeten als „standaardopbrengst” als gedefinieerd in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie (14), of een equivalent daarvan.

Artikel 6

Bebossing en de aanleg van beboste gebieden

In het kader van de maatregel inzake de bebossing en de aanleg van beboste gebieden als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, gelden de volgende minimale milieuvereisten:

 

a)

bij de selectie van de aan te planten soorten, van de arealen en van de te gebruiken methoden worden een niet-passende bebossing van kwetsbare habitats, zoals veen- en watergebieden, en negatieve effecten op gebieden met een hoge ecologische waarde, waaronder gebieden met een op een hoge natuurwaarde gerichte landbouw, vermeden. In een uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (15) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) aangewezen Natura 2000-gebied is alleen bebossing toegestaan die met de beheersdoelstellingen voor het betrokken gebied in overeenstemming is en met de met de tenuitvoerlegging van Natura 2000 belaste nationale autoriteit is overeengekomen;

 

b)

bij de selectie van de soorten, rassen, ecotypen en herkomst van de bomen wordt rekening gehouden met de nodige weerstand tegen klimaatverandering en natuurrampen en met de biotische, pedologische en hydrologische gesteldheid van het betrokken gebied, alsook met het potentiële invasieve karakter van de soorten onder lokale omstandigheden zoals omschreven door de lidstaten. De begunstigde wordt verplicht om het bos ten minste gedurende de periode waarover de premie voor gederfde landbouwinkomsten en onderhoud wordt betaald, te beschermen en ervoor te zorgen. Deze activiteiten bestaan onder meer uit het verzorgen en, indien nodig, uitdunnen of beweiden met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het bos, het reguleren van de concurrentie met kruidachtige vegetatie en het voorkomen van een ophoping van brandgevoelig ondergroeimateriaal. De lidstaten stellen voor snelgroeiende soorten een minimum- en een maximumperiode vast voordat ze mogen worden geveld. De minimumperiode bedraagt ten minste acht jaar en de maximumperiode bedraagt ten hoogste twintig jaar;

 

c)

wanneer ervan kan worden uitgegaan dat de aanplant van meerjarige houtachtige planten vanwege moeilijke milieu- en klimaatomstandigheden, waaronder milieudegradatie, niet zal leiden tot de vorming van bosbedekking als gedefinieerd in de toepasselijke nationale wetgeving, kan de lidstaat de begunstigde toestaan om een andere houtachtige vegetatiebedekking aan te leggen en te onderhouden. De begunstigde biedt dan zorg en bescherming op het niveau dat voor bossen geldt;

 

d)

in het geval van concrete bebossingsacties die leiden tot de vorming van bossen die qua omvang boven een bepaalde, door de lidstaten vast te stellen drempel uitkomen, bestaat de concrete actie uit:

 

i)

hetzij de exclusieve aanplant van ecologisch aangepaste soorten en/of soorten die in het betrokken biogeografische gebied tegen klimaatverandering bestand zijn en waarvan niet in een effectbeoordeling is vastgesteld dat zij de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in gevaar brengen of de gezondheid van de mens nadelig beïnvloeden, of

 

ii)

hetzij een mix van drie soorten met:

 

hetzij ten minste 10 % loofbomen per gebied,

 

hetzij ten minste drie boomsoorten of -rassen, waarbij de minst voorkomende ten minste 10 % van het gebied beslaat.

Artikel 7

Agromilieu- en klimaatsteun

  • 1. 
    Verbintenissen die in het kader van de in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde agromilieu- en -klimaatmaatregel zijn aangegaan op het gebied van de extensivering van de veehouderij, voldoen ten minste aan de volgende voorwaarden:
 

a)

het volledige beweide areaal van het bedrijf wordt zo beheerd en onderhouden dat over- en onderbeweiding worden voorkomen;

 

b)

voor de bepaling van de veedichtheid wordt uitgegaan van alle op het bedrijf gehouden grazende dieren dan wel, in het geval van een verbintenis ter beperking van de uitspoeling van voedingsstoffen, van alle voor de betrokken verbintenis relevante op het bedrijf gehouden dieren.

  • 2. 
    Verbintenissen die in het kader van de in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde agromilieu- en -klimaatmaatregel zijn aangegaan op het gebied van het fokken van plaatselijke rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan en op het gebied van de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, voldoen aan de volgende eisen:
 

a)

er worden landbouwhuisdieren of plaatselijke rassen gefokt die genetisch aan een of meer traditionele productiesystemen of -omgevingen in het land zijn aangepast en voor de landbouw verloren dreigen te gaan, of

 

b)

plantaardige genetische hulpbronnen die van nature aan de plaatselijke en regionale omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd, in stand te houden.

De volgende landbouwhuisdieren komen voor bijstand in aanmerking:

 

a)

runderen;

 

b)

schapen;

 

c)

geiten;

 

d)

paardachtigen;

 

e)

varkens;

 

f)

vogels.

  • 3. 
    Van plaatselijke rassen wordt aangenomen dat zij voor de landbouw verloren dreigen te gaan, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

er is vastgesteld om hoeveel vrouwelijke fokdieren het op nationaal niveau gaat;

 

b)

dit aantal en de bedreigde status van de opgelijste rassen zijn door een naar behoren erkende relevante wetenschappelijke instantie gecertificeerd;

 

c)

een naar behoren erkende relevante technische instantie registreert het stamboek voor het betrokken ras en houdt het bij;

 

d)

de betrokken instanties beschikken over de nodige capaciteiten en kennis om de dieren van de betrokken rassen te kunnen identificeren.

De informatie waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan, wordt in het plattelandsontwikkelingsprogramma opgenomen.

  • 4. 
    Van plantaardige genetische hulpbronnen wordt aangenomen dat zij door genetische erosie worden bedreigd, indien in het plattelandsontwikkelingsprogramma voldoende bewijs van de genetische erosie is opgenomen op basis van wetenschappelijke resultaten of indicatoren betreffende de vermindering van inheemse/oorspronkelijke lokale rassen, de diversiteit van de betrokken populaties en, voor zover zulks relevant is, wijzigingen van de op plaatselijk niveau overheersende landbouwmethoden.
  • 5. 
    Activiteiten die onder de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde soort agromilieu- en -klimaatverbintenissen vallen, komen niet in aanmerking voor bijstand in het kader van artikel 28, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

Artikel 8

Instandhouding van genetische hulpbronnen in de land- en bosbouw

  • 1. 
    In dit artikel wordt verstaan onder:
  • a) 
    „instandhouding in situ” in de landbouw: de instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten of wilde rassen in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gedomesticeerde dierenrassen of gekweekte plantensoorten, in het agrarische milieu waar zij hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld;
  • b) 
    „instandhouding in situ” in de bosbouw: de instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving;
  • c) 
    „instandhouding op het landbouw- of bosbouwbedrijf”: instandhouding en ontwikkeling in situ op het niveau van het landbouw- of bosbouwbedrijf;
  • d) 
    „instandhouding ex situ”: de instandhouding van genetisch materiaal voor de land- of bosbouw buiten de natuurlijke habitat ervan;
  • e) 
    „verzameling ex situ”: een verzameling van genetisch materiaal voor de land- of bosbouw die buiten de natuurlijke habitat ervan wordt onderhouden.
  • 2. 
    Concrete acties voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw en in de bosbouw die op grond van artikel 28, lid 9, en artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voor bijstand in aanmerking komen, omvatten het volgende:
 

a)

gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding in situ en ex situ, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw en in de bosbouw, met inbegrip van de totstandbrenging van op internet gebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ in stand worden gehouden, de instandhouding op het landbouw- of bosbouwbedrijf daaronder begrepen, en van verzamelingen ex situ en databases;

 

b)

gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde organisaties in de lidstaten ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw of bosbouw in de Unie;

 

c)

begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

Artikel 9

Uitsluiting van dubbele financiering van klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken en daaraan gelijkwaardige praktijken

  • 1. 
    Bij de berekening van de betalingen in het kader van de in artikel 28, lid 6, artikel 29, lid 4, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde bijstand worden alleen de extra kosten en/of gederfde inkomsten in aanmerking genomen die het gevolg zijn van de verbintenissen die verder gaan dan de relevante praktijken die op grond van artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 verplicht zijn.
  • 2. 
    Wanneer een agromilieu- of -klimaatverbintenis in het kader van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voor praktijken als bedoeld in bijlage IX, afdeling I, punten 3 en 4, en afdeling III, punt 7, bij Verordening (EU) nr. 1307/2013, en andere aan die bijlage toegevoegde praktijken, overeenkomstig artikel 43, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt gemeld als zijnde gelijkwaardig aan een of meer van de in het kader van artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde praktijken, wordt de betaling voor de agromilieu- of -klimaatverbintenis in het kader van artikel 28, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 verlaagd met een vast bedrag dat overeenkomt met een deel van de vergroeningsbetaling in de lidstaat of regio voor elke vergroeningspraktijk zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 43, lid 12, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

Artikel 10

Dierenwelzijn

De dierenwelzijnsverbintenissen die voor bijstand in het kader van artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 in aanmerking komen, bevatten hogere normen voor productiemethoden op ten minste een van de volgende gebieden:

 

a)

water, voer en dierenverzorging in overeenstemming met de natuurlijke behoeften van de dieren;

 

b)

huisvestingsomstandigheden zoals meer beschikbare ruimte per dier, vloeroppervlakten, verrijkingsmateriaal, natuurlijk licht;

 

c)

toegang tot een buitenuitloop;

 

d)

praktijken waarmee verminking en/of castratie van dieren worden vermeden, en wanneer het in specifieke gevallen toch nodig wordt geacht een dier te verminken of te castreren, gebruik van anesthetica, analgetica en ontstekingsremmers of immunocastratie.

Artikel 11

Samenwerking

  • 1. 
    De bijstand voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens als bedoeld in artikel 35, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, heeft alleen betrekking op toeleveringsketens met niet meer dan een intermediair tussen landbouwer en consument.
  • 2. 
    De bijstand voor de vorming en ontwikkeling van plaatselijke markten als bedoeld in artikel 35, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, heeft alleen betrekking op markten waarvoor:
 

a)

in het plattelandsontwikkelingsprogramma wordt vermeld binnen welke straal in kilometers, gerekend vanuit het bedrijf van oorsprong van het product, de verwerking en verkoop aan de eindverbruiker moeten plaatsvinden, of

 

b)

in het plattelandsontwikkelingsprogramma een overtuigend alternatief criterium wordt vermeld.

  • 3. 
    In het kader van de concrete acties die op grond van artikel 35, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bijstand ontvangen, wordt onder kleine marktdeelnemer verstaan een micro-onderneming als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (17), of een natuurlijke persoon die geen economische activiteit uitoefent op het ogenblik dat hij bijstand aanvraagt.
  • 4. 
    De in artikel 35, lid 2, onder e), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten komen alleen voor bijstand in aanmerking als deze betrekking hebben op korte toeleveringsketens en plaatselijke markten die voldoen aan de specificaties van de leden 1 en 2.

Artikel 12

Commerciële leningen aan onderlinge fondsen

Wanneer de uit het onderlinge fonds als bedoeld in de artikelen 38 en 39 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 te betalen vergoeding wordt gefinancierd uit een commerciële lening, bedraagt de looptijd van de lening minimaal een jaar en maximaal vijf jaar.

Artikel 13

Investeringen

Voor de toepassing van artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 geldt het volgende:

 

a)

in het geval van leasing zijn andere kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, de met de herfinanciering gemoeide rentekosten, de overheadkosten en de verzekeringskosten, geen subsidiabele uitgaven;

 

b)

de lidstaten vermelden in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s de voorwaarden waaronder de uitgaven voor de aankoop van tweedehands materieel als subsidiabel kunnen worden beschouwd;

 

c)

de lidstaten schrijven voor dat investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruiken of produceren en waarvoor bijstand wordt verleend, aan de minimumnormen voor energie-efficiëntie moeten voldoen, wanneer dergelijke normen op nationaal niveau bestaan;

 

d)

investeringen in installaties die primair tot doel hebben elektriciteit uit biomassa te produceren, komen niet voor bijstand in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage van de warmte-energie wordt benut;

 

e)

de lidstaten stellen voor de verschillende soorten installaties drempels vast voor het maximumaandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen die voor de productie van bio-energie, met inbegrip van biobrandstoffen, worden gebruikt. De bijstand voor bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die in de wetgeving van de Unie, waaronder in artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (18), zijn vastgelegd. In dit verband moet een algemene beoordeling deel uitmaken van de strategische milieubeoordeling van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel 14

Omzetting of aanpassing van verbintenissen

  • 1. 
    De lidstaten kunnen toestaan dat een verbintenis in het kader van artikel 28, 29, 33 of 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 gedurende de looptijd ervan in een andere verbintenis wordt omgezet, mits alle navolgende voorwaarden zijn vervuld:
 

a)

de omzetting komt het milieu of het dierenwelzijn of beide in belangrijke mate ten goede;

 

b)

de bestaande verbintenis wordt aanzienlijk versterkt;

 

c)

het goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma voorziet in de betrokken verbintenissen.

Een nieuwe verbintenis wordt aangegaan voor de volledige, in de desbetreffende maatregel genoemde looptijd, ongeacht de al verstreken looptijd van de oorspronkelijke verbintenis.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen de mogelijkheid bieden om verbintenissen in het kader van de artikelen 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 gedurende de looptijd ervan aan te passen op voorwaarde dat het goedgekeurde programma voor plattelandsontwikkeling daarin voorziet en de aanpassing naar behoren is gemotiveerd in het licht van de verwezenlijking van de doelstellingen van de oorspronkelijke verbintenis.

De begunstigde voldoet aan de eisen van de aangepaste verbintenis gedurende de resterende looptijd van de oorspronkelijke verbintenis.

Aanpassingen kunnen ook de vorm aannemen van een verlenging van de looptijd van de verbintenis.

Artikel 15

Situaties waarin geen terugbetaling is vereist

  • 1. 
    Wanneer een begunstigde gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de verlening van bijstand, het areaal van zijn bedrijf vergroot, kunnen de lidstaten een regeling treffen om de verbintenis voor het resterende deel van de looptijd ervan uit te breiden tot het extra areaal of om de oorspronkelijke verbintenis van de begunstigde door een nieuwe verbintenis te vervangen. Hetzelfde geldt wanneer het areaal waarop de verbintenis betrekking heeft, binnen het bedrijf zelf wordt vergroot.
  • 2. 
    Een verbintenis kan alleen onder de volgende voorwaarden worden uitgebreid tot het extra areaal als bedoeld in lid 1:
 

a)

het is in het belang van de milieudoelstelling van de verbintenis;

 

b)

het is gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van de aard van de verbintenis, de duur van de resterende looptijd en de omvang van het extra areaal;

 

c)

het doet geen afbreuk aan de doeltreffendheid van controles op de naleving van de voorwaarden die aan de verlening van de bijstand verbonden zijn.

De oorspronkelijke duur van de verbintenis wordt aangehouden.

  • 3. 
    Een nieuwe verbintenis kan overeenkomstig lid 1 in de plaats treden van de bestaande verbintenis mits zij op het gehele areaal in kwestie betrekking heeft en de daaraan verbonden voorwaarden niet minder ver gaan dan die van de oorspronkelijke verbintenis.

Wanneer de oorspronkelijke verbintenis door een nieuwe verbintenis wordt vervangen, wordt de nieuwe verbintenis aangegaan voor de volledige, in de desbetreffende maatregel gespecificeerde looptijd, ongeacht de al verstreken looptijd van de oorspronkelijke verbintenis.

HOOFDSTUK III

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 16

Subsidiabiliteit van de uitgaven

  • 1. 
    Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen die in het kader van de in de artikelen 52 en 63 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 genoemde maatregelen in de programmeringsperiode 2007-2013 jegens begunstigden zijn aangegaan, komen voor een Elfpo-bijdrage in de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking voor betalingen verricht:
 

a)

tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015, indien de financiële toewijzing voor de betrokken maatregel uit het respectieve, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde programma al is opgebruikt;

 

b)

na 31 december 2015.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde uitgaven komen onder de volgende voorwaarden in de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking voor een Elfpo-bijdrage:
 

a)

in dergelijke uitgaven wordt voorzien in het respectieve plattelandsontwikkelingsprogramma voor de programmeringsperiode 2014-2020;

 

b)

het Elfpo-bijdragepercentage van de corresponderende maatregel in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zoals vastgesteld in bijlage I bij deze verordening, is van toepassing;

 

c)

de lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken concrete acties met een overgangskarakter duidelijk worden geïdentificeerd door middel van hun beheers- en controlesystemen.

Artikel 17

Kroatië

  • 1. 
    Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen die Kroatië in het kader van het programma voor pretoetredingssteun inzake plattelandsontwikkeling (IPARD) jegens begunstigden is aangegaan voor concrete acties in het kader van de maatregelen die in artikel 171, lid 3, onder b), en artikel 171, lid 4, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie (19) worden genoemd, komen voor een Elfpo-bijdrage in de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking voor betalingen verricht:
 

a)

tussen 1 januari 2014 en 31 december 2016, indien de financiële toewijzing voor de betrokken maatregel uit het respectieve, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 718/2007 vastgestelde programma al is opgebruikt;

 

b)

na 31 december 2016.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde uitgaven komen onder de volgende voorwaarden in de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking voor een Elfpo-bijdrage:
 

a)

in dergelijke uitgaven wordt voorzien in het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de programmeringsperiode 2014-2020;

 

b)

het Elfpo-bijdragepercentage van de corresponderende maatregel in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zoals vastgesteld in bijlage II bij deze verordening, is van toepassing;

 

c)

Kroatië zorgt ervoor dat de betrokken concrete acties met een overgangskarakter duidelijk worden geïdentificeerd door middel van zijn beheers- en controlesystemen.

  • 3. 
    Uitgaven die na 31 december 2013 zijn verricht in verband met de activiteiten die voor de afsluiting van het IPARD-programma en voor de in artikel 191 van Verordening (EG) nr. 718/2007 bedoelde evaluatie achteraf noodzakelijk zijn, komen voor Elfpo-bijstand in het kader van de technische-bijstandscomponent van het programma in de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking, mits het programma in dergelijke uitgaven voorziet.

Artikel 18

Ex-postevaluatie

  • 1. 
    Het in artikel 86, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde verslag over de ex-postevaluatie wordt uiterlijk op 31 december 2016 bij de Commissie ingediend.
  • 2. 
    De in artikel 87 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde samenvatting van de ex-postevaluaties wordt uiterlijk op 31 december 2017 voltooid.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1974/2006 wordt ingetrokken.

Zij blijft van toepassing voor concrete acties die worden uitgevoerd krachtens programma’s die de Commissie vóór 1 januari 2014 op grond van Verordening (EG) nr. 1698/2005 heeft goedgekeurd.

Artikel 20

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO

 

  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
  • (3) 
    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s inzake Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal (COM(2013) 249 final).
  • (4) 
    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s inzake een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector (COM(2013) 659 final).
  • (5) 
    Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende bepaalde overgangsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft middelen en de verdeling ervan met betrekking tot 2014, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing ervan in 2014 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 865).
  • (9) 
    Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 15).
  • Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).
  • Verordening (EU) nr. 251/2014 van 26 februari 2014 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnproducten (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).
  • Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
  • Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 3).
  • Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
  • Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
  • Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1).
 

BIJLAGE I

Tabel ter weergave van de onderlinge samenhang tussen de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en de maatregelen van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

Maatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005

Codes in de programmeringsperiode 2007-2013

Maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of Verordening (EU) nr. 1303/2013

Codes in de programmeringsperiode 2014-2020

Artikel 20, onder a), i), en artikel 21: Opleiding en voorlichting

111

Artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

1

Artikel 20, onder a), ii), en artikel 22: Vestiging van jonge landbouwers

112

Artikel 19, lid 1, onder a), i), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

6

Artikel 20, onder a), iii), en artikel 23: Vervroegde uittreding

113

/

/

Artikel 20, onder a), iv), en artikel 24: Gebruik van adviesdiensten

114

Artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

2

Artikel 20, onder a), v), en artikel 25: Oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten

115

Artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

2

Artikel 20, onder b), i), en artikel 26: Modernisering van landbouwbedrijven

121

Artikel 17, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

4

Artikel 20, onder b), ii), en artikel 27: Verbetering van de economische waarde van bossen

122

Artikel 21, lid 1, onder d), en artikel 21, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

8

Artikel 20, onder b), iii), en artikel 28: Verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

123

Artikel 17, lid 1, onder b), en artikel 21, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

4

8

Artikel 20, onder b), iv), en artikel 29: Samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés en technologieën

124

Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

16

Artikel 20, onder b), v), en artikel 30: Infrastructuur voor de ontwikkeling en aanpassing van de land- en de bosbouw

125

Artikel 17, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

4

Artikel 20, onder b), vi): Preventieve en herstelacties

126

Artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

5

Artikel 20, onder c), i), en artikel 31: Voldoen aan de normen

131

/

/

Artikel 20, onder c), ii), en artikel 32: Voedselkwaliteitsregelingen

132

Artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013

3

Artikel 20, onder c), iii), en artikel 33: Voorlichting over en afzetbevordering voor producten die onder een voedselkwaliteitsregeling vallen

133

Artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013

3

Artikel 20, onder d), i), en artikel 34: Semizelfvoorzieningsbedrijven

141

Artikel 19, lid 1, onder a), iii), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

6

Artikel 20, onder d), ii), en artikel 35: Producentengroeperingen

142

Artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

9

Artikel 36, onder a), i): Betalingen voor natuurlijke handicaps in berggebieden

211

Artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

13

Artikel 36, onder a), ii): Betalingen in andere gebieden met handicaps dan berggebieden

212

Artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

13

Artikel 36, onder a), iii), en artikel 38: Natura 2000 en betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG

213

Artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

12

Artikel 36, onder a), iv), en artikel 39: Agromilieubetalingen

214

Artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

10

11

Artikel 36, onder a), v), en artikel 40: Dierenwelzijnsbetalingen

215

Artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

14

Artikel 36, onder a), vi), en artikel 41: Niet-productieve investeringen

216

Artikel 17, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

4

Artikel 36, onder b), i), en artikel 43: Eerste bebossing van landbouwgrond

221

Artikel 21, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

8

Artikel 36, onder b), ii), en artikel 44: Eerste totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond

222

Artikel 21, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

8

Artikel 36, onder b), iii), en artikel 45: Eerste bebossing van andere dan landbouwgrond

223

Artikel 21, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

8

Artikel 36, onder b), iv), en artikel 46: Natura 2000-betalingen

224

Artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

12

Artikel 36, onder b), v), en artikel 47: Bosmilieubetalingen

225

Artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

15

Artikel 36, onder b), vi), en artikel 48: Herstel van bosbouwpotentieel en het ondernemen van preventieve acties

226

Artikel 21, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

8

Artikel 36, onder b), vii), en artikel 49: Niet-productieve investeringen

227

Artikel 21, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

8

Artikel 52, onder a), i), en artikel 53: Diversificatie van de de plattelandseconomie naar niet-agrarische activiteiten

311

Artikel 19, lid 1, onder a), ii), en artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

6

Artikel 52, onder a), ii), en artikel 54: Steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

312

Artikel 19, lid 1, onder a), ii), en artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

6

Artikel 52, onder a), iii), en artikel 55: Bevordering van toeristische activiteiten

313

Artikel 19, lid 1, onder a), ii), artikel 19, lid 1, onder b), en de artikelen 20 en 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

6

6

7

16

Artikel 52, onder b), i), en artikel 56: Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking

321

Artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

7

Artikel 52, onder b), ii) Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling

322

Artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

7

Artikel 53, onder b), iii), en artikel 57: Instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed

323

Artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

7

Artikel 52, onder c), en artikel 58: Opleiding en voorlichting

331

Artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

1

Artikel 52, onder d), en artikel 59: Verwerving van vakkundigheid, dynamisering en uitvoering

341

/

/

Artikel 63, onder a): Plaatselijke ontwikkelingsstrategieën

41 (411, 412, 413)

Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013

19

Artikel 63, onder b): Uitvoering van samenwerkingsprojecten

421

Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013

19

Artikel 63, onder c): Beheer van de plaatselijke groep, verwerving van vakkundigheid en dynamisering van het gebied

431

Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013

19

Titel IV, hoofdstuk II: Technische bijstand

511

Artikelen 51 tot en met 54 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 Technische ondersteuning en netwerkvorming

20

Artikel 19, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013: Jaarlijkse betalingen aan landbouwers die aan de regeling voor kleine landbouwers deelnemen

6

Artikel 36, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013: Oogst-, dier- en plantverzekering

17

Artikel 36, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013: Onderlinge fondsen voor ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten, plagen en milieuongevallen

17

Artikel 36, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1305/2013: Inkomensstabiliseringsinstrument

17

 

BIJLAGE II

Tabel ter weergave van de onderlinge samenhang tussen de maatregelen van Verordening (EG) nr. 718/2007 en de maatregelen van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of Verordening (EU) nr. 1303/2013

 

Maatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 718/2007

Codes in de programmeringsperiode 2007-2013

Maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of Verordening (EU) nr. 1303/2013

Codes in de programmeringsperiode 2014-2020

Artikel 171, lid 2, onder a), en artikel 174: Investeringen in landbouwbedrijven met het oog op herstructurering en aanpassing aan de communautaire normen

101

Artikel 17, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

4

Artikel 171, lid 2, onder c), en artikel 176: Investeringen in de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten met het oog op herstructurering en aanpassing aan de communautaire normen

103

Artikel 17, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

4

Artikel 171, lid 3, onder b), en artikel 178: Voorbereiding en uitvoering van lokale strategieën voor plattelandsontwikkeling

202

Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013

19

Artikel 171, lid 4, onder a), en artikel 179: Verbetering en ontwikkeling van de infrastructuur op het platteland

301

Artikel 20, lid 1, onder b) en d), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

7

Artikel 171, lid 4, onder b), en artikel 180: Diversifiëring en ontwikkeling van economische activiteiten op het platteland

302

Artikel 19, lid 1, onder a), ii), en artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013

6

Artikel 182: Technische bijstand

501

Artikelen 51 tot en met 54 van Verordening (EU) nr. 1305/2013: Technische onder-steuning en netwerk-vorming

20

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.