Uitvoeringsbesluit 2014/203 - Vaststelling van het meerjarige werkprogramma Life voor 2014-2017

1.

Wettekst

17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/1

 

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 maart 2014

betreffende de vaststelling van het meerjarige werkprogramma Life voor 2014-2017

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/203/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (Life) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (1), en met name artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Met het oog op de uitvoering van het Life-programma is het nodig een meerjarig werkprogramma voor 2014-2017 vast te stellen.

 

(2)

Teneinde een kader voor de uitvoering van de twee Life-subprogramma’s tot stand te brengen, moet het meerjarige werkprogramma voor 2014-2017 de indicatieve toewijzing van middelen aan de prioritaire gebieden en de soorten financiering specificeren, alsook de projectthema’s voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1293/2013 vastgestelde thematische prioriteiten, de technische methode voor de selectie van projecten, de criteria voor de toekenning van subsidies, en indicatieve tijdschema’s voor de oproepen tot het indienen van voorstellen.

 

(3)

Het meerjarige werkprogramma voor 2014-2017 moet ook kwalitatieve en kwantitatieve resultaten bevatten, alsook indicatoren en streefdoelen voor elk prioritair gebied en elke soort projecten overeenkomstig de prestatie-indicatoren en specifieke doelstellingen voor elk prioritair gebied, teneinde de evaluatie van de resultaten en het effect van het programma te vergemakkelijken. Op basis van ex-antebeoordelingen heeft de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1293/2013 twee innovatieve financiële instrumenten aangemerkt als passende instrumenten voor de financiering van projecten.

 

(4)

Die financiële instrumenten moeten gedurende de looptijd van het meerjarige werkprogramma worden getest om aan te tonen dat zij een aanzienlijk potentieel hebben om kapitaal van investeerders op het gebied van biodiversiteit en de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering aan te trekken, waardoor de huidige financiële belemmeringen voor de acceptatie van projecten op die gebieden zouden worden aangepakt.

 

(5)

Gezien de positieve ervaring met andere door de Europese Investeringsbank (EIB) beheerde financiële instrumenten, alsook de geografische dekking van de EIB, die het mogelijk maakt om potentiële begunstigden in de gehele Unie te bereiken, moet de tenuitvoerlegging van de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal en van het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie, die met bijdragen uit het Life-programma worden gefinancierd, aan die instelling worden toevertrouwd.

 

(6)

Met het oog op een efficiënte uitvoering van het meerjarige werkprogramma en gezien het feit dat Verordening (EU) nr. 1293/2013 met ingang van 1 januari 2014 van toepassing is, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop dit besluit wordt vastgesteld.

 

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Life-programma voor het milieu en klimaatactie, dat is opgericht bij artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1293/2013,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het meerjarige werkprogramma

Het meerjarige werkprogramma Life voor 2014-2017, zoals opgenomen in de bijlage, wordt vastgesteld.

Artikel 2

Bijdrage van de Unie aan het meerjarige werkprogramma

De maximumbijdrage aan het meerjarige werkprogramma Life voor 2014-2017 wordt vastgesteld op 1 796 242 000 EUR en wordt als volgt gebruikt voor de financiering van de desbetreffende subprogramma’s en prioritaire gebieden:

 

1.

Een totaal bedrag van 1 347 074 499 EUR voor het subprogramma Milieu, dat wordt verdeeld als volgt:

 

a)

495 845 763 EUR voor het prioritaire gebied „Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik”;

 

b)

610 068 900 EUR voor het prioritaire gebied „Natuur en biodiversiteit”;

 

c)

162 999 836 EUR voor het prioritaire gebied „Milieubeleid en -bestuur en informatie”;

 

d)

78 160 000 EUR voor daarmee verband houdende ondersteunende uitgaven.

 

2.

Een totaal bedrag van 449 167 501 EUR voor het subprogramma Klimaatactie, dat wordt verdeeld als volgt:

 

a)

193 559 591 EUR voor het prioritaire gebied „Mitigatie van de klimaatverandering”;

 

b)

190 389 591 EUR voor het prioritaire gebied „Aanpassing aan de klimaatverandering”;

 

c)

47 588 319 EUR voor het prioritaire gebied „Klimaatgovernance en informatie”;

 

d)

17 630 000 EUR voor daarmee verband houdende ondersteunende uitgaven.

Artikel 3

Financiële instrumenten

  • 1. 
    De volgende financiële instrumenten, zoals beschreven in de bijlage, ontvangen bijdragen overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1293/2013:
 

a)

het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie;

 

b)

de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal.

  • 2. 
    De tenuitvoerlegging van de bijdrage aan het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie en de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal wordt toevertrouwd aan de Europese Investeringsbank.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 19 maart 2014.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO

 

 

BIJLAGE

MEERJARIG WERKPROGRAMMA BETREFFENDE LIFE VOOR 2014-2017

  • 1. 
    INLEIDING

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (de „Life-verordening”) streeft het Life-programma de volgende algemene doelstellingen na:

 

bijdragen aan de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme en klimaatbestendige economie, aan de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en aan het tot staan brengen en ombuigen van het biodiversiteitsverlies, met inbegrip van steun voor het Natura 2000-netwerk en het tegengaan van de aantasting van ecosystemen;

 

het verbeteren van de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake milieu en klimaat, als katalysator fungeren voor milieu- en klimaatdoelstellingen en de integratie en mainstreaming van deze doelstellingen in het andere beleid van de Unie en in de praktijken van de publieke en private sector in gang zetten en bevorderen, mede door capaciteitsvergroting van deze sectoren;

 

het ondersteunen van betere milieu- en klimaatgovernance op alle niveaus, inclusief grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, ngo’s en lokale actoren, en

 

het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van het zevende milieuactieprogramma.

Het Life-programma zal worden beheerd door de diensten van de Commissie zelf of door het uitvoerend agentschap (UA) waaraan deze taak in direct beheer is gegeven. Het UA handelt binnen de grenzen van de delegatie volgens Besluit C(2013) 9414 van de Commissie en onder toezicht van de diensten van de Commissie. De algemene verantwoordelijkheid voor het programma blijft bij de Commissie. Er kunnen externe deskundigen worden aangetrokken om de diensten van de Commissie en/of het UA te ondersteunen in hun werk.

In lijn met deze algemene doelstellingen is het huidig meerjarig werkprogramma (MJWP) op grond van artikel 24, lid 1, van de Life-verordening vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling overeenkomstig de onderzoeksprocedure zoals bepaald in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1) en als bedoeld in artikel 30 van de Life-verordening.

Met toepassing van het beginsel van complementariteit met andere Europese financieringsprogramma’s opgenomen in de overwegingen 5, 11 en 13 en artikel 8 van de Life-verordening, zal de uitvoering van het MJWP door specifieke maatregelen zorgen voor samenhang en synergie en overlap met andere beleidsterreinen en financiële instrumenten van de Unie zo veel mogelijk voorkomen, in het bijzonder met het Horizon 2020-programma (2), het onderzoek- en innovatieprogramma van de Unie voor de periode 2014-2020, en met zijn werkprogramma’s (3). Dit zal voornamelijk worden bereikt aan de hand van de subsidiabiliteitscriteria voor de verschillende soorten projecten en oriëntaties in de bij de oproepen behorende richtsnoeren voor aanvragen. Dubbele financiering zal worden voorkomen door vergelijkende controle tijdens de selectiefase en door verificaties achteraf. Met name projecten die gericht zijn op onderzoek of op de totstandbrenging van grote infrastructuurvoorzieningen zijn uitgesloten van financiering via het Life-programma.

De structuur van het MJWP volgt de in artikel 24, lid 2, van de Life-verordening opgenomen structuur en behandelt de subprogramma’s Milieu en Klimaatactie alleen afzonderlijk, waar nodig.

Het MJWP omvat de periode 1 januari 2014 tot 31 december 2017.

1.1.   Het subprogramma Milieu

Het subprogramma Milieu heeft betrekking op de prioritaire gebieden Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik, Natuur en biodiversiteit, en Milieubeleid en -bestuur en informatie (artikelen 9 tot en met 12 van de Life-verordening). Elk van de prioritaire gebieden behandelt verschillende thematische prioriteiten, die in bijlage III bij de Life-verordening staan vermeld. Het huidige MJWP 2014-2017 stelt voorts projectthema’s vast, waarmee de thematische prioriteiten ten uitvoer worden gelegd.

1.2.   Het subprogramma Klimaatactie

Het subprogramma Klimaatactie biedt een nieuwe en unieke mogelijkheid ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het klimaatbeleid van de EU. Globaal draagt het bij aan de overgang naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de EU, waarbij de tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiepakket 2020 en de EU-strategie inzake de aanpassing aan de klimaatverandering strategisch zal worden ondersteund, en aan de voorbereiding van de EU op de uitdagingen tot 2030 met betrekking tot klimaatactie. Ook moet het subprogramma op alle niveaus een betere klimaatgovernance ondersteunen, inclusief grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, ngo’s en lokale actoren.

  • 2. 
    VERDELING VAN MIDDELEN TUSSEN PRIORITAIRE GEBIEDEN EN TUSSEN VERSCHILLENDE SOORTEN FINANCIERING — ARTIKEL 24, LID 2, ONDER A)

Volgens artikel 4 van de Life-verordening bedraagt de totale begroting voor het Life-programma voor de periode 2014-20203 456 655 000 EUR, waarvan 75 % is toegekend aan het subprogramma Milieu (2 592 491 250 EUR) en 25 % is toegekend aan het subprogramma Klimaatactie (864 163 750 EUR). De Life-verordening bepaalt tevens het minimumpercentage van de totale begroting dat wordt gereserveerd voor projecten (81 %, artikel 17, lid 4, van de Life-verordening) en het maximumpercentage van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties ondersteunde projecten dat kan worden toegewezen aan geïntegreerde projecten (30 %).

De projecten worden gefinancierd met behulp van subsidies voor het uitvoeren van acties of, in voorkomend geval, met behulp van financiële instrumenten (artikel 17, lid 4, van de Life-verordening). Het MJWP moet de toe te wijzen bedragen per prioritair gebied en soort financiering specificeren.

Totale toewijzing per soort financierings voor beide subprogramma’s

 

Begroting 2014-2017

Miljoen EUR

Subsidies voor het uitvoeren van acties

1 317,9

Exploitatiesubsidies

38,6

Financiële instrumenten

140,0

Overheidsopdrachten

204,0

Uitgaven voor steun (ATA)

95,8

Totaal-generaal

1 796,3

Totale toewijzing per prioritair gebied

 

Prioritaire gebieden

Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik

Natuur en biodiversiteit

Milieubeleid en -bestuur en informatie

Mitigatie van de klimaat-verandering

Aanpassing aan de klimaatverandering

Klimaat-governance en informatie

Totaal per gebied (miljoen EUR)

495,85

610,07

163,00

193,56

190,39

47,59

Subtotaal

1 700,45

Uitgaven voor steun (ATA)

95,79

Totaal-generaal

1 796,3

De toewijzingen per prioritair gebied en soort financiering zijn indicatief. Voor subsidies voor het uitvoeren van acties is de definitieve toewijzing afhankelijk van het werkelijke aantal subsidiabele projectvoorstellen op elk prioritair gebied. De toewijzing van begrotingsmiddelen voor en tussen financiële instrumenten kunnen in de loop van het Life-programma worden aangepast op grond van het werkelijke gebruik. Binnen de door de Life-verordening vastgestelde drempelwaarden mogen herverdelingen tussen prioritaire gebieden niet boven de 5 % van de totale toewijzing voor het desbetreffende prioritaire gebied uitkomen.

2.1.   Het subprogramma Milieu

Voor de duur van het huidige MJWP is een budget van 1 347 miljoen EUR toegewezen aan het subprogramma Milieu.

Ten minste 55 % van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor acties ondersteunde projecten, wordt toegekend aan projecten ter ondersteuning van natuur- en biodiversiteitsbehoud, met inbegrip van daarmee in verband staande informatie en governance (artikel 9, lid 3, van de Life-verordening), technische bijstand en voorbereidende projecten. De rest van het aan projecten toegewezen budget wordt toegewezen aan projecten in het kader van het prioritaire gebied Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van daarmee in verband staande informatie en governance, technische bijstand en voorbereidende projecten.

De toewijzing per prioritair gebied is indicatief en afhankelijk van het werkelijk aantal voorstellen voor subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van elk prioritair gebied, evenals de daaraan gerelateerde marktintroductie onder elk financieel instrument.

Toewijzing per soort financiering in het kader van het subprogramma Milieu

 

Begroting 2014-2017

Miljoen EUR

Subsidies voor het uitvoeren van acties (4)

 

Projecten inzake capaciteitsopbouw

11,25

Projecten voor technische bijstand

2,9

Overige subsidies voor het uitvoeren van acties (5)

1 053,8

Financieel instrument (6)

 

Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) (7)

30,0

Exploitatiesubsidies

30,0

Overheidsopdrachten

141,0

Uitgaven voor steun (ATA)

78,2

Totaal-generaal

1 347,1

2.2.   Het subprogramma Klimaatactie

Binnen dit meerjarige werkprogramma is de begroting voor het subprogramma Klimaatactie vastgesteld op 449,2 miljoen EUR. De toewijzing aan prioritaire gebieden is indicatief en afhankelijk van het werkelijk aantal voorstellen voor subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van elk prioritair gebied, evenals de daaraan gerelateerde marktintroductie onder elk financieel instrument.

Toewijzing per soort financiering in het kader van het subprogramma Klimaatactie

 

Begroting 2014-2017

Miljoen EUR

Subsidies voor het uitvoeren van acties (8)

 

Projecten inzake capaciteitsopbouw — Subsidies voor het uitvoeren van acties

3,75

Projecten voor technische bijstand — Subsidies voor het uitvoeren van acties

2,4

Overige subsidies voor het uitvoeren van acties

243,81

Financiële instrumenten (9)

 

Instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie

(PF4eE)

Financieel instrument

80,0

   

Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal

(NCFF)

Financieel instrument

30,0

Exploitatiesubsidies

8,6

Overheidsopdrachten

63,0

Uitgaven voor steun (ATA)

17,6

Totaal-generaal

449,2

  • 3. 
    PROJECTTHEMA’S VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN DE IN BIJLAGE III BESCHREVEN THEMATISCHE PRIORITEITEN VOOR HET SUBPROGRAMMA MILIEU (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER B), VAN DE LIFE-VERORDENING)

Overeenkomstig overweging 36 van de Life-verordening bevat het MJWP een niet-exhaustieve lijst van projectthema’s voor de tenuitvoerlegging van de thematische prioriteiten, waarbij de inspanningen zijn gericht op concrete prioriteiten en actiegebieden van het milieubeleid in het kader van het subprogramma Milieu. Door deze lijst voor de duur van het MJWP vast te leggen wordt gezorgd voor de flexibiliteit die nodig is voor de verwezenlijking van de streefdoelen en doelstellingen van het Life-programma, en voor de stabiliteit die potentiële aanvragers nodig hebben voor het plannen, opstellen en indienen van voorstellen. Overeenkomstig overweging 22 van de Life-verordening moet de Commissie bij de beoordeling van de toegevoegde waarde van projecten in het kader van het subprogramma Milieu voor de Unie in het bijzonder letten op hun bijdrage aan de thematische prioriteiten die via de projectthema’s ten uitvoer worden gelegd. Derhalve vormen de projectthema’s een hulpmiddel om een bonus toe te kennen aan projecten die betrekking hebben op strategisch belangrijke beleidsterreinen met een hoge meerwaarde voor de Unie, terwijl het werkprogramma blijft openstaan voor degelijke voorstellen op andere gebieden en voor de integratie van nieuwe ideeën als antwoord op nieuwe uitdagingen.

De projectthema’s gelden niet voor projectsoorten die door hun aard en/of door een gedetailleerde beschrijving van hun specifieke inhoud in de verordening en het MJWP beperkt zijn tot specifieke thema’s (zoals projecten inzake capaciteitsopbouw en voor technische bijstand, voorbereidende, geïntegreerde en andere projecten die op ad-hocbasis gedetailleerd worden omschreven).

De medewetgevers hebben besloten dat ten minste 55 % van de middelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties ondersteunde projecten, bestemd zijn voor projecten ter ondersteuning van natuur- en biodiversiteitsbehoud, met een duidelijke nadruk op Natura 2000, waarbij de specifieke urgentie wordt erkend om te zorgen voor adequate financiering van het netwerk, alsook de wettelijke verplichting tot medefinanciering als bepaald in artikel 8 van de habitatrichtlijn. Deze verhoogde toewijzing beperkt, in vergelijking met de Life+-verordening, het beschikbare budget voor projecten in andere thematische prioriteiten onder het subprogramma Milieu en vormt derhalve een reden te meer om gerichter gebruik te maken van de middelen op deze gebieden.

Financiering van projecten over thema’s die niet in deze lijst staan is overigens niet uitgesloten. Hoogwaardige projecten die aan de toepasselijke subsidiabiliteits- en selectiecriteria voldoen, kunnen ook worden gefinancierd.

3.1.   Prioritair gebied Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik

Op grond van artikel 10, onder a), van de Life-verordening moeten de met dit prioritaire gebied overeenkomende projectthema’s en de aanverwante thematische prioriteiten in bijlage III bij de Life-verordening de volgende specifieke doelstelling nastreven: „het ontwikkelen, testen en demonstreren van beleids- of beheerbenaderingen, beste praktijken en oplossingen, met inbegrip van de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve technologieën, voor milieu-uitdagingen die geschikt zijn voor herhaling, overdracht of mainstreaming, ook met betrekking tot de koppeling tussen milieu en gezondheid en ter ondersteuning van beleid en wetgeving inzake efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa”. Alle projecten in het kader van dit prioritaire gebied moeten daarom of proef- of demonstratieprojecten zijn in de zin van artikel 18, onder a) en b), van de Life-verordening, maar mogen niet op onderzoek zijn gericht. Met betrekking tot demonstratieprojecten in het kader van dit prioritaire gebied die onder een van de hieronder vermelde projectthema’s vallen, moet prioriteit worden gegeven aan projecten die acties, methoden of benaderingen in praktijk brengen, testen, evalueren en verspreiden die nieuw of onbekend zijn binnen de Unie.

 

Life-verordening bijlage III

 

a)

Thematische prioriteiten voor water, met inbegrip van het mariene milieu: activiteiten voor de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen voor water, vastgelegd in het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en het zevende milieuactieprogramma, in het bijzonder:

 

i)

geïntegreerde benaderingen voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad  (10);

 

ii)

activiteiten voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad  (11);

 

iii)

activiteiten voor de tenuitvoerlegging van het programma van maatregelen van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad  (12) met het oog op de bewerkstelliging van een goede milieutoestand van mariene wateren;

 

iv)

activiteiten om een veilig en efficiënt gebruik van waterreserves te waarborgen, het kwantitatieve waterbeheer te verbeteren, een hoog niveau van waterkwaliteit te behouden en misbruik en aantasting van waterreserves te voorkomen.

De aanpak van het beheer van waterkwaliteit, overstromingen en droogte op een kostenefficiënte manier is een grote uitdaging voor de EU. Inspelen op de uitdagingen en mogelijkheden binnen de watersector vereist een holistische aanpak door een aantal actoren. In lijn met de tenuitvoerlegging van de Kaderrichtlijn water, de richtlijn inzake overstromingen en de prioriteiten van het Europees innovatiepartnerschap inzake water, moeten projecten gericht zijn op het ontwikkelen en voornamelijk het uitvoeren van acties waardoor lidstaten op een werkelijk geïntegreerd waterbeheer kunnen overstappen, waarbij ecosysteemgerichte benaderingen worden bevorderd waar dit relevant is. In het kader van acties gericht op de tenuitvoerlegging van de Kaderrichtlijn mariene strategie moet bijzondere nadruk worden gelegd op opkomende belastende en beïnvloedende factoren, en moet daarnaast een beter geïntegreerd beheer van kustgebieden en maritieme ruimtelijke ordening worden gestimuleerd. Binnen de watersector komen de technologieën en processen die worden gebruikt om de voorziening van waterdiensten te waarborgen (productie van drinkwater of afvalwaterbehandeling) volledig tot ontwikkeling. Overeenkomstig de prioritaire gebieden van het Europees innovatiepartnerschap inzake water is de huidige uitdaging tweeledig: i) zorgen voor een correcte tenuitvoerlegging op een wijze die leidt tot kostenefficiënte, hulpbronnenefficiënte en wettelijk conforme resultaten, en ii) zorgen dat opkomende vraagstukken op dit gebied aangepakt kunnen worden.

Daarom genieten de volgende projecten prioriteit:

Water, overstromingen en droogte — bijlage III, punt A, onder a), i) en ii)

 

1.

Het plannen en vaststellen van op natuurlijke processen gebaseerde waterretentiemaatregelen in stedelijke en landelijke gebieden waardoor de infiltratie en opslag van water worden verbeterd en verontreinigende stoffen door middel van natuurlijke, of zo natuurlijk mogelijke, processen worden verwijderd en waardoor wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn en aan droogtebeheer in waterarme gebieden.

 

2.

Projecten ter bevordering van het risicobeheer inzake overstromingen en droogte door middel van a) het voorkomen van extreme gebeurtenissen en beschermingshulpmiddelen ter ondersteuning van het beleid, de ruimtelijke ordening en beheer in noodsituaties en b) geïntegreerde benaderingen voor risicobeoordeling en -beheer op basis van veerkracht en sociale kwetsbaarheid, waarbij wordt gezorgd voor sociale aanvaarding.

 

3.

Projecten ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water door de aanpak van hydromorfologische belastingen die zijn geconstateerd in stroomgebiedbeheersplannen en voortvloeien uit grondgebruik of gebruik in rivieren.

 

4.

Projecten betreffende geïntegreerd beheer van nutriënten en organische vervuiling van menselijke of agrarische oorsprong, op een wijze die de maatregelen verduidelijkt die nodig zijn op stroom- of riviergebiedschaal, zodat kan worden voldaan aan de eisen van de Kaderrichtlijn water en de Kaderrichtlijn mariene strategie, met inbegrip van de eisen van de richtlijn stedelijk afvalwater, de nitratenrichtlijn, de zwemwaterrichtlijn en de grondwaterrichtlijn.

 

5.

Projecten ter bestrijding van de gevolgen vanchemische verontreinigende stoffen op het watermilieu en die gericht zijn op het terugdringen van emissies van prioritaire stoffen bij de bron door het gebruik van passende substituten of alternatieve technologieën.

 

6.

Projecten die de morfologie van rivieren, meren, estuaria en kust herstellen en/of daarmee verbonden habitats opnieuw creëren, met inbegrip van uiterwaarden en moerassen, zodat de doelstellingen voor de Kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn kunnen worden verwezenlijkt.

 

7.

Projecten die waterbesparende maatregelen ten uitvoer leggen om de kwantitatieve en kwalitatieve druk op waterlichamen in een stroomgebied met waterschaarste op basis van hydro-economische modellen te verminderen.

Mariene en kustgebieden — bijlage III, punt A, onder a), iii)

 

1.

Projecten ter ontwikkeling van instrumenten, technologieën en praktijken om te zorgen voor duurzaamheid van de economische activiteiten met betrekking tot het mariene milieu, in voorkomend geval inclusief het verminderen van de druk van de economische activiteiten op het mariene milieu, en om een duurzaam gebruik van mariene hulpbronnen te integreren in de maritieme economische sectoren met een focus op onderwaterlawaai, fysieke verstoring van de zeebodem en de gevolgen van diepzeemijnbouw en aquacultuur. Naar verwachting omvatten de projecten eveneens de ontwikkeling van beheerplannen ter vermindering van de milieueffecten van economische activiteiten.

 

2.

Projecten gericht op het voorkomen en verminderen van zwerfvuil op zee of microbiële contaminanten, die bij de bron worden aangepakt.

 

3.

Projecten die de synergie tussen een geïntegreerd beheer van kustgebieden en maritieme ruimtelijke ordening bevorderen, de toegevoegde waarde van een gecoördineerd geïntegreerd beheer van kustgebieden en maritieme ruimtelijke ordening in een nieuwe mariene context aantonen, de praktische tenuitvoerlegging van zeebekkenstrategieën, inclusief de tenuitvoerlegging van relevante EU-wetgeving, ondersteunen, of het geïntegreerde kustbeheer en maritieme ruimtelijke ordening koppelen aan de procedures voor het ontwerp en beheer van beschermde mariene zones of Natura 2000-gebieden.

Waterindustrie — bijlage III, punt A, onder a), iv)

 

1.

Projecten gericht op de ontwikkeling van technologieën voor drinkwater en zuiveringssystemen van stedelijk afvalwater, door het gebruik van hulpbronnenefficiënte processen voor de levering van waterdiensten (zoals processen die gericht zijn op het beperken van het energieverbruik voor de behandeling en het beheer van water, en van waterverliezen) en procedures en controleprocessen ter plaatse om emissies van opkomende verontreinigende stoffen en ziekteverwekkers als onderdeel van het afvalwater van zuiveringssystemen te verminderen of te elimineren.

 

2.

Projecten die instrumenten ten uitvoer leggen (bijvoorbeeld planning, decentrale systemen, risicogebaseerde benaderingen) om te zorgen voor een efficiënte levering van waterdiensten die voldoen aan de drinkwaterrichtlijn en de richtlijn stedelijk afvalwater in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid.

 

3.

Projecten gericht op meer efficiënte en effectieve innovatieve oplossingen en/of zuiveringsopties met betrekking tot gerecycleerd/teruggewonnen water, die het volgende ontwikkelen en demonstreren:

 

innovatieve concepten voor (alternatieve) watervoorziening, de zuivering van afvalwater, het hergebruik en de recycling van hulpbronnen;

 

methoden voor bronbeheer en kostenefficiënte technologieën ter plaatse voor emissies van opkomende verontreinigende stoffen en ziekteverwekkers in het afvalwaterzuiveringssysteem;

 

innovatiecentra voor waterzuivering in gebieden waar het momenteel ontbreekt aan een goede riolering en zuiverings- en sanitaire voorzieningen, waarbij slimme technologieën en decentrale systemen worden toegepast met een focus op alternatieve waterbronnen;

 

systematische benaderingen om verlies van water, energie en hulpbronnen tijdens de industriële productie en in de water- en afvalwaterinfrastructuur te voorkomen.

 

Life-verordening bijlage III

 

b)

Thematische prioriteiten voor afval: activiteiten voor de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen voor afval, vastgelegd in het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en het zevende milieuactieprogramma, in het bijzonder:

 

i)

geïntegreerde benaderingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van afvalplannen en -programma’s;

 

ii)

activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van afvalwetgeving van de Unie, met bijzondere aandacht voor de eerste stappen in de afvalhiërarchie van de Unie (preventie, hergebruik en recycling);

 

iii)

activiteiten met betrekking tot een efficiënt gebruik van hulpbronnen en de risico’s van producten gedurende hun levenscyclus, consumptiepatronen en de „dematerialisatie” van de economie.

Met betrekking tot afval zijn het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en het zevende milieuactieprogramma erop gericht om voor 2020 de volgende doelstellingen te bereiken:

 

het geproduceerde afval terugdringen;

 

recycling en hergebruik maximaliseren;

 

verbranding beperken tot niet-recycleerbare materialen, en

 

het storten van afval beperken tot niet-recycleerbare en niet nuttig toe te passen afvalstoffen.

Daarom genieten de volgende projecten prioriteit:

Tenuitvoerlegging van de afvalstoffenwetgeving — bijlage III, punt A, onder b), i) en ii)

 

1.

Projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve methoden, technologieën en acties die voornamelijk bij de afvalbron worden ingezet voor afvalpreventie, hergebruik en gescheiden inzameling van huishoudelijk afval.

 

2.

Projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve methoden, technologieën en acties die voornamelijk bij de afvalbron worden ingezet voor de preventie, voorbereiding voor hergebruik/hergebruik, recycling en gescheiden inzameling van de volgende afvalstromen:

 

afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, batterijen en accu’s, autowrakken, verpakkingen, bouw-, sloop- en medisch afval;

 

bioafval, met inbegrip van voedselafval in de hele voedselketen.

 

3.

Geïntegreerde projecten voor kunststofbeheer die zijn opgezet ter bevordering van de recycleerbaarheid, de sortering en hoogwaardige recycling, milieubewust ontwerpen, het beheer van niet voor verpakkingsdoeleinden gebruikte kunststoffen, de preventie van kunststofvoorwerpen voor eenmalig gebruik, of de vermindering en sanering van zwerfafval;

 

4.

Projecten die zijn opgezet om het beheer van gevaarlijk huishoudelijk afval te verbeteren.

Efficiënt afval- en hulpbronnengebruik — bijlage III, punt A, onder b), iii)

Projecten die het gebruik van economische instrumenten op lokaal, regionaal of nationaal niveau ten uitvoer leggen, ter ondersteuning van het afvalbeheer en het beleid inzake efficiënt hulpbronnengebruik.

 

Life-verordening bijlage III

 

c)

Thematische prioriteiten voor een efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van bodem en bossen, en een groene kringloopeconomie: activiteiten voor de tenuitvoerlegging van het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en het zevende milieuactieprogramma die niet vallen onder andere thematische prioriteiten bedoeld in deze bijlage, in het bijzonder:

 

i)

activiteiten met betrekking tot industriële symbiose en overdracht van kennis, en de ontwikkeling van nieuwe modellen voor de overgang naar een groene kringloopeconomie;

 

ii)

activiteiten met betrekking tot de thematische strategie voor de bodem (mededeling van de Commissie van 22 september 2006 getiteld: „Thematische strategie voor bodembescherming”) met bijzondere aandacht voor mitigatie en compensatie van bodemafdekking, en voor een verbetering van het bodemgebruik;

 

iii)

activiteiten met betrekking tot bosbewakings- en informatiesystemen, en ter preventie van bosbranden.

Projecten in het kader van de thematische prioriteiten voor een efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van bodem en bossen, en een groene kringloopeconomie is gericht op de tenuitvoerlegging van het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa, de thematische strategie inzake bodembescherming en de nieuwe EU-strategie inzake bosbouw. Met betrekking tot industriële symbiose, overdracht van kennis en de overgang naar een groene kringloopeconomie moet bijzondere aandacht worden besteed aan hulpbronnenefficiënte, milieuvriendelijke prestaties van ondernemingen, met inbegrip van de waardeketens, en aan de harmonisatie van de methode voor het meten van hun ecologische voetafdruk. Met betrekking tot bodembescherming is er behoefte aan een verbeterd bodembeheer en, in het bijzonder, aan het beperken en mitigeren van bodemafdekking. Er zijn de afgelopen jaren grote vorderingen geboekt met betrekking tot bewakings- en informatiesystemen voor bossen en de preventie van bosbranden, maar de nieuwe EU-strategie inzake bosbouw moet ten uitvoer worden gelegd en het Europese bosbrandinformatiesysteem (EFFIS) (13) moet verder worden ontwikkeld.

Daarom genieten de volgende projecten prioriteit:

Efficiënt hulpbronnengebruik en een groene kringloopeconomie — bijlage III, punt A, onder c), i)

 

1.

Projecten die het concept van de groene kringloopeconomie ten uitvoer leggen door middel van acties die de gehele waardeketen bestrijken, of zorgen voor het gebruik van secundaire grondstoffen/schroot/afval in andere sectoren of waardeketens (ecologisch ontwerp, getrapt gebruik van materialen, reparatie, verwerking, hergebruik, recycling, nieuwe ondernemingsconcepten met het oog op de kringloop, en innovatieve terugname- en inzamelingssystemen).

 

2.

Projecten die nieuwe bedrijfsmodellen voor een efficiënt hulpbronnengebruik invoeren, met inbegrip van het opstellen van hulpbronnenefficiënte praktijken in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), toegespitst op het milieu-effect, duurzaamheid, hergebruik, reparatie en recycling van hun producten en processen — met inbegrip van het delen of leasen van producten in plaats van ze te verkopen. Hierbij dient een van de industriële sectoren betrokken te zijn die als prioriteit wordt beschouwd in het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa; het nieuwe bedrijfsmodel moet leiden tot een vermindering van het materiaal- en/of energie- en waterverbruik.

 

3.

Projecten ter bevordering van de tenuitvoerlegging van de Europese methodiek voor de ecologische voetafdruk  (14) door de communicatie met consumenten en belanghebbenden, de beschikbaarheid van gegevens, kwaliteit en traceerbaarheid in de volledige waardeketen, vereenvoudiging van de berekening, en verificatie.

 

4.

Projecten die stimulansen met betrekking tot regelgeving, financiële vergoeding of naamsbekendheid koppelen aan milieuprestaties door gebruik te maken van EMAS of andere robuuste, betrouwbare (dat wil zeggen door een derde partij geverifieerde) milieubeheersystemen van de Unie.

 

5.

Projecten ter bevordering van groene overheidsopdrachten door de ontwikkeling, in samenwerking met bedrijven, en de toepassing van gemeenschappelijke aanbestedingseisen van overheidsdiensten met gelijkaardige inkoopbehoeften (waaronder raadpleging van de markt en werkelijke aanbestedingsactiviteiten) en van methoden waardoor aanbesteders op eenvoudige en betrouwbare wijze de groene eisen kunnen verifiëren, en de toepassing van deze methoden.

Bodem — bijlage III, punt A, onder c), ii)

 

1.

Projecten die op regionaal, provinciaal of gemeentelijk niveau leiden tot de beperking of mitigatie van bodemafdekking of innovatieve methoden inhouden ter compensatie ervan, in lijn met de richtsnoeren inzake bodemafdekking (SWD(2012) 101 final/2) (15), met name projecten waarbij een heroverweging van de planning en budgettaire aanpak plaatsvindt met het oog op het bereiken van regionale of gemeentelijke ontwikkeling zonder verder gebruik van grond of bodemafdekking.

 

2.

Projecten die ontwikkeld zijn om op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau een beter bodembeheer te bereiken (vermindering van erosie, behoud van organisch materiaal in de bodem, verdichting en verontreiniging vermijden, behoud/herstel van koolstofrijke bodem, enz.). De gebruikte methoden kunnen bewakingsinstrumenten en -praktijken of de verbetering van administratieve en juridische kaders omvatten. Van bijzonder belang zijn de projecten die kostenefficiënte oplossingen bieden en een verbetering zijn ten opzichte van bestaande instrumenten of methoden, of die bodemfuncties als onderdeel van het bredere ecosysteem ondersteunen, zoals waterretentie.

 

3.

Projecten die kostenefficiënte ondersteuningsinstrumenten en -regelingen ontwikkelen en uitvoeren voor de inventarisatie van verontreinigde locaties op regionaal of nationaal niveau.

Bossen — bijlage III, punt A, onder c), iii)

Projecten onder deze rubriek kunnen uitsluitend prioriteit krijgen als ze erin voorzien dat alle aan bossen gerelateerde kwantitatieve en kwalitatieve gegevens die uit de projecten voortvloeien worden opgenomen in het Europees datacentrum voor de bossen (EFDAC) en later in het Europees informatiesysteem voor bossen (FISE) van de Europese Commissie.

 

1.

Projecten die bijdragen aan het verkrijgen van volledig geharmoniseerde informatie uit gegevens die verzameld zijn door de Nationale bosinventarissen (NFI’s) en/of andere informatienetwerken voor bossen, en die geavanceerde methoden ten uitvoer leggen voor het demonstreren van duurzaam bosbeheer op regionaal, nationaal of supranationaal niveau volgens overeengekomen („Forest Europe”  (16)) criteria en indicatoren (zoals de gezondheid en levensvatbaarheid van bossen, ecosysteemdiensten voor bossen, bossen en sociaaleconomische functies met betrekking tot de bio-economie van de EU en bossen in een veranderend klimaat) in lijn met de doelstellingen van de nieuwe EU-strategie inzake bosbouw (17) en de EU-strategie inzake biodiversiteit 2020 (18).

 

2.

Projecten die voortbouwen op de informatie die uit nationale/regionale informatienetwerken voor bossen is verzameld en die nieuwe methoden voor het verzamelen en rapporteren van criteria en indicatoren voor een duurzaam bosbeheer  (19) op nationaal of regionaal niveau ten uitvoer leggen, volgens de EER-indeling van Europese bossoorten (20) in 14 categorieën zoals gerapporteerd aan „Forest Europe”. Deze projecten moeten specifieke demonstratieve acties omvatten waaruit blijkt op welke wijze de informatie en nieuwe methoden gebruikt kunnen worden om de bescherming van bosecosystemen te verbeteren.

 

3.

Projecten die bijdragen aan de versterking van het Europese bosbrandinformatiesysteem (EFFIS). Deze projecten moeten specifieke demonstratieve acties omvatten waaruit blijkt op welke wijze de informatie en nieuwe methoden toegepast kunnen worden om de doelstellingen in de EU-strategie inzake biodiversiteit 2020 te behalen voor wat betreft het beheer van bossen en bosecosystemen.

 

4.

Projecten die gebruikmaken van nieuwe informatie over bossen om hun weerbaarheid te verhogen tegen bedreigingen die voortkomen uit veranderingen in de populatie in verband met verstedelijking, braaklegging of verlies van traditionele vaardigheden met betrekking tot grondbeheer.

 

Life-verordening bijlage III

 

d)

Thematische prioriteiten voor Milieu en gezondheid, met inbegrip van chemicaliën en geluidsemissies: ondersteunende activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de in het zevende milieuactieprogramma opgenomen specifieke doelstellingen voor milieu en gezondheid, in het bijzonder:

 

i)

ondersteunende activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad  (21) (REACH) en Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad  (22) (biocidenverordening) met het oog op een veiliger, duurzamer of zuiniger gebruik van chemicaliën (inclusief nanomaterialen);

 

ii)

ondersteunende activiteiten om de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad  (23) (geluidsemissierichtlijn) te vergemakkelijken, teneinde geluidsniveaus te bewerkstelligen die geen aanzienlijke schadelijke gevolgen en risico’s met zich brengen voor de menselijke gezondheid;

 

iii)

ondersteunende activiteiten ter voorkoming van zware ongevallen, en met name ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad  (24) (Seveso III-richtlijn).

Met betrekking tot milieu en gezondheid moeten nieuwe methoden worden onderzocht om de effecten van chemicaliën, geluidshinder en industriële ongevallen op het milieu en de menselijke gezondheid te verminderen.

Daarom genieten de volgende projecten prioriteit:

Chemicaliën — bijlage III, punt A, onder d), i)

 

1.

Projecten die de gevolgen van chemicaliën (waaronder nanomaterialen en biociden) op het milieu of de menselijke gezondheid verkleinen, door een veiliger of duurzamer gebruik van chemicaliën of door het minimaliseren van blootstelling aan giftige chemicaliën in producten of in het milieu door deze te vervangen door veiligere stoffen of niet-chemische oplossingen.

 

2.

Projecten die het gebruik van chemische bewakingsgegevens (zoals milieubewaking, menselijke biomonitoring, productbewaking, binnenluchtbewaking) bij de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu verbeteren door chemische bewakingsgegevens beschikbaar, toegankelijk, vergelijkbaar en interoperabel te maken, waardoor ze gekoppeld kunnen worden aan het toezicht op de gezondheid van mens en milieu en de blootstelling aan chemische mengsels via verschillende routes van blootstelling beoordeeld kan worden.

Geluidsemissies — bijlage III, punt A, onder d), ii)

In deze rubriek zal prioriteit worden gegeven aan projecten in stedelijke gebieden die de situatie voor een zo groot mogelijk aantal personen verbeteren.

 

1.

Projecten gericht op de invoering van permanente regelingen inzake lage-geluidsemissiezones (LEZ) in stedelijke gebieden, door alleen elektrisch aangedreven voertuigen toe te staan of andere, vergelijkbaar doeltreffende benaderingen voor lage-geluidsemissiezones te hanteren.

 

2.

Projecten in dichtbevolkte stedelijke gebieden, gericht op het verminderen van geluidsoverlast van wegen en andere vervoersinfrastructuur door gebruik te maken van geluidsarme oppervlakken met levenscycluskosten die vergelijkbaar zijn met die van standaardoppervlakken, terwijl ze tegelijkertijd een aanzienlijke geluidsreductie bewerkstelligen.

Industriële ongevallen — bijlage III, punt A, onder e), iii)

Projecten gericht op het vergemakkelijken van de tenuitvoerlegging van de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU) betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken door de ontwikkeling van methodologische hulpmiddelen voor het in kaart brengen van risico’s, waaronder milieurisico’s, en voor de aanpak van domino-effecten.

 

Life-verordening bijlage III

 

e)

Thematische prioriteiten voor luchtkwaliteit en emissies, met inbegrip van het stedelijk milieu: ondersteunende activiteiten voor de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen voor lucht en emissies, vastgelegd in het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en het zevende milieuactieprogramma, in het bijzonder:

 

i)

geïntegreerde benaderingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van wetgeving inzake luchtkwaliteit;

 

ii)

ondersteunende activiteiten om de naleving van de normen van de Unie inzake luchtkwaliteit en hiermee samenhangende emissies in de lucht te vergemakkelijken, met inbegrip van Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad  (25) (richtlijn inzake nationale emissieplafonds);

 

iii)

ondersteunende activiteiten met betrekking tot de betere tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EG van het Europees Parlement en de Raad  (26) (richtlijn inzake industriële emissies) met bijzondere aandacht voor de verbetering van de definitie en het uitvoeringsproces van beste beschikbare technologie, waarbij eenvoudige openbare toegang tot informatie wordt gewaarborgd en de bijdrage van de richtlijn inzake industriële emissies aan innovatie wordt vergroot.

De thematische prioriteit „luchtkwaliteit en emissies, met inbegrip van het stedelijk milieu” richt zich op de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake luchtkwaliteit en een alomvattende benadering van de stedelijke milieuproblematiek. Luchtverontreiniging is nog altijd het meest ernstige milieuprobleem dat tot gezondheidsproblemen leidt in Europa, met een sterftecijfer dat tien keer zo hoog ligt als dat van verkeersongevallen. Luchtverontreiniging heeft ook een aanzienlijke impact op ecosystemen (zo heeft 70 % van de Natura 2000-gebieden van de EU last van eutrofiëring als gevolg van luchtverontreiniging). Luchtverontreiniging moet in lijn met de komende EU-strategie inzake luchtkwaliteit voor de periode tot 2030 worden aangepakt.

De richtlijn industriële emissies is een belangrijk instrument voor de preventie en bestrijding van verontreiniging van grote puntbronnen. Door ervaringen met de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake industriële emissies (en zijn voorganger IPPC) konden er aanvullende behoeften worden vastgesteld op het gebied van openbare informatie en de invoering van technieken in opkomst.

Daarom genieten de volgende projecten prioriteit:

Wetgeving inzake luchtkwaliteit en de richtlijn inzake nationale emissieplafonds — bijlage III, punt A, onder e), i) en ii)

Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, zijn projecten inzake luchtkwaliteit doorgaans gericht op stedelijke gebieden om zo veel mogelijk mensen te bereiken.

 

1.

Lokale en regionale energieprojecten gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit en emissiereductie op hotspots voor atmosferische deeltjes in gebieden met een langdurig intensief gebruik van verwarmingstoepassingen met verbranding van kolen en biomassa.

 

2.

Projecten die bijdragen aan hoogwaardige toepassingen voor de verbranding van biomassa en het correcte gebruik ervan, ook in bergachtige gebieden (zoals het gebruik van zeer stofarme technologieën, zeer efficiënte en schone verbrandings- en regeltechnologieën, warmteopslag).

 

3.

Projecten gericht op duurzame mobiliteit voor onderdelen die essentieel zijn om aan de luchtkwaliteitsnormen te kunnen voldoen, waarbij de nadruk wordt gelegd op schonere reële verkeersomstandigheden, het gebruik van elektrische voertuigen of voertuigen met een zeer lage uitstoot (27) als bedoeld in het werkprogramma Horizon 2020, het gebruik van schone alternatieve brandstoffen, innovatieve retrofit programma’s voor het openbaar vervoer, alternatieve aandrijftechnologie zoals elektromobiliteit en op waterstof gebaseerde mobiliteit, de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van lage-emissiezones met grote impact en tolsystemen door middel van geavanceerde toegangscriteria en etikettering van consumptieproducten (28) (grote stedelijke gebieden), en het gebruik van innovatieve logistieke platforms voor het vervoer van goederen op het korte traject tot de eindbestemming.

 

4.

Projecten om ammoniak en deeltjesemissies in de landbouw te verminderen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de verbeterde code van goede praktijken van de VN-ECE voor het terugdringen van ammoniak en deeltjesemissies in de landbouw.

Richtlijn inzake industriële emissies — bijlage III, punt A, onder e), iii)

Projecten voor het ontwikkelen en testen van technieken ter voorkoming en vermindering van verontreiniging, waar in de richtlijn industriële emissies naar wordt verwezen als technieken in opkomst.

Stedelijke omgeving — bijlage III, punt A, onder e)

Projecten voor de tenuitvoerlegging van geïntegreerde en alomvattende beleidsmaatregelen voor duurzame ruimtelijke ordening door innovatieve benaderingen van openbaar vervoer en mobiliteit in de stad, duurzame gebouwen, energie-efficiëntie en behoud van de stedelijke biodiversiteit.

3.2.   Prioritair gebied Natuur en biodiversiteit

Op grond van artikel 11, onder a), van de Life-verordening streven de projectthema’s die overeenkomen met dit prioritaire gebied en de aanverwante in bijlage III bij de Life-verordening opgesomde thematische prioriteiten in het bijzonder het specifieke doel na om bij te dragen „aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid en wetgeving van de Unie inzake natuur en biodiversiteit, met inbegrip van de biodiversiteitsstrategie van de Unie voor 2020, Richtlijnen 92/43/EEG van de Raad (29) en 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (30), met name door het toepassen, ontwikkelen, testen en demonstreren van benaderingen, beste praktijken en toepassingen ”. Projecten binnen dit prioritaire gebied kunnen derhalve bestaande benaderingen, beste praktijken en oplossingen tenuitvoerleggen of nieuwe benaderingen, beste praktijken en oplossingen ontwikkelen, testen en demonstreren. Met betrekking tot projecten die binnen de thematische prioriteit biodiversiteit vallen, zal in het algemeen echter prioriteit worden gegeven aan proef- en demonstratieprojecten , tenzij anders vermeld in het desbetreffende projectthema.

Life is tijdens de afgelopen 20 jaar een belangrijk instrument gebleken ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de vogel- en de habitatrichtlijn. Dit kleine programma heeft een belangrijke, en in sommige gevallen zelfs een cruciale rol gespeeld bij het veiligstellen van de oprichting van het Natura 2000-netwerk. De medewetgevers hebben hun duidelijke wens uitgesproken om de blik voor Life gericht te houden op deze strategische kwestie, met name op het moment dat alle lidstaten verplicht zijn om de gunstige staat van instandhouding van alle habitats en soorten veilig te stellen. In de meeste gevallen kan dit alleen door een actief beheer van de locaties en hun verbindingen of die van de relevante soorten worden bereikt. Om deze reden zal Life Natuur en biodiversiteit zich met zijn beperkte financiële middelen blijven richten op Natura 2000, om ervoor te zorgen dat volledig aan de verbintenissen betreffende doelstelling 1 van de biodiversiteitsstrategie wordt voldaan. Tegelijkertijd zal Life 2014-2020, in navolging van de positieve ervaringen van Life+, voornamelijk projecten inzake biodiversiteit bevorderen die gericht zijn op het testen en demonstreren van nieuwe manieren om bredere biodiversiteitskwesties aan te pakken. Life Natuur en Life Biodiversiteit dienen elkaar aan te vullen.

 

Life-verordening bijlage III

 

a)

Thematische prioriteiten voor Natuur: activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, in het bijzonder:

 

i)

activiteiten die erop zijn gericht de staat van instandhouding van habitats en soorten te verbeteren, met inbegrip van mariene habitats en soorten en vogelsoorten die voor de Unie van belang zijn;

 

ii)

activiteiten ter ondersteuning van de bio-geografische seminars in het kader van het Natura 2000-netwerk;

 

iii)

geïntegreerde benaderingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van prioritaire actiekaders.

De volgende projectthema’s die bijdragen aan doelstelling 1 van de biodiversiteitsstrategie tot 2020 met het oog op de volledige tenuitvoerlegging van de vogel- en habitatrichtlijn krijgen prioriteit:

 

1.

Projecten ter verbetering van de staat van instandhouding van habitattypen of soorten (met inbegrip van vogelsoorten) van communautair belang (31), gericht op de voor deze habitattypen of soorten voorgestelde of aangewezen Natura 2000-gebieden.

 

2.

Projecten ter verbetering van de staat van instandhouding van habitattypen in Natura 2000-gebieden of soorten (met inbegrip van vogelsoorten) van communautair belang, op voorwaarde dat hun staat niet „gunstig/veilig en niet dalende” of „onbekend” is volgens de meest recente algemene beoordelingen die de lidstaten op het desbetreffende geografische niveau hebben verstrekt krachtens artikel 17 van de habitatrichtlijn of volgens de meest recente beoordelingen krachtens artikel 12 van de vogelrichtlijn en vogeltoetsen op EU-niveau.

 

3.

Projecten voor de tenuitvoerlegging van een of meer acties zoals voorzien in de desbetreffende prioritaire actiekaders, zoals bijgewerkt door de lidstaten of de in het kader van de bio-geografische werkbijeenkomsten van Natura 2000 vastgestelde, aanbevolen of overeengekomen concrete actiepunten.

 

4.

Projecten die betrekking hebben op de mariene component van de tenuitvoerlegging van de habitat- en de vogelrichtlijn en de daarmee samenhangende bepalingen in het kader van de Kaderrichtlijn mariene strategie, beschrijvend element 1, in het bijzonder wanneer dergelijke projecten op een of meer van de volgende acties zijn gericht:

 

a)

het aanvullen en afronden van nationale inventarissen voor het opzetten van het Natura 2000-netwerk van gebieden op open zee;

 

b)

herstel en beheer van mariene Natura 2000-gebieden, met inbegrip van de opstelling en tenuitvoerlegging van gebiedsbeheerplannen;

 

c)

maatregelen ter bestrijding van soorten-, habitat- of gebiedsgerelateerde conflicten tussen het behoud van het mariene milieu en vissers of andere „gebruikmakers van het mariene milieu”, evenals acties die instandhoudingsmaatregelen combineren met een duurzaam gebruik van Natura 2000-gebieden;

 

d)

demonstratieve of innovatieve benaderingen om het effect van menselijke activiteiten op kwetsbare mariene habitats en soorten te beoordelen of te monitoren als een instrument om actieve instandhoudingsmaatregelen te begeleiden.

 

5.

Projecten voor de verbetering van de staat van instandhouding van habitattypes of soorten van communautair belang (met inbegrip van vogelsoorten), waarvan de acties overeenkomen met de in de desbetreffende actieplannen voor soorten of habitat op nationaal of EU-niveau vastgestelde acties.

 

6.

Projecten die gericht zijn op invasieve uitheemse soorten, indien verwacht wordt dat deze de staat van instandhouding van soorten (met inbegrip van vogels) verslechteren of habitattypes van communautair belang ter ondersteuning van het Natura 2000-netwerk.

 

Life-verordening bijlage III

 

b)

Thematische prioriteiten voor biodiversiteit: activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de biodiversiteitsstrategie van de Unie tot 2020, in het bijzonder:

 

i)

activiteiten die erop zijn gericht bij te dragen tot de verwezenlijking van streefdoel 2;

 

ii)

activiteiten die erop zijn gericht bij te dragen tot de verwezenlijking van streefdoelen 3, 4 en 5.

De volgende projectthema’s zijn gericht op de tenuitvoerlegging van streefdoelen 2, 3, 4 en 5 van de biodiversiteitsstrategie tot 2020, voor zover ze gefinancierd kunnen worden onder het Life-programma.

Onderstaande projectthema’s zullen prioriteit krijgen:

 

1.

Projecten gericht op de tenuitvoerlegging van streefdoel 2 van de biodiversiteitsstrategie door de integratie van acties ter handhaving en versterking van ecosystemen en hun diensten in de activiteiten van de publieke of particuliere sector, door zowel groene als blauwe infrastructuur in te richten en aangetaste ecosystemen te herstellen. Deze projecten moeten benaderingen testen en toepassen die gericht zijn op:

 

a)

het in kaart brengen en beoordelen (inclusief waardebepaling) van ecosystemen, met inbegrip van mariene ecosystemen en gerelateerde diensten, met het oog op de vaststelling van prioriteiten voor herstel, groene of blauwe infrastructuur of geen nettoverlies;

 

b)

het herstellen van ecosystemen, waaronder kustgebieden en mariene ecosystemen en gerelateerde diensten, door het toepassen van het kader voor herstelprioriteiten;

 

c)

het ontwikkelen van methoden voor de waardebepaling van en de betaling voor ecosysteemdiensten (met inbegrip van materiële en immateriële diensten), of

 

d)

innovatieve beheerssystemen die in het bijzonder gericht zijn op watergerelateerde ecosysteemdiensten, die kunnen voorzien in mogelijke financieringsmechanismen om de streefdoelen van de biodiversiteitsstrategie te realiseren en bij te dragen aan de doelen van de Kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn.

 

2.

Projecten die op invasieve uitheemse soorten gerichte acties uitvoeren (onder streefdoel 5 van de biodiversiteitsstrategie, of om een bijdrage te leveren om het niveau van bescherming te bereiken zoals vastgelegd in beschrijvend element 2: niet-inheemse soorten van de Kaderrichtlijn mariene strategie (32)) door het testen en toepassen van benaderingen die gericht zijn op:

 

a)

het voorkomen van de introductie van invasieve uitheemse soorten, met name door de routes van niet-intentionele introductie aan te pakken;

 

b)

de instelling van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing en respons, en

 

c)

het uitroeien of bestrijden van gevestigde invasieve uitheemse soorten op een geschikte ruimtelijke schaal.

De acties in deze projecten zijn gericht op de drie stappen (preventie, vroegtijdige waarschuwing en snelle respons, uitroeiing/bestrijding) in een alomvattend kader. Indien van een van de stappen reeds werk is gemaakt, moeten de acties ten minste duidelijk gesitueerd zijn in een breder kader dat alle drie de stappen verbindt. Zij moeten worden opgezet om bestaande technische, administratieve of wettelijke kaders op het desbetreffende niveau te verbeteren of nieuwe in te voeren; zij moeten gericht zijn op het voorkomen van een verdere verspreiding van invasieve uitheemse soorten binnen de EU.

 

3.

Projecten gericht op bedreigde soorten die niet in de bijlagen bij de habitatrichtlijn zijn opgenomen en die de staat „bedreigd” of erger dragen op de Europese rode lijsten (http://ec.europa.eu/environment/nature/conservation/species/redlist/index_en.htm) of op de rode lijst van de IUCN (http://www.iucnredlist.org/) voor de soorten die niet onder de Europese rode lijsten vallen.

 

4.

Proef- of demonstratieprojecten die gebruikmaken van innovatieve manieren van directe of indirecte financiering (met inbegrip van publiek-private partnerschappen, fiscale instrumenten, compensatie van biodiversiteit, enz.) voor aan biodiversiteit verwante activiteiten in de publieke en private sector.

 

5.

Proef- of demonstratieprojecten die acties inzake groene infrastructuur testen en vervolgens ten uitvoer leggen en die gericht zijn op:

 

a.

innovatieve technologieën en de ontwikkeling en toepassing van technische normen hiervoor;

 

b.

het behoud of herstel van ecosystemen ten behoeve van de menselijke gezondheid, of

 

c.

kostenefficiënte technologieën en methoden die de impact van de bestaande energie- en vervoersinfrastructuur op de biodiversiteit tot een minimum beperken door de functionaliteit van ruimtelijk verbonden ecosystemen te versterken.

3.3.   Prioritair gebied Milieubeleid en -bestuur en informatie

Op grond van artikel 12, onder a), van de Life-verordening streven de projectthema’s die overeenkomen met prioritaire gebied en de aanverwante thematische prioriteiten in bijlage III bij de Life-verordening de volgende specifieke doelstelling na: „het bevorderen van bewustmaking inzake milieukwesties, met inbegrip van het verwerven van steun van het publiek en van de belanghebbenden voor beleidsvorming van de Unie op milieugebied, en het bevorderen van kennis over duurzame ontwikkeling en nieuwe duurzame consumptiepatronen”.

 

Life-verordening bijlage III

Prioritair gebied Milieubeleid en -bestuur en informatie:

 

a)

informatie-, communicatie- en bewustmakingscampagnes in overeenstemming met de prioriteiten van het zevende milieuactieprogramma;

 

b)

activiteiten ter ondersteuning van doeltreffende controle evenals maatregelen ter bevordering van de naleving van milieuwetgeving van de Unie, en ter ondersteuning van informatiesystemen en informatiehulpmiddelen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving van de Unie.

Informatie-, communicatie- en bewustmakingscampagnes — bijlage III, punt C, onder a)

Bij de beoordeling van de toegevoegde waarde van voorgestelde projecten voor Europa zal rekening worden gehouden met de geografische reikwijdte van voorlichtings-, communicatie- en bewustmakingscampagnes.

Water

 

1.

Bewustmaking van de verplichtingen en mogelijkheden inzake de Kaderrichtlijn water, gericht op overheden en andere actoren die kunnen bijdragen aan het vinden van kostenefficiënte oplossingen die worden opgenomen in de stroomgebiedbeheersplannen en betrekking hebben op de bescherming tegen overstromingen, sedimentbeheer, waterkracht, navigatie, vervoer, ruimtelijke ordening, de chemische industrie, en landbouw.

 

2.

Projecten voor het ontwikkelen en testen van een waterprijsstellingsbeleid op basis van innovatieve benaderingen, waarbij het beginsel „de verspiller betaalt” wordt toegevoegd aan het beginsel „de vervuiler betaalt” met duidelijke en meetbare efficiëntiestreefdoelen voor elk activiteitengebied op het desbetreffende niveau.

 

3.

Projecten gericht op het opzetten van strand- en zeereinigingsregelingen als middel om meer bewustzijn met het oog op de gevolgen van mariene vervuiling te creëren en zo het bewustzijn te vergroten ten aanzien van de met de bescherming van het mariene milieu samenhangende vraagstukken die in de Kaderrichtlijn mariene strategie worden aangepakt.

 

4.

Bewustmaking van de verplichtingen en mogelijkheden inzake de Kaderrichtlijn mariene strategie (behalve mariene vervuiling, zie punt 3 hierboven), gericht op autoriteiten en andere belanghebbenden, met name in de visserijsector en de maritieme sectoren, die kunnen bijdragen aan het vinden van kostenefficiënte oplossingen die kunnen worden opgenomen in mariene strategieën en maatregelenprogramma’s, om een „goede milieutoestand” te verkrijgen in lijn met de 11 beschrijvende elementen in bijlage I bij de Kaderrichtlijn mariene strategie.

 

5.

Projecten waarbij belanghebbenden en autoriteiten op transnationaal niveau, over de grenzen van de nationale jurisdicties, samenwerken aan de tenuitvoerlegging van de zeebekkenstrategieën.

Afval

 

1.

Bewustmaking van en opleiding in het geleidelijk afschaffen van het storten van recycleerbaar of herbruikbaar afval (om storten te beperken tot restafval, dat wil zeggen niet-recycleerbaar en niet-herbruikbaar afval).

 

2.

Voorlichtingscampagnes om meer bewustzijn te creëren en gedragsveranderingen inzake cruciale afvalgerelateerde onderwerpen te bevorderen met een focus op afvalvermindering, met name met het oog op afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en plastic afval.

Efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van bodem en bossen, en een groene kringloopeconomie

 

1.

Bewustmaking en ontwikkeling van richtsnoeren voor Europese gebruikers van genetische rijkdommen, met name voor onderzoekers en kmo’s, om de naleving van de eisen van de verordening betreffende de toegang tot genetische rijkdommen en verdeling van voordelen te vergemakkelijken, evenals ondersteunende activiteiten voor Europese verzamelingen van genetische rijkdommen, zoals het verbeteren van de organisatie en documentatie van steekproeven.

 

2.

Bewustmakingscampagnes ter bevordering van duurzame consumptie, gericht op voedselafval en een optimale opslag van voedsel.

 

3.

Bewustmakingscampagnes ter bevordering van duurzame consumptie, met de nadruk op het verbruik van bodem- en landhulpbronnen.

 

4.

Bewustmakingscampagnes en voorlichtingscampagnes met actieve interventie (zowel actieve interventies als algemene bewustmaking) over de economische en financiële voordelen van een efficiënt gebruik van hulpbronnen, met inbegrip van de bodem.

 

5.

Campagnes voor capaciteitsopbouw met het oog op coördinatie en begeleiding inzake relevante en voor de EU representatieve informatie over bossen en bosbranden. Deze projecten dienen gericht te zijn op het coördineren van nationale of transnationale aan bosbranden gerelateerde informatie inzake bosbrandemissies, het vaststellen van brandschade, inclusief richtsnoeren inzake het kostenefficiënte gebruik van middelen ter preventie van bosbranden, en het beoordelen van verbrande gebieden, met name Natura 2000-gebieden. Ook moeten deze projecten voorzien in richtsnoeren met betrekking tot een gemeenschappelijke aanpak op EU-niveau.

Luchtkwaliteit en emissies, met inbegrip van het stedelijk milieu

 

1.

Bewustmaking en opleiding inzake de luchtkwaliteit in stedelijke gebieden en de gevolgen daarvan voor de gezondheid waar mensen en ecosystemen worden blootgesteld aan hoge concentraties van verontreinigende stoffen.

 

2.

Bewustmaking door goedkope monitoring- en evaluatiesystemen voor de luchtkwaliteit te bevorderen.

 

3.

Ontwikkeling en demonstratie van geïntegreerde systemen die eenvoudig toegang verschaffen tot openbaar beschikbare informatie over industriële installaties, met inbegrip van vergunningen, emissiegegevens en inspectierapporten.

Milieu en gezondheid, met inbegrip van chemicaliën en geluidsemissies

 

1.

Bewustmaking van burgers en consumenten van gevaarsinformatie inzake chemicaliën in artikelen.

 

2.

Bewustmaking van burgers en consumenten van het veilige gebruik van chemicaliën in producten met een veiligheidsetiket.

 

3.

Bewustmaking van ondernemingen (importeurs, fabrikanten, downstreamgebruikers, detailhandelaren, waaronder kmo’s) van hun verplichtingen in het kader van REACH om de aanwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen in de door hen geproduceerde of ingevoerde artikelen te vermelden, en/of de verplichtingen van ondernemingen op grond van de biocidenverordeningen met betrekking tot behandelde artikelen.

 

4.

Communicatiecampagnes over omgevingslawaaigegevens en de effecten van lawaai op de gezondheid van de bevolking, zoals vereist door de Richtlijn omgevingslawaai 2002/49/EG.

Natuur en biodiversiteit

 

1.

Nationale of transnationale bewustmakingscampagnes met als doel het publiek bewust te maken van Natura 2000. Deze campagnes moeten ervoor zorgen dat er een aanzienlijke verandering in het bewustzijn plaatsvindt ten aanzien van de natuurlijke waarden (met inbegrip van ecosysteemdiensten) waar Natura 2000 voor is opgezet, en eventueel leiden tot positieve gedragsveranderingen bij een groot deel van het doelpubliek en/of specifieke sociale, administratieve of economische sectoren.

 

2.

Bewustmakingscampagnes over grote carnivoren op het populatieniveau van de desbetreffende soorten.

 

3.

Nationale en transnationale voorlichtings- en bewustmakingscampagnes over de EU-biodiversiteitsstrategie, om het bewustzijn en het begrip van de burgers en de belangrijkste belanghebbenden, waaronder beleidsmakers, ondernemingen, en plaatselijke, regionale of nationale overheden, van de doelstellingen van de strategie te vergroten.

 

4.

Nationale en transnationale bewustmakingscampagnes over invasieve uitheemse soorten gericht op het grote publiek en de belangrijkste belanghebbenden, waaronder beleidsmakers, ondernemingen, en plaatselijke, regionale of nationale overheden.

 

5.

Bewustmakingscampagnes met betrekking tot groene infrastructuur die gericht zijn op de belangrijkste groepen van belanghebbenden, de bevordering van beste praktijken en/of de verbetering van het genereren, analyseren en verspreiden van technische en ruimtelijke gegevens voor de ontwikkeling van groene infrastructuur.

Goed bestuur en handhaving

 

1.

Bewustmaking en opleiding inzake toegang tot de rechter op het gebied van milieu, met inbegrip van de wijze waarop de efficiëntie en effectiviteit van de rechterlijke toetsingsprocedures gewaarborgd en gemeten kunnen worden, voor de rechterlijke macht, de instanties die verantwoordelijk zijn voor de rechtsbedeling, overheden en advocaten voor het openbaar belang.

 

2.

Bewustmaking over de richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid voor industriële spelers, schaderegelaars, risicobeoordelingsexperts, decentrale bevoegde instanties (in lidstaten waar de aanwijzing van bevoegde instanties op plaatselijk of regionaal niveau geschiedt), en milieu-ngo’s, met betrekking tot de rechten en plichten van elke groep belanghebbenden.

 

3.

Bewustmaking en ontwikkeling van richtsnoeren voor onderzoekers, het mkb, en publieke overheden zoals Europese gebruikers van genetische hulpbronnen, om de naleving van de eisen van de verordening betreffende de toegang tot en verdeling van voordelen te vergemakkelijken, evenals ondersteunende activiteiten voor Europese verzamelingen van genetische hulpbronnen, om de organisatie en documentatie van steekproeven te verbeteren.

Activiteiten ter ondersteuning van doeltreffende controle evenals maatregelen ter bevordering van de naleving — bijlage III, punt C, onder b

Handhaving, inspectie en toezicht

 

1.

Projecten gericht op de verbetering van de efficiëntie en effectiviteit van milieu-inspecties en -toezicht, door middel van:

 

de toepassing van risicocriteria op een strategische manier met het oog op het beoordelen, het evalueren en het inperken van de meest ernstige vormen van niet-naleving van de EU-milieuwetgeving;

 

de bevordering van samenwerking en coördinatie tussen de verschillende inspectie- en toezichtorganen met het oog op het stroomlijnen en optimaliseren van het gebruik van inspectie- en toezichtmiddelen;

 

het opstellen en gebruiken van elektronische dossiers voor inspectie en toezicht om de efficiëntie en effectiviteit van deze werkzaamheden eenvoudiger te kunnen meten en beoordelen, en/of

 

het optimaliseren van de communicatie en actieve bekendmaking van de resultaten van inspectie- en toezichtwerkzaamheden aan het publiek.

 

2.

Projecten gericht op de verbetering van de efficiëntie en effectiviteit van activiteiten ter bestrijding van milieucriminaliteit door middel van:

 

het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen de overheidsinstellingen die belast zijn met het onderzoek naar en de vervolging en berechting van milieucriminaliteit;

 

het optimaliseren van de uitwisseling van inlichtingen en andere informatie tussen overheidsinstellingen die belast zijn met het onderzoek naar milieucriminaliteit, met name naar misdaad waarbij sprake is van grensoverschrijdend afvaltransport, handel in wilde dieren en hout of chemicaliën, met inbegrip van opleiding voor handhavingsfunctionarissen, financiële inlichtingendiensten, douanebeambten, politieagenten die te maken hebben met milieucriminaliteit, officieren van justitie en de rechterlijke macht.

Uitwisseling van beste praktijken

 

1.

Projecten ter ondersteuning van de uitwisseling van beste praktijken en de ontwikkeling van vaardigheden van Natura 2000-gebiedsbeheerders, naar aanleiding van aanbevelingen afkomstig uit de nieuwe bio-geografische seminars inzake Natura 2000.

 

2.

Projecten ter ontwikkeling en ondersteuning van de rol van vrijwilligersnetwerken met als doel hun bijdrage op de lange termijn voor het actieve beheer van het Natura 2000-netwerk te waarborgen.

 

3.

Projecten ter bevordering van de integratie tussen wetenschap en beleid door de overdracht van resultaten en/of beste praktijken om een degelijke technische achtergrond tot stand te brengen ter ondersteuning van REACH, de verordening voor de proefmethodes (33) of andere wetgeving inzake chemische stoffen, of de richtlijn betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt  (34).

 

4.

Projecten ter bevordering van de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot wetgeving inzake luchtkwaliteit gericht op monitoring en modellering, emissie-inventarissen, beheerpraktijken, bronaanwijzing, het uitwisselen van informatie, coördinatie en ondersteuning.

 

5.

De uitwisseling van kennis en goede praktijken inzake groene overheidsopdrachten tussen de overheidsdiensten met ten minste twee van de volgende elementen: groene elementen in de aanbestedingsdocumenten; de evaluatie van de verificatie van groene criteria; de kosten en baten van een groene aankoop; het werken met bestaande leveranciers om de gevolgen voor het milieu en de kosten van reeds gegunde opdrachten te beperken; het monitoren van activiteiten inzake groene overheidsopdrachten; marktraadpleging; informatie over de beschikbaarheid op de markt; het opzetten en functioneren van aankoopcentrales met een specifieke bevoegdheid voor groene overheidsopdrachten.

Het bevorderen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting

Projecten ter bevordering van buitengerechtelijke geschillenbeslechting als middel om tot minnelijke en effectieve oplossingen voor geschillen op milieugebied te komen, bijvoorbeeld door opleidingen en evenementen gericht op de praktijk of het delen van beste praktijken en ervaring in het gebruik van bemiddeling op het gebied van het milieu.

  • 4. 
    HET KOPPELEN VAN DE ALGEMENE DOELSTELLINGEN AAN SUBSIDIES VOOR HET UITVOEREN VAN ACTIES IN HET KADER VAN HET SUBPROGRAMMA KLIMAATACTIE

Thematische prioriteiten en projectthema’s maken geen onderdeel uit van de subsidies voor het uitvoeren van acties die uit hoofde van het subprogramma Klimaatactie worden verleend. Overeenkomstig de algemene doelstelling van de Life-verordening, namelijk het verbeteren van de ontwikkeling, de tenuitvoerlegging en de handhaving van het klimaatbeleid en de klimaatwetgeving van de EU en het zorgen voor de vereiste toegevoegde waarde voor de EU, zal het verlenen van subsidies voor het uitvoeren van acties echter aan de drie prioritaire gebieden worden gekoppeld — mitigatie van de klimaatverandering, aanpassing aan de klimaatverandering, en klimaatgovernance en informatie — alsook aan de specifieke doelstellingen als bedoeld in de artikelen 14, 15 en 16 van de Life-verordening.

Het Life-programma zal bijdragen aan de transformatie van de Unie naar een koolstofarme samenleving, een centraal onderdeel van het klimaat- en energiepakket van Europa 2020. Opkomende technologieën tegen klimaatverandering zullen worden vergemakkelijkt door uitgebreide proefprojecten en geïntegreerde demonstraties. Het EU-klimaatbeleid zal stevig worden gekoppeld aan plaatselijke impulsen en initiatieven, en aansprekende voorbeelden van nieuwe en betere benaderingen om deze overgang te realiseren. De invoering van een boekhouding voor broeikasgassen en de mitigatie van klimaatverandering in de sector landgebruik zullen ook worden ontwikkeld. (35) Life ondersteunt tot slot de uitvoering van de EU-strategie inzake aanpassing aan de klimaatverandering om zo bij te dragen aan een meer klimaatbestendige Unie (36).

Op basis van deze overwegingen kan het huidige en toekomstige EU-beleid worden ondersteund door toepassingen die betrekking hebben op de volgende gebieden:

 

Ondersteuning voor de tenuitvoerlegging van aanpassingsstrategieën. Hier vallen onder meer specifieke kwetsbaarheidsbeoordelingen op regionaal of grensoverschrijdend niveau onder, die gericht zijn op zeer kwetsbare gebieden die in de aanpassingsstrategie van de EU zijn vastgesteld, zoals stedelijke gebieden, kuststreken, bergachtige gebieden en eilanden, mariene ecosystemen, gebieden met verhoogd droogterisico of stroomgebieden evenals de toepassing van innovatieve aanpassingsbenaderingen en het opstellen van specifieke investeringsplannen.

 

Ondersteuning bij baanbrekend werk ten behoeve van een koolstofarme samenleving. Pioniers en rolmodellen zijn belangrijk in de begeleiding van het overgangsproces naar een koolstofarme economie en samenleving. Veel technologieën, levensstijlen of bestuursmodellen worden in sociale groepen, kleine gemeenschappen en door innovatoren getest voordat ze op grote schaal worden gebruikt. Ondersteuning voor de introductie van nieuwe benaderingen (modelsteden of -regio’s) voor het produceren, consumeren en besturen met een transformerend effect, moet een volledige afspiegeling zijn van de doelstellingen van het klimaat- en energiepakket van de EU of de streefdoelen van de Routekaart 2050. Om dit te realiseren moeten eveneens bestaande koolstofarme technologieën worden onderzocht, met betrekking tot niet-technologische belemmeringen die een grotere marktpenetratie in de weg staan.

 

Demonstratie op regionaal of subregionaal niveau van koolstofarme strategieën of beheersplannen inzake landgebruik. Het gaat onder andere om het inbedden van een reeks maatregelen voor emissiebeperking en efficiënt gebruik van hulpbronnen in alle sectoren en het stimuleren van gedragsverandering met behulp van een reeks maatregelen. Ondersteuning van de ontwikkeling van landbeheersmethoden die van invloed zijn op emissies en verwijderingen van emissies, bijvoorbeeld als aanvullende maatregelen op de door de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) ondersteunde maatregelen.

  • 5. 
    TECHNISCHE METHODOLOGIE INZAKE DE PROCEDURE VOOR DE SELECTIE VAN PROJECTEN EN SELECTIE- EN GUNNINGSCRITERIA VOOR SUBSIDIES (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER D), VAN DE LIFE-VERORDENING)

Hieronder worden de technische methodologie inzake de procedure voor de selectie van projecten en de voornaamste specifieke selectie- (37) en gunningscriteria overeenkomstig de artikelen 2 en 19 van de Life-verordening beschreven. Aangezien de methodologie en criteria voor gelijksoortige projecttypes in het kader van beide subprogramma’s in feite hetzelfde zijn, wordt er alleen wanneer er sprake is van verschil expliciet naar een van beide subprogramma’s verwezen.

Voor alle vormen van subsidie geldt dat de complementariteit en het optimaal gebruik van EU-middelen, met inbegrip van de financiering van aanvullende activiteiten uit andere financiële instrumenten van de Unie, zoals bepaald in artikel 8 van de Life-verordening, worden beoordeeld en in aanmerking genomen in het gunningscriterium „Europese toegevoegde waarde: overige aspecten”. Om ongewenste overlappingen te voorkomen moeten de aanvragers verantwoorden waarom ze ervoor hebben gekozen om een aanvraag voor Life-financiering in te dienen in plaats van een andere EU-financiering die eveneens soortgelijke projecten of acties kan ondersteunen.

Projecten die in één prioritair gebied gefinancierd worden en de milieu- of klimaatdoelstellingen in een ander prioritair gebied kunnen ondermijnen, worden niet gefinancierd, tenzij deze impact in het voorstel duidelijk wordt beschreven en onderbouwd en de mogelijke alternatieven en mitigatie- en aanpassingsmaatregelen correct zijn gepland, indien van toepassing.

Verdere details worden in de aanvraag- en beoordelingsrichtsnoeren verstrekt, die tezamen met de oproepen tot het indienen van voorstellen worden gepubliceerd. Onverminderd het bepaalde in de Life-verordening en de indicatieve nationale toewijzingen, en met het oog op vereenvoudiging van de administratieve procedures, kan de technische methodologie voor de selectie van projecten tijdens iedere jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen worden aangepast en gestroomlijnd.

Voor projecten in het kader van het subprogramma Milieu zijn, behalve voor geïntegreerde projecten, indicatieve nationale toewijzingen vastgesteld op basis van bijlage I bij de Life-verordening en van de in december 2013 beschikbare gegevens voor de periode van het huidige MJWP. Deze worden gebruikt voor het rangschikken van deze projecten.

Wanneer er sprake is van een stijging of daling van 10 % of meer van een van de in bijlage I vermelde criteria voor een van de lidstaten of wanneer een nieuwe lidstaat toetreedt tot de Europese Unie, wordt dit als een belangrijke wijziging in de berekeningsgrondslag beschouwd. Wanneer er sprake is van een belangrijke wijziging, worden de indicatieve nationale toewijzingen voor alle lidstaten herberekend voor de resterende periode. Voorafgaand aan elke oproep zal de Commissie nagaan of er een belangrijke wijziging heeft plaatsgevonden.

Indicatieve nationale toewijzingen voor 2014-2017 voor alle, behalve geïntegreerde, projecten in het kader van het subprogramma Milieu

 

Lidstaat

% van de begroting

Lidstaat

% van de begroting

Lidstaat

% van de begroting

Lidstaat

% van de begroting

BE

2,05

EL

3,27

LT

1,02

PT

2,51

BG

3,04

ES

9,33

LU

1,05

RO

4,29

CZ

2,03

FR

9,80

HU

2,42

SI

1,85

DE

10,82

HR

2,52

MT

0,90

SK

2,15

DK

1,61

IT

8,44

NL

2,94

FI

2,45

EE

1,20

CY

1,32

AT

1,85

SE

3,10

IE

1,43

LV

0,96

PL

6,37

UK

9,27

5.1.   Subsidies voor het uitvoeren van acties

Er wordt voor gezorgd dat voorstellen van aanvragers die worden uitgesloten of die niet aan de algemene subsidiabiliteitscriteria voldoen overeenkomstig artikel 131 van het Financieel Reglement, niet in aanmerking worden genomen.

Bovendien moeten voorstellen voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten (zo kan de aanvraag voor sommige projecten bijvoorbeeld alleen digitaal ingediend worden) en subsidiabiliteitscriteria (zoals overeenstemming met de Richtsnoeren betreffende de mogelijkheid van Israëlische entiteiten en hun activiteiten in de door Israël sinds juni 1967 bezette gebieden om in aanmerking te komen voor subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten die na 2014 met EU-middelen worden gefinancierd (38)) die van toepassing zijn op alle Life-subsidies voor het uitvoeren van acties en ook expliciet in de desbetreffende richtsnoeren voor aanvragen worden vermeld. De subsidiabiliteitscriteria die van toepassing zijn op de verschillende soorten projecten staan in de desbetreffende rubriek vermeld. Criteria die op dezelfde wijze van toepassing zijn op verschillende soorten projecten worden alleen onder punt 5.1.1 vermeld (Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a), b), c) en h), van de Life-verordening).

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de Life-verordening kunnen buiten de Unie gevestigde rechtspersonen deelnemen aan de in artikel 18 van de Life-verordening bedoelde projecten, mits de begunstigde die het project coördineert in de Unie gevestigd is en de buiten de Unie uit te voeren activiteit voldoet aan de in artikel 6, lid 1, van de Life-verordening vastgestelde vereisten.

Overeenkomstig artikel 7 van de Life-verordening is samenwerking met de relevante internationale organisaties, en met hun instellingen en organen, in de loop van de tenuitvoerlegging van het Life-programma mogelijk indien dit nodig is voor de verwezenlijking van de in artikel 3 van de Life-verordening bepaalde algemene doelstellingen.

Bovendien worden voorstellen alleen geselecteerd als op basis van specifieke bewijsstukken met betrekking tot de prestaties van de aanvrager tijdens de voorgaande jaren het volgende kan worden aangetoond:

 

operationele capaciteit — de aanvrager moet de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties bezitten om het project tot een goed einde te brengen, en

 

financiële draagkracht — de aanvrager moet over stabiele en toereikende financieringsbronnen beschikken om zijn activiteit gedurende de looptijd van het project te handhaven en aan de financiering ervan bij te dragen.

Artikel 131 van het Financieel Reglement is van toepassing op de selectie van overheidsinstellingen en internationale organisaties met betrekking tot hun financiële draagkracht.

5.1.1.   Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a), b), c) en h), van de Life-verordening

Voor de selectie van proef- en demonstratieprojecten, projecten in verband met beste praktijken, en informatie-, bewustmakings- en verspreidingsprojecten in de zin van artikel 18, onder a), b), c) en h), van de Life-verordening, wordt dezelfde technische methode inzake de selectie van projecten gevolgd. Op deze projecten zijn vergelijkbare subsidiabiliteits- en gunningscriteria van toepassing, zoals hieronder beschreven.

5.1.1.1.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

De procedure inzake de selectie van projecten verloopt als volgt:

—   Beoordelen van de voorstellen

De Commissie en/of het uitvoerend agentschap controleert elk voorstel op naleving van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en beoordeelt ze aan de hand van de gunningscriteria.

—   Opstellen van een „voorlopige uitgebreide lijst” van voorstellen

De Commissie en/of het uitvoerend agentschap rangschikt de in aanmerking komende voorstellen op basis van verdienste en in overeenstemming met de regel dat ten minste 55 % van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan projecten die door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van het subprogramma Milieu worden gesteund, moet worden toegewezen aan projecten ter ondersteuning van natuur- en biodiversiteitsbehoud (artikel 9, lid 3, van de Life-verordening). De Commissie en/of het uitvoerend agentschap streeft er ook naar om minstens 15 % van de voor projecten bestemde begrotingsmiddelen toe te wijzen aan transnationale projecten (artikel 19, lid 7, van de Life-verordening). Bovendien zorgt de Commissie en/of het uitvoerend agentschap voor geografisch evenwicht ten aanzien van projecten in het kader van het subprogramma Milieu (artikel 19, lid 5, van de Life-verordening). De voorlopige longlist omvat alle voorstellen in aflopende volgorde, zodat het totaal van de begrotingen van de voorgestelde projecten ongeveer gelijk is aan 130 % van het beschikbare budget.

—   Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst

Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen de beschikbare begroting, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op de beschikbare begroting. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van de beschikbare Life-begroting.

—   Ondertekening van de subsidieovereenkomst

5.1.1.2.   Subsidiabiliteits- en gunningscriteria

De volgende subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:

  • a) 
    Subsidiabiliteitscriteria

Een voorstel voor een project in de zin van artikel 18, onder a), b), c) of h), van de Life-verordening zal niet voor een beoordeling van de verdienste ervan in aanmerking worden genomen, indien het projectvoorstel niet aantoont dat het project:

 

bijdraagt aan een of meer van de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de Life-verordening en van de toepasselijke specifieke doelstellingen in de artikelen 10, 11, 12, 14, 15 en 16 van de Life-verordening,

 

binnen de werkingssfeer van het prioritaire gebied van het Life-subprogramma valt als beschreven in de artikelen 9 en 13 van de Life-verordening op basis waarvan het projectvoorstel werd ingediend, en

 

overeenkomt met een van de volgende projectsoorten als omschreven in artikel 2, onder a), b), c) en h), van de Life-verordening:

„proefprojecten”: projecten waarbij een techniek of methode wordt toegepast die niet eerder of elders is toegepast of getest, die potentiële milieu- of klimaatvoordelen bieden ten opzichte van de huidige beste praktijk en die vervolgens op grotere schaal kunnen worden toegepast op vergelijkbare situaties;

„demonstratieprojecten”: projecten voor het in praktijk brengen, testen, evalueren en verspreiden van acties, methoden of benaderingen die nieuw of onbekend zijn in de specifieke — bijvoorbeeld geografische, ecologische, sociaaleconomische — context van het project en die elders in soortgelijke omstandigheden kunnen worden toegepast;

„projecten in verband met beste praktijken”: projecten waarbij passende, kosteneffectieve en meest geavanceerde technieken, methoden en benaderingen worden toegepast die rekening houden met de specifieke context van het project;

 

NB:

Voor proef- en demonstratieprojecten en projecten in verband met beste praktijken op het gebied van natuur- en biodiversiteitsbehoud geldt dat ten minste 25 % van het budget moet worden besteed aan concrete maatregelen voor het behoud (beperkte uitzonderingen zijn mogelijk met het oog op de specifieke beleidsbehoeften en deze worden expliciet in de richtsnoeren voor aanvragen omschreven);

„informatie-, bewustmakings- en verspreidingsprojecten” zijn projecten ter ondersteuning van de communicatie, verspreiding van informatie en bewustmaking met betrekking tot onder het subprogramma voor het milieu vallende gebieden;

 

NB:

Projecten gericht op onderzoek  (39) of gewijd aan de bouw van grote infrastructuur vallen niet binnen de werkingssfeer van het Life-programma en komen derhalve niet voor subsidie in aanmerking.

  • b) 
    Gunningscriteria

De verdienste van alle subsidiabele voorstellen die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, zal aan de hand van de volgende gunningscriteria en het volgende scoresysteem worden beoordeeld en gewaardeerd:

 

Technische samenhang en kwaliteit

Dit criterium richt zich op de duidelijkheid, haalbaarheid en duurzaamheid van de acties in het voorstel. De duurzaamheid van de projectresultaten op de middellange en lange termijn is het vermogen om deze na de uitvoering van het project te handhaven. Succesvolle duurzaamheid vereist een strategie, inclusief taken om te zorgen voor de voortzetting van noodzakelijke projectactiviteiten en de daarmee samenhangende financiering na afloop van het project.

 

Financiële samenhang en kwaliteit

De voorgestelde begroting en de samenhang ervan met de voorgestelde acties en toepasselijke regels, evenals de kosteneffectiviteit van de voorgestelde benadering worden beoordeeld.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van de twee subprogramma’s van Life

De mate waarin elk voorstel bijdraagt aan een of meer specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van de twee subprogramma’s van Life als vermeld in de artikelen 10, 11 en 12 van de Life-Verordening (voor het Life-subprogramma Milieu) en de artikelen 14, 15 en 16 (voor het Life subprogramma Klimaatactie) en de kwaliteit van deze bijdrage worden beoordeeld.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: multifunctioneel, synergieën en integratie: projecten die gericht zijn op een bepaald gebied, maar tegelijkertijd beschikken over een goed doordacht, multifunctioneel uitvoeringsmechanisme en de integratie van specifieke milieudoelstellingen op andere beleidsterreinen bevorderen en synergieën met de doelstellingen van andere beleidsterreinen van de Unie tot stand brengen zonder de beoogde doelstellingen van de Life-verordening in het gedrang te brengen, worden hoger gewaardeerd.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: reproduceerbaarheid en overdraagbaarheid: met reproduceerbaarheid en overdraagbaarheid wordt bedoeld de mogelijkheid om het project te dupliceren en over te dragen tijdens en na de uitvoering ervan. Succesvolle replicatie en overdraagbaarheid vereisen een strategie inclusief taken om de effecten van de projectoplossingen te vermenigvuldigen en een bredere toepassing te mobiliseren, en het bereiken van een kritische massa gedurende het project en/of op korte of middellange termijn na afsluiting van het Life-project. Dit gaat verder dan kennisoverdracht en netwerken, en vereist dat de in het project ontwikkelde of toegepaste technieken, methoden of strategieën elders in praktijk worden gebracht.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: overige aspecten

Grensoverschrijdend: grensoverschrijdende voorstellen krijgen voorrang, als transnationale samenwerking van cruciaal belang is om de verwezenlijking van de projectdoelstellingen te waarborgen. Op basis van dit criterium mogen alleen extra punten aan een voorstel worden toegekend, indien er voldoende bewijs is voor een toegevoegde waarde van de grensoverschrijdende aanpak.

Groene aanbestedingen: voorstellen die voorzien in een duidelijk uitvoeringsmechanisme om te zorgen voor een uitgebreide toepassing van concepten van groene aanbestedingen worden hoger gewaardeerd.

Toepassing van de resultaten van onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de EU: voorstellen die voorzien in de toepassing van de resultaten van milieu- en klimaatgerelateerde onderzoeks- en innovatieprojecten gefinancierd door Horizon 2020 of door voorgaande kaderprogramma’s worden hoger gewaardeerd, indien er voldoende bewijs is voor de toegevoegde waarde van deze toepassing voor het project.

 

Specifieke criteria en scoresysteem voor projecten inzake milieu

De specifieke criteria en het scoresysteem in het kader van het subprogramma Milieu weerspiegelen het feit dat alleen onder het subprogramma Milieu thematische prioriteiten (bijlage III bij de Life-verordening) en de aanverwante projectthema’s (rubriek 2 hierboven) zijn vastgesteld.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: bijdrage aan de projectthema’s

Life-voorstellen die duidelijk vallen onder de projectthema’s voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage III beschreven thematische prioriteiten voor het subprogramma Milieu, zoals vastgesteld in het MJWP, krijgen extra punten voor dit criterium.

 

Gunningscriteria

Minimumscore (40)

Maximumscore

1.

Technische samenhang en kwaliteit

10

20

2.

Financiële samenhang en kwaliteit

10

20

3.

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van het Life-subprogramma Milieu

10

20

4.

Bijdrage aan de projectthema’s

10

5.

Toegevoegde waarde voor de EU: multifunctioneel, synergieën en integratie

7

15

6.

Toegevoegde waarde voor de EU: reproduceerbaarheid en overdraagbaarheid

5

10

7.

Toegevoegde waarde voor de EU: grensoverschrijdend, groene aanbestedingen, toepassing

5

Totale score

55

100

 

Specifieke criteria en scoresysteem voor projecten inzake klimaatactie

 

Toegevoegde waarde voor de EU: Bijdrage aan een verhoogde klimaatbestendigheid en/of aan de vermindering van de emissies van broeikasgassen

Projecten in het kader van het subprogramma Klimaatactie moeten aantoonbaar een transformerend effect hebben op verhoogde klimaatbestendigheid en/of op de vermindering van de emissies van broeikasgassen. Dit moet bijdragen aan de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme en klimaatbestendige economie. Dit wordt beoordeeld op het niveau van het project zelf en op het niveau van het potentieel voor bredere reproduceerbaarheid/overdraagbaarheid van de behaalde projectresultaten tijdens of na voltooiing van het project.

 

Gunningscriteria

Minimum-score (41)

Maximumscore

1.

Technische samenhang en kwaliteit

10

20

2.

Financiële samenhang en kwaliteit

10

20

3.

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan een verhoogde klimaatbestendigheid en/of aan de vermindering van de emissies van broeikasgassen

7

15

4.

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van het Life-subprogramma Klimaatactie

7

15

5.

Toegevoegde waarde voor de EU: kwaliteit van multifunctionaliteit, synergieën en integratie

7

15

6.

Toegevoegde waarde voor de EU: reproduceerbaarheid en overdraagbaarheid

5

10

7.

Toegevoegde waarde voor de EU: grensoverschrijdend, groene aanbestedingen, toepassing

5

Totale score

55

100

5.1.2.   Geïntegreerde projecten overeenkomstig artikel 18, onder d, van de Life-verordening

Het indienings- en selectieproces voor geïntegreerde projecten is op basis van een tweestappenprocedure vastgesteld, zoals voorzien in de Life-verordening. Dit moet het werk van potentiële aanvragers vergemakkelijken en ervoor zorgen dat ze tijdens het proces de best mogelijke begeleiding van de Commissie krijgen. De workflow is zodanig gestructureerd dat hij de geleidelijke ontwikkeling en verfijning van elk voorstel ondersteunt. Binnen de grenzen die zijn toegestaan door de regels inzake thematische toewijzing en geografische spreiding van de Life-verordening, wordt het beginsel van gelijke behandeling van alle voorstellen strikt toegepast gedurende alle fasen van het beoordelingsproces.

5.1.2.1.   Technische methode voor de procedure voor de indiening en selectie van projecten

Fase 1

 

Oproep tot het indienen van voorstellen

 

Indiening van een conceptbeschrijving

De aanvrager dient een korte conceptbeschrijving in met daarin de inhoud van het project, het uit te voeren plan of de uit te voeren strategie en een financieel plan voor de algehele tenuitvoerlegging van het plan of de strategie.

 

Beoordeling van conceptbeschrijving en de vraag- en antwoordfase

Op basis van de conceptbeschrijving stelt de Commissie een lijst op van de voorstellen die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria. De indieners van voorstellen die voldoen aan deze criteria worden uitgenodigd om deel te nemen aan een schriftelijke vraag- en antwoordfase, waarin ze vragen kunnen indienen met betrekking tot de opstelling van een volledig voorstel. Aan het einde van deze fase zal de Commissie deze vragen en antwoorden op geanonimiseerde wijze openbaar maken om alle aanvragers in gelijke mate te helpen bij de opstelling van hun volledige voorstel. Waar nodig, zal de Commissie de vragen en antwoorden aanvullen met richtsnoeren in verband met typische problemen die aanvragers hebben ondervonden en die in de conceptbeschrijvingen naar voren kwamen.

Fase 2

 

Indiening van het volledige voorstel

Aanvragers van subsidiabele conceptbeschrijvingen worden uitgenodigd om een volledig voorstel in te dienen.

 

Beoordeling van het volledige voorstel

De Commissie stelt na een grondige beoordeling een „voorlopige longlist” op van gerangschikte voorstellen die in aanmerking komen voor financiering. De rangschikking is gebaseerd op verdienste, en, in het kader van het subprogramma Milieu, ook in overeenstemming met de regel dat 55 % van de aan subsidies voor het uitvoeren van acties toegewezen middelen moet worden toegewezen aan natuur- en biodiversiteitsbehoud, en met de criteria voor geografische spreiding als vermeld in artikel 19, lid 4, van de Life-verordening. De Commissie controleert de aanvragers ook op hun financiële draagkracht en operationele capaciteit voor de uitvoering van het project.

 

Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst

Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen de beschikbare begroting, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op de beschikbare begroting. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van de beschikbare Life-begroting.

 

Ondertekening van de subsidieovereenkomst

Hoewel de tweestappenbenadering gedurende de gehele looptijd van het meerjarige werkprogramma van toepassing is, kan de Commissie het hierboven beschreven proces in het licht van opgedane ervaring aanpassen.

Bij de rangschikking van geïntegreerde projecten moet de Commissie zorgen voor een geografisch evenwicht door indicatief een of twee geïntegreerde projecten aan elke lidstaat toe te wijzen tijdens de looptijd van het MJWP, om ervoor te zorgen dat gedurende de volledige financieringsperiode van 2014-2020 artikel 19, lid 4, van de Life-verordening wordt nageleefd.

5.1.2.2.   Subsidiabiliteits- en gunningscriteria

De volgende subsidiabiliteitscriteria worden zowel op de conceptbeschrijving als het volledige voorstel toegepast.

  • a) 
    Subsidiabiliteitscriteria

Een voorstel wordt afgewezen als het niet voldoet aan een of meer van de volgende criteria:

  • 1. 
    Grote geografische dekking: de tenuitvoerlegging van het beoogde plan of de beoogde strategie van de Unie bestrijkt een groot territoriaal gebied, met name regionaal, multiregionaal, nationaal of transnationaal. Een multistedenaanpak wordt ook geaccepteerd voor geïntegreerde projecten betreffende het beheer van luchtkwaliteit, alsook voor geïntegreerde projecten in het subprogramma Klimaatactie.
  • 2. 
    Beschikbaarstelling van andere financiële middelen: aanvullend op het geïntegreerde project zelf en op de specifieke medefinanciering die daarvoor vereist is krachtens de Life-Verordening (artikel 20, lid 1, onder a) en c), moet ten minste één andere relevante financieringsbron op Unie-, nationaal of particulier niveau worden vrijgemaakt voor de tenuitvoerlegging van het beoogde plan of de beoogde strategie van de Unie.
  • 3. 
    Betrokkenheid van de belangrijkste belanghebbenden: De belangrijkste belanghebbenden worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van het beoogde plan of de strategie van de Unie.
 

i)

Specifiek subsidiabiliteitscriterium voor projecten in het kader van het subprogramma Milieu

Het geïntegreerde project komt niet in aanmerking indien het niet tot doel heeft om een van de volgende, door specifieke milieuwetgeving van de Unie vereiste milieuplannen of -strategieën ten uitvoer te leggen, die uit hoofde van andere handelingen van de Unie of door autoriteiten van de lidstaten zijn ontwikkeld:

 

a)

prioritaire actiekaders krachtens artikel 8 van de habitatrichtlijn;

 

b)

afvalbeheerplannen krachtens artikel 28 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen;

 

c)

stroomgebiedbeheersplannen krachtens bijlage VII bij de Kaderrichtlijn water, of

 

d)

luchtkwaliteitsplannen krachtens de richtlijn luchtkwaliteit.

 

ii)

Specifiek subsidiabiliteitscriterium voor projecten in het kader van het subprogramma Klimaatactie

Het geïntegreerde project moet gericht zijn op de tenuitvoerlegging van een van de volgende, door specifieke klimaatwetgeving van de Unie vereiste klimaatplannen of -strategieën, die uit hoofde van andere handelingen van de Unie of door autoriteiten van de lidstaten zijn ontwikkeld op een van de volgende gebieden:

 

a)

nationale, regionale of lokale specifieke aanpassingsstrategie of dito actieplan;

 

b)

stedelijk of gemeenschapsgericht actieplan als voortrekker voor de overgang naar een koolstofarme en/of klimaatbestendige samenleving;

 

c)

nationale, regionale of industrie-/sectorspecifieke strategie voor de mitigatie van broeikasgassen of Routekaart naar een koolstofarme economie.

  • b) 
    Gunningscriteria

De volgende gunningscriteria worden alleen op het volledige voorstel toegepast. Alle voorstellen die voldoen aan de subsidiabiliteits- (en selectie)criteria komen in aanmerking voor een grondige beoordeling van hun kwaliteit in de gunningsfase. Een voorstel dat tot deze fase wordt toegelaten krijgt op basis van de volgende gunningscriteria punten toegekend:

 

Gunningscriteria

Minimumscore (42)

Maximumscore

1.

Technische samenhang en kwaliteit

10

20

2.

Financiële samenhang en kwaliteit

10

20

3.

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de doelstellingen

15

20

4.

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de beschikbaarstelling van andere financiële middelen, in het bijzonder middelen van de Unie

10

5.

Toegevoegde waarde voor de EU: kwaliteit van multifunctionaliteit, synergieën en integratie

7

15

6.

Toegevoegde waarde voor de EU: reproduceerbaarheid en overdraagbaarheid

5

10

7.

Toegevoegde waarde voor de EU: grensoverschrijdend, groene aanbestedingen, toepassing

5

Totale score

55

100

De volgende gunningscriteria zijn specifiek of bevatten elementen die specifiek zijn voor geïntegreerde projecten:

 

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de doelstellingen

Er wordt een beoordeling uitgevoerd van de mate waarin elk voorstel bijdraagt aan een of meer van de algemene en specifieke doelstellingen van Life als vermeld in de artikelen 3, 10, 11 en 12 (Life Milieu) en in de artikelen 3, 14, 15 en 16 (Life Klimaatactie) van de nieuwe Life-verordening.

De volgende specifieke aspecten worden gecontroleerd, afhankelijk van de prioritaire gebieden waarbinnen het project valt:

 

Specifieke criteria voor projecten in het kader van het subprogramma Milieu

 

Geïntegreerde projecten die verband houden met de tenuitvoerlegging van prioritaire kaderprogramma’s voor Natura 2000:

De toegevoegde waarde voor de EU moet worden beargumenteerd met betrekking tot de bijdrage van het project aan de verwezenlijking van streefdoel 1 van de EU-biodiversiteitsstrategie en de algemene doelstellingen van de habitat- en de vogelrichtlijn, en in het bijzonder met betrekking tot de bijdrage aan de verbetering van de staat van instandhouding van soorten en habitattypen van communautair belang (habitatrichtlijn) en/of de status van vogelsoorten (vogelrichtlijn).

 

Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van stroomgebiedbeheersplannen:

De toegevoegde waarde voor de EU moet worden beargumenteerd met betrekking tot hun bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water. Voorgestelde acties moeten zich richten op de aanzienlijke belasting op de capaciteit van het milieu om water vast te houden en op de toepassing van maatregelen met weinig impact (zoals groene infrastructuur) voor de verwijdering van verontreinigende stoffen. Dergelijke belasting dient te zijn vastgesteld in de door de lidstaten uitgevoerde beoordelingen voor het opstellen van uitvoeringsplannen voor relevante EU-wetgeving en -beleidsmaatregelen (zoals de Kaderrichtlijn water, de Kaderrichtlijn mariene strategie, de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, de drinkwaterrichtlijn, de zwemwaterrichtlijn, de overstromingsrichtlijn en/of droogteplannen).

De projecten moeten gericht zijn op een grootschalige (zoals een deelstroomgebied of stroomgebied) planning en verwezenlijking van maatregelen om de waterretentie in stedelijke en landelijke gebieden, de infiltratie en de wateropslagcapaciteit te bevorderen en verontreinigende stoffen door middel van natuurlijke of zo natuurlijk mogelijke processen te verwijderen. Zij moeten streven naar synergieën om acties uit te voeren die de bestaande hydromorfologische druk verhelpen en de biodiversiteit en leefbaarheid verbeteren.

 

Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van afvalbeheerplannen:

Het geïntegreerde project is bedoeld ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de afvalbeheerplannen zoals vereist bij artikel 28 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (43) en/of de afvalpreventieprogramma’s zoals vereist bij artikel 29 van de Kaderrichtlijn water.

Hun toegevoegde waarde voor de EU wordt beoordeeld aan de hand van hun bijdrage aan de tenuitvoerlegging van de afvalhiërarchie (artikel 4 van de Kaderrichtlijn water), de verwezenlijking van de recyclingstreefdoelen zoals bepaald in artikel 11 van de Kaderrichtlijn water en de aanvullende streefdoelen in de EU-afvalstoffenwetgeving, evenals de tenuitvoerlegging van de nodige maatregelen die nodig zijn om deze doelstellingen te ondersteunen.

 

Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma’s:

Het geïntegreerde project is bedoeld ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging en monitoring van lokale en regionale plannen inzake luchtkwaliteit zoals omschreven in Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (44) met als uiteindelijk doel een bijdrage te leveren aan de nationale programma’s voor het terugdringen van luchtvervuiling. Indien projecten op basis van lokale luchtkwaliteitsplannen zijn opgesteld, moet er tussen ten minste vijf steden met soortgelijke plannen coördinatie en samenwerking tot stand komen; indien projecten op basis van een regionaal luchtkwaliteitsplan zijn opgesteld, moet er tussen alle lokale overheden en de regionale overheid coördinatie en samenwerking tot stand komen. Grootschalige projecten krijgen de voorkeur.

 

Specifieke criteria voor projecten inzake klimaatactie

 

Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van strategieën, plannen en routekaarten voor de mitigatie van de klimaatverandering:

Het geïntegreerde project ondersteunt de tenuitvoerlegging van strategieën en plannen voor de mitigatie van broeikasgasemissies of routekaarten voor een koolstofarme economie en heeft betrekking op specifieke gemeenten of regio’s (bijvoorbeeld zoals aangekondigd in het Convenant van burgemeesters), industriële of landbouwsectoren (door analyse van het landgebruik op regionale schaal, de sociale en economische context te onderzoeken), of andere economische sectoren, door technologie en op diensten gebaseerde benaderingen op een duurzame en innovatieve manier in te voeren. Het geïntegreerde project kan worden aangevuld met de nodige investeringen in infrastructuur of de ontwikkeling en inzet van innovatieve technologieën en diensten in steden, regio’s en/of gemeenschappen, met ondersteuning door andere relevante financieringsprogramma’s van de Unie, die ook in de strategie/plannen/routekaart staan vermeld. Hun toegevoegde waarde voor de EU wordt beoordeeld aan de hand van de bijdrage van het geïntegreerde project aan de vermindering van broeikasgasemissies, de mate van inbedding in verschillende beleidslijnen, de directe betrokkenheid van een breed scala van belanghebbenden, en de mate waarin het geïntegreerde project functioneel onderdeel uitmaakt van de strategie/plannen/routekaart.

 

Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van strategieën, plannen en routekaarten voor de aanpassing aan de klimaatverandering:

Het geïntegreerde project heeft tot doel strategieën en plannen voor de aanpassing aan de klimaatverandering ten uitvoer te leggen of specifieke kwetsbare punten met betrekking tot klimaatverandering aan te pakken (zoals kustgebieden, gebieden met verhoogd droogterisico en andere prioritaire gebieden zoals bepaald in het kader van actie 2 van de aanpassingsstrategie van de EU). Maatregelen die uit nationale bronnen of uit andere relevante financieringsprogramma’s van de Unie worden gefinancierd, moeten de onder het Life-programma te financieren maatregelen aanvullen, zodat er een overkoepelende aanpassingsstrategie of overkoepelend aanpassingsplan kan worden uitgevoerd. Er kan bijvoorbeeld ondersteuning worden verleend aan overstromingsbeheer in een grensoverschrijdend stroom-/kustgebied, of aan stedelijke aanpassingsmaatregelen waar meerdere steden bij betrokken zijn. Synergieën met ander milieu- en klimaatbeleid moeten centraal staan in aanpassingsprojecten; zo moeten bijvoorbeeld de aanpassing aan de klimaatverandering en biodiversiteit worden bevorderd waar dit relevant is. De Europese toegevoegde waarde zal ook worden beoordeeld met betrekking tot de bijdrage van het geïntegreerde project aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de aanpassingsstrategie van de EU (45), de mate van inbedding in verschillende sectoren en de betrokkenheid van een breed scala van belanghebbenden.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de beschikbaarstelling van andere financiële middelen, in het bijzonder middelen van de Unie: de kwaliteit van de coördinatie met andere financieringsmechanisme(n) en de mate van beschikbaarstelling van andere financiële middelen aanvullend op de voorziene Life-middelen (buiten het benodigde mimimum om in aanmerking te komen voor subsidie), evenals de waarschijnlijkheid van hun daadwerkelijke beschikbaarstelling en hun functionele samenhang met het uit te voeren plan bepalen of een geïntegreerd project extra punten in het kader van dit criterium ontvangt. Geïntegreerde projecten die waarschijnlijk middelen van de Unie met een functionele samenhang met het uit te voeren plan beschikbaar weten te stellen en die voorzien in een toereikend coördinatiemechanisme ontvangen een hogere score.

 

Toegevoegde waarde voor de EU: kwaliteit van multifunctionele mechanismen, synergieën en integratie: voorstellen voor geïntegreerde projecten moeten bijzonder hoogwaardige, multifunctionele uitvoeringsmechanismen (bijvoorbeeld gericht op milieu- en klimaatvoordelen en capaciteitsopbouw) presenteren waardoor het mogelijk wordt om op andere beleidsterreinen resultaten te boeken (46), synergieën met dit beleid te creëren en er milieu- en klimaatactiedoelstellingen in te integreren.

5.1.3.   Projecten voor technische bijstand overeenkomstig artikel 18, onder e), van de Life-verordening

Projecten voor technische bijstand voorzien, door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties, in financiële ondersteuning van aanvragers bij het opstellen van geïntegreerde projecten. Maximaal 1 % van de jaarlijkse aan geïntegreerde projecten toegewezen begroting mag ter beschikking worden gesteld aan projecten voor technische bijstand. De maximale EU-bijdrage voor een project voor technische bijstand is vastgesteld op 100 000 EUR.

5.1.3.1.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

Voor de selectie van projecten voor technische bijstand wordt dezelfde technische methode toegepast die geldt voor de selectie van projecten in het kader van beide subprogramma’s. Er wordt een versnelde aanpak gehanteerd.

De procedure inzake de selectie van projecten ziet er als volgt uit:

 

Beoordeling van de voorstellen

De Commissie controleert elk voorstel op naleving van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en beoordeelt ze aan de hand van de gunningscriteria.

 

Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst

Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen de beschikbare begroting, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op de beschikbare begroting. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van de beschikbare Life-begroting.

 

Ondertekening van de subsidieovereenkomst

5.1.3.2.   Subsidiabiliteits- en gunningscriteria

De onderstaande belangrijkste specifieke subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:

  • a) 
    Subsidiabiliteitscriteria

Een projectvoorstel voor technische bijstand komt alleen voor beoordeling aan de hand van de gunningscriteria in aanmerking, indien:

 

het projectvoorstel ten doel heeft een toekomstig voorstel voor een geïntegreerd project op te stellen;

 

de aanvrager geen lidstaat is die financiering ontvangt voor een project voor capaciteitsopbouw dat ten minste een deel van de periode bestrijkt waarbinnen het project voor technische bijstand wordt uitgevoerd.

  • b) 
    Gunningscriteria

De verdienste van alle subsidiabele voorstellen zal aan de hand van de volgende gunningscriteria en het volgende scoresysteem worden beoordeeld en gewaardeerd:

 

Gunningscriteria

Minimum-score (47)

Maximum-score

1.

Technische samenhang en kwaliteit

30

60

2.

Financiële samenhang en kwaliteit

20

40

Totale score

55

100

 

Technische samenhang en kwaliteit

De duidelijkheid, samenhang en haalbaarheid van het voorstel worden beoordeeld aan de hand van de projectdoelstellingen en de verwachte resultaten. De aard en de reikwijdte van het toekomstige geïntegreerde project worden in aanmerking genomen.

 

Financiële samenhang en kwaliteit

De voorgestelde begroting en de samenhang ervan met de voorgestelde acties en met de toepasselijke regels, evenals de kosteneffectiviteit van de voorgestelde benadering worden beoordeeld. De prijs-kwaliteitverhouding van het voorstel wordt ook beoordeeld.

5.1.4.   Projecten inzake capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 18, onder f), van de Life-verordening

Projecten inzake capaciteitsopbouw bieden financiële steun aan activiteiten die nodig zijn om capaciteit op te bouwen in de lidstaten, met inbegrip van nationale of regionale contactpunten voor Life, teneinde de lidstaten in staat te stellen op meer doeltreffende wijze aan het Life-programma deel te nemen;

Interventies kunnen onder meer, doch niet uitsluitend, de volgende elementen omvatten:

 

rekrutering van nieuw personeel en opleidingen voor nationale of regionale Life-contactpunten;

 

het faciliteren van de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken en bevordering van de verspreiding en het gebruik van de resultaten van projecten onder het Life-programma;

 

„train the trainer”-benaderingen;

 

uitwisselings- en detacheringsprogramma’s tussen overheidsinstanties in de lidstaten, met name „best in class”-uitwisselingsactiviteiten.

De in het plan inzake capaciteitsopbouw opgenomen interventies kunnen de aanwerving van deskundigen omvatten voor de aanpak van ad-hocleemtes in technische en procedurele capaciteit, maar mogen niet de aanwerving omvatten van deskundigen wier primaire functie bestaat uit het opstellen van voorstellen ter indiening in het kader van de jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen.

5.1.4.1.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

Voor aanvragen voor projecten voor capaciteitsopbouw wordt een versnelde gunningsprocedure gevolgd. Gezien het feit dat overeenkomstig artikel 19, lid 8, projecten voor capaciteitsopbouw slechts aan een vooraf bepaald aantal lidstaten kunnen worden toegewezen en slechts één project per lidstaat kan worden gesubsidieerd, is er geen concurrentie tussen de ontvangen aanvragen. Aanvragen kunnen daarom doorlopend worden ingediend vanaf de datum van bekendmaking van de oproep tot het indienen van voorstellen voor 2014 voor Life-subsidies voor het uitvoeren van acties, waarin ook het aanvraagdossier voor projecten voor capaciteitsopbouw is opgenomen. Om in aanmerking te komen voor de financieringsperiode 2014-2017, moeten aanvragen voor het einde van het 3e kwartaal van 2015 worden ingediend.

Aanvragen worden beoordeeld op naleving van de subsidiabiliteitscriteria en de volgende gunningsdrempels.

Subsidieovereenkomsten worden na succesvolle afronding van het beoordelingsproces ondertekend.

5.1.4.2.   Subsidiabiliteits- en gunningsscriteria

De volgende subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:

  • a) 
    Subsidiabiliteitscriteria

De aanvrager moet aan de volgende subsidiabiliteitscriteria voldoen:

 

De aanvrager is een lidstaat waarvoor geldt dat

 

het bbp per hoofd van de bevolking in 2012 niet meer dan 105 % van het gemiddelde van de Unie bedroeg; en ofwel

 

het gemiddelde absorptieniveau ten aanzien van de indicatieve nationale toewijzing voor de jaren 2010, 2011 en 2012, zoals vastgesteld krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 614/2007, lager is dan 70 %, of

 

het bbp per hoofd van de bevolking in 2012 minder bedroeg dan 90 % van het gemiddelde van de Unie, of

 

de toetreding tot de Unie na 1 januari 2013 plaatsvond.

 

De aanvraag bevat een plan voor capaciteitsopbouw, waarin de lidstaat zich verplicht:

 

de voor het Life-programma bestemde middelen, met inbegrip van de personele bezetting, tijdens de duur van het huidige MJWP op het niveau van de in 2012 geldende middelen te handhaven;

 

geen aanvraag voor nog een project voor capaciteitsopbouw in te dienen als financiering van het initiële project voor capaciteitsopbouw is toegekend.

  • b) 
    Gunningscriteria
 

Technische samenhang en kwaliteit in projecten voor capaciteitsopbouw verwijst naar de voorgestelde interventies ter ontwikkeling van de capaciteit van de lidstaten om succesvolle aanvragen in te dienen voor de financiering van projecten in het kader van de subprogramma’s Milieu en Klimaatactie.

De verdienste van alle subsidiabele voorstellen zal aan de hand van de volgende gunningscriteria en het volgende scoresysteem worden beoordeeld en gewaardeerd:

 

Gunningscriteria

Minimumscore (48)

Maximumscore

Technische samenhang en kwaliteit

15

30

Financiële samenhang en kwaliteit

10

20

Volledigheid in de aanpak ten opzichte van de vastgestelde tekortkomingen die hebben geleid tot lage participatie van de lidstaat in de Life+-programma’s 2010-2012

15

30

Presentatie van de verwachte verbetering van het vermogen om integratie, complementariteit, synergieën en reproduceerbaarheid van het Life-programma in het beleid, de economische activiteiten en andere programma’s te bevorderen

10

20

Totale score

55

100

5.1.5.   Voorbereidende projecten overeenkomstig artikel 18, onder g), van de Life-verordening

Voorbereidende projecten hebben betrekking op specifieke behoeften voor de ontwikkeling en uitvoering van het beleid en de wetgeving inzake milieu of klimaat van de Unie.

5.1.5.1.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

Eenmaal per jaar inventariseert de Commissie de specifieke behoeften op het gebied van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid en wetgeving inzake milieu en klimaat van de Unie die in de daaropvolgende jaren moeten worden aangepakt. Bij deze gelegenheid stelt zij vast welke van deze behoeften aangepakt kunnen worden door voorbereidende projecten. Maximaal 1 % van de aan subsidies voor het uitvoeren van acties toegewezen middelen (met uitzondering van geïntegreerde projecten en projecten voor technische bijstand) kan voor voorbereidende projecten worden gereserveerd.

Voordat de jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen wordt gepubliceerd, ontvangen de lidstaten een ontwerplijst met de specifieke behoeften die door voorbereidende projecten aangepakt kunnen worden en wordt hen gevraagd om commentaar te geven. Op basis van deze reacties wordt de definitieve lijst opgesteld.

De Commissie bepaalt de specifieke selectie- en gunningscriteria voor de aldus vastgestelde projecten, de duur van het project en het indicatieve budget dat aan elk project wordt toegewezen.

De procedure inzake de selectie van projecten ziet er als volgt uit:

 

Beoordeling van de voorstellen

De Commissie controleert elk voorstel op naleving van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en beoordeelt ze aan de hand van de gunningscriteria.

 

Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst

Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen de beschikbare begroting, voor financiering voorgesteld. In voorkomend geval wordt er een reservelijst opgesteld.

 

Ondertekening van de subsidieovereenkomst

5.1.5.2.   Subsidiabiliteits- en gunningscriteria

De volgende subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:

  • a) 
    Subsidiabiliteitscriteria

De specifieke subsidiabiliteits- en selectiecriteria worden in elke oproep beschreven. Deze criteria zijn gebaseerd op de specifieke behoeften die door de door de Commissie in samenwerking met de lidstaten beschreven voorbereidende projecten moeten worden aangepakt.

  • b) 
    Gunningscriteria

Voorbereidende projecten worden gegund aan de persoon/personen of rechtspersoon/rechtspersonen die een voorstel indient/indienen dat de vereiste minimumscore behaalt en het hoogst scoort op de volgende criteria:

 

Criteria

Minimum-score (49)

Maximum-score

Technische samenhang en kwaliteit van het voorstel in verband met de behandelde specifieke behoefte

22

45

Volledigheid van de aanpak in verband met de behandelde specifieke behoefte

15

30

Financiële samenhang en kwaliteit

12

25

Totale score

55

100

5.1.6.   Projecten die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3 van de Life-verordening bepaalde algemene doelstellingen

Andere projecten (proef- of demonstratieprojecten of overige) kunnen overeenkomstig artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement op basis van de hieronder beschreven criteria worden gefinancierd.

5.1.6.1.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

Indien de Commissie het noodzakelijk acht een specifiek ad-hocproject op te zetten met als doel de algemene doelstellingen zoals vermeld in artikel 3 van de Life-verordening te verwezenlijken, kan zij een oproep tot het indienen van voorstellen publiceren. De middelen die voor dergelijke projecten beschikbaar worden gesteld, tellen niet mee als het gaat om de minimale middelen die aan projecten toegewezen moeten worden op basis van artikel 17, lid 4, van de Life-verordening.

5.1.6.2.   Subsidiabiliteits- en gunningscriteria

  • a) 
    Subsidiabiliteitscriteria

Andere projecten dienen:

 

bij te dragen aan een of meer van de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de Life-verordening en van de toepasselijke specifieke doelstellingen in de artikelen 10, 11, 12, 14, 15 en 16 van de Life-verordening,

 

binnen de werkingssfeer van het prioritaire gebied van het Life-subprogramma te vallen als vermeld in artikelen 9 en 13 van de Life-verordening, op basis waarvan het projectvoorstel werd ingediend.

  • b) 
    Gunningscriteria

Andere projecten worden gegund aan de persoon/personen of rechtspersoon/rechtspersonen die een voorstel indient/indienen dat de vereiste minimumscore behaalt en de hoogste score op de volgende criteria:

 

Criteria

Minimumscore (50)

Maximumscore

Technische samenhang en kwaliteit van het voorstel in verband met de aangepakte specifieke behoefte

22

45

Volledigheid van de benadering in verband met de aangepaste specifieke behoefte

15

30

Financiële samenhang en kwaliteit

12

25

Totale score

55

100

5.2.   Exploitatiesubsidies

Artikel 21 van de Life-verordening voorziet in de steun voor bepaalde exploitatie- en administratiekosten voor entiteiten zonder winstoogmerk die een doel van algemeen Uniebelang nastreven, hoofdzakelijk actief zijn op het gebied van milieu en/of klimaatactie en betrokken zijn bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van beleid en wetgeving van de Unie.

Er zal één oproep tot het indienen van voorstellen voor jaarlijkse exploitatiesubsidies worden gedaan voor de medefinanciering van het boekjaar 2015 van de begunstigde. Vanaf 2016 zal er een systeem van tweejaarlijkse partnerschapskaderovereenkomsten voor exploitatiesubsidies worden ingevoerd. Dit zal zorgen voor een evenwicht tussen de behoefte aan meer zekerheid en stabiliteit van de begunstigden en het behoud van een zekere mate van concurrentie tussen organisaties zonder winstoogmerk.

Exploitatiesubsidies die buiten de oproep tot het indienen van voorstellen vallen, kunnen worden toegekend in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen als omschreven in artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 betreffende de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (51) (RAF), met name wanneer er gezien de kenmerken van de begunstigde geen andere keuze is of wanneer de begunstigde als zodanig is aangeduid in een bepaalde rechtsgrondslag.

Voorstellen worden gecontroleerd op hun naleving van de subsidiabiliteits- en gunningscriteria. Van voorstellen die aan deze criteria voldoen, worden de het algehele relevantie en de kwaliteit beoordeeld aan de hand van de gunningscriteria. Aan de hand van deze criteria worden er punten toegekend en moet er een minimale kwaliteitsnorm worden behaald. Het definitieve gunningsbesluit wordt op basis van de resultaten van het beoordelingsproces genomen.

5.2.1.   Selectiecriteria voor exploitatiesubsidies

Aan de hand van de selectiecriteria worden de financiële draagkracht en de operationele capaciteit van de aanvrager voor de uitvoering van het voorgestelde werkprogramma beoordeeld.

Aanvragers worden alleen geselecteerd als zij, op basis van specifieke bewijsstukken betreffende hun prestaties in de twee voorgaande jaren, het volgende kunnen aantonen:

 

operationele capaciteit — de aanvrager moet de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties bezitten om het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde te brengen, en

 

financiële draagkracht — de aanvrager moet over stabiele en toereikende financieringsbronnen beschikken om zijn activiteit gedurende het jaar waarvoor de subsidie wordt toegekend, te handhaven en aan de financiering ervan bij te dragen.

In bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, met name in het geval van een nieuw netwerk dat door ervaren organisaties is opgezet, kan de Commissie afwijken van de eis om bewijsstukken over de twee voorafgaande jaren te verstrekken.

Artikel 131 van het Financieel Reglement is van toepassing op de selectie van overheidsinstellingen en internationale organisaties met betrekking tot hun financiële draagkracht.

5.2.2.   Gunningscriteria voor exploitatiesubsidies

5.2.2.1.   Jaarlijkse exploitatiesubsidies/Partnerschapskaderovereenkomsten voor niet-gouvernementele organisaties (ngo’s)

Artikel 12, onder d), en artikel 16, onder d), van de LIFE-verordening vermelden als specifieke doelstelling voor het prioritaire gebied „Milieubeleid en -bestuur en informatie”, respectievelijk „Klimaatgovernance en informatie”: het bevorderen van beter milieubeleid en -bestuur en betere klimaatgovernance door een bredere betrokkenheid van belanghebbenden, met inbegrip van ngo's, bij het overleg over en de tenuitvoerlegging van het beleid.

De volgende gunningscriteria zijn van toepassing op de selectie van zowel de begunstigden van jaarlijkse exploitatiesubsidies als die van partnerschapskaderovereenkomsten:

 

1.

Relevantie van betrokkenheid bij het beleidsproces voor milieu en klimaatactie van de Unie:

 

in het kader van de thematische doelstellingen van het 7e milieuactieprogramma:

 

het beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie;

 

het omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie;

 

het beschermen van de burgers van de Unie tegen milieu- en klimaatgerelateerde druk en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn;

 

in het kader van het klimaat- en energiepakket: de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 en de aanpassingsstrategie van de Unie.

 

2.

Relevantie van en potentieel om bij te dragen aan:

 

het maximaliseren van de voordelen van de EU-wetgeving inzake milieu en klimaatactie door de tenuitvoerlegging en handhaving te verbeteren;

 

het verbeteren van de kennis en wetenschappelijke basis van het EU-beleid voor milieu en klimaatactie;

 

het waarborgen van investeringen ten behoeve van milieu- en klimaatactiebeleid en het aanpakken van externe milieukwesties, en

 

het verbeteren van de integratie en de samenhang van het beleid voor milieu en klimaatactie.

 

3.

Relevantie van het verbeteren van de duurzaamheid van de steden in de Unie en het verbeteren van de effectiviteit van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatgerelateerde uitdagingen.

 

4.

Relevantie van het aanpakken van opkomende milieu- en klimaatgerelateerde vraagstukken en nieuwe beleidsprioriteiten.

 

5.

Effectiviteit van de bijdrage van de partner aan het beleidsproces van de Unie.

 

6.

Organisatorische ontwikkeling — potentieel om verder te groeien tot een efficiëntere stakeholder binnen het beleidsproces van de Unie.

Het volgende aanvullende criterium geldt alleen voor de selectie van de jaarlijkse exploitatiesubsidies:

 

7.

Technische en financiële samenhang van het werkprogramma.

In het geval van partnerschapskaderovereenkomsten worden de als kaderpartners gekozen organisaties verzocht jaarlijks hun werkprogramma in te dienen, dat met het oog op toekenning van een specifieke jaarlijkse exploitatiesubsidie zal worden geanalyseerd.

Voor de toekenning van jaarlijkse specifieke subsidies in het kader van partnerschapskaderovereenkomsten zijn de volgende criteria van toepassing:

 

1.

overeenstemming van het werkprogramma met de doelstellingen en de aard van de activiteiten zoals beschreven in de partnerschapskaderovereenkomst;

 

2.

relevantie van het aanpakken van opkomende milieu- en klimaatvraagstukken en nieuwe beleidsprioriteiten;

 

3.

haalbaarheid en interne samenhang van het werkprogramma binnen het tijdsbestek;

 

4.

samenhang tussen het werkprogramma en de voorgestelde begroting, met inbegrip van efficiënt gebruik van middelen.

5.2.2.2.   Andere exploitatiesubsidies

De toekenning van andere exploitatiesubsidies aan organisaties zonder winstoogmerk die een doel van algemeen Uniebelang nastreven, geschiedt aan de hand van de volgende gunningscriteria:

 

1.

relevantie van het werkprogramma voor de doelstellingen van de Life-verordening en, indien van toepassing, voor de thematische prioriteiten en de projectthema’s;

 

2.

haalbaarheid en interne samenhang van het werkprogramma;

 

3.

kosteneffectiviteit van de voorgestelde activiteiten;

 

4.

potentieel voor een tastbaar effect op de doelgroepen;

 

5.

samenhang tussen de activiteiten en de voorgestelde begroting.

5.3.   Financiële instrumenten

Financiering, in de zin van artikel 17, lid 4, van de Life-verordening, wordt aan de volgende twee financiële proefinstrumenten verleend ten behoeve van de verwezenlijking van de algemene doelstellingen in artikel 3 van de Life-verordening:

 

faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) — een nieuw financieel proefinstrument onder beide subprogramma’s om innovatieve benaderingen te testen en demonstreren voor de financiering van projecten ter bevordering van het behoud van natuurlijk kapitaal in de prioritaire gebieden Natuur en biodiversiteit en Aanpassing aan de klimaatverandering;

 

instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4eE) — een financieel proefinstrument onder het subprogramma Klimaatactie waarmee een nieuwe benadering wordt getest voor het verbeteren van de beperkte toegang tot adequate en betaalbare commerciële financiering voor nationaal prioritaire investeringen in energie-efficiëntie.

Aan de bepalingen betreffende financiële instrumenten op grond van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (hierna „Financieel Reglement” genoemd), met name de artikelen 139 en 140, wordt voldaan zoals beschreven in het volgende.

Projectondersteunende financiële instrumenten kunnen de vormen aannemen als bepaald in, en worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig titel VIII van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en kunnen onderling en met subsidies uit de Uniebegroting gecombineerd worden.

Overeenkomstig artikel 140, lid 6, vormen jaarlijkse terugbetalingen, met inbegrip van terugbetaald kapitaal, vrijgegeven zekerheden en aflossingen van de hoofdsom van de leningen, interne bestemmingsontvangsten en worden zij voor hetzelfde financieringsinstrument gebruikt gedurende een termijn die niet langer duurt dan de termijn voor de vastlegging van kredieten plus twee jaar.

Ter voorbereiding van het uitvoeringsbesluit van de Commissie over de vaststelling van het meerjarig werkprogramma voor de jaren 2014-2017 zijn de voorafgaande beoordelingen van de twee financiële instrumenten als informatiedocumenten aan het Life-comité en de Commissie verstrekt.

De Commissie zal uiterlijk op 30 juni 2017 een tussentijdse evaluatie uitvoeren (artikel 27 van de Life-verordening) en zal in dit verband ook feedback geven over de tenuitvoerlegging van het in 2014-2016 geïmplementeerde financiële instrument. In het vereiste externe evaluatieverslag zullen de relevante en de effectiviteit van elk financieel instrument worden beoordeeld met betrekking tot hun bijdrage aan de verwezenlijking van de Life-beleidsdoelstellingen, hun efficiëntie, hun nut voor de aanpak van tekortkomingen op de markt en suboptimale investeringssituaties, en de algemene samenhang van de financiële instrumenten zelf, alsmede het verstrekken van aanbevelingen voor verbeteringen.

De Commissie zal minimaal eens per jaar verslag uitbrengen aan het Life-comité. Ad-hocvergaderingen kunnen indien nodig worden bijeengeroepen. In de eerste twee jaar van de tenuitvoerlegging rapporteert de Commissie ten minste drie keer (najaar 2014, voorjaar 2015, en najaar 2015) aan het Life-comité over de voortgang van de financiële instrumenten.

5.3.1.   Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (Natural Capital Financing Facility — NCFF)

5.3.1.1.   Bijdrage aan Life-doelstellingen

Het financieel instrument zal bijdragen aan de verwezenlijking van de Life-doelstellingen, met name voor de prioritaire gebieden „natuur en biodiversiteit” onder Life Milieu en „aanpassing aan de klimaatverandering” onder Life Klimaatactie, door de financiering van initiële investeringen en exploitatiekosten voor inkomstengenererende of kostenefficiënte proefprojecten ter bevordering van het behoud, het herstel, het beheer en de versterking van natuurlijk kapitaal voor biodiversiteit en aanpassingsvoordelen, waaronder ecosysteemgerichte oplossingen voor de uitdagingen met betrekking tot land, bodem, bosbouw, landbouw, water en afval. De NCFF is een nieuw beleidsinstrument voor innovatieve proefprojecten. Dit instrument biedt de mogelijkheid de kosteneffectiviteit van het Life-programma te verbeteren door middel van hefboomwerking en complementariteit. Het draagt bij aan de capaciteitsopbouw voor de langere termijn binnen een innovatieve, duurzame commerciële financieringsactiviteit. De NCFF vult de beleidsdoelstellingen van de lidstaten op het gebied van biodiversiteit en aanpassing aan de klimaatverandering aan en ondersteunt deze.

Meer bepaald:

 

Op het gebied van natuur en biodiversiteit draagt de NCFF bij aan de tenuitvoerlegging van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake biodiversiteit, met inbegrip van de biodiversiteitsstrategie van de Unie tot 2020, Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 92/43/EEG, met name door het toepassen, ontwikkelen en testen van projecten en het demonstreren van hun levensvatbaarheid. Daarnaast ondersteunt het de verdere ontwikkeling, tenuitvoerlegging en het beheer van het krachtens artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG opgezette Natura 2000-netwerk en vergroot het de veerkracht door tevens ecosystemen buiten het netwerk te beschermen en te herstellen. Het is echter mogelijk dat sommige soorten projecten niet van toepassing zijn in Natura 2000-gebieden.

 

Op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering draagt de NCFF bij aan de tenuitvoerlegging van beleid van de Unie inzake aanpassing, in het bijzonder door het ontwikkelen, testen en demonstreren van ecosysteemgerichte benaderingen voor aanpassing aan de klimaatverandering. Ook draagt het instrument bij aan de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve aanpassingstechnologieën, -systemen, -methoden en -instrumenten die geschikt zijn voor replicatie, overdracht of mainstreaming.

5.3.1.2.   Structuur van het financiële instrument

De tenuitvoerlegging van het financiële instrument is toevertrouwd aan de Europese Investeringsbank (EIB) door middel van indirect beheer.

De NCFF zal directe en indirecte projectfinanciering combineren door middel van eigen en vreemd vermogen. Er zal worden voorzien in een steunfaciliteit voor deskundigen om ervoor te zorgen dat de projecten een voor financiering toereikend stadium van maturiteit bereiken. De NCFF zal in twee fasen worden ontwikkeld: een proeffase waarin verschillende financieringsmogelijkheden getest kunnen worden, om zich vervolgens tijdens een tweede — operationele — fase te kunnen richten op de meest geschikte benaderingen. Tijdens de initiële proeffase wordt verwacht dat de NCFF 9-12 activiteiten (met inbegrip van indirecte activiteiten) of 3-4 activiteiten per jaar zal uitvoeren.

De Europese Commissie bekostigt de projectfinanciering en de steunfaciliteit voor deskundigen, met gelijke bedragen van de EIB voor projectfinanciering. Er is tijdens de proeffase niet voorzien in financiering door derden. Voor de tweede operationele fase zou de NCFF, op basis van de resultaten van de proefprojecten, aanvullende middelen trachten te vinden bij andere publieke en private investeerders.

 

De NCFF zal voornamelijk voorzien in schuldinstrumenten (zoals leningen) om initiële projectinvesteringen en exploitatiekosten te financieren. De leningen zouden worden terugbetaald aan de hand van de door het project gegenereerde opbrengsten en/of de algemene bedrijfsactiviteiten van de ontvanger. Eigen vermogen zou voor specifieke gevallen worden gebruikt, voornamelijk voor investeringen in fondsen.

 

Indirecte activiteiten zullen worden uitgevoerd met intermediairs zoals banken of beleggingsfondsen, die dan een portefeuille van projecten zullen financieren.

Er worden verschillende soorten schulden gebruikt, met inbegrip van mezzanineschuld. Wanneer aan een eindbegunstigde wordt geleend, zullen garanties worden geëist in de vorm van een bedrijfsgarantie indien de eindbegunstigde een onderneming is.

Er geldt geen vaste verhouding voor de verdeling tussen eigen en vreemd vermogen, althans niet voor de proeffase, aangezien flexibiliteit noodzakelijk is om aan de behoeften van de markt tegemoet te komen en ruimte voor experimenten te laten. Toch zal de faciliteit, in het licht van de huidige marktsituatie, streven naar een aandeel van 70 % directe investeringen en 30 % via intermediairs tijdens de proeffase, hoewel dit laatste percentage hoger kan liggen als de vraag van intermediairs toeneemt.

De faciliteit beschikt over een risicodelingsmechanisme met de EIB, omdat de door de NCFF ondersteunde projecten geen projecten zijn waar de EIB normaliter in investeert, omdat ze ofwel te klein zijn of omdat hun waargenomen hoge risico niet compatibel is met de AAA-rating van de bank. Om dit probleem te ondervangen, zal de faciliteit een risicodelingsmechanisme omvatten waarbij de EU-middelen eerste verliezen opvangen ingeval projecten mislukken. Het exacte uitvoeringsmechanisme zal in een delegatieovereenkomst tussen de Commissie en de EIB worden vastgelegd, waarin ook precieze uitsluitings-/selectiecriteria voor projecten zullen worden bepaald om ervoor te zorgen dat de juiste prioriteiten in het selectieproces worden ingebouwd en dat er voldoende sectorale en geografische dekking is.

De financiële belangen van alle deelnemers aan de faciliteit zijn erop afgestemd om de algemene doelstellingen van het financiële instrument te bereiken omdat alle deelnemers, met inbegrip van de EIB en de Europese Unie, financiële middelen verlenen aan de faciliteit. Bovendien:

 

worden er exacte uitsluitings-/selectiecriteria voor projecten opgesteld, evenals een investeringsbeleid dat de voor het beheer van natuurlijk kapitaal vastgestelde prioriteiten zal volgen. Tot slot:

 

worden er prestatievergoedingen aan de EIB gegeven op basis van specifieke indicatoren die zijn ontwikkeld om ervoor te zorgen dat het beheer van de faciliteit is afgestemd op de vastgestelde doelstellingen.

De toewijzing van financiële middelen is geldig totdat de laatste transactie in het kader van het programma volledig is voltooid.

De initiële proeffase loopt van 2014 tot en met 2017. De operationele fase loopt van 2017 tot en met 2020. Na afloop van de operationele fase moet de faciliteit met een lichtere structuur worden gehandhaafd om de portefeuille te beheren en de aflossingen voor leningen en eigen vermogen te ontvangen. Aangezien de looptijd van de lening meestal 10 jaar bedraagt, is de verwachting dat deze fase 10 + 3 jaar duurt, waarbij de laatste drie jaar ruimte biedt voor vertraging in de terugbetaling of bijvoorbeeld voor de eindfase van beleggingsfondsen waar de faciliteit in heeft geïnvesteerd.

Het beheer van het financiële instrument wordt uitgevoerd door de EIB. Een stuurgroep beoordeelt regelmatig de voortgang van de tenuitvoerlegging van het financiële instrument. De leden van de stuurgroep worden gezamenlijk door de Commissie, met inbegrip van Commissiediensten zoals DG ENV, DG CLIMA en DG ECFIN, en de EIB benoemd, en het secretariaat wordt door de EIB verzorgd.

Er wordt een mechanisme voor monitoring en verslaglegging opgezet en de informatie wordt uitgewisseld met het Life-comité.

De monitoring van de financiële instrumenten zal voldoen aan de eisen van het Financieel Reglement (artikel 140) en de gedelegeerde Verordening (artikel 225) en vervolgens zijn zoals uitgelegd in de financiële en administratieve kaderovereenkomst met de EIB en de daaruit voortvloeiende delegatieovereenkomst.

De EIB zou verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van de activiteiten in het kader van het financiële instrument en voor het opstellen van prestatierapporten en financiële verslagen met een overeen te komen formaat, inhoud en frequentie (in eerste instantie op kwartaalbasis), inclusief periodieke en ad-hocrapporten, bezoeken ter plaatse en audits. Er zou gebruik worden gemaakt van prestatie-indicatoren voor de verslaglegging vanuit financiële instellingen aan de EIB.

5.3.1.3.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

De EIB zal, samen met zijn netwerk van partners in de EU, werken aan het opzetten van een pijplijn met mogelijk relevante projecten, ook voortbouwend op specifieke financieringsverzoeken van potentiële begunstigden in de hele EU.

De projecten zijn onderverdeeld in vier hoofdcategorieën:

 

Betalingen voor ecosysteemdiensten: projecten met betrekking tot betalingen voor de baten uit natuurlijk kapitaal, meestal een vrijwillige, kleinschalige bilaterale transactie met een duidelijk geïdentificeerde koper en verkoper van een ecosysteemdienst. Ze zijn gebaseerd op het beginsel dat de begunstigde betaalt, waarbij betalingen worden uitgevoerd om kritische ecosysteemdiensten te beveiligen.

 

Groene infrastructuur (GI): GI is een strategisch opgezet netwerk van natuurlijke en seminatuurlijke gebieden met diverse milieukenmerken, dat is ontworpen en wordt beheerd voor het leveren van een brede reeks ecosysteemdiensten. Het omvat groene ruimten (of blauwe wanneer het om aquatische ecosystemen gaat) en andere fysieke kenmerken in landzones (met inbegrip van kustzones) en zeezones. Op het land is GI aanwezig in plattelands- en stedelijke omgevingen. Aan de hand van GI-projecten kunnen inkomsten worden gegenereerd of kosten worden bespaard op basis van de levering van goederen en diensten, waaronder waterbeheer, luchtkwaliteit, bosbouw, recreatie, overstromings-/erosie-/brandbestrijding, bestuiving, toegenomen weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering.

 

Compensatie voor biodiversiteit: dit zijn beschermingsmaatregelen bedoeld ter compensatie van de resterende, onvermijdelijke schade aan de biodiversiteit als gevolg van ontwikkelingsprojecten. Zij zijn gebaseerd op het beginsel dat de vervuiler betaalt, waarbij compensaties worden toegepast voor naleving of om reputatierisico’s te beperken. Projecten gericht op het compenseren van schade aan Natura 2000-gebieden overeenkomstig artikel 6.4 van de habitatrichtlijn komen niet in aanmerking voor financiering uit de NCFF.

 

Innovatieve pro-biodiversiteits- en aanpassingsinvesteringen: dit zijn projecten waarbij het gaat om de levering van goederen en diensten, vooral door kmo’s, die gericht zijn op de bescherming van de biodiversiteit of het verhogen van de weerbaarheid van gemeenschappen en andere bedrijfstakken.

Het doel is om projecten met een voldoende brede geografische en sectorale dekking te vinden en te financieren en tegelijkertijd diverse financiële mechanismen te testen, om de reproduceerbaarheid ervan in de gehele EU veilig te stellen tijdens de operationele fase. De subsidiabiliteitsregels voor projecten en het investeringsbeleid voor de faciliteit (bijvoorbeeld het instellen van plafonds voor sectoren en geografische dekking, evenals minimumcriteria waaraan moet worden voldaan en/of beginselen die in acht moeten worden genomen, zoals de mitigatiehiërarchie (52)) zullen vóór de instelling van de faciliteit worden vastgesteld en contractueel tussen de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) worden overeengekomen.

De subsidiabiliteitscriteria stroken met de doelstellingen inzake natuur en biodiversiteit en de aanpassing aan de klimaatverandering als vastgelegd in de Life-verordening, waarbij rekening wordt gehouden met de beleidsprioriteiten van de lidstaten op het gebied van de bescherming van de biodiversiteit en de aanpassing aan de klimaatverandering.

Subsidiabele projecten inzake het beheer van natuurlijk kapitaal moeten worden gerechtvaardigd door een economische beoordeling op basis van een klassieke kosten-batenanalyse — dat wil zeggen dat de netto contante kosten van het project gedurende de looptijd lager zijn dan de netto contante waarde van de verwachte voordelen, met inbegrip van externe effecten. Behalve de door de EIB opgelegde standaardcriteria voor alle activiteiten gelden er aanvullende criteria voor het bepalen van het soort projecten en de betrokken sectoren.

Als minimumvereiste geldt dat de eindbegunstigden van het financiële instrument rechtspersonen en/of natuurlijke personen moeten zijn die investeren in projecten inzake het bejeer van natuurlijk kapitaal die:

 

door middel van een gerichte milieueffectbeoordeling kunnen aantonen dat zij een positief effect hebben op de toestand en weerbaarheid van het ecosysteem en op de levering van ecosysteemdiensten;

 

de aanzet kunnen geven tot nieuwe bedrijfsmodellen voor het beheer van natuurlijk kapitaal in verband met de hierboven genoemde typologieën, zoals groene infrastructuur, betalingen voor ecosysteemdiensten, compensatie voor biodiversiteit, of kleinere of grotere innovatieve ondernemingen die bijdragen aan biodiversiteit en aanpassing;

 

aan een van de volgende criteria kunnen voldoen:

 

het bevorderen van het behoud, het herstel, het beheer en de verbetering van ecosystemen, onder meer door ecosysteemgerichte oplossingen toe te passen op de sectoren land, bodem, bosbouw, landbouw, aquacultuur, water en afval;

 

het bevorderen van ecosysteemgerichte benaderingen die bedrijven en gemeenschappen in staat stellen om gesignaleerde risico’s aan te pakken in verband met de huidige en verwachte gevolgen van klimaatverandering, onder meer door groene infrastructuurprojecten in steden, op het platteland en aan de kust.

De projecten moeten ten minste in een van de EU-lidstaten worden uitgevoerd om voor subsidie in aanmerking te komen.

Wanneer projecten indirect worden gefinancierd via bijdragen aan financiële middelen die door intermediaire financiële instellingen worden beheerd, zou de selectie van dergelijke instellingen worden bepaald door de vraag en overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, transparantie, non-discriminatie en de naleving van onder meer de volgende eisen:

 

i)

een particuliere of marktgebaseerde financiële instelling zijn;

 

ii)

de operationele capaciteit voor de distributie van het financiële instrument vastleggen en aantonen;

 

iii)

aantonen de eindbegunstigden te kunnen bereiken waarop het beleid inzake biodiversiteit of aanpassing aan de klimaatverandering van de EU of lidstaten is gericht;

 

iv)

voldoen aan de verplichtingen en vereisten in verband met de distributie van het financiële instrument;

 

v)

voldoen aan de toepasselijke normen en wetgeving betreffende het voorkomen van het witwassen van geld, de bestrijding van terrorisme en belastingfraude;

 

vi)

de door de Europese Rekenkamer voor de uitvoering van haar taken vereiste informatie verstrekken, en

 

vii)

voor de EIB aanvaardbaar zijn als kredietnemer in overeenstemming met haar kredietbeleid.

5.3.2.   Instrument voor particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4eE)

5.3.2.1.   Bijdrage aan Life-doelstellingen

Het PF4eE draagt bij aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Life-verordening als bedoeld in artikel 3 en nader bepaald in het prioritaire gebied „mitigatie van de klimaatverandering”. Het PF4eE voorziet met name in:

 

de aanpak van een belangrijk vraagstuk van het klimaatbeleid, waarmee wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstelling om energiebesparing en de daarmee samenhangende vermindering van de emissies veilig te stellen;

 

het noodzakelijke niveau van beproeving en demonstratie van een nieuw beleidsinstrument, met groot potentieel om toegevoegde waarde op te leveren voor de EU;

 

aanvullingen op en ondersteuning van de verantwoordelijkheden van de lidstaten in het kader van de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie (NEEAP’s);

 

de mogelijkheid om de kosteneffectiviteit van het Life-programma te verbeteren door middel van hefboomwerking en complementariteit;

 

capaciteitsopbouw voor de langere termijn binnen een duurzame commerciële financieringsactiviteit, waarmee het permanente langetermijnondersteuning voor duurzame ontwikkeling biedt;

 

ondersteuning van solidariteit en lastenverdeling, en

 

de mogelijkheid tot inbedding van het initiatief in de programma’s van de lidstaten (aan de hand van NEEAP’s en mogelijk andere programma’s en initiatieven).

5.3.2.2.   Structuur van het financiële instrument

De tenuitvoerlegging van het PF4eE-instrument zal worden toevertrouwd aan de Europese Investeringsbank (EIB) door middel van indirect beheer.

Het PF4eE-instrument heeft twee kerndoelstellingen:

 

leningen voor energie-efficiëntie (EE) tot een duurzamere activiteit maken binnen de Europese financiële instellingen, waarbij particuliere commerciële banken en andere financiële instellingen (tezamen „financiële intermediairs”) worden gestimuleerd om de energie-efficiëntiesector als een afzonderlijk marktsegment te behandelen, en

 

de toegang tot financiering met vreemd vermogen uitbreiden naar projecten ter ondersteuning van de prioriteiten inzake energie-efficiëntie van de lidstaten, als vastgesteld in de NEEAP’s.

Het PF4eE-instrument voorziet in i) een mechanisme voor risicodeelname (faciliteit voor risicodeling) voor financiële instellingen in de particuliere sector en ii) deskundige ondersteuning van financiële intermediairs (steunfaciliteit voor deskundigen) in combinatie met iii) financiering voor de lange termijn door de EIB (EIB-lening voor energie-efficiëntie).

 

Het PF4eE zou voorzien in een financieel instrument voor risicodeling met een functionerend mechanisme vergelijkbaar met een gemaximaliseerde garantie, om het risico tussen de Commissie (als financier) en financiële intermediairs (als kredietverstrekkers) te delen.

 

De faciliteit voor risicodeling is bedoeld om het kredietrisico dat financiële intermediairs lopen bij het verstrekken van leningen aan de EE-sector, te verminderen en hun deelname te bevorderen. De impact hangt af van de marktomstandigheden en specifieke kenmerken van de projecten. De faciliteit voor risicodeling zal naar verwachting de kredietverlening en de toegang tot financiering verbeteren en/of voorzien in betere financieringsvoorwaarden voor de eindbegunstigden, met inbegrip van lagere prijzen, langere looptijden, lagere zekerheid, of andere.

 

Om van de Life-bijdrage een hefboomeffect te doen uitgaan, worden EIB-leningen aan financiële intermediairs tegen voorkeurstarieven verstrekt voor doorlening. De voordeelstarieven zullen worden doorberekend aan de eindbegunstigden om de acceptatie te stimuleren.

 

De begunstigden worden ook geacht een bijdrage te leveren aan de projectkosten, waardoor de op de investeringskosten verrekende hefboomwerking zal worden verstrekt.

 

De kredietrisicobescherming wordt aan de financiële intermediairs verstrekt, omdat de doelstelling van het PF4eE-instrument is om kredietverlening van financiële intermediairs aan EE-investeringen te vergroten. De EIB heeft doorgaans geen kredietrisicobescherming nodig in zoverre zij leent aan financiële intermediairs die voldoen aan het EIB-beleid inzake kredietrisico. Dit is de aanname die op dit moment op basis van de proeffase van het PF4eE is gedaan.

 

Indien een deelnemende financiële intermediair verliezen lijdt in de leningenportefeuille waaraan het EIB-financiering heeft doorgeleend (EE-leningenportefeuille), zouden deze verliezen gedeeltelijk worden gedekt door het financieel instrument voor risicodeling.

 

Life-financiering zou worden gebruikt om te voorzien in de financiële bijdrage die nodig is voor de faciliteit voor risicodeling en de steunfaciliteit voor deskundigen, evenals de door de EIB gemaakte administratie- en directe kosten voor het opzetten en beheren van het instrument.

 

Een maximumbedrag aan cash (maximaal beschikbare zekerheid) zou aan elke financiële intermediair worden toegekend om verliezen in de EE-leningenportefeuille te compenseren, maar worden beperkt tot een percentage van de totale beoogde waarde van de door de financiële instelling te creëren leningenportefeuille. Dit bedrag zou worden beperkt tot een bepaald percentage van de totale beoogde EE-leningenportefeuille, afhankelijk van het risicoprofiel van de beoogde eindbegunstigden en de overeengekomen risicodelingsoptie.

 

De doelgroep van eindbegunstigden voor het PF4eE-instrument wordt geacht te worden omschreven in het kader van de NEEAP’s van de lidstaten en het zal met name om begunstigden gaan die onder de door de lidstaten in het kader van de tenuitvoerlegging van hun NEEAP’s ontwikkelde nationale/regionale regelingen vallen. Hier zouden het mkb, de grotere midcapbedrijven en particulieren onder vallen, maar ook kleine gemeenten of andere overheidsinstanties die kleine investeringen in energie-efficiëntie doen en in staat zijn om energiebesparingen te gebruiken voor de afbetaling van kredieten.

 

Het PF4eE-instrument verwacht 6-10 financieringsovereenkomsten (EIB-leningen voor EE en faciliteit voor risicodeling/steunfaciliteit voor deskundigen) over de eerste 4 jaar af te sluiten met financiële instellingen, met een mogelijke uitbreiding tot 14-20 financieringsovereenkomsten in 7 jaar.

Het PF4eE bouwt voort op het groene initiatief „schuld voor energie-efficiëntieprojecten (DEEP)” van de EIB. „DEEPgreen” heeft als doel de beschikbaarheid van schuldfinanciering voor EE-investeringen in de Europese Unie te vergroten.

De selectie van financiële intermediairs zal worden bepaald door de vraag en overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, transparantie, non-discriminatie en de naleving van onder meer de volgende eisen:

 

i)

een particuliere financiële instelling zijn;

 

ii)

de operationele capaciteit voor de distributie van het PF4eE-instrument vastleggen, en

 

iii)

aantonen de eindbegunstigden te kunnen bereiken, waarop de desbetreffende NEEAP-prioriteit en/of de steunregeling inzake energie-efficiëntie en/of de EU-richtlijnen betreffende energie-efficiëntie in de betrokken lidstaten zijn gericht;

 

iv)

voldoen aan de verplichtingen en vereisten in verband met de distributie van het PF4eE-instrument;

 

v)

voldoen aan de toepasselijke normen en wetgeving betreffende het voorkomen van het witwassen van geld, de bestrijding van terrorisme en belastingfraude;

 

vi)

de door de Europese Rekenkamer voor de uitvoering van haar taken vereiste informatie verstrekken, en

 

vii)

voor de EIB aanvaardbaar zijn als kredietnemer in overeenstemming met haar kredietbeleid en met de door het PF4eE beoogde geografische spreiding.

De brede geografische spreiding van het financiële instrument over de hele looptijd van het programma zal worden gewaarborgd door een maximale geografische concentratiegraad vast te stellen en door de EIB te stimuleren om financiële intermediairs in alle lidstaten tot deelname aan te moedigen.

Afhankelijk van de door financiële intermediairs aangegeven voorkeuren, kan bij contractonderhandelingen voorrang worden verleend aan financiële intermediairs die in lidstaten willen opereren waar de investeringsbehoefte (afstand tot het doel) het grootst is. Door te onderhandelen over het aangeboden niveau van risicobescherming zal de EIB financiële intermediairs stimuleren om te opereren in lidstaten met hogere risico’s bijvoorbeeld als gevolg van aanzienlijke onderontwikkeling in het gebruik van leningfinanciering voor EE, of waar de capaciteit tot het aangaan van leningen wordt verwacht bijzonder laag te zijn. Het gebruik van de steunfaciliteit voor deskundigen kan ook worden gericht op het ondersteunen van financiële intermediairs en het beperken van de risico’s in lidstaten met hogere risico’s.

Het PF4eE moet operationeel zijn zolang de door de faciliteit voor risicodeling gedekte onderliggende leningen uitstaan. De toegestane maximale looptijd in het kader van de faciliteit voor risicodeling is 20 jaar. Daarom zal het PF4eE voor maximaal 20 jaar na de afronding van de tenuitvoerleggingsperiode (2042) van kracht zijn.

De toewijzing van financiële middelen is geldig totdat de laatste transactie in het kader van het programma volledig is voltooid.

Het beheer van het financiële instrument zal worden uitgevoerd door de EIB. Een stuurgroep beoordeelt regelmatig de voortgang van de tenuitvoerlegging van het financiële instrument. De leden van de stuurgroep worden gezamenlijk door de Commissie, met inbegrip van Commissiediensten zoals DG CLIMA, DG ECFIN en DG ENER, en de EIB benoemd, en het secretariaat wordt door de EIB verzorgd.

Er wordt een mechanisme voor monitoring en verslaglegging opgezet en de informatie wordt uitgewisseld met het Life-comité.

De monitoring van de financiële instrumenten zal voldoen aan de in het Financieel Reglement (artikel 140) en de gedelegeerde Verordening (artikel 225) gestelde eisen en vervolgens zijn zoals uitgelegd in de financiële en administratieve kaderovereenkomst (FAFA) met de EIB en de daaruit voortvloeiende delegatieovereenkomst.

De EIB zal verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van de activiteiten in het kader van het financiële instrument en voor het opstellen van prestatierapporten en financiële verslagen, met een nader te bepalen formaat, inhoud en frequentie (in eerste instantie op kwartaalbasis), inclusief periodieke en ad-hocrapporten, bezoeken ter plaatse en audits. Er zou gebruik worden gemaakt van prestatie-indicatoren voor de verslaglegging vanuit financiële instellingen aan de EIB.

5.3.2.3.   Technische methode inzake de procedure voor de selectie van projecten

Onder de begunstigden zijn onder andere particulieren, verenigingen van huiseigenaren, kmo’s, ondernemingen en/of overheidsinstellingen/-organen die in energie-efficiëntie investeren conform het NEEAP van elke lidstaat.

De hoogte van de aan de begunstigden verstrekte EE-leningen varieert van 40 000 EUR, hetgeen kan worden teruggebracht om kleine investeringen in de woningbouw mogelijk te maken, tot 5 miljoen EUR en in uitzonderlijke gevallen tot 15 miljoen EUR.

De lidstaten zijn in staat de projectpijplijn te beïnvloeden en daardoor indirect de selectie van projecten middels de prioriteiten van het NEEAP. Begunstigden zijn rechtspersonen en/of natuurlijke personen die:

 

een EE-investering doen binnen het kader van een steunregeling van een lidstaat en/of overeenkomstig de prioriteiten van een NEEAP en/of EU-richtlijnen betreffende EE;

 

een EE-lening aangaan die is verstrekt door een deelnemende financiële intermediair;

 

in aanmerking komen voor leningen bij de EIB en financiële intermediairs, en

 

met goed gevolg door een economische analyse zijn gekomen waarin de kosten van externe koolstofeffecten zijn begrepen, zodat de netto contante kosten van het project gedurende de looptijd lager zijn dan de netto contante waarde van de energiebesparing.

  • 6. 
    Indicatieve tijdschema’s voor de oproepen tot het indienen van voorstellen (artikel 24, lid 2, onder e), van de Life-verordening)

6.1.   Indicatieve tijdschema’s voor subsidies

 

Soort project

Subpro-gramma

2014

2015

2016

2017

Projecten in de zin van artikel 18, onder a), b), c) en h), van de Life-verordening

ENV

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

CLIMA

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

Geïntegreerde projecten (artikel 18, onder d), van de Life-verordening)

ENV

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

CLIMA

 

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

Projecten voor technische bijstand (artikel 18, onder e), van de Life-verordening)

ENV

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

CLIMA

 

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

Projecten voor capaciteitsopbouw (artikel 18, onder f), van de Life-verordening)

ENV en CLIMA gezamenlijk

Vanaf het 2e kwartaal van 2014 tot het 3e kwartaal van 2015

   

Voorbereidende projecten (artikel 18, onder g), van de Life-verordening)

ENV

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

CLIMA

 

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

Exploitatiesubsidies (artikel 21 van de Life-verordening)

ENV en CLIMA gezamenlijk

2e kwartaal gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen voor exploitatie-subsidies voor het boekjaar 2015

2e kwartaal partner-schapskader-overeen-komsten en exploitatie-subsidies voor het boekjaar 2016

2e kwartaal exploitatie-subsidies voor het boekjaar 2017

2e kwartaal exploitatie-subsidies voor het boekjaar 2018

6.2.   Indicatieve tijdschema’s voor financiële instrumenten

 

Financieel instrument

Subprogramma

2014

2015

2016

2017

NCFF

ENV

3e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

CLIMA

3e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

PF4eE

ENV

       

CLIMA

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

2e kwartaal

  • 7. 
    KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE RESULTATEN, INDICATOREN EN STREEFDOELEN VOOR ELK PRIORITAIR GEBIED EN ELK SOORT PROJECT (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER C), VAN DE LIFE-VERORDENING

Overeenkomstig de prestatie-indicatoren (artikel 3, lid 3, van de Life-verordening) en de specifieke doelstellingen voor het betrokken prioritair gebied zijn er voor elk prioritair gebied en soort project kwalitatieve en kwantitatieve resultaten, indicatoren en streefdoelen vastgesteld (artikel 24, lid 2, onder c), van de Life-verordening) (53).

Door het toepassingsgebied van geïntegreerde projecten te beperken tot de tenuitvoerlegging van specifieke strategieën, plannen en routekaarten in het kader van de EU-wetgeving op de gebieden natuur, water, afval, lucht, mitigatie van de klimaatverandering en de aanpassing aan de klimaatverandering, kunnen de verwachte resultaten en de door deze projecten te bereiken streefdoelen nauwkeuriger worden bepaald.

In het kader van het subprogramma Milieu vergroten de thematische prioriteiten overeenkomstig bijlage III bij de Life-verordening en de projectthema’s onder punt 3 van het huidige MJWP ook de focus van de gefinancierde projecten, wat leidt tot een tastbaarder effect op de toestand van het milieu. Op basis van de beoordeling van de verwachte effecten van het Life-programma zijn een aantal algemene resultaten en streefdoelen vastgesteld, rekening houdend met de katalysatorfunctie van het programma werkt en dus, waar gerelateerd aan ontwikkeling en tenuitvoerlegging, met het belang van de reproduceerbaarheid van succesvolle projecten (artikel 3, lid 3, onder b), van de Life-verordening).

Het aantal en het toepassingsgebied van succesvolle projecten binnen een prioritair gebied zijn echter vooral afhankelijk van het aantal ingediende subsidiabele aanvragen die voldoen aan de selectie- en gunningscriteria, en van technische en sociaaleconomische factoren waarop de Commissie geen invloed heeft.

Gezien het bovenstaande en teneinde de meetbaarheid van de bijdrage van het Life-programma aan de doelstellingen van het 7e milieuactieprogramma van de Unie waar mogelijk te verbeteren (artikel 3, lid 1, onder d), van de Life-verordening), zijn verwachte resultaten ook omschreven als geplande resultaten op projectniveau. Projectbegunstigden moeten bij aanvang van hun project de uitgangssituatie bepalen en het uiteindelijke resultaat ten opzichte van de beoogde doelstellingen beschrijven. De door elk project te behalen milieu-/klimaatdoelstellingen moeten de streefdoelen, emissiegrenswaarden of doelstellingen als bepaald door de desbetreffende beleidsmaatregelen en de wetgeving van de Unie ten uitvoer leggen of zelfs nog verder reiken.

Life is een katalysator en de reproduceerbaarheid van de inhoud van het project is dan ook essentieel voor het waarborgen van de effectiviteit van het programma bij de totstandbrenging van positieve resultaten voor het milieu en het klimaat. Hoewel alle projectvoorstellen streven naar reproduceerbaarheid binnen de respectieve gebieden milieu of klimaatverandering, mag worden verwacht dat slechts 80 % van de proef- en demonstratieprojecten reproduceerbaar is, aangezien het risico bestaat dat de technieken en methoden die getest en gedemonstreerd worden niet de verwachte resultaten opleveren. Bovendien kan, met het oog op mogelijke economische en administratieve problemen, onafhankelijk van dergelijke technische onmogelijkheden niet worden verwacht dat alle projecten met succes worden afgerond.

Overigens zullen er zeer weinig of zelfs geen projecten onder het nieuwe Life-programma uiterlijk in 2017 zijn afgerond, waardoor de geplande milieu- en klimaatactiestreefdoelen dan hoogstwaarschijnlijk nog niet zullen bereikt zijn.

Daarom spreken we eigenlijk nog van mijlpalen wanneer de streefdoelen verwijzen naar lopende projecten. Deze mijlpalen houden in dat de projecten op zodanige wijze zijn opgezet dat ze de streefdoelen uiterlijk in 2020 kunnen bereiken. De weinige projecten die uiterlijk in 2017 zouden zijn afgerond, moeten uiteraard de vooropgestelde streefdoelen bereiken.

Om duplicatie te voorkomen, worden onder elk prioritair gebied de soorten projecten in de zin van de artikelen 2 en 18 van de Life-verordening waarin is voorzien om de gerelateerde doelstellingen na te streven, waar mogelijk gegroepeerd. Projectsoorten die losstaan van prioritaire gebieden, zoals projecten voor capaciteitsopbouw, worden afzonderlijk vermeld.

De indicatoren zijn opgenomen in de beschrijving van de resultaten en streefdoelen en worden dus niet apart vermeld in onderstaande tabellen.

7.1.   Subprogramma Milieu

Voor het subprogramma Milieu zijn de algemene doelstellingen als beschreven in artikel 3, lid 1, de specifieke doelstellingen voor elk prioritair gebied als bepaald in de artikelen 10, 11 en 12, evenals de prestatie-indicatoren als bepaald in artikel 3, lid 3, van de Life-verordening in aanmerking genomen.

 

Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik

Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a) en b), van de Life-verordening

Thematische prioriteiten

Kwantitatieve resultaten (54)

Kwalitatieve resultaten

Streefdoelen/mijlpalen 2017

WATER (met inbegrip van het mariene milieu)

Aantal lopende of afgeronde projecten dat gericht is op waterlichamen (binnenwateren/overgangswateren/kustwateren) met een slechte ecologische toestand

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van een goede ecologische toestand op projectniveau

80 %

Aantal waterlichamen met een slechte ecologische toestand waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht

Waterlichamen (binnenwateren/overgangswateren/kustwateren) waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om hun ecologische toestand te verbeteren

100 (55)

AFVAL

Aantal lopende of afgeronde projecten dat de verwezenlijking van wettelijke EU-afvalstreefdoelen en de tenuitvoerlegging van de afvalhiërarchie (adequaat afvalbeheer) tot doel heeft

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van adequaat afvalbeheer

80 %

Aantal extra gemeenten of regio’s in de hele Unie met een ontoereikend afvalbeheersysteem waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn

Gemeenten of regio’s waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om een adequaat afvalbeheer tot stand te brengen

20

EFFICIËNT HULPBRONNENGEBRUIK (met inbegrip van bodem, bossen, en groene kringloopeconomie)

Aantal lopende of afgeronde projecten die de streefdoelen van EU-beleid en -wetgeving op het gebied van een efficiënt hulpbronnengebruik (met uitzondering van bodem en bossen) ten uitvoer leggen.

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van de tenuitvoerlegging van de groene kringloopeconomie

80 %

Aantal extra bedrijven in heel Europa waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn

Extra bedrijven waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen om een groene kringloopeconomie tot stand te brengen

10

Aantal lopende of afgeronde projecten die de doelstellingen van het EU-beleid op het gebied van bodembescherming ten uitvoer leggen.

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van de handhaving of verbetering van bodemfuncties

80 %

Aantal hectare land in de hele Unie waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn

Land waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen om bodemfuncties te handhaven en te verbeteren

2 000

Aantal lopende of afgeronde projecten ter bevordering van de tenuitvoerlegging van de Europese bosbouwstrategie

Percentage lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van de tenuitvoerlegging van de Europese bosbouwstrategie

80 %

Percentage lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om gegevens te verstrekken aan het Europees datacentrum voor de bossen (EFDAC)

80 %

MILIEU en GEZONDHEID (met inbegrip van chemicaliën en geluidsemissies)

Aantal lopende of afgeronde projecten die het beleid van de Unie inzake chemicaliën ten uitvoer leggen, waaronder projecten ter bevordering van de vervanging van stoffen en het minimaliseren van blootstelling

Percentage lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken om van het desbetreffende streefdoel van de Unie inzake chemicaliën op projectniveau te bereiken of te overtreffen

80 %

Aantal personen in de hele Unie dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten die tot doel hebben het gebruik van chemicaliën te beperken

Personen die de doelgroep vormen van lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om de nadelige effecten van chemicaliën op de gezondheid en het milieu te beperken, met inbegrip van schattingen over de langetermijneffecten

50 000

Aantal gefinancierde lopende of afgeronde projecten gericht op lawaaivermindering

Percentage lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken om het desbetreffende streefdoel van de Unie voor lawaaivermindering op projectniveau te bereiken of te overtreffen

80 %

Percentage lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ter vermindering van lawaai ten uitvoer leggen en vorderingen maken om de blootstelling aan lawaai met ten minste 3 dB te verminderen

80 %

Aantal personen in de hele Unie dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten inzake lawaai

Personen die profijt trekken van lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die opgezet zijn om lawaainiveaus met ten minste 3 dB te verminderen

10 000

LUCHTkwaliteit en emissies (met inbegrip van stedelijk milieu)

Aantal lopende of afgeronde projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van de wettelijke EU-luchtkwaliteitsstreefdoelen en aan de tenuitvoerlegging van het luchtkwaliteitsbeheer

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken om het desbetreffende streefdoel van de Unie voor luchtkwaliteit op projectniveau te bereiken of te overtreffen:

 

in luchtkwaliteitszones waar het niveau van verontreinigende stoffen boven de bij wet ingestelde streefdoelen uitkomt: de projecten voorzien erin deze streefdoelen op projectniveau te bereiken/overtreffen;

 

waar beleid voor luchtkwaliteit wordt ontwikkeld en ten uitvoer wordt gelegd: de projecten moeten voorzien in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen, methoden of technieken die als model kunnen dienen voor de ontwikkeling van het beleid van de Unie

80 %

Aantal personen dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten inzake luchtkwaliteit

Personen die de doelgroep vormen van lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen om het desbetreffende streefdoel van de Unie voor luchtkwaliteit te bereiken of te overtreffen.

1 miljoen

 

Natuur en biodiversiteit

Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a), b) en c), van de Life-verordening

Thematische prioriteiten

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Streefdoelen/mijlpalen 2017

NATUUR

Aantal lopende of afgeronde projecten dat gericht is op habitats of soorten in minder dan gunstige/niet veilige staat van instandhouding

Percentage lopende of afgeronde projecten ter verbetering van de staat van instandhouding in de zin van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en Richtlijn 2009/147/EG inzake het behoud van de vogelstand

100 %

Aantal habitats in minder dan gunstige/veilige staat van instandhouding dat onderdeel uitmaakt van lopende of afgeronde projecten

Percentage van habitats of soorten of Natura 2000-gebieden waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn die vorderingen maken in de richting van een verbeterde staat van instandhouding

10 % van de beoogde habitats

Aantal soorten in minder gunstige/niet veilige staat van instandhouding waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn

10 % van de beoogde soorten

Aantal Natura 2000-gebieden/ha aan Natura 2000-gebieden waarop van lopende of afgeronde projecten gericht zijn

10 % van de beoogde Natura 2000-gebieden/ha aan Natura 2000-gebieden

BIODIVERSITEIT

Aantal lopende of afgeronde projecten die gericht zijn op de tenuitvoerlegging van de streefdoelen 2, 3, 4 en 5 van de biodiversiteitsstrategie tot 2020

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen ter verbetering of tot herstel van de beoogde ecosystemen

80 %

Aantal soorten ecosystemen en hectare ecosysteemoppervlakken dat onderdeel uitmaakt van lopende of afgeronde projecten

Percentage soorten ecosystemen of -oppervlakken waarop lopende of afgeronde projecten gericht zijn die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van verbetering of herstel

10 % van de aangewezen soorten ecosystemen

10 % van de aangewezen ecosysteemoppervlakken

 

Geïntegreerde projecten — overeenkomstig artikel 18, onder d), van de Life-verordening

Thematische prioriteiten

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Doelstellingen/mijlpalen 2017

WATER (met inbegrip van het mariene milieu)

Totaal aantal districten met stroomgebieden in de hele Unie waarop lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake water gericht zijn

Percentage districten met stroomgebieden waarop geïntegreerde projecten inzake water gericht zijn

3 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van stroomgebiedbeheerplannen

Percentage geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van conforme en efficiënte stroomgebiedbeheerplannen in de beoogde districten met stroomgebieden, in overeenstemming met de Kaderrichtlijn water

100 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van stroomgebiedbeheerplannen

Percentage geïntegreerde projecten, waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de begrotingen van deze geïntegreerde projecten

100 %

AFVAL

Aantal regio’s in de hele Unie waarop lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake afval betrekking hebben

Percentage regio’s waarop geïntegreerde projecten inzake afval betrekking hebben

2 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van afvalbeheerplannen en/of afvalpreventieprogamma’s

Percentage geïntegreerde projecten die zijn opgezet om te voorzien in conforme en efficiënte afvalbeheerplannen in de bestreken regio overeenkomstig de artikelen 28 en 29 van Kaderrichtlijn afvalstoffen 2008/98/EG

100 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van afvalbeheerplannen en/of afvalpreventieprogamma’s

Percentage van geïntegreerde projecten waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de begrotingen van deze geïntegreerde projecten

100 %

LUCHTkwaliteit en emissies (met inbegrip van stedelijk milieu)

Aantal personen uit regio’s in de hele Unie dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake lucht

Percentage van de totale bevolking van de Unie uit de regio’s waarop geïntegreerde projecten inzake luchtkwaliteit betrekking hebben

3 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma’s

Percentage geïntegreerde projecten die zijn opgezet om te voorzien in conforme en efficiënte luchtkwaliteitsplannen en -programma’s in de bestreken regio’s, in overeenstemming met artikel 23 van Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa

100 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma’s

Percentage geïntegreerde projecten, waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de begrotingen van deze geïntegreerde projecten

100 %

NATUUR

Aantal Natura 2000-gebieden waarop lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake natuur gericht zijn

Percentage Natura 2000-gebieden dat door geïntegreerde projecten inzake natuur wordt bestreken

4 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van prioritaire actiekaders

Percentage geïntegreerde projecten die zijn opgezet om prioritaire actiekaders ten uitvoer te leggen teneinde een adequaat beheer van Natura 2000-gebieden te garanderen

100 %

Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van prioritaire actiekaders

Percentage van geïntegreerde projecten, waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de begrotingen van deze geïntegreerde projecten

100 %

 

Informatie en governance

Projecten overeenkomstig artikel 18, onder h), van de Life-verordening

Thematische prioriteiten

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Streefdoelen/mijlpalen 2017

INFORMATIE EN BEWUSTMAKING

Aantal lopende of afgeronde projecten gericht op de bewustmaking van burgers, bedrijven, lokale overheden, geregistreerde niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en andere maatschappelijke organisaties (belanghebbenden en burgers)

Percentage van lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken om meer dan twee andere gebieden buiten het projectgebied en meer dan één taal te bestrijken

80 %

Aantal belanghebbenden en burgers dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten en zich niet bewust is van de milieudoelstellingen waar bewustwording voor moet worden gecreëerd

Percentage dat de toename aangeeft van het aantal belanghebbenden en burgers die de doelgroep vormen van bewustmakingsprojecten voor de tenuitvoerlegging van reproduceerbare of overdraagbare acties en die zich bewust worden van de door deze projecten nagestreefde doelstellingen van het milieubeleid, gemeten aan de hand van enquêtes vooraf en achteraf (uitgevoerd door Life-projecten of andere instanties)

25 %

Aantal belanghebbenden en burgers dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten

Actieve participatie van belanghebbenden en burgers in bewustmakingsactiviteiten die worden aangeboden door projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen (zoals deelname aan enquêtes, vrijwilligerswerk, deelname aan rondleidingen, downloaden van informatie, het indienen van vragen)

> 500 000

HANDHAVING

Aantal projecten gericht op een betere naleving en handhaving van EU-milieuwetgeving

Percentage lopende of afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van een betere naleving of handhaving

10 %

Ngo’s

Aantal interventies door ngo’s die exploitatiesubsidies ontvangen, tijdens raadplegingen over het EU-milieubeleid

Percentage dat de toename aangeeft van het aantal interventies ter ondersteuning van het EU-beleid

12 %

 

Overige projecten

Projecten overeenkomstig artikel 18, onder e) en f), van de Life-verordening

 

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Streefdoelen/mijlpalen 2017

Projecten voor technische bijstand

Aantal lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand

Lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand ter waarbij geïntegreerde projecten worden opgesteld

10 voor het opstellen van geïntegreerde projecten inzake natuur, 5 voor het opstellen van geïntegreerde projecten inzake afval, water of lucht

Aantal lopende of afgeronde technische projecten

Percentage lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand dat leidt tot een betere kwaliteit van geïntegreerde Life-projecten voor de EU

90 %

Projecten voor capaciteitsopbouw

Aantal projecten gericht op capaciteitsopbouw

Percentage lopende of afgeronde projecten voor capaciteitsopbouw die vorderingen maken in de richting van een betere acceptatie in de betreffende lidstaten

90 %

Aantal succesvolle aanvragen van subsidies voor het uitvoeren van acties afkomstig uit lidstaten met lopende projecten voor capaciteitsopbouw

Toegenomen relatief aandeel van succesvolle aanvragen afkomstig uit lidstaten met lopende of afgeronde projecten voor capaciteitsopbouw in vergelijking met de acceptatie tussen 2010 en 2012 (in procenten)

5 %

7.2.   Het subprogramma Klimaatactie

 

Mitigatie

     
 

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Streefdoelen/mijlpalen 2017

Geïntegreerde projecten

Aantal projecten

Het aantal, de dekkingsgraad en de burgers die zijn bereikt met de ten uitvoer gelegde strategieën of actieplannen voor de mitigatie van de klimaatverandering

Aantal en omvang van aanvullende projecten die middelen van de Unie of andere middelen worden gefinancierd

Toegenomen aantal lidstaten/regio’s dat geïntegreerde benaderingen toepast, met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te reproduceren

Toegenomen aantal aanvullende maatregelen in geïntegreerde projecten die gefinancierd worden met andere middelen van de Unie

Het aantal ton minder-uitgestoten broeikasgassen door nieuwe, in navolging van voorbeelden in het kader van Life ontwikkelde en ingevoerde technologieën, systemen, instrumenten en/of andere bestepraktijkbenaderingen

7 lidstaten die geïntegreerde benaderingen toepassen met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te reproduceren

De aanvullende financiële middelen die door geïntegreerde projecten zijn vrijgekomen, zijn hoger dan de totale waarde van de begrotingen van deze geïntegreerde projecten

Projecten voor technische bijstand

Aantal projecten

Percentage van projecten voor technische bijstand die leiden tot een geïntegreerd project onder Life

Toegenomen aantal en verbeterde kwaliteit van geïntegreerde projecten die verband houden met technische bijstand

100 % van de projecten heeft geleid tot een geïntegreerd project onder Life

Projecten voor capaciteitsopbouw

Aantal projecten

Toegenomen relatief aandeel van succesvolle aanvragen van lidstaten die in aanmerking komen voor subsidie voor capaciteitsopbouw

7 lidstaten die ten minste één door het Life-subprogramma Klimaatactie gefinancierd mitigatieproject hebben

Overige projecten

Aantal projecten

Aantal gefinancierde projecten ter bevordering van innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of andere bestepraktijkoplossingen voor de reductie van de broeikasgasemissies

Toegenomen aantal innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of andere bestepraktijkoplossingen voor de reductie van broeikasgasemissies

Hoger percentage door Life ontwikkelde geactualiseerde of nieuwe benaderingen die systematisch zijn gebruikt of verbeterd door de private en publieke sector

Het aantal ton minder-uitgestoten broeikasgassen door nieuwe, in navolging van voorbeelden in het kader van Life ontwikkelde en ingevoerde technologieën, systemen, instrumenten en/of andere bestepraktijkbenaderingen

80 % van alle gestarte projecten heeft geleid tot duurzame innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of bestepraktijkoplossingen voor de reductie van broeikasgasemissies

Aanpassing aan de klimaatverandering

     
 

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Streefdoelen/mijlpalen 2017

Geïntegreerde projecten

Aantal projecten

Het aantal, de dekkingsgraad en de burgers die zijn bereikt met de aanpassingsstrategieën of -actieplannen, of andere aanpassingsplannen met een grote territoriale reikwijdte en door Life ten uitvoer gelegd

Aantal transregionale of grensoverschrijdende aanpassingsprojecten

Aantal en omvang van aanvullende projecten die met andere middelen van de Unie of andere middelen worden gefinancierd

Positief effect op klimaatbestendigheid binnen een regio en economische sectoren door middel van door Life en andere aanvullende projecten gefinancierde acties

Toegenomen aantal lidstaten/regio’s dat geïntegreerde benaderingen toepast met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te reproduceren

Toegenomen aantal aanvullende maatregelen dat gefinancierd wordt met andere middelen van de Unie

Positief effect van Life-projecten op de klimaatbestendigheid van bijzonder kwetsbare gebieden als omschreven in de aanpassingsstrategie van de EU

7 lidstaten die geïntegreerde benaderingen toepassen met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te reproduceren

De aanvullende financiële middelen die door geïntegreerde projecten zijn vrijgekomen, zijn hoger dan de totale waarde van de begrotingen van deze geïntegreerde projecten

Projecten voor technische bijstand

Aantal projecten

Percentage projecten voor technische bijstand die leiden tot een geïntegreerd project onder Life

Toegenomen aantal en verbeterde kwaliteit van geïntegreerde projecten die verband houden met technische bijstand

100 % van de projecten heeft geleid tot een geïntegreerd project onder Life

Projecten voor capaciteitsopbouw

Aantal projecten

Toegenomen relatief aandeel van succesvolle aanvragen van lidstaten die in aanmerking komen voor subsidie voor capaciteitsopbouw

7 lidstaten die minimaal één door Life gefinancierd aanpassingsproject hebben

Overige projecten

Aantal projecten

Aantal gefinancierde projecten ter bevordering van innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of andere bestepraktijkoplossingen voor klimaatbestendigheid

Aantal kwetsbaarheidsbeoordelingen, strategieën of actieplannen inzake aanpassing aan de klimaatverandering, ontwikkeld met behulp van Life

Aantal transregionale of grensoverschrijdende aanpassingsprojecten

Toename van de aan het Life-programma toe te schrijven klimaatbestendigheid, per sector, dankzij de gedemonstreerde nieuwe, in navolging van voorbeelden in het kader van Life ontwikkelde en ingevoerde technologieën, systemen, instrumenten en/of andere bestepraktijkbenaderingen

Positief effect van Life-projecten op de klimaatbestendigheid van bijzonder kwetsbare gebieden die in de aanpassingsstrategie van de EU zijn aangewezen voor Life-financiering

80 % van de gestarte projecten heeft geleid tot innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of bestepraktijkoplossingen ter bevordering van de klimaatbestendigheid

Governance

     
 

Kwantitatieve resultaten

Kwalitatieve resultaten

Doelstellingen/mijlpalen 2017

       

Informatie-, bewustmakings- en verspreidingsprojecten

Aantal projecten

Aantal burgers, bedrijven, lokale overheden, geregistreerde niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en andere maatschappelijke organisaties dat is bereikt

Geografische spreiding en bestreken gebied

Sterker bewustzijn ten aanzien van door mensen veroorzaakte klimaatverandering en oplossingen, zoals gemeten door Eurobarometerenquêtes

Grotere deelname aan raadplegingen met belanghebbenden of beleidsdiscussies met betrekking tot beleid en wetgevingshandelingen op het gebied van klimaat

Een toename van 25 % in de deelname van belanghebbenden en burgers aan bewustmakingsactiviteiten

Toename met 10 % van het tot de doelgroep van Life-projecten behorende aantal burgers die door mensen veroorzaakte klimaatverandering als een zeer ernstig probleem wordt beschouwen

Bestepraktijkprojecten en andere projecten

Aantal projecten.

Het aantal aan het Life-programma toe te schrijven geconsolideerde praktijken waarbij gebruik wordt gemaakt van indicatoren of instrumenten die zijn ontwikkeld of getest in navolging van voorbeelden in het kader van Life

Het aantal beleidsbenaderingen of wetgevingsvoorstellen op basis van projectresultaten

Toegenomen aantal beste praktijken die zijn ingevoerd door huishoudens, ondernemingen en overheden of die in nationale/regionale programma’s of actieplannen zijn opgenomen

Verlaging van het aantal gevallen van inbreuken op EU-wetgeving die toe te schrijven is aan Life-interventies

25 % van de projectpraktijken of -benaderingen wordt opgenomen in nationale/regionale programma’s of actieplannen

80 % van de Life-projecten gericht op klimaatgovernance heeft geleid tot een betere klimaatgovernance

Specifieke resultaten, indicatoren en streefdoelen voor financiële instrumenten:

Gemeenschappelijke indicatoren voor alle financiële instrumenten

Resultaten, indicatoren en streefdoelen voor het financiële instrument worden overeengekomen met de leveringsinstantie. Zij dienen ten minste betrekking te hebben op:

 

aantal overeenkomsten (leningen, garanties, etc.) met financiële intermediairs (n);

 

volume van de financiering ter beschikking gesteld door de financiële instrumenten (miljoen EUR);

 

volume van de particuliere financiering die door de hefboomwerking van de financiële instrumenten beschikbaar is gekomen (miljoen EUR);

 

aantal eindbegunstigden (n);

 

aantal lidstaten waar projecten werden gefinancierd door de financiële instrumenten (n);

Specifieke indicatoren voor NCFF

 

Financiering ter beschikking gesteld door intermediaire financiële instellingen in het kader van het financiële instrument als gevolg van de gefinancierde projecten (miljoen EUR)

 

Financiering ter beschikking gesteld van Natura 2000-gebieden als gevolg van de gefinancierde projecten; (miljoen EUR)

 

Effecten op de klimaatbestendigheid (blootstelling aan de klimaatverandering en gevoeligheid voor de gevolgen ervan) van regio’s en economische sectoren, met name in kwetsbare gebieden die in de aanpassingsstrategie van de EU prioriteit krijgen voor Life-financiering, als gevolg van de gefinancierde projecten

 

Effecten op de toestand van ecosystemen als gevolg van de gefinancierde projecten

 

Het creëren van werkgelegenheid: aantal gecreëerde banen als gevolg van de gefinancierde projecten (aantal voltijdequivalente banen)

Specifieke indicatoren voor het PF4eE

 

Particuliere financiering die door hefboomwerking tot stand is gekomen (miljoen EUR) als gevolg van de PF4eE-leningen

 

Energiebesparing gegenereerd (GWh) als gevolg van de PF4eE-leningen

 

Reductie van CO2-emissies (aantal ton CO2) als gevolg van de PF4eE-leningen

 

Het creëren van werkgelegenheid: aantal gecreëerde banen als gevolg van de PF4eE-leningen (aantal voltijdequivalente banen)

Verwachte resultaten voor de NCFF

Tijdens de initiële proefperiode wordt de NCFF geacht 9-12 activiteiten (met inbegrip van indirecte activiteiten) of 3-4 activiteiten op jaarbasis uit te voeren. Individuele beleggingen zouden onder de 10-15 miljoen EUR blijven.

De verwachte hefboomwerking van de waarde van de faciliteit voor de Life-voorziening ligt tussen de 2,2 en 3,2. Rekening houdend met de mogelijke bijdrage van eindbegunstigden aan projectkosten ter grootte van 25 %, kan de hefboomwerking van de totale investering voor de Life-voorziening tussen de 2,8 en 4,2 uitkomen. De totale investering in projecten voor het beheer van natuurlijk kapitaal kan, alleen al in de proeffase, oplopen tot 420 miljoen EUR.

Tijdens de daaropvolgende operationele fase kan de verwachte hefboomwerking oplopen tot 6, vooral als andere investeerders toetreden tot de faciliteit en als er meer investeringen door middel van intermediairs en fondsen worden gedaan.

Verwachte resultaten voor het PF4eE

In het kader van het PF4eE kunnen er in de periode 2014-2017 ongeveer 6-10 financieringsovereenkomsten (EIB-leningen voor EE en faciliteit voor risicodeling/steunfaciliteit voor deskundigen) met financiële intermediairs worden gesloten. Een financieringsovereenkomst kan de tenuitvoerlegging van het financiële instrument in meer dan één lidstaat omvatten en een financiële instelling kan meer dan één financieringsovereenkomst sluiten.

De verwachting is dat tijdens de looptijd van het programma (2014-2017), uitgaande van gemiddelde investeringskosten van 300 000 EUR, tot circa 1 800 eindbegunstigden en projecten een totale leningfinanciering van ongeveer 430 miljoen EUR zullen ontvangen. De totale investering in EE in deze periode kan rond de 540 miljoen EUR uitkomen.

De verwachte hefboomwerking van de waarde van de leningenportefeuille voor de Life-voorziening is 6-voudig. Rekening houdend met de mogelijke bijdrage van eindbegunstigden aan projectkosten ter grootte van 25 %, kan de hefboomwerking van de totale investering voor de Life-voorziening 8-voudig zijn.

 

  • (1) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).
  • (3) 
    Het eerste werkprogramma van Horizon 2020 heeft betrekking op de jaren 2014-2015. Horizon 2020 richt zich op drie prioriteiten, te weten de totstandbrenging van excellente wetenschap om de excellentie van wereldklasse van de Unie in de wetenschappen te versterken, bevordering van industrieel leiderschap ter ondersteuning van het bedrijfsleven (met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo’s)) en innovatie, en het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen om direct te reageren op de uitdagingen die in de Europa 2020-strategie zijn aangegeven, door ondersteuning van activiteiten in de volledige keten van onderzoek tot marktintroductie. In Horizon 2020 wordt onderzoek naar en innovatie in milieu en klimaatactie aangepakt door een reeks acties en mogelijkheden voor samenwerking, in het bijzonder in de maatschappelijke uitdaging „Klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen”. In deze context is milieuonderzoek en -innovatie gericht op de totstandbrenging van een hulpbronnenefficiënte, waterzuinige en klimaatveranderingsbestendige economie en samenleving. Voor referentiedocumenten zie http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/funding/reference_docs.html#h2020-work-programmes-2014-15-main-wp, en met name het werkprogramma in het kader van de maatschappelijke uitdaging „Klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen”.
  • (4) 
    30 % van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties ondersteunde projecten, wordt toegewezen aan geïntegreerde projecten. Afhankelijk van het werkelijk aantal voorstellen voor geïntegreerde projecten zullen ongebruikte middelen worden gebruikt voor andere projecten die gefinancierd worden door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties.
  • (5) 
    Een indicatief bedrag van niet meer dan 1 % van dit bedrag zal voor voorbereidende projecten worden gebruikt.
  • (6) 
    Het maximumniveau van de met de tenuitvoerlegging van het financiële instrument samenhangende beheerkosten mag niet meer dan 7 % van het totale budget voor financiële instrumenten bedragen.
  • (7) 
    Inclusief 5 miljoen EUR voor de steunfaciliteit voor deskundigen.
  • (8) 
    30 % van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties ondersteunde projecten, wordt toegewezen aan geïntegreerde projecten. Afhankelijk van het werkelijk aantal voorstellen voor geïntegreerde projecten zullen ongebruikte middelen worden gebruikt voor andere projecten die gefinancierd worden door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties.
  • (9) 
    Het maximumniveau van de met de tenuitvoerlegging van de financiële instrumenten samenhangende beheerkosten mag niet meer dan 7 % van het totale budget voor financiële instrumenten bedragen.
  • Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
  • Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).
  • Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
  • Opgericht door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) en het directoraat-generaal Milieu (DG ENV).
  • Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 27.4.2013, blz. 1).
  • http://ec.europa.eu/environment/soil/sealing_guidelines.htm
  • „Forest Europe”, 2011. Status van de Europese bossen 2011.
  • Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 20 september 2013 — Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector (COM(2013) 659 final).
  • Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie 2020 (COM(2011) 244 final).
  • „Forest Europe”, 2011. Status van de Europese bossen 2011.
  • EER, 2009. Europese bossoorten.
  • Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
  • Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).
  • Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).
  • Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).
  • Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
  • Voertuigen met een zeer lage uitstoot in de zin van het werkprogramma Horizon 2020.
  • De bedoelde producten kunnen zowel auto’s als gemotoriseerde twee- en driewielers zijn.
  • Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
  • De verwijzing naar de term „communautair belang” moet in deze context moet worden opgevat als Uniebelang.
  • Bijlage I, punt 2, bij Kaderrichtlijn mariene strategie.
  • Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1).
  • Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).
  • Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake boekhoudregels met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en inzake informatie betreffende acties met betrekking tot deze activiteiten (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 80).
  • Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2013) 216 final).
  • De betekenis van de term „selectie” in artikel 24, lid 2, onder d), van de Life-verordening omvat de betekenis van het begrip „subsidiabiliteit” in artikel 19 van deLIFE-verordening en artikel 131 van het Financieel Reglement.
  • Voorstellen met betrekking tot onderzoek kunnen aan de relevante programma’s van Horizon 2020 worden gericht: http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/index.html
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
  • http://ec.europa.eu/clima/events/articles/0069_en.htm
  • In het bijzonder het mariene milieu in overeenstemming met de doelstellingen van de Kaderrichtlijn mariene strategie.
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk toekenningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • Een projectvoorstel moet ten minste de minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
  • De mitigatiehiërarchie omvat: 1) het vermijden of voorkomen van negatieve effecten op het milieu in het algemeen en de biodiversiteit in het bijzonder, 2) het minimaliseren en herstellen van de effecten ter plaatse van ontwikkeling indien de gevolgen niet vermeden kunnen worden, en 3) compensatiemaatregelen die als laatste redmiddel worden ingezet (al dan niet ter plaatse) voor de resterende negatieve effecten.
  • Zie ook de programmaverklaring in de ontwerpbegroting voor 2014, COM(2013) 450, blz. 181 vv. NB: De indicatoren en doelstellingen in de programmaverklaring zijn door de Commissie op basis van haar voorstel van 2011 opgesteld. Tijdens de wetgevingsprocedure zijn er een aantal veranderingen doorgevoerd: er werden projecten voor capaciteit en technische bijstand ingevoerd, de totale begroting werd met 15 % verlaagd en het bedrag voor Natuur en biodiversiteit werd verhoogd tot 55 % van de aan projecten toegewezen middelen (bijvoorbeeld door het bedrag dat bestemd is voor Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik te verlagen), het medefinancieringspercentage werd verhoogd tot 60 % of meer voor alle projecten voor de periode 2014-2020, er werden thematische prioriteiten ingevoerd en het percentage van geïntegreerde projecten werd verlaagd tot 30 % van de aan subsidies voor het uitvoeren van acties toegewezen middelen. Derhalve zijn de resultaten en doelstellingen dienovereenkomstig aangepast.
  • Als gevolg van de bottom-upbenadering en de grote verscheidenheid in uitdagingen op het gebied van milieu- en klimaatverandering die door het Life-programma worden aangepakt en de beperkte financiële middelen om ze aan te pakken, is de opzet van projecten op bepaalde gebieden, ondanks de invoering van thematische prioriteiten en projectthema’s, onzeker en kunnen er daarom van tevoren geen kwantitatieve doelen worden vastgesteld voor het merendeel van de onder het programma vallende prioritaire gebieden en nagestreefde doelstellingen, met uitzondering van de thematische prioriteiten voor natuur.
  • Naar verwachting zal tussen 2015 en 2017 de ecologische toestand van 6 900 waterlichamen in de hele Unie verbeteren, waarvan 1,4 % (dat zijn er 100) dankzij een Life-bijdrage.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.