Verordening 2003/1782 - Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32003R1782

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001

Publicatieblad Nr. L 270 van 21/10/2003 blz. 0001 - 0069

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad

van 29 september 2003

tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001

INHOUD

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Er dienen gemeenschappelijke voorwaarden te worden vastgesteld voor rechtstreekse betalingen op grond van de verschillende regelingen inzake inkomenssteun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  • (2) 
    De volledige betaling van de rechtstreekse steun dient te zijn gekoppeld aan de naleving van regels met betrekking tot de landbouwgrond en de landbouwproductie en -activiteit. Die regels dienen erop te zijn gericht basisnormen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en goede landbouw- en milieuconditie op te nemen in de gemeenschappelijke marktordeningen. Worden deze basisnormen niet nageleefd, dan moeten de lidstaten de rechtstreekse steun volledig of gedeeltelijk intrekken op basis van criteria die proportioneel, objectief en gradueel zijn. Een dergelijke intrekking moet de sancties die nu of in de toekomst gelden op grond van andere bepalingen van communautair of nationaal recht, onverlet laten.
  • (3) 
    Om te vermijden dat landbouwgrond wordt opgegeven en te waarborgen dat de grond in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, moeten normen worden vastgesteld, die al dan niet op bepalingen van de lidstaten kunnen berusten. Daarom is het dienstig een communautair kader te bepalen waarbinnen de lidstaten normen kunnen stellen met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, inclusief de bodem- en klimaatgesteldheid en de bestaande landbouwsystemen (grondgebruik, vruchtwisseling, landbouwmethoden) en landbouwstructuren.
  • (4) 
    Aangezien blijvend grasland een positief milieueffect heeft, is het dienstig maatregelen ter bevordering van de instandhouding van bestaand blijvend grasland vast te stellen om een massale omzetting in bouwland te voorkomen.
  • (5) 
    Voor een beter evenwicht tussen de beleidsinstrumenten die op bevordering van duurzame landbouw zijn gericht, en die welke bevordering van de plattelandsontwikkeling tot doel hebben, dient voor de hele Gemeenschap op verplichte basis een systeem te worden ingevoerd waarbij de rechtstreekse betalingen in de jaren 2005 tot en met 2012 geleidelijk worden verlaagd. Alle rechtstreekse betalingen boven bepaalde bedragen dienen elk jaar met een bepaald percentage te worden verlaagd. De gerealiseerde besparingen moeten worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling en over de lidstaten worden verdeeld volgens nader te omschrijven criteria. Het is evenwel dienstig te bepalen dat een zeker percentage van de bedragen in de lidstaat blijft waar de besparingen werden gerealiseerd. Tot 2005 kunnen de lidstaten de huidige facultatieve modulatie ("differentiatie") op grond van Verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(4) verder toepassen.
  • (6) 
    Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (subrubriek 1a), de jaarlijkse maxima van de financiële vooruitzichten niet overschrijden, is het dienstig een mechanisme in te stellen om de rechtstreekse betalingen zo nodig aan te passen. Tot aanpassing van de rechtstreekse steun dient te worden besloten wanneer volgens de vooruitzichten het bedrag van subrubriek 1a, met een veiligheidsmarge van 300 miljoen euro, in een bepaald begrotingsjaar zal worden overschreden.
  • (7) 
    Met het oog op de structurele aanpassingen ten gevolge van de afschaffing van de interventie voor rogge is het dienstig om voor bepaalde roggeproducerende regio's te voorzien in overgangsmaatregelen die met een deel van de door de modulatie gegenereerde bedragen worden gefinancierd.
  • (8) 
    Om de landbouwers te helpen zich te voegen naar de normen die voor een moderne, kwalitatief hoogwaardige landbouw gelden, is het noodzakelijk dat de lidstaten een uitgebreid systeem van advisering ten behoeve van commerciële landbouwbedrijven opzetten. Het bedrijfsadviseringssysteem moet de landbouwers helpen zich bewuster te worden van de materiaalstromen en bedrijfsprocessen in relatie tot de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, zonder dat op enigerlei wijze iets wordt afgedaan aan hun verplichting en verantwoordelijkheid om die normen in acht te nemen.
  • (9) 
    Om de invoering van het bedrijfsadviseringssysteem te vergemakkelijken is het dienstig een termijn vast te stellen waarbinnen de lidstaten het systeem kunnen invoeren. Toetreding tot het systeem dient op vrijwillige basis plaats te vinden voor landbouwers, met voorrang voor diegenen die meer dan een bepaald bedrag per jaar aan rechtstreekse betalingen ontvangen. Aangezien het om de advisering van landbouwers gaat, moet de tijdens de adviseringsactiviteit verkregen informatie als vertrouwelijk worden behandeld tenzij ernstige inbreuken op het communautaire of nationale recht worden geconstateerd.
  • (10) 
    Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(5) moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om zich ervan te vergewissen dat de door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden uitgevoerd, en om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen.
  • (11) 
    Om de beheers- en controlemechanismen doeltreffender en nuttiger te maken is het noodzakelijk het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(6) ingestelde systeem aan te passen teneinde de bedrijfstoeslagregeling en de steunregelingen voor durumtarwe, eiwithoudende gewassen, energiegewassen, rijst, aardappelzetmeel, noten, melk, zaaizaad en zaaddragende leguminozen, alsmede specifieke regionale steun erin op te nemen en ook teneinde controle uit te oefenen op de toepassing van de regels inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het bedrijfsadviseringssysteem. Voorzien dient te worden in de mogelijkheid om in een latere fase ook andere steunregelingen in het systeem op te nemen.
  • (12) 
    Om doeltreffend te kunnen controleren en te voorkomen dat meerdere steunaanvragen worden ingediend bij verschillende betaalorganen binnen één lidstaat, dient elke lidstaat te zorgen voor één enkel systeem om de identiteit te registreren van de landbouwers die onder het geïntegreerd systeem vallende steunaanvragen indienen.
  • (13) 
    De verschillende onderdelen van het geïntegreerd systeem zijn gericht op een doeltreffender beheer en controle. Daarom dienen de lidstaten in het geval van niet onder deze verordening vallende communautaire regelingen te worden gemachtigd om gebruik van het systeem te maken op voorwaarde dat zij in geen enkel opzicht in strijd met de betrokken bepalingen handelen.
  • (14) 
    Gezien de complexiteit van het systeem en het grote aantal steunaanvragen dat moet worden verwerkt, is het van essentieel belang om adequate technische middelen en beheers- en controlemethoden te gebruiken. Daarom moet het geïntegreerd systeem in elke lidstaat bestaan uit een geautomatiseerde databank, een systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond, steunaanvragen van de landbouwers, een geharmoniseerd controlesysteem en, wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten.
  • (15) 
    Om het mogelijk te maken dat de verzamelde gegevens worden verwerkt en gebruikt voor de verificatie van de steunaanvragen, moeten krachtige geautomatiseerde databanken worden opgezet die met name de uitvoering van kruiscontroles mogelijk maken.
  • (16) 
    De identificatie van de percelen landbouwgrond is een essentieel element voor de correcte toepassing van aan de oppervlakte gekoppelde regelingen. De ervaring heeft uitgewezen dat de bestaande methoden bepaalde tekortkomingen vertonen. Daarom dient te worden voorzien in een identificatiesysteem dat waar nodig met behulp van teledetectie moet worden opgezet.
  • (17) 
    Met het oog op vereenvoudiging dienen de lidstaten te worden gemachtigd om te bepalen dat slechts één enkele aanvraag voor verscheidene steunregelingen hoeft te worden ingediend en om de jaarlijkse aanvraag te vervangen door een permanente aanvraag die alleen jaarlijks hoeft te worden bevestigd.
  • (18) 
    De lidstaten dienen in staat te worden gesteld om bedragen die beschikbaar komen door verlagingen van betalingen in het kader van de modulatie, te gebruiken voor bepaalde extra maatregelen in het kader van de steun voor plattelandsontwikkeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(7).
  • (19) 
    Aangezien de bedragen die door het stellen van randvoorwaarden beschikbaar zullen komen, niet lang genoeg van tevoren kunnen worden voorzien om ze voor extra maatregelen in het kader van de steun voor plattelandsontwikkeling te kunnen gebruiken, moeten deze bedragen in het credit van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw worden geboekt behalve een bepaald percentage dat de lidstaten mogen behouden.
  • (20) 
    De bevoegde nationale autoriteiten dienen de betalingen waarin de communautaire steunregelingen voorzien, binnen een voorgeschreven termijn volledig aan de begunstigden uit te keren onder voorbehoud van de verlagingen waarin deze verordening voorziet.
  • (21) 
    De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om een verkeerde besteding van communautaire middelen te voorkomen, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.
  • (22) 
    De gemeenschappelijke steunregelingen moeten worden aangepast aan de ontwikkelingen, indien nodig op korte termijn. De begunstigden kunnen er bijgevolg niet op vertrouwen dat de steunvoorwaarden ongewijzigd blijven, en dienen voorbereid te zijn op een mogelijke herziening van de regelingen in het licht van de marktontwikkelingen.
  • (23) 
    Gezien de belangrijke budgettaire gevolgen van de steun in de vorm van rechtstreekse betalingen en met het oog op een betere beoordeling van het effect ervan, dienen de communautaire regelingen aan een behoorlijke evaluatie te worden onderworpen.
  • (24) 
    Het concurrerender maken van de communautaire landbouw en het bevorderen van de toepassing van voedselkwaliteit- en milieunormen gaan noodzakelijkerwijs gepaard met een verlaging van de institutionele prijzen voor landbouwproducten en een stijging van de productiekosten voor de communautaire landbouwbedrijven. Voor het bereiken van deze doelstellingen en het bevorderen van een marktgerichtere en duurzame landbouw moet de verschuiving van productiesteun naar steun aan de producent worden voltooid door de invoering van een systeem met ontkoppelde inkomenssteun voor elk bedrijf. Terwijl de ontkoppeling de feitelijk aan de landbouwers betaalde bedragen ongewijzigd zal laten, zal dankzij de ontkoppeling sprake zijn van een veel doeltreffender inkomenssteun. Het is daarom dienstig de ene bedrijfstoeslag afhankelijk te stellen van de naleving van randvoorwaarden op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede de handhaving van het landbouwbedrijf in goede landbouw- en milieuconditie.
  • (25) 
    Bij een dergelijk systeem moet een aantal bestaande rechtstreekse betalingen die een landbouwer op grond van diverse regelingen ontvangt, worden gecombineerd tot één toeslag, welke laatste wordt bepaald op basis van eerdere rechten in een referentieperiode, aangepast om rekening te houden met de volledige uitvoering van de in het kader van Agenda 2000 ingevoerde maatregelen en met de bij deze verordening doorgevoerde wijzigingen van de steunbedragen.
  • (26) 
    Aangezien de voordelen uit het oogpunt van administratieve vereenvoudiging groter zullen zijn als vele sectoren in de regeling worden opgenomen, dient de regeling in een eerste fase betrekking te hebben op alle onder de regeling voor akkerbouwgewassen vallende producten, alsmede op zaaddragende leguminosen, zaaizaad en rund- en schapenvlees. Zodra de hervorming volledig doorgevoerd is, dienen de herziene betalingen voor rijst en durumtarwe en de betalingen in de zuivelsector eveneens in de regeling te worden geïntegreerd. Ook de betalingen voor zetmeelaardappelen en gedroogde voedergewassen moeten in de regeling worden opgenomen, waarbij afzonderlijke betalingen voor de verwerkende industrie dienen te worden gehandhaafd.
  • (27) 
    Voor hennep dienen specifieke maatregelen te worden vastgesteld om te voorkomen dat als onderdeel van de voor de bedrijfstoeslag in aanmerking komende gewassen illegale hennep wordt verbouwd, wat de gemeenschappelijke marktordening voor hennep nadelig zou beïnvloeden. Derhalve moet worden bepaald dat areaalbetalingen slechts worden verleend voor oppervlakten met henneprassen die bepaalde garanties bieden ten aanzien van het gehalte aan psychotrope stoffen. De verwijzingen naar die specifieke maatregelen in Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad van 27 juli 2000 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep(8) moeten dienovereenkomstig worden aangepast.
  • (28) 
    Om de landbouwers vrij te laten bij de keuze van de productie op hun grond, met inbegrip van de mogelijkheid om te kiezen voor producten waarvoor nog steeds gekoppelde steun wordt verleend, en zo de marktgerichtheid te vergroten, mag de toekenning van de bedrijfstoeslag niet afhankelijk zijn van de productie van welk specifiek product dan ook. Om concurrentieverstoringen te voorkomen dient echter de teelt van sommige producten op subsidiabele grond te worden uitgesloten.
  • (29) 
    Voor de bepaling van het bedrag waarop de landbouwer in het kader van de nieuwe regeling recht dient te hebben, is het dienstig te refereren aan de bedragen die hem in een referentieperiode zijn verleend. Om rekening te kunnen houden met specifieke situaties dient een nationale reserve te worden gevormd. Deze reserve kan ook worden gebruikt om de deelneming aan de regeling door nieuwe landbouwers te vergemakkelijken. De bedrijfstoeslag moet worden vastgesteld op het niveau van het landbouwbedrijf.
  • (30) 
    Het totaalbedrag waarop een landbouwbedrijf recht heeft, dient in delen (toeslagrechten) te worden gesplitst en aan een vast te stellen aantal subsidiabele hectaren te worden gekoppeld om overdracht van de premierechten te vergemakkelijken. Ter voorkoming van speculatieve overdrachten die leiden tot een cumulatie van toeslagrechten zonder overeenkomstige agrarische basis, dient voor het verlenen van de steun te worden gewerkt met een koppeling tussen toeslagrechten en een bepaald aantal subsidiabele hectaren en dient ook te worden voorzien in de mogelijkheid om de overdracht van toeslagrechten tot een bepaalde regio te beperken. Er moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld voor steunbedragen die niet rechtstreeks aan een oppervlakte zijn gekoppeld, rekening houdend met de bijzondere situatie van de schapen- en geitenhouderij.
  • (31) 
    Om ervoor te zorgen dat het totaal van de steun en de toeslagrechten op communautair, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau niet hoger is dan de huidige beperkte begrotingsmiddelen, is het dienstig te voorzien in nationale maxima, berekend als de som van alle financiële middelen die in elke lidstaat gedurende de referentieperiode en rekening houdend met latere aanpassingen voor de betaling van steunbedragen in het kader van de desbetreffende steunregelingen zijn/worden verleend. Bij overschrijding van het maximum dienen proportionele verlagingen te worden toegepast.
  • (32) 
    Om de aan braaklegging verbonden voordelen op het punt van aanbodbeheersing te behouden en tegelijk in het kader van het nieuwe steunsysteem de milieuvoordelen van braaklegging te vergroten, dienen de voorwaarden voor de braaklegging van bouwland te worden gehandhaafd.
  • (33) 
    Om flexibel te kunnen inspelen op specifieke situaties, dienen de lidstaten de mogelijkheid te hebben om een zekere evenwichtige verhouding tussen individuele toeslagrechten en regionale of nationale gemiddelden en tussen bestaande betalingen en de bedrijfstoeslag te definiëren. Er moet worden voorzien in een specifieke afwijking op het verbod op groente- en fruitteelt, met inbegrip van aardappelen, om te voorkomen dat dit bij regionalisering leidt tot productieverstoring en tegelijk concurrentieverstoring zoveel mogelijk te voorkomen. Bovendien is het dienstig dat een lidstaat, om rekening te kunnen houden met zijn specifieke landbouwomstandigheden, een overgangsperiode voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling kan vragen mits hij de voor de bedrijfstoeslag geldende begrotingsmaxima in acht blijft nemen. Voor het geval dat er tijdens de overgangsperiode ernstige concurrentieverstoringen optreden en met het oog op de nakoming van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap is het dienstig dat de Commissie de nodige maatregelen kan treffen om dergelijke situaties het hoofd te kunnen bieden.
  • (34) 
    Ter bescherming van het gewettigd vertrouwen van de landbouwers is het dienstig om in het geval van facultatieve of overgangsregelingen de uiterste datum vast te stellen waarop de lidstaten hun beslissing tot toepassing van de bedrijfstoeslagregeling moeten nemen. De continuïteit van de bestaande regelingen vergt voorts dat er bepaalde, volgens door de Commissie vast te stellen uitvoeringsbepalingen, voorwaarden aan het recht op steun worden verbonden.
  • (35) 
    Om de rol van de productie van durumtarwe in de traditionele productiegebieden te handhaven en tegelijk de steunverlening te intensiveren voor durumtarwe die aan bepaalde minimale kwaliteitseisen voldoet, is het dienstig om de huidige specifieke toeslag voor durumtarwe in de traditionele productiegebieden in de loop van een overgangsperiode te verlagen en de specifieke steun in de gebieden met een goed ingeburgerde productie af te schaffen. Alleen de teelt van durumtarwe die geschikt is om te worden gebruikt voor de vervaardiging van griesmeel- en pastaproducten zou voor die steun in aanmerking mogen komen.
  • (36) 
    Om de rol van eiwitrijke gewassen te versterken en een stimulans tot verhoging van de productie van deze gewassen te geven, is het dienstig te voorzien in een aanvullende betaling aan de landbouwers die deze gewassen produceren. De correcte toepassing van de nieuwe regeling vergt dat er bepaalde voorwaarden aan het recht op de steun worden verbonden. Er moet een gegarandeerd maximumareaal gelden en bij overschrijding van dit gegarandeerde maximumareaal dienen proportionele verlagingen te worden toegepast.
  • (37) 
    Om de rol van de rijstproductie in de traditionele productiegebieden te handhaven is het dienstig te voorzien in een aanvullende betaling aan de rijstproducenten. De correcte toepassing van de nieuwe regeling vergt dat er bepaalde voorwaarden aan het recht op de steun worden verbonden. Er moeten nationale basisarealen gelden en bij overschrijding van deze arealen dienen verlagingen te worden toegepast.
  • (38) 
    Om de mogelijke verdwijning van de productie van noten in de traditionele gebieden en de daaruit voortvloeiende negatieve gevolgen voor milieu en platteland en op sociaal en economisch gebied te voorkomen, dient er een nieuwe steunregeling voor noten te worden ingesteld. De correcte toepassing van de nieuwe regeling vergt dat er bepaalde voorwaarden aan het recht op de steun worden verbonden, inclusief een minimale boomdichtheid en perceelsgrootte. Om in specifieke behoeften te kunnen voorzien dienen de lidstaten te worden gemachtigd om extra steun te verlenen.
  • (39) 
    Om een overschrijding van de begroting te voorkomen moet er een gegarandeerd maximumareaal gelden en dienen bij overschrijding van dit gegarandeerde maximumareaal proportionele verlagingen te worden toegepast, die moeten worden geconcentreerd in de lidstaten die hun areaal hebben overschreden. Voor een evenwichtige toepassing in de hele Gemeenschap dient het maximumareaal te worden verdeeld naar verhouding van de in de lidstaten voor de productie van noten gebruikte oppervlakten. De lidstaten moeten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van de arealen binnen hun grondgebied. Onder een verbeteringsprogramma vallende arealen dienen pas voor steun in het kader van de nieuwe regeling in aanmerking te komen als dat programma is afgelopen.
  • (40) 
    Om te profiteren van het succes dat met de verbeteringsprogramma's is behaald wat de groepering van het aanbod betreft, kunnen de lidstaten het recht op communautaire steun en nationale steun afhankelijk stellen van het lidmaatschap van een telersvereniging. Met het oog op continuïteit moet voor een soepele overgang naar de nieuwe regeling worden gezorgd.
  • (41) 
    Momenteel bestaat de steun voor energiegewassen in de mogelijkheid om industriële gewassen te verbouwen op braakland. Energiegewassen nemen het grootste deel voor hun rekening van de niet voor voeding of vervoedering bestemde productie op braakland. Er dient in specifieke steun voor energiegewassen te worden voorzien met het oog op een toenemende vervanging van brandstoffen die extra koolstofdioxide in de atmosfeer brengen. Er dient een gegarandeerd maximumareaal te worden vastgesteld, en indien het gegarandeerd maximumareaal wordt overschreden, dienen proportionele verlagingen te worden toegepast. De regeling dient na een bepaalde tijd opnieuw te worden bezien en daarbij dient rekening te worden gehouden met de uitvoering van het communautaire initiatief inzake biobrandstoffen.
  • (42) 
    Om de productie van aardappelzetmeel in de traditionele productiegebieden te behouden en de rol te erkennen die de productie van aardappelen in de landbouwcyclus speelt, is het dienstig te voorzien in een aanvullende betaling aan de producenten van zetmeelaardappelen. Aangezien het systeem van betalingen aan de producenten van zetmeelaardappelen gedeeltelijk in de bedrijfstoeslagregeling wordt opgenomen, moet bovendien Verordening (EG) nr. 1868/94 van de Raad van 27 juli 1994 tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel(9) worden gewijzigd.
  • (43) 
    De opneming van akkerbouwgewassen, rundvlees en schapenvlees in de bedrijfstoeslagregeling maakt het noodzakelijk in die regeling ook de premies op te nemen die in de ultraperifere regio's en op de eilanden in de Egeïsche Zee worden betaald, zulks met het oog op verdere vereenvoudiging en om te voorkomen dat er een juridisch en administratief kader in stand moet blijven voor een beperkt aantal landbouwers in de genoemde gebieden. Teneinde de rol die een bepaald type productie in deze regio's van de Gemeenschap speelt te bestendigen, is het echter dienstig te bepalen dat de lidstaten kunnen beslissen dat deze betalingen niet in de bedrijfstoeslagregeling behoeven te worden opgenomen. Diezelfde mogelijkheid dient te gelden voor de aanvullende betalingen in bepaalde regio's van Zweden en Finland, alsmede voor steun voor zaaizaad. In die gevallen vergt de continuïteit van de bestaande regelingen dat er, volgens door de Commissie vast te stellen uitvoeringsbepalingen, bepaalde voorwaarden aan het recht op steun worden verbonden.
  • (44) 
    Om de overgang van de huidige regelingen voor akkerbouwgewassen en dierenpremies naar de bedrijfstoeslagregeling te vergemakkelijken is het dienstig dat de huidige rechtstreekse betalingen in die sectoren enigszins aangepast worden.
  • (45) 
    De landbouw op de eilandengroep van de Azoren steunt zeer sterk op de zuivelproductie. Derhalve is het raadzaam om de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1453/2001 van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira(10) vervatte maatregelen te verlengen en, gelet op het ontwikkelingspeil en de omstandigheden van de lokale productie, toe te staan dat voor een periode van zes melkprijsjaren, te beginnen met 1999/2000, wordt afgeweken van sommige productiebeperkende bepalingen van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten. Deze maatregel moet het in de loop van zijn toepassing mogelijk maken de sector op de Azoren verder te herstructureren, zonder interferentie met de markt voor zuivelproducten en zonder ernstige gevolgen voor het functioneren van het heffingenstelsel op Portugees en op communautair niveau.
  • (46) 
    De toepassing van de bedrijfstoeslagregeling zal de facto impliceren dat het Portugese programma voor de omschakeling van akkerbouwareaal op de extensieve veehouderij ingevolge Verordening (EG) nr. 1017/94(11) in feite niet langer van toepassing is. Derhalve dient Verordening (EG) nr. 1079/94 bij de inwerkingtreding van de bedrijfstoeslagregeling te worden ingetrokken.
  • (47) 
    Als gevolg van de bovengenoemde wijzigingen en nieuwe bepalingen moeten de Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 3508/9, (EG) nr. 1577/96 van 30 juli 1996 tot invoering van een bijzondere maatregel voor bepaalde zaaddragende leguminosen(12) en (EG) nr. 1251/1999 van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen(13) worden ingetrokken. Verordening (EG) nr. 1259/1999 moet eveneens worden ingetrokken met uitzondering van sommige bepalingen welke voorzien in specifieke tijdelijke en facultatieve regelingen.
  • (48) 
    De specifieke bepalingen betreffende rechtstreekse betalingen in de Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 2358/71 van 26 oktober 1971 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector zaaizaad(14), (EEG) nr. 2019/93 van 19 juli 1993 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee(15), (EG) nr. 1254/1999 van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees(16), (EG) nr. 1452/2001 van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen(17), (EG) nr. 1454/2001 van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische Eilanden(18) en (EG) nr. 2529/2001 van 19 december 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees(19) zijn in feite niet langer zinvol en moeten daarom worden geschrapt.
  • (49) 
    Bij de inwerkingtreding van deze verordening telt de Gemeenschap 15 lidstaten. Rekening houdend met het feit dat overeenkomstig het Toetredingsverdrag van 2003, de toetreding van de nieuwe lidstaten plaatsvindt op 1 mei 2004, dient deze verordening vóór de toetredingsdatum volgens de procedures van het Toetredingsverdrag te worden aangepast, om de verordening in de nieuwe lidstaten toepasselijk te maken.
  • (50) 
    De voor de uitvoering van deze verordening benodigde maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(20),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

REIKWIJDTE EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

Reikwijdte

Bij deze verordening worden vastgesteld:

  • gemeenschappelijke voorschriften betreffende de rechtstreekse betalingen op grond van de inkomenssteunregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die worden gefinancierd door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), met uitzondering van de betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1257/1999 voorziet;
  • inkomenssteun voor landbouwers (hierna "bedrijfstoeslagregeling" genoemd);
  • steunregelingen voor landbouwers die durumtarwe, eiwithoudende gewassen, rijst, noten, energiegewassen, zetmeelaardappelen, melk, zaaizaad, akkerbouwgewassen, schapen- en geitenvlees, rundvlees en zaaddragende leguminosen produceren.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende begripsomschrijvingen:

  • a) 
    onder "landbouwer" wordt verstaan: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag en die een landbouwactiviteit uitoefent;
  • b) 
    onder "bedrijf" wordt verstaan: het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;
  • c) 
    onder "landbouwactiviteit" wordt verstaan: landbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 5 houden;
  • d) 
    onder "rechtstreekse betaling" wordt verstaan: een betaling die rechtstreeks aan landbouwers wordt verleend op grond van een in bijlage I vermelde inkomenssteunregeling;
  • e) 
    onder "betalingen in een bepaald kalenderjaar" of "betalingen tijdens de referentieperiode" wordt verstaan: de voor het/de betrokken jaar/jaren verleende of te verlenen betalingen met inbegrip van alle betalingen voor andere perioden die in dat/die kalenderjaar/jaren beginnen;
  • f) 
    onder "landbouwproducten" wordt verstaan: de in bijlage I van het Verdrag genoemde producten, inclusief katoen, maar exclusief visserijproducten.

TITEL II

ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

RANDVOORWAARDEN

Artikel 3

Belangrijkste eisen

  • 1. 
    Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, moet de in bijlage III bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen volgens het in die bijlage bepaalde tijdschema, en de op grond van artikel 5 vastgestelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht nemen.
  • 2. 
    De bevoegde nationale autoriteit bezorgt de landbouwer de lijst van de in acht te nemen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

Artikel 4

Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen

  • 1. 
    De uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als vermeld in bijlage III worden vastgesteld in communautaire regelgeving op de volgende gebieden:
  • volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,
  • milieu,
  • dierenwelzijn.
  • 2. 
    In het kader van deze verordening gelden de in bijlage III genoemde besluiten in de van tijd tot tijd gewijzigde versie, en in geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

Artikel 5

Goede landbouw- en milieuconditie

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwgrond, in het bijzonder grond die niet langer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen, op nationaal of op regionaal niveau, minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie vast op basis van het in bijlage IV vastgestelde kader, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, met inbegrip van de bodem- en de klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het grondgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. Een en ander doet geen afbreuk aan de normen inzake goede landbouwpraktijken zoals die worden toegepast in de context van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad, noch aan de landbouwmilieumaatregelen die het referentieniveau van de goede landbouwpraktijken te boven gaan.
  • 2. 
    De lidstaten zien erop toe dat de grond die op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd.

Een lidstaat mag evenwel, in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, afwijken van het bepaalde in de eerste alinea, mits er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de totale oppervlakte blijvend grasland aanzienlijk afneemt.

De eerste alinea is niet van toepassing op permanent grasland dat zal worden bebost, indien die bebossing verenigbaar is met het milieu, en met uitsluiting van de aanplant van kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd.

Artikel 6

Verlaging of uitsluiting van betalingen

  • 1. 
    In het geval dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie niet worden nageleefd, tengevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de betrokken landbouwer, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die in het kalenderjaar waarin de niet-naleving plaatsvindt, na toepassing van de artikelen 10 en 11 moeten worden verleend, verlaagd of ingetrokken overeenkomstig de op grond van artikel 7 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde verlagingen of uitsluitingen zijn niet van toepassing indien de niet-naleving betrekking heeft op:
  • a) 
    een landbouwactiviteit, of
  • b) 
    landbouwgrond van het bedrijf, inclusief de braakgelegde percelen.

Artikel 7

Uitvoeringsbepalingen betreffende de verlaging of uitsluiting

  • 1. 
    Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen betreffende de in artikel 6 bedoelde verlagingen en uitsluitingen vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde criteria.
  • 2. 
    In het geval van nalatigheid mag het verlagingspercentage niet meer bedragen dan 5 % en, bij herhaalde niet-naleving, 15 %.
  • 3. 
    In geval van opzettelijke niet-naleving kan het verlagingspercentage in principe niet minder dan 20 % bedragen en kan het tot de volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.
  • 4. 
    Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar kan niet meer belopen dan het totaalbedrag zoals bedoeld in artikel 6, lid 1.

Artikel 8

Herziening

Uiterlijk op 31.12.2007 dient de Commissie een verslag in over de toepassing van het stelsel van randvoorwaarden, waar nodig vergezeld van passende voorstellen om met name de in bijlage III vermelde lijst van aanvullende uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen te wijzigen.

Artikel 9

Uit de toepassing van de randvoorwaarden voortvloeiende bedragen

Het uit de toepassing van dit hoofdstuk voortvloeiende bedrag wordt geboekt in het credit van de afdeling Garantie van het EOGFL. De lidstaat mag 25 % van die bedragen behouden.

HOOFDSTUK 2

MODULATIE EN FINANCIËLE DISCIPLINE

Artikel 10

Modulatie

  • 1. 
    Alle bedragen van de in een bepaald kalenderjaar in een bepaalde lidstaat aan een landbouwer uit te keren rechtstreekse betalingen worden voor elk jaar tot en met 2012 verlaagd met de volgende percentages:
  • 2005: 3 %,
  • 2006: 4 %,
  • 2007: 5 %,
  • 2008: 5 %,
  • 2009: 5 %,
  • 2010: 5 %,
  • 2011: 5 %,
  • 2012: 5 %.
  • 2. 
    De bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de in lid 1 vastgestelde verlagingen, na aftrek van de in bijlage II bedoelde totale bedragen, zijn beschikbaar als extra communautaire steun voor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1257/1999 uit de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierde maatregelen in het kader van de programmering van de plattelandsontwikkeling
  • 3. 
    Het met een procentpunt overeenkomende bedrag wordt toegekend aan de lidstaat waar de desbetreffende bedragen zijn gegenereerd. De resterende bedragen worden volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure aan de betrokken lidstaten toegekend op basis van de volgende criteria:
  • landbouwareaal,
  • werkgelegenheid in de landbouw,
  • bruto binnenlands product (BBP) per inwoner in koopkracht.

Elke lidstaat ontvangt evenwel ten minste 80 % van het totaal aan bedragen die in die lidstaat door modulatie worden gegenereerd.

  • 4. 
    Indien het aandeel van rogge in de totale graanproductie van een lidstaat tijdens de periode 2000-2002 gemiddeld meer dan 5 % bedraagt en zijn aandeel in de totale communautaire roggeproductie in dezelfde periode meer dan 50 % bedraagt, wordt minimaal 90 % van de bedragen die in die lidstaat door modulatie worden gegenereerd, in afwijking van lid 3, tweede alinea, tot en met 2013 naar die lidstaat teruggesluisd.

Onverminderd de in artikel 69 geboden mogelijkheid is in dat geval ten minste 10 % van het aan die lidstaat toegekende bedrag beschikbaar voor de in lid 2 bedoelde maatregelen in rogge producerende regio's.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder "granen" verstaan de granen als bedoeld in bijlage IX.

  • 5. 
    Lid 1 is niet van toepassing op rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

Artikel 11

Financiële discipline

  • 1. 
    Met ingang van de begroting voor 2007 worden er, om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die momenteel vallen onder subrubriek 1a) (marktmaatregelen en rechtstreekse steunverlening), niet de jaarlijkse maxima overschrijden die zijn vastgesteld in het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 18 november 2002 betreffende de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 24 en 25 oktober 2002, aanpassingen in de rechtstreekse betalingen vastgesteld wanneer volgens de ramingen het bedrag van subrubriek 1a), rekening houdend met een marge van 300 miljoen euro onder het voorziene bedrag en vóór toepassing van de modulatie overeenkomstig artikel 10, lid 2, in een bepaald begrotingsjaar zal worden overschreden. Een en ander laat de financiële perspectieven voor 2007-2013 onverlet.
  • 2. 
    Op basis van een voorstel dat de Commissie indient uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar waarop de in lid 1 bedoelde aanpassingen van toepassing zijn, stelt de Raad deze aanpassingen vast uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarop de aanpassingen van toepassing zijn.

Artikel 12

Extra steunbedrag

  • 1. 
    Aan de landbouwers die overeenkomstig deze verordening rechtstreekse betalingen ontvangen, wordt een extra steunbedrag verleend.

Het extra steunbedrag is gelijk aan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het verlagingspercentage voor het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel 10, tot maximaal de eerste 5000 euro aan rechtstreekse betalingen.

  • 2. 
    Het totaalbedrag van de extra steunbedragen die in een kalenderjaar in een lidstaat kunnen worden verleend, kan niet hoger zijn dan het in bijlage II vastgestelde maximum. Zo nodig passen de lidstaten op de extra steunbedragen een lineaire procentuele aanpassing toe om ervoor te zorgen dat de in bijlage II vastgestelde maxima in acht worden genomen.
  • 3. 
    Op het extra steunbedrag worden geen verlagingen als bedoeld in artikel 10 toegepast.
  • 4. 
    Te beginnen met de begroting voor 2007 herziet de Commissie, volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure, de in bijlage II vastgelegde maxima om rekening te houden met structurele wijzigingen van de bedrijven.

HOOFDSTUK 3

BEDRIJFSADVISERINGSSYSTEEM

Artikel 13

Bedrijfsadviseringssysteem

  • 1. 
    De lidstaten zetten uiterlijk op 1 januari 2007 een systeem op voor de advisering van de landbouwers over grond- en bedrijfsbeheer (hierna het "bedrijfsadviseringssysteem" genoemd), dat wordt beheerd door één of meer aangewezen autoriteiten of door particuliere instanties.
  • 2. 
    De adviseringsactiviteit heeft ten minste betrekking op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in hoofdstuk 1.

Artikel 14

Voorwaarden

  • 1. 
    Landbouwers kunnen op vrijwillige basis aan het bedrijfsadviseringssysteem deelnemen.
  • 2. 
    De lidstaten geven voorrang aan de landbouwers die meer dan 15000 euro aan rechtstreekse betalingen per jaar ontvangen.

Artikel 15

Verplichtingen van de particuliere instanties en de aangewezen autoriteiten

Onverminderd de nationale wetgeving inzake toegang tot documenten zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikel 13 bedoelde particuliere instanties en de aangewezen autoriteiten geen bij hun adviseringsactiviteit verkregen persoonlijke of individuele informatie en gegevens meedelen aan andere personen dan de landbouwer die het betrokken bedrijf beheert, met uitzondering van bij hun activiteit ontdekte onregelmatigheden of inbreuken die vallen onder een in communautair of nationaal recht vastgestelde verplichting om een overheidsorgaan te informeren, in het bijzonder in het geval van strafbare feiten.

Artikel 16

Herziening

Uiterlijk op 31.12.2010 dient de Commissie een verslag in over de toepassing van het bedrijfsadviseringssysteem, waar nodig vergezeld van passende voorstellen om het stelsel verplicht te stellen.

HOOFDSTUK 4

GEÏNTEGREERD BEHEERS- EN CONTROLESYSTEEM

Artikel 17

Reikwijdte

Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem, hierna het "geïntegreerd systeem" genoemd, op.

Het geïntegreerd systeem geldt voor de steunregelingen die zijn vastgesteld bij de titels III en IV van deze verordening en bij artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 1259/1999.

Voorzover nodig, geldt het ook voor het beheer en de controle inzake de in de hoofdstukken 1, 2 en 3 vastgestelde regels.

Artikel 18

Onderdelen van het geïntegreerd systeem

  • 1. 
    Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:
  • a) 
    een geautomatiseerde databank;
  • b) 
    een systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond;
  • c) 
    een systeem voor de identificatie en de registratie van de in artikel 21 bedoelde toeslagrechten;
  • d) 
    steunaanvragen;
  • e) 
    een geïntegreerd controlesysteem;
  • f) 
    één enkel systeem om de identiteit te registreren van elke landbouwer die een steunaanvraag indient.
  • 2. 
    In geval van toepassing van de artikelen 67, 68, 69, 70 en 71 omvat het geïntegreerd systeem een overeenkomstig Richtlijn 92/102/EEG(21) en Verordening (EG) nr. 1760/2000(22) opgezet identificatie- en registratiesysteem voor dieren.

Artikel 19

Geautomatiseerde databank

  • 1. 
    In de geautomatiseerde databank worden voor elk landbouwbedrijf de gegevens uit de steunaanvragen opgenomen.

Deze databank moet met name de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende de kalenderjaren en/of verkoopseizoenen vanaf 2000 rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen gedecentraliseerde databanken opzetten op voorwaarde dat deze databanken en de administratieve procedures om de gegevens vast te leggen en er toegang toe te verkrijgen op het hele grondgebied van de lidstaat homogeen van opzet zijn en onderling compatibel zijn om kruiscontroles mogelijk te maken.

Artikel 20

Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond

Het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruik gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000.

Artikel 21

Systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

  • 1. 
    Het systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten wordt zo opgezet dat het verificatie van de toeslagrechten en kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en door vergelijking met het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond mogelijk maakt.
  • 2. 
    Dit systeem moet de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende ten minste de laatste drie opeenvolgende kalenderjaren en/of verkoopseizoenen rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

Artikel 22

Steunaanvragen

  • 1. 
    Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
  • alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
  • het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
  • alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
  • 2. 
    Een lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvraag hoeven te worden opgegeven. Een lidstaat verspreidt voorbedrukte formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar geconstateerde oppervlakten en levert grafisch materiaal dat de ligging van die oppervlakten aangeeft.
  • 3. 
    Een lidstaat kan besluiten dat één en dezelfde steunaanvraag betrekking heeft op verscheidene of alle in bijlage I vermelde steunregelingen of andere steunregelingen.

Artikel 23

Verificatie van de voorwaarden voor subsidiabiliteit

  • 1. 
    De lidstaten onderwerpen de steunaanvragen aan administratieve controles, inclusief een verificatie van de subsidiabele oppervlakte en de desbetreffende toeslagrechten.
  • 2. 
    De administratieve controles worden aangevuld met een op verificatie van de subsidiabiliteit gericht systeem van controles ter plaatse. Hiertoe stellen de lidstaten een steekproefplan op voor de landbouwbedrijven.

De lidstaten kunnen teledetectietechnieken gebruiken als middel om controles ter plaatse op percelen landbouwgrond uit te voeren.

  • 3. 
    Elke lidstaat wijst een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bij dit hoofdstuk voorgeschreven controles.

Wanneer de lidstaat een regeling treft om sommige aspecten van de op grond van dit hoofdstuk te verrichten werkzaamheden op te dragen aan gespecialiseerde instellingen of bedrijven, dient de aangewezen autoriteit de controle over en de verantwoordelijkheid voor de betrokken werkzaamheden te behouden.

Artikel 24

Verlagingen en uitsluitingen

  • 1. 
    Onverminderd de in artikel 6 van deze verordening bedoelde verlagingen en uitsluitingen, worden er, wanneer wordt geconstateerd dat de landbouwer niet voldoet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor het verlenen van de steun waarin deze verordening of artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 1259/1999 voorziet, op de verleende of te verlenen betaling of het deel daarvan waarvoor aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, verlagingen en uitsluitingen toegepast die volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.
  • 2. 
    Het verlagingspercentage staat in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en kan gaan tot volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen voor één of meer kalenderjaren.

Artikel 25

Controles op de naleving van de randvoorwaarden

  • 1. 
    De lidstaten verrichten controles ter plaatse, om na te gaan of de landbouwer de in hoofdstuk 1 bedoelde verplichtingen nakomt.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen gebruik maken van hun bestaande beheers- en controlesystemen om erop toe te zien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in hoofdstuk 1 worden nageleefd.

Deze systemen, en met name het overeenkomstig Richtlijn 92/102/EEG en Verordening (EG) nr. 1760/2000 opgezette identificatie- en registratiesysteem voor dieren, moeten, in de zin van artikel 26, compatibel zijn met het geïntegreerd systeem.

Artikel 26

Compatibiliteit

Voor de toepassing van de in bijlage V vermelde steunregelingen zorgen de lidstaten ervoor dat de voor die regelingen toegepaste beheers- en controleprocedures op de volgende punten compatibel zijn met het geïntegreerd systeem:

  • a) 
    de geautomatiseerde databank,
  • b) 
    het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond,
  • c) 
    de administratieve controles.

Hiertoe worden deze systemen zo opgezet dat zij geschikt zijn om zonder problemen of conflicten samen te functioneren of onderling gegevens uit te wisselen.

Voor de toepassing van andere communautaire of nationale steunregelingen dan die welke in bijlage V zijn vermeld, kunnen de lidstaten één of meer onderdelen van het geïntegreerd systeem opnemen in hun beheers- en controleprocedures.

Artikel 27

Informatieverstrekking en controles

  • 1. 
    De Commissie wordt regelmatig geïnformeerd over de toepassing van het geïntegreerd systeem.

Zij organiseert gedachtewisselingen over dit onderwerp met de lidstaten.

  • 2. 
    Na de betrokken bevoegde autoriteiten tijdig te hebben geïnformeerd, kunnen door de Commissie aangestelde gemachtigde vertegenwoordigers:
  • elk onderzoek of elke controle verrichten met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen om het geïntegreerd systeem op te zetten en uit te voeren;
  • controles verrichten bij de in artikel 23, lid 3, bedoelde gespecialiseerde instellingen en bedrijven.

Ambtenaren van de betrokken lidstaat kunnen aan dergelijke controles deelnemen. De bovengenoemde controlebevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Met name nemen de door de Commissie aangestelde gemachtigde vertegenwoordigers niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat. Zij hebben evenwel toegang tot de aldus verkregen informatie.

  • 3. 
    Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de uitvoering en toepassing van het geïntegreerd systeem, kan de Commissie de hulp van gespecialiseerde instanties of personen inroepen om het opzetten van, het toezicht op en het gebruik van het geïntegreerd systeem te vergemakkelijken, en met name om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten desgewenst technische adviezen te verstrekken.

HOOFDSTUK 5

ANDERE ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 28

Uitbetaling

  • 1. 
    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden de betalingen op grond van de in bijlage I genoemde steunregelingen volledig aan de begunstigden uitgekeerd.
  • 2. 
    De betalingen worden eenmaal per jaar uitgekeerd binnen de periode van 1 december tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar.

Het extra steunbedrag ingevolge artikel 12 wordt evenwel ten laatste betaald op 30 september van het kalenderjaar volgend op het desbetreffende kalenderjaar.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 en volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie
  • a) 
    de betalingstermijn voor de in artikel 5, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten(23) bedoelde betalingen verlengen;
  • b) 
    voorzien in voorschotten;
  • c) 
    de lidstaten machtigen om, onder voorbehoud van de begrotingssituatie, vóór 1 december in regio's waar de landbouwers zich als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden voor ernstige financiële moeilijkheden geplaatst zien, voorschotten uit te betalen:
  • tot 50 % van de betalingen

of

  • tot 80 % van de betalingen indien er reeds voorzieningen zijn getroffen voor voorschotten.

Artikel 29

Beperking van de uitbetaling

Onverminderd bijzondere bepalingen in afzonderlijke steunregelingen, wordt niet uitbetaald aan begunstigden van wie vaststaat dat zij de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig hebben gecreëerd om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de betrokken steunregeling.

Artikel 30

Herziening

De in bijlage I genoemde steunregelingen worden toegepast onverminderd de mogelijkheid deze op elk tijdstip in het licht van de marktontwikkelingen en de begrotingssituatie te herzien.

Artikel 31

Evaluatie

De betalingen op grond van de in bijlage I genoemde steunregelingen worden, om de doeltreffendheid ervan te meten, onderworpen aan evaluatie die erop is gericht hun impact uit het oogpunt van hun doelstellingen te beoordelen en hun effecten op de relevante markten te analyseren.

Artikel 32

Interventies in de zin van Verordening (EG) nr. 1258/1999

De in bijlage I genoemde steunregelingen worden beschouwd als interventies in de zin van artikel 1, lid 2, onder b), en artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999.

TITEL III

BEDRIJFSTOESLAGREGELING

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 33

Subsidiabiliteit

  • 1. 
    De landbouwers kunnen gebruik maken van de bedrijfstoeslagregeling indien:
  • a) 
    zij in de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode een betaling hebben ontvangen uit hoofde van ten minste één van de in bijlage VI bedoelde steunregelingen, of
  • b) 
    zij het bedrijf of een gedeelte van het bedrijf door feitelijke of verwachte vererving hebben verkregen van een landbouwer die aan de voorwaarden onder a) voldeed, of
  • c) 
    zij een toeslagrecht uit de nationale reserve of via overdracht hebben verkregen.
  • 2. 
    Indien de landbouwer die een rechtstreekse betaling heeft ontvangen tijdens de referentieperiode, in de loop van die periode of uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling zijn juridische status of zijn benaming verandert, krijgt hij toegang tot de bedrijfstoeslagregeling onder dezelfde voorwaarden als de landbouwer die het bedrijf oorspronkelijk beheerde.
  • 3. 
    Ingeval van een fusie tijdens de referentieperiode of uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling krijgt de landbouwer die het nieuwe bedrijf beheert, toegang tot de bedrijfstoeslagregeling onder dezelfde voorwaarden als de landbouwers die de oorspronkelijke bedrijven beheerden.

Ingeval van een splitsing van het bedrijf tijdens de referentieperiode of uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het aan het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling krijgen de landbouwers die de bedrijven beheren, elk naar hun aandeel toegang tot de bedrijfstoeslagregeling onder dezelfde voorwaarden als de landbouwer die het bedrijf oorspronkelijk beheerde.

Artikel 34

Toepassing

  • 1. 
    In het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling zendt de bevoegde autoriteit van de lidstaat aan de in artikel 33, lid 1, onder a), bedoelde landbouwers een aanvraagformulier toe waarin zijn vermeld:
  • a) 
    het in hoofdstuk 2 bedoelde bedrag (hierna het "referentiebedrag" genoemd),
  • b) 
    het aantal hectaren als bedoeld in artikel 43,
  • c) 
    het aantal en de waarde van de toeslagrechten als gedefinieerd in hoofdstuk 3.
  • 2. 
    De landbouwers dienen hun aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in vanaf een door de lidstaten vast te stellen datum, maar uiterlijk op 15 mei.

De Commissie kan via de procedure van artikel 144, lid 2, toestemming geven om voor bepaalde zones waar de normale data onhaalbaar zijn door uitzonderlijke klimaatomstandigheden in plaats van 15 mei een latere datum vast te stellen.

  • 3. 
    Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 40, lid 4, worden geen toeslagrechten toegekend aan de in artikel 33, lid 1, onder a) en b), bedoelde landbouwers en aan landbouwers die toeslagrechten uit de nationale reserve krijgen, indien zij uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling geen aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling indienen.

De bedragen die overeenstemmen met deze niet toegekende toeslagrechten, vervallen aan de in artikel 42 bedoelde nationale reserve en komen opnieuw voor toewijzing beschikbaar vanaf een door de lidstaat vast te stellen datum, doch uiterlijk op 15 augustus van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

Artikel 35

Dubbele aanvragen

De met het aantal subsidiabele hectaren als gedefinieerd in artikel 44, lid 2, overeenkomende oppervlakte waarvoor een aanvraag voor een bedrijfstoeslag wordt ingediend, kan het voorwerp zijn van een aanvraag voor enig andere rechtstreekse betaling, alsmede voor iedere andere steun die niet onder deze verordening valt, tenzij anderszins is bepaald.

Artikel 36

Uitbetaling

  • 1. 
    De steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling wordt uitbetaald uit hoofde van de toeslagrechten als gedefinieerd in hoofdstuk 3 die gepaard gaan met een gelijk aantal subsidiabele hectaren als gedefinieerd in artikel 44, lid 2.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen besluiten om de uitbetalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling te combineren met de uitbetalingen op grond van welke andere steunregeling ook.

HOOFDSTUK 2

VASTSTELLING VAN HET BEDRAG

Artikel 37

Berekening van het referentiebedrag

  • 1. 
    Het referentiebedrag is het gemiddelde over drie jaar van het totaalbedrag aan toeslagen dat aan een landbouwer voor elk kalenderjaar van de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode is verleend op grond van de in bijlage VI genoemde steunregelingen, berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 wordt het gemiddelde voor een landbouwer die tijdens de referentieperiode een landbouwactiviteit begint, gebaseerd op de betalingen die hij heeft ontvangen tijdens het kalenderjaar/de kalenderjaren waarin hij de landbouwactiviteit heeft uitgeoefend.

Artikel 38

Referentieperiode

De referentieperiode omvat de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002.

Artikel 39

Toepassing van modulatie ("differentiatie") en randvoorwaarden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1259/1999

In geval van toepassing van de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 1259/1999 gedurende de referentieperiode zijn de in bijlage VII bedoelde bedragen die welke vóór de toepassing van die artikelen zouden zijn verleend.

Artikel 40

Gevallen van onbillijkheid

  • 1. 
    In afwijking van artikel 37 heeft een landbouwer wiens productie gedurende de referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden dat/die zich vóór of gedurende die referentieperiode heeft/hebben voorgedaan, het recht te verzoeken dat het referentiebedrag wordt berekend op basis van het kalenderjaar of de kalenderjaren in de referentieperiode dat/die niet is/zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden.
  • 2. 
    Indien de hele referentieperiode door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden werd beïnvloed, berekent de lidstaat het referentiebedrag op basis van de periode van 1997 tot en met 1999. In dit geval is lid 1 van overeenkomstige toepassing.
  • 3. 
    Een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de betrokken landbouwer, samen met relevant bewijsmateriaal ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk ter kennis van de autoriteit gebracht binnen een door elke lidstaat vast te stellen termijn.
  • 4. 
    Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
  • a) 
    het overlijden van de landbouwer,
  • b) 
    langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
  • c) 
    een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
  • d) 
    het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
  • e) 
    een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
  • 5. 
    De leden 1, 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op landbouwers die tijdens de referentieperiode landbouwmilieuverbintenissen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 2078/92(24) en (EG) nr. 1257/1999 moesten nakomen.

Ingeval de verbintenissen zowel de referentieperiode als de in lid 2 bedoelde periode bestreken, stellen de lidstaten, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, een referentiebedrag vast overeenkomstig door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen uitvoeringsbepalingen.

Artikel 41

Maximum

  • 1. 
    Voor elke lidstaat kan de som van de referentiebedragen niet hoger zijn dan het in bijlage VIII vastgestelde nationale maximum.
  • 2. 
    Zo nodig past de lidstaat een lineaire procentuele verlaging toe op de referentiebedragen om de naleving van zijn maximum te garanderen.

Artikel 42

Nationale reserve

  • 1. 
    De lidstaten passen na een eventuele verlaging op grond van artikel 41, lid 2, een lineaire procentuele verlaging toe op de referentiebedragen om een nationale reserve te vormen. Deze verlaging bedraagt niet meer dan 3 %.
  • 2. 
    De nationale reserve omvat voorts het verschil tussen het in bijlage VIII vastgestelde maximum en de som van de referentiebedragen die vóór de in lid 1, tweede zin, bedoelde verlaging in het kader van de bedrijfstoeslagregeling aan de landbouwers moeten worden verleend.
  • 3. 
    De lidstaten mogen de nationale reserve gebruiken om, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, bij voorrang referentiebedragen te verlenen aan landbouwers die na 31 december 2002 met hun landbouwactiviteit beginnen, dan wel in 2002 zonder dat jaar rechtstreekse betalingen te ontvangen.
  • 4. 
    De lidstaten gebruiken de nationale reserve om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, referentiebedragen vast te stellen voor landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.
  • 5. 
    De lidstaten mogen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, referentiebedragen vast te stellen voor landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma's gaande zijn om te voorkomen dat het land verlaten wordt en/of om specifieke nadelen voor landbouwers in die gebieden te compenseren.
  • 6. 
    In toepassing van de leden 3, 4 en 5 mogen de lidstaten het bedrag per toeslagrecht, binnen de limiet van het regionale gemiddelde van de waarde van de toeslagrechten, en/of het aantal aan landbouwers toegekende toeslagrechten verhogen.
  • 7. 
    De lidstaten passen lineaire verlagingen toe op de toeslagrechten indien hun nationale reserve niet voldoende is om alle in de leden 3 en 4 bedoelde gevallen te dekken.
  • 8. 
    Behoudens overdracht door feitelijke of verwachte vererving, en in afwijking van artikel 46, mogen toeslagrechten die zijn verleend met gebruikmaking van de nationale reserve, gedurende een periode van vijf jaar vanaf de toekenning niet worden overgedragen.

In afwijking van artikel 45, lid 1, wordt een toeslagrecht dat niet elk jaar van de vijfjaarlijkse periode wordt gebruikt, onmiddellijk weer aan de nationale reserve toegevoegd.

  • 9. 
    In afwijking van de artikelen 33 en 43, kan een deel van de aan de verkoper of de verpachter te verlenen toeslagrechten ingeval van verkoop of verpachting, gedurende ten minste zes jaar, van het bedrijf of van een deel ervan of van premierechten tijdens de referentieperiode, of uiterlijk op 29 september 2003, weer aan de nationale reserve worden toegevoegd onder door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen voorwaarden.

HOOFDSTUK 3

TOESLAGRECHTEN

Afdeling 1

Op oppervlakten gebaseerde toeslagrechten

Artikel 43

Bepaling van de toeslagrechten

  • 1. 
    Onverminderd artikel 48 ontvangt een landbouwer een toeslagrecht per hectare dat is berekend door het referentiebedrag te delen door het gemiddelde aantal, berekend over drie jaar, van alle hectaren die in de referentieperiode recht hebben gegeven op de in bijlage VI genoemde rechtstreekse betalingen.

Het totale aantal toeslagrechten moet gelijk zijn aan het bovenvermelde gemiddelde aantal hectaren.

In het in artikel 37, lid 2, bedoelde geval is het totale aantal toeslagrechten evenwel gelijk aan het gemiddelde aantal hectaren dat tijdens dezelfde periode is gebruikt voor de vaststelling van de referentiebedragen. Artikel 42, lid 6, is van toepassing op die toeslagrechten.

  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde aantal hectaren omvat voorts:
  • a) 
    in het geval van steun voor aardappelzetmeel, gedroogde voedergewassen en zaaizaad als genoemd in bijlage VII, het overeenkomstig bijlage VII, punten B, D en F, berekende aantal hectaren voor de productie waarvan de steun in de referentieperiode is verleend;
  • b) 
    alle voederareaal in de referentieperiode.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2, onder b), wordt onder "voederareaal" verstaan de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie(25) voor de veehouderij beschikbaar was, met inbegrip van het gezamenlijk gebruikte voederareaal en de percelen die voor gemengde teelten werden gebruikt. Het voederareaal omvat niet:
  • gebouwen, bossen, vijvers en wegen,
  • oppervlakten die werden gebruikt voor andere gewassen die voor communautaire steun in aanmerking kwamen, of voor blijvende teelten of tuinbouw,
  • oppervlakten die in aanmerking kwamen in het kader van de steunregeling voor landbouwers die bepaalde akkerbouwgewassen verbouwen, werden gebruikt in het kader van de steunregeling voor gedroogde voedergewassen of onder een nationaal of communautair braakleggingsprogramma vielen.
  • 4. 
    De toeslagrechten per hectare worden niet gewijzigd tenzij anders is bepaald.

Artikel 44

Gebruik van de toeslagrechten

  • 1. 
    Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare geeft recht op de uitbetaling van het in het kader van het toeslagrecht vastgestelde bedrag.
  • 2. 
    Onder "subsidiabele hectare" wordt verstaan welke landbouwgrond ook van het bedrijf in de vorm van bouwland en blijvend grasland met uitzondering van de grond die voor blijvende teelten, als bosgrond of voor niet-landbouwactiviteiten in gebruik was.
  • 3. 
    De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan. Behalve in geval van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden blijven die percelen ter beschikking van de landbouwer gedurende een periode van ten minste 10 maanden, aanvangend op een door de lidstaat vast te stellen datum die ten vroegste valt op 1 september van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag tot deelneming aan de bedrijfstoeslagregeling is ingediend.
  • 4. 
    De lidstaten kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de landbouwer machtigen om zijn aangifte te wijzigen, mits de aangifte beperkt blijft tot het totale aantal hectaren waarvoor hem toeslagrechten zijn toegekend en de aangifte beantwoordt aan de voorwaarden voor de verlening van de bedrijfstoeslag voor het betrokken areaal.

Artikel 45

Niet-gebruikte toeslagrechten

  • 1. 
    Elk toeslagrecht dat gedurende een periode van drie jaar niet is gebruikt, wordt toegevoegd aan de nationale reserve.
  • 2. 
    Niet-gebruikte toeslagrechten worden evenwel niet aan de nationale reserve toegevoegd in geval van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4.

Artikel 46

Overdracht van toeslagrechten

  • 1. 
    Toeslagrechten kunnen uitsluitend worden overgedragen aan een andere landbouwer die in dezelfde lidstaat is gevestigd, tenzij in het geval van overdrachten door feitelijke of verwachte vererving.

Zelfs in het geval van overdrachten door feitelijke of verwachte vererving mogen de toeslagrechten evenwel uitsluitend worden gebruikt in de lidstaat waar de toeslagrechten zijn vastgesteld.

Een lidstaat kan besluiten dat toeslagrechten alleen binnen eenzelfde regio mogen worden overgedragen of gebruikt.

  • 2. 
    Toeslagrechten kunnen worden overgedragen door verkoop of elke andere vorm van definitieve overdracht met of zonder grond. Verhuur of soortgelijke transacties zijn daarentegen slechts toegestaan indien de overdracht van de toeslagrechten gepaard gaat met de overdracht van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren.

Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, mag een landbouwer zijn toeslagrechten zonder grond alleen overdragen als hij, in de zin van artikel 44, ten minste 80 % van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft gebruikt dan wel nadat hij alle toeslagrechten die hij gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling niet heeft gebruikt, vrijwillig heeft afgestaan aan de nationale reserve.

  • 3. 
    In geval van verkoop van toeslagrechten, met of zonder land, kunnen de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten dat een deel van de verkochte toeslagrechten vervalt aan de nationale reserve of dat het bedrag per toeslagrecht wordt verlaagd ten behoeve van de nationale reserve, op basis van door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

Afdeling 2

Toeslagrechten die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn

Artikel 47

Betalingen die recht geven op toeslagrechten die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 43 en 44 worden de volgende bedragen die voortvloeien uit in de referentieperiode verleende betalingen, in het referentiebedrag opgenomen onder de in artikel 48 en bijlage VII, onder C, bepaalde voorwaarden:
  • a) 
    de seizoencorrectiepremie als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1254/1999;
  • b) 
    de slachtpremie als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1254/1999;
  • c) 
    de speciale premie voor mannelijke runderen en de zoogkoeienpremie in het geval dat de landbouwer overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 was vrijgesteld van toepassing van het veebezettingsgetal, op voorwaarde dat de landbouwer het in artikel 13 van die verordening bedoelde extensiveringsbedrag niet heeft aangevraagd;
  • d) 
    de in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 bedoelde extra betalingen in het geval dat deze zijn uitgekeerd als aanvulling op steun als bedoeld onder a), b) en c);
  • e) 
    de steun in het kader van de steunregeling voor schapen en geiten waarin is voorzien:
  • voor de kalenderjaren 2000 en 2001, in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2467/98 en in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1323/90(26),
  • voor het kalenderjaar 2002, in de artikelen 4 en 5, artikel 11, lid 1 en artikel 11, lid 2, eerste, tweede en vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 2529/2001.
  • 2. 
    Vanaf 2007 worden, in afwijking van de artikelen 33, 43 en 44, de bedragen die voortvloeien uit de in 2007 te verlenen in de artikelen 95 en 96 bedoelde melkpremie en extra betalingen, in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen onder de in de artikelen 48, 49 en 50 bepaalde voorwaarden.

Artikel 48

Bepaling van de toeslagrechten die zijn onderworpen aan speciale voorwaarden

Indien aan een landbouwer in de referentieperiode betalingen als bedoeld in artikel 47 zijn verleend maar hij in die periode geen hectaren als bedoeld in artikel 43 had, of indien het toeslagrecht per hectare uitkomt op een bedrag dat hoger is dan 5000 euro, heeft de landbouwer recht op een toeslagrecht:

  • a) 
    gelijk aan het referentiebedrag dat overeenstemt met de rechtstreekse betalingen die hem tijdens de referentieperiode van drie jaar gemiddeld zijn verleend;
  • b) 
    voor elk bedrag van 5000 euro of voor elke fractie van het referentiebedrag dat overeenstemt met de rechtstreekse betalingen die hem tijdens de referentieperiode van drie jaar gemiddeld zijn verleend.

Artikel 49

Voorwaarden

  • 1. 
    Behoudens andersluidende bepalingen in deze afdeling gelden de overige bepalingen van deze titel onverminderd bijzondere voorwaarden.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 36, lid 1, en artikel 44, lid 1, wordt een landbouwer die beschikt over toeslagrechten waarvoor hij tijdens de referentieperiode niet kon beschikken over hectaren, door de lidstaat gemachtigd om af te wijken van de verplichting een aantal subsidiabele hectaren te leveren dat overeenstemt met het aantal toeslagrechten, mits hij minstens 50 % handhaaft van de tijdens de referentieperiode uitgeoefende landbouwactiviteit, uitgedrukt in grootvee-eenheden (GVE).

Ingeval van overdracht van toeslagrechten komt de verkrijger alleen in aanmerking voor de in lid 2 bedoelde afwijking indien alle toeslagrechten waarvoor de afwijking geldt, worden overgedragen.

  • 3. 
    De overeenkomstig artikel 48 vastgestelde toeslagrechten worden niet gewijzigd.

Artikel 50

Melkpremie en extra betalingen

  • 1. 
    Onverminderd artikel 48 en in afwijking van de artikelen 37 en 43 ontvangt een landbouwer een aanvullend bedrag per toeslagrecht, te berekenen door de ingevolge de artikelen 95 en 96 te verlenen betalingen te delen door het aantal toeslagrechten dat hij in 2007 in eigendom heeft, met uitzondering van braakleggingstoeslagrechten.

Het bedrag van elk toeslagrecht dat hij in 2007 in eigendom heeft wordt met dit aanvullende bedrag verhoogd.

  • 2. 
    Ingeval hij geen enkel toeslagrecht in eigendom heeft, zijn de artikelen 48 en 49 van overeenkomstige toepassing. In dit geval wordt voor de toepassing van artikel 48 onder "hectaren" verstaan de subsidiabele hectaren die de landbouwer in 2007 in eigendom heeft.

HOOFDSTUK 4

GRONDGEBRUIK IN HET KADER VAN DE BEDRIJFSTOESLAGREGELING

Afdeling 1

Gebruik van de grond

Artikel 51

Gebruik van de grond voor landbouw

De landbouwers kunnen de percelen die zij overeenkomstig artikel 44, lid 3, hebben aangegeven, gebruiken voor enigerlei landbouwactiviteit, behalve voor blijvende teelten en behalve voor de productie van de producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit(27), artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit(28) en voor de productie van andere aardappelen dan voor zetmeel bestemde aardappelen, waarvoor ingevolge artikel 93 steun wordt verleend.

Artikel 52

Productie van hennep

  • 1. 
    In het geval van de productie van hennep van GN-code 5302 10 00 mag het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedragen en moet de productie vallen onder een contract of verbintenis als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000. De lidstaten voeren een systeem in voor het controleren van het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de geteelde gewassen op ten minste 30 % van de vezelhenneparealen waarvoor een contract is gesloten of een verbintenis is aangegaan. Indien een lidstaat voor deze teelt een systeem van voorafgaande vergunningen invoert, geldt echter een minimum van 20 %.
  • 2. 
    Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure wordt het verlenen van betalingen afhankelijk gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde rassen en van een aangifte van de vezelhenneparealen.

Afdeling 2

Braakleggingstoeslagrechten

Artikel 53

Vaststelling van de braakleggingstoeslagrechten

  • 1. 
    In afwijking van de artikelen 37 en 43 wordt, indien een landbouwer tijdens de referentieperiode op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 verplicht was om een deel van de grond van zijn bedrijf braak te leggen, bij de vaststelling van de in artikel 43 bedoelde toeslagrechten geen rekening gehouden met het over een periode van drie jaar genomen gemiddelde bedrag dat overeenstemt met de overeenkomstig bijlage VII berekende en aangepaste betalingen voor verplichte braaklegging, noch met het over een periode van drie jaar genomen gemiddelde aantal verplicht braakgelegde hectaren.
  • 2. 
    In het in lid 1 genoemde geval ontvangt de landbouwer een toeslagrecht per hectare (hierna "braakleggingstoeslagrecht" genoemd) dat wordt berekend door het gemiddelde bedrag over een periode van drie jaar dat overeenstemt met de braakleggingsbetalingen te delen door het gemiddelde aantal braakgelegde hectaren tijdens de referentieperiode, zoals omschreven in lid 1.

Het totaal aantal braakleggingstoeslagrechten is gelijk aan het gemiddelde aantal verplicht braakgelegde hectaren.

Artikel 54

Gebruik van braakleggingstoeslagrechten

  • 1. 
    Elk braakleggingstoeslagrecht dat gepaard gaat met een voor een braakleggingstoeslagrecht in aanmerking komende hectare geeft recht op de uitbetaling van het in het kader van het braakleggingstoeslagrecht vastgestelde bedrag.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 44, lid 2, wordt onder "hectare die in aanmerking komt voor een braakleggingstoeslagrecht" verstaan, welk bouwland van het bedrijf ook, met uitzondering van de grond die op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum voor blijvende teelten, als bosgrond, voor niet-landbouwactiviteiten of als blijvend grasland in gebruik was.

De volgende oppervlakten mogen evenwel worden meegerekend als braakgelegd als gevolg van een na 28 juni 1995 ingediende aanvraag:

  • oppervlakten die zijn braakgelegd in het kader van de artikelen 22 tot en met 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en niet worden gebruikt voor enig landbouwdoel en evenmin voor andere lucratieve doeleinden dan die welke worden aanvaard voor andere, overeenkomstig de onderhavige verordening braakgelegde grond, of
  • oppervlakten die zijn bebost overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.
  • 3. 
    De landbouwer neemt de voor braakleggingstoeslagrechten in aanmerking komende hectaren uit productie.
  • 4. 
    Braakgelegde oppervlakten bestrijken ten minste 0,1 ha en zijn ten minste 10 meter breed. De lidstaten mogen om naar behoren gemotiveerde milieuredenen oppervlakten met een minimumbreedte van 5 meter en een oppervlakte van 0,05 ha aanvaarden.
  • 5. 
    De lidstaten kunnen onder volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen voorwaarden afwijken van het bepaalde in lid 2, eerste alinea, mits zij maatregelen nemen om een belangrijke toeneming van het totale landbouwareaal dat voor braakleggingstoeslagrechten in aanmerking komt, te voorkomen.
  • 6. 
    In afwijking van artikel 36, lid 1, en artikel 44, lid 1, worden de braakleggingstoeslagrechten vóór elke andere vorm van toeslagrechten aangevraagd.
  • 7. 
    De braakleggingsverplichting blijft gelden voor braakleggingstoeslagrechten die worden overgedragen.

Artikel 55

Vrijstelling van braaklegging

Een landbouwer valt niet onder de in artikel 54 bedoelde braakleggingsverplichting indien

  • a) 
    zijn hele bedrijf voor de totale productie wordt beheerd in overeenstemming met de bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen(29) vastgestelde verplichtingen;
  • b) 
    het braakgelegde land wordt gebruikt voor de levering van materialen voor de vervaardiging binnen de Gemeenschap van producten die niet in de eerste plaats zijn bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie, mits er doeltreffende controlesystemen worden toegepast.

Artikel 56

Gebruik van de braakgelegde grond

  • 1. 
    De braakgelegde grond wordt in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 5 gehouden.

Onverminderd artikel 55 wordt deze grond niet voor landbouwdoeleinden gebruikt en brengt geen enkel gewas voor commerciële doeleinden voort.

  • 2. 
    Het kan bij deze braakgelegde grond gaan om roulerende braak.
  • 3. 
    Indien de hoeveelheid voor voeding of vervoedering bestemde bijproducten die vermoedelijk beschikbaar komen als gevolg van de teelt van oliehoudende zaden op ingevolge artikel 55, onder b), braakgelegde grond, volgens een raming van de hoeveelheden waarvoor contracten met de producenten zijn gesloten, per jaar meer zal bedragen dan 1 miljoen ton, uitgedrukt in sojameelequivalent, wordt de geraamde hoeveelheid in het kader van elk contract die voor voeding of vervoedering mag worden gebruikt, verlaagd, om de totale hoeveelheid tot 1 miljoen ton te beperken.
  • 4. 
    De lidstaten mogen nationale steun betalen tot een maximum van 50 % van de aanplantkosten van meerjarige gewassen voor de productie van biomassa op braakgelegde grond.

Artikel 57

Toepassing van andere bepalingen

Behoudens andersluidende bepalingen in deze afdeling, gelden de overige bepalingen van deze titel ook voor braakleggingstoeslagrechten.

HOOFDSTUK 5

REGIONALE EN FACULTATIEVE UITVOERING

Afdeling 1

Regionale uitvoering

Artikel 58

Regionale toewijzing van het in artikel 41 bedoelde maximum

  • 1. 
    Tot uiterlijk 1 augustus 2004 kan een lidstaat besluiten om de bedrijfstoeslagregeling waarin de hoofdstukken 1 tot en met 4 voorzien, onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden op regionaal niveau toe te passen.
  • 2. 
    De lidstaat definieert de regio's op basis van objectieve criteria.

Lidstaten met minder dan 3 miljoen subsidiabele hectaren kunnen worden beschouwd als één regio.

  • 3. 
    De lidstaat verdeelt het in artikel 41 bedoelde maximum op basis van objectieve criteria over de regio's.

Artikel 59

Regionalisering van de bedrijftoeslagregeling

  • 1. 
    In naar behoren gemotiveerde gevallen en op basis van objectieve criteria kunnen de lidstaten het totale bedrag van het krachtens artikel 58 vastgestelde regionale maximum of een gedeelte daarvan verdelen onder alle landbouwers wier bedrijf in de betrokken regio is gelegen, met inbegrip van de landbouwers die niet voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria van artikel 33.
  • 2. 
    In dat geval van verdeling van het totale bedrag van het regionale maximum, ontvangen de landbouwers toeslagrechten waarvan het bedrag per toeslagrecht wordt berekend door het krachtens artikel 58 vastgestelde maximum te delen door het aantal subsidiabele hectaren, in de zin van artikel 44, lid 2, zoals dat op regionaal niveau is vastgesteld.
  • 3. 
    In geval van gedeeltelijke verdeling van het totale bedrag van het regionale maximum, ontvangen de landbouwers toeslagrechten waarvan het bedrag per toeslagrecht wordt berekend door het overeenkomstige deel van het krachtens artikel 58 vastgestelde maximum te delen door het aantal subsidiabele hectaren, in de zin van artikel 44, lid 2, zoals dat op regionaal niveau is vastgesteld.

Indien de landbouwer ook recht heeft op toeslagrechten die worden berekend op het resterende deel van het regionale maximum, wordt het regionale bedrag van al zijn toeslagrechten, met uitzondering van braakleggingstoeslagrechten, verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met het referentiebedrag gedeeld door het volgens lid 4 vastgestelde aantal rechten.

De artikelen 48 en 49 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. 
    Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 44, lid 2, heeft aangegeven in het eerste toepassingsjaar van de bedrijftoeslagregeling, behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 40, lid 4.

Artikel 60

Gebruik van de grond

  • 1. 
    Wanneer een lidstaat gebruikt maakt van de in artikel 59 geboden mogelijkheid, kunnen de landbouwers, in afwijking van artikel 51 en overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, ook de percelen die zij overeenkomstig artikel 44, lid 3, hebben aangegeven gebruiken voor de productie van de producten bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2200/96 en in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/96 en van aardappelen die niet bestemd zijn voor de vervaardiging van aardappelzetmeel en waarvoor geen steun wordt verleend uit hoofde van artikel 93, met uitzondering van blijvende teelten.
  • 2. 
    De lidstaat stelt het aantal hectaren vast dat volgens lid 1 mag worden gebruikt, door onder de regio's in de zin van artikel 58, lid 2, volgens objectieve criteria het gemiddelde aantal hectaren te verdelen dat op nationaal niveau tijdens de driejarige periode 2000-2002 gebruikt werd voor de productie van de in de eerste alinea bedoelde producten. Het gemiddelde aantal hectaren op nationaal respectievelijk regionaal niveau wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 144, lid 2 aan de hand van door de lidstaten verstrekte gegevens.
  • 3. 
    Binnen de grenzen die lid 2 voor de betrokken regio stelt, mag een landbouwer worden toegestaan gebruik te maken van de in lid 1 geboden mogelijkheid:
  • a) 
    tot het aantal hectaren dat hij in 2003 gebruikt heeft voor de productie van de in lid 1 bedoelde producten;
  • b) 
    in geval van overeenkomstige toepassing van artikel 40 en artikel 42, lid 4, tot een aantal hectaren dat wordt vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden.
  • 4. 
    Op ten hoogste het na toepassing van lid 3 resterende aantal hectaren mag landbouwers worden toegestaan de in lid 1 bedoelde producten te produceren op een aantal hectaren dat verschilt van het aantal waarop lid 3 van toepassing is, en dat beperkt blijft tot het aantal hectaren dat in 2004 en/of 2005 gebruikt is voor de productie van de in lid 1 bedoelde producten, waarbij voor ten hoogste het aantal hectaren dat in 2004 gebruikt wordt voorrang wordt gegeven aan landbouwers die reeds in 2004 de producten hebben geproduceerd.

Bij toepassing van artikel 71, worden 2004 en 2005 vervangen door respectievelijk het jaar dat voorafgaat aan het jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling en het jaar van toepassing zelf.

  • 5. 
    Bij de vaststelling van het in de leden 3 en 4 bedoelde individuele maximumoppervlakten gebruiken de lidstaten de individuele gegevens van de landbouwer indien beschikbaar, of van andere, tot voldoening van de betrokken lidstaat door de landbouwer verstrekte bewijzen.
  • 6. 
    Het aantal hectaren waarvoor toestemming is gegeven overeenkomstig de leden 3 en 4 bedraagt in geen geval meer dan het aantal subsidiabele hectaren, als gedefinieerd in artikel 44, lid 2, dat in het eerste jaar van toepassing van de toeslagregeling wordt aangegeven.
  • 7. 
    De toestemming wordt binnen de betrokken regio tezamen gebruikt met de bijbehorende toeslagrechten.
  • 8. 
    Uiterlijk in 2007 legt de Commissie de Raad een, indien nodig van passende voorstellen vergezeld, verslag voor over de mogelijke gevolgen, in termen van markt- en structurele ontwikkelingen, van de uitvoering door de lidstaten van dit artikel.

Artikel 61

Grasland

Bij toepassing van artikel 59, kunnen de lidstaten ook op basis van objectieve criteria binnen het regionale maximum of een deel ervan voor de in artikel 59, lid 1, bedoelde landbouwers verschillende bedragen aan toeslagrechten vaststellen voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum als grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel, als alternatief, voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum als blijvend grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren.

Artikel 62

Melkpremie en extra betalingen

Bij wijze afwijking van artikel 47, lid 2, kunnen de lidstaten besluiten dat de bedragen uit melkpremies en extra betalingen, waarin wordt voorzien in de artikelen 95 en 96, geheel of gedeeltelijk worden opgenomen in de bedrijftoeslagregeling vanaf 2005. Volgens dit lid vastgestelde toeslagrechten worden dienovereenkomstig gewijzigd.

Het referentiebedrag voor die betalingen is gelijk aan de overeenkomstig de artikelen 95 en 96 te verlenen bedragen, berekend op basis van de individuele referentiehoeveelheid voor melk die op het bedrijf beschikbaar is op 31 maart van het jaar waarin die betalingen geheel of gedeeltelijk in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen.

De artikelen 48 tot en met 50 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63

Voorwaarden voor de krachtens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten

  • 1. 
    Bij toepassing van artikel 59 kunnen krachtens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten alleen worden overgedragen of gebruikt binnen eenzelfde regio of tussen regio's waar de toeslagrechten per hectare dezelfde zijn.
  • 2. 
    Bij toepassing van artikel 59 ontvangt iedere landbouwer in afwijking van artikel 53 in de betrokken regio braakleggingstoeslagrechten.

Het aantal braakleggingstoeslagrechten wordt vastgesteld door de krachtens artikel 54, lid 2, in aanmerking komende grond van een landbouwer die hij in het eerste jaar van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling heeft opgegeven, te vermenigvuldigen met een braakleggingspercentage.

Het braakleggingspercentage wordt berekend door het basispercentage van verplichte braaklegging van 10 % te vermenigvuldigen met de verhouding, in de betrokken regio, tussen de grond waarvoor in de referentieperiode de in bijlage VI bedoelde areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen zijn toegestaan en de in aanmerking komende grond in de zin van artikel 54, lid 2, tijdens de referentieperiode.

De waarde van de braaklegginstoeslagrechten is de regionale waarde voor toeslagrechten als bepaald in artikel 59, lid 2, of in voorkomend geval artikel 59, lid 3, eerste alinea.

Geen braakleggingstoeslagen ontvangen die landbouwers van wie het aantal hectaren dat ze opgeven, na deling door de in de derde alinea bedoelde verhouding, minder bedraagt dan nodig is om een aantal ton te produceren dat overeenkomt met 92 ton graan als omschreven in Bijlage IX, berekend op basis van de opbrengsten volgens het regionaliseringsplan dat in de betrokken regio van toepassing was in het jaar voor het jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

  • 3. 
    In afwijking van artikel 43, lid 4 en 49, lid 3, mogen de lidstaten ook tot uiterlijk 1 augustus 2004 besluiten, in overeenstemming met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, dat volgens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten progressief worden gewijzigd volgens van te voren bepaalde stappen en op basis van objectieve criteria.
  • 4. 
    Behoudens andersluidende bepalingen in deze afdeling, gelden de overige bepalingen van deze titel ook voor deze afdeling.

Afdeling 2

Gedeeltelijke uitvoering

Artikel 64

Algemene bepalingen

  • 1. 
    Een lidstaat mag tot uiterlijk 1 augustus 2004 besluiten de bedrijftoeslagregeling van de hoofdstukken 1 tot en met 4 op nationaal of regionaal niveau toe te passen onder de in deze afdeling vermelde voorwaarden.
  • 2. 
    Al naar gelang de door iedere lidstaat gemaakte keuze bepaalt de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure een maximum voor elk van de in respectievelijk de artikelen 66, 67, 68 en 69 genoemde rechtstreekse betalingen.

Dit maximum is gelijk aan het aandeel van elk type rechtstreekse betaling in de in artikel 41 genoemde nationale maxima, vermenigvuldigd met de verlagingspercentages die de lidstaten overeenkomstig de artikelen 66, 67, 68 en 69 toepassen.

Het totaalbedrag van de vastgestelde maxima wordt volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure afgetrokken van de in artikel 41 bedoelde nationale maxima.

  • 3. 
    Binnen twee jaar na de uitvoering van de bedrijftoeslagregeling door alle lidstaten, of uiterlijk 31 december 2009, legt de Commissie de Raad een indien nodig van passende voorstellen vergezeld gaand verslag voor over de mogelijke gevolgen, in termen van markt- en structurele ontwikkelingen, van de uitvoering door de lidstaten van de in de afdelingen 2 en 3 geboden facultatieve regelingen.

Artikel 65

Vaststelling van de toeslagrechten volgens deze afdeling

  • 1. 
    Voor de na een mogelijke vermindering volgens artikel 41 aan de landbouwers toe te wijzen toeslagrechten wordt het aandeel in het uit elk van de in respectievelijk de artikelen 66, 67, 68 en 69 genoemde rechtstreekse betalingen voortvloeiende referentiebedrag verminderd met het door de lidstaten binnen de in de artikelen 66, 67, 68 en 69 bepaalde limiet vast te stellen percentage.
  • 2. 
    Behoudens andersluidende bepalingen in deze afdeling, gelden de overige bepalingen van deze titel ook voor de toeslagrechten die zijn vastgesteld voor het resterende deel van het referentiebedrag.

Artikel 66

Betalingen voor akkerbouwgewassen

Voor betalingen voor akkerbouwgewassen mogen de lidstaten:

  • a) 
    tot 25 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen, met uitzondering van verplichte braakleggingsbetaling.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 63, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt per hectare verleend aan landbouwers die in bijlage IX genoemde akkerbouwgewassen en, in de lidstaten waar maïs geen traditioneel gewas is, kuilgras produceren, met een maximum van 25 % van de in bijlage VI bedoelde betalingen per hectare die worden verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 10 van Titel IV;

Dan wel, als alternatief,

  • b) 
    tot 40 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde toeslag voor durumtarwe.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt per hectare verleend aan landbouwers die in bijlage IX genoemde durumtarwe produceren, met een maximum van 40 % van de in bijlage VI bedoelde toeslag per hectare die is of wordt verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 10 van Titel IV.

Artikel 67

Betalingen voor schapen en geiten

De lidstaten mogen tot 50 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde betalingen voor schapen en geiten.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt verricht aan landbouwers die schapen en geiten houden, met een maximum van 50 % van de in bijlage VI genoemde betalingen voor schapen en geiten die worden verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 11 van titel IV.

Artikel 68

Rundvleesbetalingen

  • 1. 
    Voor rundvleesbetalingen mogen de lidstaten tot 100 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde slachtpremie voor kalveren.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt verleend voor het slachten van kalveren, tot een hoogte van 100 % van de in bijlage VI genoemde kalverenslachtpremie die wordt verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 12 van titel IV.

  • 2. 
    De lidstaten mogen ook
  • a) 
    i) tot 100 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde zoogkoeienpremie.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt verleend voor het aanhouden van zoogkoeien, met een maximum van 100 % van de in bijlage VI genoemde zoogkoeienpremie die wordt verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 12 van titel IV.

en

  • ii) 
    tot 40 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde slachtpremie voor runderen, niet zijnde kalveren.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt verleend voor het slachten voor runderen, niet zijnde kalveren, met een maximum van 40 % van de in bijlage VI genoemde slachtpremie voor runderen, niet zijnde kalveren, die wordt verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 12 van titel IV.

Dan wel, als alternatief,

  • b) 
    i) tot 100 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde slachtpremie voor runderen, niet zijnde kalveren.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt verleend voor het slachten voor runderen, niet zijnde kalveren, met een maximum van 100 % van de in bijlage VI genoemde slachtpremie voor runderen, niet zijnde kalveren die wordt verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 12 van titel IV.

dan wel, als alternatief,

  • ii) 
    tot 75 % behouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bedoelde speciale premie voor mannelijke runderen.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers.

De extra betaling wordt verleend met een maximum van 75 % van de in bijlage VI genoemde speciale premie voor mannelijke runderen die wordt verleend onder de voorwaarden van hoofdstuk 12 van titel IV.

Artikel 69

Facultatieve uitvoering voor specifieke soorten landbouw en kwaliteitsproductie

De lidstaten mogen tot 10 % inhouden van het aandeel in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met elke in bijlage VI bedoelde sector. In het geval van de sectoren akkerbouwgewassen, rundvlees, en schapen en geiten, wordt met deze inhouding rekening gehouden voor de toepassing van de in respectievelijk de artikelen 66, 67 en 68 vastgestelde maximumpercentages.

In dit geval en binnen de limiet van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum, verricht de betrokken lidstaat jaarlijks een extra betaling aan de landbouwers in de sector of sectoren waarvoor de inhouding geldt.

De extra betaling wordt gedaan voor specifieke soorten landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu of voor het verbeteren van de kwaliteit en het in de handel brengen van landbouwproducten onder de voorwaarden die de Commissie moet bepalen volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure.

Afdeling 3

Facultatieve uitsluitingen

Artikel 70

Facultatieve uitsluiting van een aantal rechtstreekse betalingen

  • 1. 
    Een lidstaat kan tot uiterlijk 1 augustus 2004 besluiten van de bedrijfstoeslagregeling uit te sluiten:
  • a) 
    een of meer van de rechtstreekse betalingen die in de referentieperiode zijn verleend krachtens:
  • artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/99,
  • artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2358/71.

In dit geval zijn de artikelen 64 en 65 van overeenkomstige toepassing.

  • b) 
    alle andere in bijlage VI vermelde rechtstreekse betalingen die in de referentieperiode zijn verleend aan landbouwers in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee, alsmede de rechtstreekse betalingen die in de referentieperiode zijn verleend krachtens:
  • artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93,
  • artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1452/2001,
  • artikel 13 en artikel 22, leden 2 tot en met 6, van Verordening (EG) n. 1453/2001,
  • artikelen 5 en 6 Verordening (EG) nr. 1454/2001.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2019/93, artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1452/2001, artikel 13, lid 2, en artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1453/2001 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1454/2001, verlenen de lidstaten de in lid 1 bedoelde rechtstreekse betalingen binnen de limiet van de overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maxima onder de voorwaarden die respectievelijk zijn vastgesteld in titel IV, hoofdstukken 3, 6 en 7 tot en met 13, artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93, artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1452/2001, artikel 13 en artikel 22, leden 2 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1453/2001 en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1454/2001.

Het totale bedrag van de vastgestelde maxima wordt afgetrokken van de in artikel 41 bedoelde nationale maxima, volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure.

Afdeling 4

Facultatieve overgangsregelingen

Artikel 71

Facultatieve overgangsperiode

  • 1. 
    Indien de specifieke landbouwomstandigheden dit rechtvaardigen mag een lidstaat tot uiterlijk 1 augustus 2004 besluiten de bedrijfstoeslagregeling toe te passen na een overgangsperiode die op 31.12.2005 of 31.12.2006 afloopt.

Indien de betrokken lidstaat besluit de bedrijfstoeslagregeling voor het eind van de overgangsperiode toe te passen, besluit hij daartoe ten laatste op 1 augustus van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de bedrijftoeslagregeling zal gelden.

  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 70, lid 2, past de betrokken lidstaat gedurende de overgangsperiode de betrokken lidstaat de in bijlage VI genoemde rechtstreekse betalingen toe onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in respectievelijk Titel IV, hoofdstukken 3, 6 en 7 tot en met 13 van onderhavige verordening, artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93, artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1452/2001, artikel 13 en artikel 22, de leden 2 tot en met 4 van Verordening (EG) nr. 1453/2001 en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1454/2001, binnen de limiet van de begrotingsmaxima die overeenkomt met het aandeel van deze rechtstreekse betalingen in het in artikel 41 bedoelde nationale maximum, vastgesteld door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure voor elk van de rechtstreekse betalingen.

In het geval van betalingen voor gedroogde voedergewassen verlenen de lidstaten steun op voorwaarden die moeten worden vastgesteld volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure binnen de eerder genoemde begrotingslimieten.

  • 3. 
    De bedrijfstoeslagregeling geldt op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de overgangsperiode is verstreken.

In dit geval neemt de betrokken lidstaat het in de artikelen 58, lid 1, 63, lid 3, 64, lid 1, en 70 bedoelde besluit uiterlijk op 1 augustus 2005 of 2006, afhankelijk van de volgens lid 1 vastgestelde termijn.

  • 4. 
    Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure neemt de Commissie de nodige maatregelen indien de toepassing van deze overgangsperiode leidt tot ernstige concurrentieverstoring op de communautaire markt en om ervoor te zorgen dat de internationale verplichtingen van de Gemeenschap worden nagekomen.

TITEL IV

ANDERE STEUNREGELINGEN

HOOFDSTUK 1

SPECIFIEKE KWALITEITSPREMIE VOOR DURUMTARWE

Artikel 72

Toepassingsgebied

Aan de landbouwers die durumtarwe van GN-code 1001 10 00 produceren, wordt steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Artikel 73

Bedrag en subsidiabiliteit

  • 1. 
    De steun bedraagt 40 euro per hectare.
  • 2. 
    Verlening van de betalingen is afhankelijk van het gebruik van bepaalde hoeveelheden gecertificeerd zaad van rassen waarvan erkend is dat ze in het desbetreffende productiegebied een voor de productie van griesmeel of pasta hoge kwaliteit bezitten.

Artikel 74

Arealen

  • 1. 
    De steun wordt verleend voor nationale basisarealen in de in bijlage X vermelde traditionele productiegebieden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 2. 
    Een lidstaat kan zijn basisareaal op basis van objectieve criteria in sub-arealen onderverdelen.

Artikel 75

Overschrijding van het areaal

  • 1. 
    Indien de oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd, groter is dan het basisareaal, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd, proportioneel verlaagd.
  • 2. 
    Wanneer een lidstaat zijn basisareaal onderverdeelt in sub-basisarealen, geldt de verlaging van lid 1 alleen voor landbouwers in sub-basisarealen waar de limiet is overschreden. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de sub-basisarealen die hun limieten niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in sub-basisarealen waar deze limieten zijn overschreden.

HOOFDSTUK 2

PREMIE VOOR EIWITHOUDENDE GEWASSEN

Artikel 76

Toepassingsgebied

Aan de eiwithoudende gewassen producerende landbouwers wordt steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Eiwithoudende gewassen omvatten:

  • erwten van GN-code 0713 10,
  • tuinbonen, paardenbonen en duivenbonen van GN-code 0713 50,
  • niet-bittere lupinen van GN-code ex 1209 29 50.

Artikel 77

Bedrag en subsidiabiliteit

De steun bedraagt 55,57 euro per hectare na het melkrijpheidsstadium geoogste eiwithoudende gewassen.

Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het melkrijpheidsstadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

Artikel 78

Areaal

  • 1. 
    Hierbij wordt een gegarandeerd maximumareaal van 1400000 ha vastgesteld waarvoor de steun kan worden verleend.
  • 2. 
    Indien de oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd, volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure proportioneel verlaagd.

HOOFDSTUK 3

GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR RIJST

Artikel 79

Toepassingsgebied

Aan de landbouwers die rijst van GN-code 1006 10 produceren, wordt steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Artikel 80

Bedrag en subsidiabiliteit

  • 1. 
    De steun wordt verleend per met rijst ingezaaide hectare grond waarop het gewas tot ten minste het begin van de bloei in normale groeiomstandigheden in stand wordt gehouden.

Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het bloeistadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

2.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 81

Arealen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Een lidstaat kan zijn basisareaal of zijn basisarealen op basis van objectieve criteria in sub-basisarealen onderverdelen.

Artikel 82

Overschrijding van de arealen

  • 1. 
    Indien in een lidstaat de in een bepaald jaar met rijst beteelde oppervlakte het in artikel 81 vermelde basisareaal overschrijdt, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd, proportioneel verlaagd.
  • 2. 
    Wanneer een lidstaat zijn basisareaal onderverdeelt in sub-basisarealen, geldt de verlaging van lid 1 alleen voor landbouwers in sub-basisarealen waar de limiet is overschreden. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de sub-basisarealen die hun limieten niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in sub-basisarealen waar deze limieten zijn overschreden.

HOOFDSTUK 4

AREAALBETALING VOOR NOTEN

Artikel 83

Communautaire steun

  • 1. 
    Aan noten producerende landbouwers wordt onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden een communautaire steun verleend.

Noten omvatten:

  • amandelen van de GN-codes 0802 11 en 0802 12,
  • hazelnoten van de GN-codes 0802 21 en 0802 22,
  • walnoten van de GN-codes 0802 31 en 0802 32,
  • pimpernoten (pistaches) van GN-code 0802 50,
  • sint-jansbrood van GN-code 1212 10 10.
  • 2. 
    De lidstaten mogen de steun differentiëren al naar gelang de producten of door de in artikel 84, lid 3, vastgestelde nationale gegarandeerde arealen (hierna: NGA's) te vergroten of te verkleinen. In elke lidstaat mag het totaalbedrag aan in een bepaald jaar verleende steun echter niet hoger zijn dan het in artikel 84, lid 1, genoemde maximum.

Artikel 84

Arealen

  • 1. 
    Een lidstaat verleent de communautaire steun onder een maximum dat wordt berekend door het aantal in lid 3 vastgestelde hectaren van zijn NGA te vermenigvuldigen met het gemiddelde bedrag van EUR 120,75.
  • 2. 
    Hierbij wordt een gegarandeerd maximumareaal van 800000 ha vastgesteld.

3.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 4. 
    Een lidstaat kan zijn NGA op basis van objectieve criteria onderverdelen in subarealen, met name op regionaal niveau of in relatie tot de productie.

Artikel 85

Overschrijding van de subarealen

Wanneer een lidstaat zijn NGA onderverdeelt in subarealen en één of meer subarealen zijn overschreden, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor communautaire steun is aangevraagd, voor de landbouwers in de subarealen waar hun limieten zijn overschreden, proportioneel verlaagd. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de subarealen die hun limieten niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in subarealen waar deze limieten zijn overschreden.

Artikel 86

Voorwaarden voor subsidiabiliteit

  • 1. 
    Uitbetaling van de communautaire steun is met name afhankelijk van een minimale perceelsgrootte en boomdichtheid.
  • 2. 
    De onder een verbeteringsprogramma in de zin van artikel 14 ter van Verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit(30) vallende oppervlakten worden in het kader van de onderhavige regeling subsidiabel op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het verbeteringsprogramma is verstreken.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen aan het verlenen van de communautaire steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 11 of 14 van Verordening (EG) nr. 2200/96 erkende telersvereniging.
  • 4. 
    Indien lid 3 wordt toegepast, mogen de lidstaten besluiten dat de betaling van de in lid 1 bedoelde steun plaatsvindt aan een telersvereniging ten behoeve van haar leden. Het door de telersvereniging ontvangen steunbedrag wordt uitbetaald aan haar leden. De lidstaten kunnen een telersvereniging evenwel toestaan om op het bedrag van de Gemeenschapssteun een inhouding van maximaal 2 % toe te passen als vergoeding voor de diensten aan haar leden.

Artikel 87

Nationale steun

  • 1. 
    De lidstaten kunnen, als aanvulling op de communautaire steun, nationale steun tot een maximum van 120,75 euro per hectare per jaar verlenen.
  • 2. 
    De nationale steun kan slechts worden uitbetaald voor de oppervlakten waarvoor de communautaire steun wordt ontvangen.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen aan het verlenen van de nationale steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 11 of 14 van Verordening (EG) nr. 2200/96 erkende telersvereniging.

HOOFDSTUK 5

STEUN VOOR ENERGIEGEWASSEN

Artikel 88

Steun

Een steunbedrag van 45 euro per hectare per jaar wordt verleend voor de oppervlakten die zijn ingezaaid met energiegewassen die onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden worden gebruikt.

Onder "energiegewassen" wordt verstaan gewassen die hoofdzakelijk voor de productie van de volgende energieproducten worden geleverd:

  • producten die worden beschouwd als biobrandstoffen en die zijn opgesomd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer(31);
  • uit biomassa verkregen elektrische en thermische energie.

Artikel 89

Arealen

  • 1. 
    Hierbij wordt een gegarandeerd maximumareaal van 1500000 ha vastgesteld waarvoor de steun kan worden verleend.
  • 2. 
    Indien de oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd, volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure proportioneel verlaagd.

Artikel 90

Voorwaarden voor subsidiabiliteit

De steun wordt uitsluitend verleend voor oppervlakten waarvan de productie onder een contract tussen de landbouwer en de verwerkende industrie valt, tenzij de verwerking door de landbouwer zelf op het bedrijf wordt uitgevoerd.

Oppervlakten waarop een regeling voor energiegewassen is toegepast, mogen niet worden geteld als zijnde braakgelegd ten behoeve van de braakleggingseis in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 en in artikel 54, lid 2, artikel 63, lid 2, en artikel 107, lid 1, van onderhavige verordening.

Artikel 91

Herziening van de lijst van energiegewassen

Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure kunnen producten aan de lijst van artikel 88 worden toegevoegd of daaruit worden verwijderd.

Artikel 92

Herziening van de regeling voor energiegewassen

Uiterlijk op 31 december 2006 dient de Commissie bij de Raad een verslag over de uitvoering van de regeling in dat zo nodig vergezeld gaat van passende voorstellen waarin rekening wordt gehouden met de uitvoering van het EU-initiatief inzake biobrandstoffen.

HOOFDSTUK 6

STEUN VOOR ZETMEELAARDAPPELEN

Artikel 93

Steun

Er wordt steun ingesteld voor landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren. Het bedrag van de betaling geldt per hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel. Het wordt vastgesteld op:

  • 110,54 euro voor het verkoopseizoen 2004/2005 en, in geval van toepassing van artikel 71,
  • 66,32 euro vanaf het verkoopseizoen 2005/2006 en volgende.

Het wordt aangepast op grond van het zetmeelgehalte van de aardappelen.

Artikel 94

Voorwaarden

De steun wordt slechts uitbetaald voor de hoeveelheid aardappelen waarvoor tussen de aardappelproducent en de zetmeelfabrikant een teeltcontract is gesloten, binnen de grenzen van het aan deze laatste toegewezen contingent als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1868/94.

HOOFDSTUK 7

MELKPREMIE EN EXTRA BETALINGEN

Artikel 95

Melkpremie

  • 1. 
    Van 2004 tot 2007 komen melkproducenten in aanmerking voor een melkpremie. De premie wordt verleend per kalenderjaar, per bedrijf en per ton individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt voor de premie en op het bedrijf beschikbaar is.
  • 2. 
    Onverminderd lid 3 en onverminderd verlagingen als gevolg van de toepassing van lid 4, wordt de op 31 maart van het betrokken kalenderjaar op het bedrijf beschikbare individuele referentiehoeveelheid voor melk, uitgedrukt in ton, vermenigvuldigd met:
  • 8,15 euro/ton voor het kalenderjaar 2004,
  • 16,31 euro/ton voor het kalenderjaar 2005,
  • 24,49 euro/ton voor de kalenderjaren 2006 en 2007 en, ingeval van toepassing van artikel 70, voor de daaropvolgende kalenderjaren.
  • 3. 
    Individuele referentiehoeveelheden die op 31 maart van het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten(32) of artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten(33) tijdelijk zijn overgedragen, worden geacht voor dat kalenderjaar beschikbaar te zijn op het bedrijf van de overnemer.
  • 4. 
    Voor de toepassing van lid 2 geldt dat, indien op 31 maart van een kalenderjaar de som van alle individuele referentiehoeveelheden in een lidstaat groter is dan de som van de desbetreffende totale hoeveelheden voor die lidstaat die voor het tijdvak van 12 maanden 1999/2000 zijn vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3950/92, de betrokken lidstaat op basis van objectieve criteria de nodige maatregelen neemt om het totaal van de op zijn grondgebied voor premieverlening in aanmerking komende individuele referentiehoeveelheden dienovereenkomstig te verlagen.

Artikel 96

Extra betalingen

  • 1. 
    Van 2004 tot en met 2007 verrichten de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen die de in lid 2 vastgestelde totaalbedragen per jaar belopen. Deze betalingen worden gedaan op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de producenten wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden. Bovendien mogen deze betalingen niet aan de schommelingen van de marktprijzen worden gekoppeld.

Premietoeslagen worden uitsluitend verleend als aanvullend bedrag per premiebedrag als bedoeld in artikel 95, lid 2.

  • 2. 
    Extra betalingen: totaalbedragen, uitgedrukt in miljoenen euro:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 97

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt de bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 vastgestelde definitie van "producent".

HOOFDSTUK 8

SPECIFIEKE REGIONALE STEUN VOOR AKKERBOUWGEWASSEN

Artikel 98

Steun

In geval van toepassing van artikel 70 ontvangen landbouwers die granen, oliehoudende zaden, lijnzaad en vezelvlas en -hennep produceren in gebieden in Finland en in Zweden ten noorden van de 62e breedtegraad en in aangrenzende gebieden met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouw bijzonder bemoeilijken, een specifieke steun van 24 euro/t, vermenigvuldigd met de opbrengsten, vastgesteld in het regioplan voor de betrokken regio onder een maximum, door de Commissie vastgesteld overeenkomstig artikel 64, lid 2, overeenkomend met het aandeel van deze steun in het in artikel 41 bedoelde maximum.

Wanneer het totaalbedrag van de gevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer in dat jaar proportioneel verlaagd.

HOOFDSTUK 9

STEUN VOOR ZAAIZAAD

Artikel 99

Steun

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 70 verlenen de lidstaten jaarlijks de in bijlage XI vastgestelde steun voor de productie van basiszaad of gecertificeerd zaad van een of meer van de in bijlage XI genoemde soorten.
  • 2. 
    Indien het voor certificering aanvaarde areaal waarvoor de steun voor zaad wordt aangevraagd, ook wordt gebruikt voor het aanvragen van steun uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling, wordt het bedrag van de steun voor zaad, behalve in het geval van zaad van de in bijlage XI, punten 1 en 2 bedoelde soorten, verlaagd, evenwel niet tot onder de 0, met het bedrag van de steun die uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling in een bepaald jaar voor het betrokken areaal wordt verleend.
  • 3. 
    Het bedrag van de steun overschrijdt niet het maximum, door de Commissie vastgesteld overeenkomstig artikel 64, lid 2, overeenkomend met het aandeel van de steun voor zaaizaad voor de betreffende soorten in het in artikel 41 bedoelde nationale maximum.

Wanneer het totaalbedrag van de gevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer in dat jaar proportioneel verlaagd.

  • 4. 
    De variëteiten van Cannabis sativa L waarvoor de steun van dit artikel betaalbaar is, worden vastgesteld volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK 10

AREAALBETALINGEN VOOR AKKERBOUWGEWASSEN

Artikel 100

Reikwijdte van de toepassing en de definities

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 66 verlenen de lidstaten, op de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden, tenzij anders bepaald, de door de betrokken lidstaat overeenkomstig dat artikel gekozen steun aan landbouwers die akkerbouwgewassen produceren.
  • 2. 
    Voor de toepassing van dit hoofdstuk:
  • begint het verkoopseizoen op 1 juli en eindigt het op 30 juni,
  • worden als "akkerbouwgewassen" aangemerkt de gewassen die zijn opgenomen in bijlage IX.
  • 3. 
    Lidstaten waar maïs geen traditioneel gewas is, kunnen kuilgras in aanmerking doen komen voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen, op dezelfde voorwaarden als voor akkerbouwgewassen.

Artikel 101

Basisarealen

De areaalbetaling wordt vastgesteld per hectare en wordt naar regio gedifferentieerd.

De areaalbetaling wordt verleend voor een met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakte of een overeenkomstig artikel 107 braakgelegde oppervlakte die niet groter is dan het totale aantal hectaren van het/de regionale basisareaal/basisarealen zoals vastgesteld in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 2316/1999(34) van de Commissie, rekening houdend met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1017/94.

Onder regio in deze zin wordt verstaan een lidstaat of een gebied in de lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat. In geval van toepassing van artikel 66 wordt het areaal, c.q. worden de arealen, die in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 2316/1999 zijn vastgesteld, verlaagd met het aantal hectaren dat overeenkomt met de braakleggingstoeslagrechten die overeenkomstig de artikelen 53 en 63, lid 2, in de betrokken regio zijn verleend.

Artikel 102

Overschrijding van basisarealen en maximum

  • 1. 
    Wanneer het totaal van de oppervlakten waarvoor op grond van de regeling voor akkerbouwgewassen een betaling wordt aangevraagd, inclusief de braaklegging krachtens die regeling in geval van toepassing van artikel 71, groter is dan het basisareaal, wordt het subsidiabele areaal per producent proportioneel verlaagd voor alle op grond van deze verordening in de betrokken regio gedurende hetzelfde verkoopseizoen verleende betalingen.
  • 2. 
    Het totaal van de gevraagde betalingen is niet hoger dan het maximum dat de Commissie overeenkomstig lid 2 van artikel 64 heeft vastgesteld. Wanneer het totaalbedrag van de gevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer in dat jaar proportioneel verlaagd.
  • 3. 
    In geval van toepassing van artikel 71, worden arealen waarvoor geen areaalbetaling krachtens dit hoofdstuk wordt aangevraagd, maar die worden gebruikt ter staving van een steunaanvraag krachtens hoofdstuk 12, ook in aanmerking genomen voor de berekening van het areaal waarvoor de areaalbetaling wordt gevraagd.
  • 4. 
    Indien een lidstaat kuilgras in aanmerking doet komen voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen, wordt een afzonderlijk basisareaal vastgesteld. Indien het basisareaal voor akkerbouwgewassen of kuilgras in een bepaald verkoopseizoen niet wordt gehaald, wordt het resterende aantal hectaren voor hetzelfde verkoopseizoen toegewezen aan het overeenkomstige basisareaal.
  • 5. 
    Indien een lidstaat heeft besloten één of meer nationale basisarealen vast te stellen, mag hij ieder nationaal basisareaal onderverdelen in subbasisarealen op basis van door de lidstaat vast te stellen objectieve criteria.

Voor de toepassing van dit lid worden de basisarealen Secano en Regadío beschouwd als nationale basisarealen.

In geval van overschrijding van een nationaal basisareaal kan de lidstaat de krachtens lid 1 toe te passen maatregelen op basis van objectieve criteria volledig of gedeeltelijk concentreren op de subbasisarealen waarvoor een overschrijding is geconstateerd.

Lidstaten die hebben besloten gebruik te maken van de in dit lid bedoelde mogelijkheden, stellen de landbouwers en de Commissie uiterlijk op 15 september in kennis van de door hen gemaakte keuzes en van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen.

Artikel 103

Regioplan

Het regioplan dat krachtens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 door de lidstaten is opgesteld, is van toepassing.

Het regioplan kan door de betrokken lidstaat op basis van objectieve criteria op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief worden herzien.

Artikel 104

Basisbedrag

  • 1. 
    De areaalbetaling wordt berekend door het basisbedrag per ton te vermenigvuldigen met de in het regioplan voor de betrokken regio vastgestelde gemiddelde graanopbrengst.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde berekening wordt gemaakt met behulp van de gemiddelde graanopbrengst. Wanneer maïs echter apart wordt behandeld, wordt de "maïsopbrengst" gebruikt voor maïs en de "opbrengst van andere graansoorten dan maïs" voor graansoorten, oliehoudende zaden, lijnzaad en vezelvlas en -hennep.
  • 3. 
    Het basisbedrag voor akkerbouwgewassen en, in geval van toepassing van artikel 71, braaklegging wordt vastgesteld op 63,00 euro/t vanaf het verkoopseizoen 2005/2006.

Artikel 105

Toeslag voor durumtarwe

  • 1. 
    Voor met durumtarwe ingezaaide oppervlakten in de in bijlage X vermelde traditionele productiegebieden wordt een toeslag op de areaalbetaling uitgekeerd van:
  • 291 euro/ha voor het verkoopseizoen 2005/2006,
  • 285 euro/ha vanaf het verkoopseizoen 2006/2007,

zulks tot onderstaande maximumarealen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 2. 
    Als in een verkoopseizoen de som van de oppervlakten waarvoor een toeslag op de areaalbetaling wordt aangevraagd, groter is dan het bovenbedoelde maximum, wordt de oppervlakte per landbouwer waarvoor de toeslag kan worden uitgekeerd, proportioneel verlaagd.

De lidstaten kunnen echter, met inachtneming van de per lidstaat in lid 1 vastgestelde maxima, de in dat lid vermelde arealen over de in bijlage X genoemde productiegebieden of, zo nodig, de productiegebieden van het regioplan verdelen op basis van de omvang van de teelt van durumtarwe in de periode van 1993 tot en met 1997. Als in dit geval in een verkoopseizoen de som van de oppervlakten waarvoor in een productiegebied een toeslag op de areaalbetaling wordt aangevraagd, groter is dan het betrokken regionale maximum, wordt de oppervlakte per landbouwer in dat productiegebied waarvoor de toeslag kan worden uitgekeerd, proportioneel verlaagd. Deze verlaging wordt toegepast nadat in een lidstaat de oppervlakten van regio's die niet hun regionale maximum hebben bereikt, zijn verdeeld over de regio's die dat maximum hebben overschreden.

3.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 106

Vlas en -hennep

Voor vezelvlas en -hennep wordt de areaalbetaling, afhankelijk van de omstandigheden, alleen verricht wanneer het contract wordt gesloten of de verbintenis wordt aangegaan als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000.

Voor vezelhennep wordt de areaalbetaling ook verricht onder de in artikel 52 bepaalde voorwaarden.

Artikel 107

Braaklegging

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 71 zijn landbouwers die de areaalbetaling aanvragen, verplicht een deel van het areaal van hun bedrijf tegen compensatie uit productie te nemen.
  • 2. 
    De braakleggingsverplichting wordt voor elke landbouwer die areaalbetalingen aanvraagt, vastgesteld als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat overeenkomstig dit hoofdstuk uit productie wordt genomen.

Het basispercentage van de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op 10 % voor de verkoopseizoenen 2005/2006 en 2006/2007.

  • 3. 
    De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor:
  • de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet rechtstreeks voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat er doeltreffende controlesystemen worden toegepast;
  • de teelt van leguminosen op een landbouwbedrijf dat voor de gehele productie wordt beheerd in overeenstemming met de in Verordening (EEG) nr. 2092/91 vastgelegde verplichtingen.

De lidstaten mogen nationale steun betalen tot een maximum van 50 % van de aanplantkosten van meerjarige gewassen voor de productie van biomassa op braakgelegde grond.

  • 4. 
    De hoeveelheid voor voeding of vervoedering bestemde bijproducten die vermoedelijk beschikbaar komen ten gevolge van de teelt van oliehoudende zaden op braakgelegde grond, krachtens lid 3, eerste streepje, wordt in aanmerking genomen voor de eerbiediging van het in artikel 56, lid 3, genoemde maximum van 1 miljoen metrieke ton.
  • 5. 
    Als verschillende opbrengsten zijn vastgesteld voor bevloeide en niet bevloeide oppervlakten, geldt de betaling voor braaklegging voor niet-bevloeide oppervlakten.
  • 6. 
    De betaling voor braaklegging kan aan de landbouwers worden verleend voor vrijwillige braaklegging die hun verplichting overschrijdt. De lidstaten staan landbouwers toe tot ten minste 10 % braak te leggen van het areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een areaalbetaling wordt aangevraagd, en dat overeenkomstig dit artikel uit productie wordt genomen. De lidstaten mogen hogere percentages vaststellen rekening houdend met specifieke situaties, waarbij moet worden gewaarborgd dat cultuurgrond in toereikende mate wordt gebruikt. In geval van toepassing van artikel 66, wordt dit lid toegepast volgens nadere regels die door de Commissie worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 144, lid 2.
  • 7. 
    Landbouwers die een betalingsaanvraag indienen voor een kleinere oppervlakte dan die welke volgens de voor hun regio vastgestelde opbrengsten nodig is om 92 ton granen te produceren, zijn vrijgesteld van de braakleggingsverplichting. Lid 6 is van toepassing op deze landbouwers.
  • 8. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 108 mogen
  • oppervlakten die op grond van de artikelen 22 t/m 24 van Verordening (EG) nr. 1257/99 uit productie zijn genomen en die noch voor agrarische doeleinden worden gebruikt, noch voor andere winstgevende bestemmingen dan voor andere krachtens deze verordening uit de productie genomen oppervlakten worden aanvaard, of
  • oppervlakten die overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn bebost,

naar aanleiding van een na 28 juni 1995 ingediende aanvraag tot een maximum per bedrijf dat door de betrokken lidstaat kan worden vastgesteld, worden meegerekend als uit productie genomen in de zin van de braakleggingsverplichting van lid 1. Een dergelijk maximum wordt alleen vastgesteld wanneer dit noodzakelijk is om te vermijden dat een onevenredig groot bedrag van de voor deze regeling beschikbare middelen gebruikt wordt voor een klein aantal bedrijven.

Op deze oppervlakten wordt de in artikel 104 bedoelde areaalbetaling echter niet verleend en wordt de steun op grond van artikel 24, lid 1, of artikel 31, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 beperkt tot een bedrag dat maximaal gelijk is aan de areaalbetaling voor braaklegging bedoeld in artikel 104.

De lidstaten kunnen besluiten de regeling van dit lid niet toe te passen op nieuwe aanvragers in gebieden waar het risico van een aanzienlijke overschrijding van het regionale basisareaal voortdurend aanwezig is.

  • 9. 
    Braakgelegde oppervlakten bestrijken ten minste 0,1 ha en zijn ten minste 10 meter breed. De lidstaten mogen om naar behoren gemotiveerde milieuredenen oppervlakten met een minimumbreedte van 5 meter en een oppervlakte van 0,05 ha aanvaarden.

Artikel 108

Subsidiabele grond

Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de datum vastgesteld voor aanvragen voor oppervlaktesteun in 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.

De lidstaten kunnen, onder voorwaarden die volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure nader bepaald moeten worden, van de eerste alinea afwijken, mits zij maatregelen nemen om te voorkomen dat het totale subsidiabele landbouwareaal aanzienlijk toeneemt.

Artikel 109

Inzaai en aanvraag

Om voor de areaalbetaling in aanmerking te komen, moet de landbouwer uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan de betrokken oogst hebben ingezaaid en uiterlijk op 15 mei een aanvraag hebben ingediend.

Artikel 110

Uitvoeringsbepalingen

Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen voor dit hoofdstuk vastgesteld. Zij omvatten met name:

  • uitvoeringsbepalingen inzake de vaststelling en het beheer van basisarealen,
  • uitvoeringsbepalingen betreffende het opstellen van de regioplannen voor de productie,
  • uitvoeringsbepalingen betreffende kuilgras,
  • uitvoeringsbepalingen betreffende het verlenen van de areaalbetaling,
  • uitvoeringsbepalingen betreffende de voor betaling in aanmerking komende minimumoppervlakte; bij de vaststelling van deze bepalingen wordt met name rekening gehouden met de controlevereisten en de nagestreefde doeltreffendheid van de betrokken regeling,
  • uitvoeringsbepalingen inzake de vaststelling van de eisen om voor durumtarwe voor de toeslag op de areaalbetaling en voor het specifieke steunbedrag in aanmerking te komen, en met name inzake de aanwijzing van de betrokken regio's,
  • uitvoeringsbepalingen inzake het uit productie nemen van grond, en met name de bepalingen voor artikel 107, lid 3; deze voorwaarden omvatten de vaststelling van de voederleguminosen die op braakgelegd land mogen worden verbouwd en kunnen, met betrekking tot het eerste streepje van de eerste alinea van genoemd lid, voorzien in het telen van gewassen zonder compensatie.

Volgens dezelfde procedure kan de Commissie:

  • ofwel het verlenen van de betalingen laten afhangen van het gebruik van:
  • i) 
    specifiek zaad,
  • ii) 
    gecertificeerd zaad in het geval van durumtarwe en vezelvlas en -hennep;
  • iii) 
    zaad van bepaalde rassen in het geval van oliehoudende zaden, durumtarwe, lijnzaad en vezelvlas en -hennep,
  • ofwel een bepaling vaststellen dat de lidstaten het verlenen van de betalingen van dergelijke eisen kunnen laten afhangen,
  • een bepaling vaststellen krachtens welke de in artikel 109 bedoelde data mogen worden aangepast in bepaalde zones waar wegens de uitzonderlijke klimatologische omstandigheden de normale data niet toegepast kunnen worden.

HOOFDSTUK 11

SCHAPEN- EN GEITENPREMIES

Artikel 111

Toepassingsgebied

In geval van toepassing van artikel 67 verlenen de lidstaten op jaarbasis premies of extra betalingen aan landbouwers die schapen en geiten houden overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald.

Artikel 112

Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder

  • a) 
    ooi: elk vrouwelijk schaap dat ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is;
  • b) 
    geit: elke vrouwelijke geit die ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is.

Artikel 113

Ooien- en geitenpremie

  • 1. 
    Aan landbouwers die ooien houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van ooien worden verleend (ooienpremie).
  • 2. 
    Aan landbouwers die geiten houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van geiten worden verleend (geitenpremie). Deze premie wordt verleend aan landbouwers in specifieke gebieden waar de productie aan de volgende twee criteria voldoet:
  • a) 
    de geitenhouderij is voornamelijk gericht op de productie van geitenvlees,
  • b) 
    de houderijtechnieken zijn vergelijkbaar voor schapen en geiten.

Een lijst van deze gebieden wordt vastgesteld volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure.

  • 3. 
    De ooienpremie en de geitenpremie worden verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling per subsidiabel dier, per kalenderjaar en per landbouwer binnen de grenzen van individuele maxima. Het minimumaantal dieren waarvoor een premieaanvraag wordt ingediend, wordt vastgesteld door de lidstaat. Dit minimum bedraagt niet minder dan 10 en niet meer dan 50.
  • 4. 
    Per ooi bedraagt de premie 21 euro. Voor landbouwers die melk van ooien of zuivelproducten op basis van melk van ooien verkopen, bedraagt de premie per ooi evenwel 16,8 euro.
  • 5. 
    Per geit bedraagt de premie 16,8 euro.

Artikel 114

Aanvullende premie

  • 1. 
    Er wordt een aanvullende premie betaald aan de landbouwers in de gebieden waar de productie van schapen- en geitenvlees een traditionele activiteit is of aanzienlijk bijdraagt aan de plattelandseconomie. De lidstaten stellen deze gebieden vast. In ieder geval wordt de aanvullende premie slechts verleend aan landbouwers met een bedrijf waarvan de oppervlakte cultuurgrond voor ten minste 50 % ligt in probleemgebieden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1257/1999.
  • 2. 
    De aanvullende premie wordt eveneens verleend aan verweidende landbouwers op voorwaarde dat:
  • a) 
    ten minste 90 % van de dieren waarvoor de premie wordt aangevraagd, gedurende ten minste 90 opeenvolgende dagen wordt geweid in een subsidiabel gebied dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld, en
  • b) 
    de vestigingsplaats van het bedrijf ligt in een welomschreven geografisch gebied waarvoor de lidstaat heeft vastgesteld dat het verweiden er van oudsher in de schapen- en/of de geitenhouderij wordt toegepast en dat de betrokken verplaatsingen van dieren noodzakelijk zijn wegens het ontbreken van voldoende voedergewassen gedurende de verweidingsperiode.
  • 3. 
    Het bedrag van de aanvullende premie wordt vastgesteld op 7 euro per ooi en per geit. De aanvullende premie wordt verleend op dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de verlening van de ooien- en geitenpremie.

Artikel 115

Gemeenschappelijke bepalingen

  • 1. 
    De premies worden aan de begunstigde landbouwers betaald op basis van het aantal ooien en/of geiten die op hun bedrijf zijn gehouden gedurende een minimumperiode waarvan de duur wordt bepaald volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure.
  • 2. 
    Zodra een verordening met nieuwe voorschriften inzake de identificatie en registratie van schapen en geiten van toepassing wordt, moeten de dieren overeenkomstig die voorschriften worden geïdentificeerd en geregistreerd om in aanmerking te komen voor de premie.

Artikel 116

Individuele maxima

  • 1. 
    Op 1 januari 2005 is het in artikel 113, lid 3, bedoelde individuele maximum van elke landbouwer gelijk aan het aantal premierechten waarover hij op 31 december 2004 overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften beschikte.
  • 2. 
    De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied vanaf 1 januari 2002 het in lid 4 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 117 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.
  • 3. 
    De premierechten die op grond van de overeenkomstig lid 2 genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

4.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 117

Overdracht van premierechten

  • 1. 
    Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn premierechten overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt.
  • 2. 
    Een landbouwer kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

In geval van een overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf wordt een deel van de overgedragen premierechten dat ten hoogste 15 % bedraagt, zonder compensatie aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, afgestaan voor kosteloze herverdeling.

De lidstaten kunnen premierechten verwerven van landbouwers die er vrijwillig mee instemmen hun rechten geheel of gedeeltelijk af te staan. In dat geval kunnen betalingen voor de verwerving van die rechten aan die landbouwers worden verricht, hetzij uit de nationale begrotingen, hetzij zoals bepaald in artikel 119, lid 2, vijfde streepje.

In afwijking van het bepaalde in lid 1 en in naar behoren gemotiveerde omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat de overdracht van rechten in geval van verkoop of andere overdracht van het bedrijf wordt uitgevoerd via de nationale reserve.

  • 3. 
    De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat premierechten wegvloeien uit gevoelige zones of regio's waar de productie van schapenvlees van bijzonder belang is voor de plaatselijke economie.
  • 4. 
    De lidstaten kunnen vóór een nader te bepalen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet zal doen gelden.

Artikel 118

Nationale reserve

  • 1. 
    Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten aan.
  • 2. 
    Premierechten die op grond van artikel 117, lid 2, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, worden toegevoegd aan de nationale reserve.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toekennen aan de landbouwers. Bij die toekenning geven zij voorrang aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers of andere prioritaire landbouwers.

Artikel 119

Extra betalingen

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 71 verrichten de lidstaten jaarlijks extra betalingen ten belope van de totaalbedragen in lid 3.

De lidstaten kunnen besluiten de in lid 3 vermelde totaalbedragen aan te vullen door de in artikel 113 bedoelde bedragen te verlagen. Deze verlaging kan regionaal worden toegepast en is niet hoger dan 1 euro.

De betalingen worden jaarlijks verleend op basis van objectieve criteria, met inbegrip van met name de relevante productiestructuren en -voorwaarden, en op zodanige wijze dat gelijke behandeling van de landbouwers gewaarborgd is en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden. Bovendien worden die betalingen niet gekoppeld aan schommelingen van de marktprijzen. Zij kunnen op regionale basis worden gedaan.

  • 2. 
    Betalingen kunnen in het bijzonder de volgende elementen omvatten:
  • betalingen aan landbouwers die specifieke productievormen, met name met betrekking tot kwaliteit, toepassen welke van belang zijn voor de plaatselijke economie of de bescherming van het milieu,
  • een verhoging van de premie als bepaald in artikel 113. Deze extra bedragen kunnen afhankelijk worden gesteld van de toepassing van vereisten inzake veebezetting, die worden vastgesteld door de lidstaat naar gelang van de plaatselijke omstandigheden,
  • steun voor de herstructurering van de bedrijven van landbouwers of de ontwikkeling van organisaties van producenten,
  • areaalbetalingen aan landbouwers, die worden verleend per hectare voederareaal waarover een landbouwer tijdens het betrokken kalenderjaar beschikt en waarvoor geen betalingen voor hetzelfde jaar worden aangevraagd uit hoofde van de steunregeling voor landbouwers die bepaalde akkerbouwgewassen verbouwen, de steunregeling voor gedroogde voedergewassen en communautaire steunregelingen voor andere gewassen in de sector meerjarige teelten of de sector tuinbouw,
  • betalingen aan landbouwers die hun rechten krachtens artikel 117, lid 2, vrijwillig afstaan,
  • steun om de verwerking en afzet van schapen- en geitenvlees te verbeteren en te rationaliseren.

3.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 120

Maxima

De som van de bedragen van alle aangevraagde premies of extra betalingen mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

Wanneer het totaalbedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel verlaagd.

HOOFDSTUK 12

RUNDVLEESBETALINGEN

Artikel 121

Toepassingsgebied

In geval van toepassing van artikel 68 verlenen de lidstaten, tenzij anders is bepaald, onder de in dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden de door de betrokken lidstaat gekozen vorm of vormen van steun overeenkomstig dat artikel.

Artikel 122

Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a) 
    regio: een lidstaat of een gebied in een lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat;
  • b) 
    stier: een ongecastreerd mannelijk rund;
  • c) 
    os: een gecastreerd mannelijk rund;
  • d) 
    zoogkoe: een koe van een vleesras of verkregen door kruising met een vleesras, die behoort tot een beslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie;
  • e) 
    vaars: een vrouwelijk rund van ten minste acht maanden, dat nog niet heeft gekalfd.

Artikel 123

Speciale premie

  • 1. 
    Aan landbouwers die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op aanvraag een speciale premie worden verleend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf binnen de grenzen van de regionale maxima verleend voor ten hoogste 90 dieren van elke in lid 2 en in lid 4 bedoelde leeftijdstranche.
  • 2. 
    De speciale premie wordt ten hoogste:
  • a) 
    één keer verleend voor elke stier van ten minste negen maanden oud,
  • b) 
    twee keer verleend voor elke os, namelijk:
  • de eerste keer als het dier negen maanden oud is,
  • de tweede keer nadat het dier 21 maanden oud is geworden.
  • 3. 
    Om voor de speciale premie in aanmerking te komen:
  • a) 
    moet ieder dier waarvoor een aanvraag is ingediend, gedurende een nader te bepalen periode door de landbouwer worden gemest,
  • b) 
    moet ieder dier tot de slacht of de uitvoer vergezeld gaan van een dierenpaspoort als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten(35), waarop alle relevante gegevens in verband met de premie zijn vermeld, of, als een dergelijk paspoort niet voorhanden is, van een gelijkwaardig administratief document.
  • 4. 
    Als in een regio het totale aantal stieren van ten minste negen maanden oud en ossen van negen tot 20 maanden oud, waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van de speciale premie, het in lid 8 vermelde regionale maximum overschrijdt, wordt het totale aantal dieren dat op grond van lid 2, onder a) en b), voor een premie in aanmerking komt, in het betrokken jaar per landbouwer proportioneel verlaagd.

In dit artikel wordt onder regionaal maximum het aantal dieren verstaan waarvoor in een regio en voor een bepaald kalenderjaar een speciale premie kan worden verleend.

  • 5. 
    In afwijking van de leden 1 en 4 kunnen de lidstaten
  • op basis van objectieve criteria die deel uitmaken van een plattelandsontwikkelingsbeleid en alleen indien zowel de milieu-aspecten als de werkgelegenheidsaspecten in aanmerking worden genomen, het maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en leeftijdstranche wijzigen of niet toepassen, en
  • bij de uitoefening van die bevoegdheid besluiten lid 4 zo toe te passen dat de vereiste vermindering verwezenlijkt wordt om aan het toepasselijke regionale maximum te voldoen, zonder dat er verminderingen opgelegd worden aan kleine landbouwers die voor het jaar in kwestie geen speciale premies hebben aangevraagd voor meer dan een minimumaantal dieren dat door de betrokken lidstaat is vastgesteld.
  • 6. 
    De lidstaten kunnen besluiten de speciale premie te verlenen bij het slachten van de runderen. In dat geval wordt voor stieren het in lid 2, onder a), bedoelde leeftijdscriterium vervangen door een minimumslachtgewicht van 185 kg.

De premie wordt uitbetaald of doorbetaald aan de landbouwer.

Het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd in Noord-Ierland een andere regeling voor de verlening van de speciale premie toe te passen dan voor de rest van zijn grondgebied.

  • 7. 
    De speciale premie bedraagt:
  • a) 
    210 euro per subsidiabele stier;
  • b) 
    150 euro per subsidiabele os en leeftijdstranche.

8.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 124

Seizoencorrectiepremie

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 71 kunnen, wanneer in een lidstaat:
  • a) 
    het aantal ossen dat in een bepaald jaar is geslacht, groter is dan 60 % van het totaal aantal per jaar geslachte mannelijke runderen, en
  • b) 
    het aantal ossen dat in de periode van 1 september tot en met 30 november van een bepaald jaar is geslacht, groter is dan 35 % van het totaal aantal per jaar geslachte ossen,

de landbouwers op aanvraag bovenop de speciale premie een extra premie verkrijgen (seizoencorrectiepremie). Als beide genoemde drempelpercentages in Ierland of Noord-Ierland zijn bereikt, is de premie van toepassing in Ierland en in Noord-Ierland.

Voor de toepassing van dit artikel in het Verenigd Koninkrijk wordt Noord-Ierland als een aparte eenheid beschouwd.

  • 2. 
    Deze premie bedraagt:
  • 72,45 euro per dier dat in de eerste 15 weken van een bepaald jaar is geslacht,
  • 54,34 euro per dier dat in de 16e of de 17e week van een bepaald jaar is geslacht,
  • 36,23 euro per dier dat in de 18e tot en met de 21e week van een bepaald jaar is geslacht,
  • 18,11 euro per dier dat in de 22e of de 23e week van een bepaald jaar is geslacht.
  • 3. 
    Een lidstaat kan als het in lid 1, onder b), bedoelde percentage, rekening houdend met de voorlaatste zin van dat lid, niet wordt bereikt, besluiten als seizoencorrectiepremie 60 % van de in lid 2 vermelde bedragen te verlenen wanneer de landbouwers van die lidstaat de premie tevoren al ontvingen.

In dat geval

  • a) 
    kan de betrokken lidstaat besluiten die premie alleen voor de eerste twee of drie van bovengenoemde perioden te verlenen;
  • b) 
    zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de maatregel geen extra kosten voor het betrokken begrotingsjaar meebrengt, door overeenkomstige verlaging van de onderstaande bedragen:
  • het bedrag van de in die lidstaat verleende speciale premie voor de tweede leeftijdstranche voor ossen, en/of
  • het bedrag van de op grond van afdeling 2 uit te keren extra betalingen, en stelt hij de Commissie van de toegepaste verlaging in kennis.

Met het oog op de toepassing van deze maatregel worden Ierland en Noord-Ierland als één geheel beschouwd voor de berekening van het in lid 1, onder a), vermelde percentage en bijgevolg voor het verkrijgen van de premie.

  • 4. 
    Om vast te stellen of de in dit artikel vermelde percentages zijn overschreden, wordt rekening gehouden met het aantal dieren dat is geslacht in het tweede jaar voorafgaand aan dat waarin het voor de premie in aanmerking komend dier is geslacht.

Artikel 125

Zoogkoeienpremie

  • 1. 
    Aan landbouwers die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden verleend (zoogkoeienpremie). Deze premie wordt verleend in de vorm van een premie per jaar en per landbouwer, binnen de individuele maxima.
  • 2. 
    De zoogkoeienpremie wordt verleend aan alle landbouwers
  • a) 
    die geen melk of zuivelproducten leveren in de 12 maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag,

Rechtstreekse levering van melk of zuivelproducten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen beletsel voor de verlening van de premie;

  • b) 
    die melk of zuivelproducten leveren en wier totale individuele referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 ten hoogste 120000 kilogram bedraagt. De lidstaten mogen op basis van door hen vast te stellen objectieve criteria echter besluiten om deze kwantitatieve beperking te wijzigen of niet toe te passen,

op voorwaarde dat de landbouwers gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat ten minste gelijk is aan 60 % en een aantal vaarzen dat ten hoogste gelijk is aan 40 % van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.

Voor de vaststelling van het aantal op grond van het bepaalde onder a) en b) subsidiabele dieren wordt aan de hand van de in artikel 95, lid 2, bedoelde referentiehoeveelheid en de gemiddelde melkopbrengst bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.

  • 3. 
    Het recht van de landbouwers op de premie wordt beperkt door toepassing van het in artikel 126 gedefinieerde individuele maximum.
  • 4. 
    De premie per subsidiabel dier bedraagt 200 euro.
  • 5. 
    In geval van toepassing van artikel 68, punt a), onder i), mogen de lidstaten, mits er geen discriminatie tussen veehouders in de betrokken lidstaat plaatsvindt een aanvullende nationale zoogkoeienpremie van maximaal 50 euro per dier verlenen.

Voor bedrijven in een regio als gedefinieerd in de artikelen 3 en 6 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(36) wordt de eerste 24,15 euro per dier van die aanvullende premie gefinancierd door de Afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL).

Voor bedrijven op het gehele grondgebied van een lidstaat waarvan het koeienbeslag gekenmerkt wordt door een hoog aandeel zoogkoeien dat ten minste 30 % van het totaal aantal koeien uitmaakt, en waarvan ten minste 30 % van de geslachte mannelijke runderen tot de vleesklassen S en E behoren, wordt de aanvullende premie geheel door de Afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierd. Overschrijdingen van deze percentages worden vastgesteld op basis van het gemiddelde van de twee jaren voorafgaande aan het jaar waarvoor de premie wordt verleend.

  • 6. 
    Voor de toepassing van dit artikel worden alleen in aanmerking genomen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras, die deel uitmaken van een beslag van voor de vleesproductie bestemde kalveren.

Artikel 126

Individueel maximum voor zoogkoeien

  • 1. 
    Aan elke landbouwer die zoogkoeien houdt, wordt steun verleend binnen de individuele maxima die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1254/1999.
  • 2. 
    De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 5 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 128 bedoelde nationale reserves in stand kunnen worden gehouden.
  • 3. 
    Als voor de in lid 2 bedoelde aanpassing de individuele maxima van landbouwers moeten worden verlaagd, gebeurt dit zonder compensatiebetaling en op basis van objectieve criteria, met name:
  • de mate waarin de landbouwers hun individuele maxima hebben gebruikt gedurende de drie referentiejaren die aan het jaar 2000 voorafgaan;
  • de uitvoering van een investerings- of extensiveringsprogramma in de rundvleessector;
  • specifieke natuurlijke omstandigheden of de toepassing van sancties waardoor de premie gedurende ten minste één referentiejaar niet of slechts gedeeltelijk is betaald;
  • andere uitzonderlijke omstandigheden waardoor de betalingen voor ten minste één referentiejaar niet stroken met de werkelijke situatie zoals geconstateerd gedurende de voorgaande jaren.
  • 4. 
    De premierechten die op grond van de overeenkomstig lid 2 genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

5.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 127

Overdracht van premierechten voor zoogkoeien

  • 1. 
    Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn rechten op de zoogkoeienpremie overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt. Hij kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

In geval van een overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf, wordt een deel van de overgedragen premierechten dat ten hoogste 15 % bedraagt, zonder compensatie afgestaan aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, met het oog op kosteloze herverdeling.

  • 2. 
    De lidstaten
  • a) 
    nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat premierechten door overdracht wegvloeien uit gevoelige zones of regio's waar de rundvleesproductie van bijzonder belang is voor de plaatselijke economie;
  • b) 
    kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen landbouwers, hetzij via de nationale reserve plaatsvindt.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen vóór een nader te bepalen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet zal doen gelden.

Artikel 128

Nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien

  • 1. 
    Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien aan.
  • 2. 
    Onverminderd artikel 126, lid 4, worden premierechten die op grond van artikel 127, lid 1, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, aan de nationale reserve toegevoegd.
  • 3. 
    De lidstaten kennen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toe aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers en andere prioritaire landbouwers.

Artikel 129

Vaarzen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 125, lid 3, mogen lidstaten waar meer dan 60 % van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden worden in berggebieden in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, besluiten de verlening van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, tot een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.

Dat afzonderlijke nationale maximum mag niet meer bedragen dan 40 % van het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in artikel 126, lid 5. Dat nationale maximum moet verlaagd worden met de hoeveelheid die gelijk is aan het afzonderlijke nationale maximum. Wanneer in een lidstaat bij de uitoefening van de in dit lid bedoelde bevoegdheid het totaal aantal vaarzen waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van de zoogkoeienpremie, het afzonderlijke nationale maximum overschrijdt, moet het aantal subsidiabele vaarzen per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel worden verlaagd.

  • 2. 
    Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras in aanmerking genomen.

Artikel 130

Slachtpremie

  • 1. 
    Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, verleend bij het slachten van subsidiabele dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.

Voor de slachtpremie komen in aanmerking:

  • a) 
    stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden,
  • b) 
    kalveren van meer dan één en minder dan acht maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg, op voorwaarde dat zij gedurende een nader te bepalen periode door de landbouwer zijn gehouden.
  • 2. 
    De premie bedraagt:
  • a) 
    80 euro per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder a);
  • b) 
    50 euro per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder b).
  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld per lidstaat en afzonderlijk voor beide groepen dieren als omschreven in lid 1, onder a) en b). Elk maximum is gelijk aan de aantallen dieren van elke van deze twee groepen die in 1995 in de betrokken lidstaat zijn geslacht plus die welke vanuit die lidstaat naar een derde land zijn uitgevoerd, volgens de gegevens van Eurostat of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor dat jaar die door de Commissie zijn geaccepteerd.
  • 4. 
    Wanneer in een bepaalde lidstaat het totale aantal dieren waarvoor een premie is aangevraagd met betrekking tot een van de twee in lid 1, onder a) of b), bedoelde groepen dieren die voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van de slachtpremie, het nationale maximum voor die groep overschrijdt, wordt het aantal van alle subsidiabele dieren van die groep per landbouwer voor het jaar in kwestie proportioneel verlaagd.

Artikel 131

Veebezetting

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 71 wordt het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal bedraagt per 1 januari 2003 1,8 GVE. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een landbouwer wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
  • 2. 
    Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:

a)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • b) 
    het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de rundveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. Bij de berekening van dat areaal wordt geen rekening gehouden met de oppervlakte van:
  • gebouwen, bossen, vijvers en wegen,
  • percelen die worden gebruikt voor andere gewassen waarvoor een communautaire steunregeling geldt, of voor meerjarige teelten of tuinbouw, behalve percelen blijvend grasland waarvoor areaalbetalingen worden verleend overeenkomstig artikel 136 of, naar gelang het geval, artikel 71,
  • percelen waarvoor de steunregeling geldt voor landbouwers die bepaalde akkerbouwgewassen verbouwen, percelen die in aanmerking komen voor de steunregeling voor gedroogde voedergewassen, of die onder een nationaal of communautair braakleggingsprogramma vallen.

Het voederareaal omvat ook gezamenlijk gebruikt voederareaal en percelen die voor gemengde teelten worden gebruikt.

Artikel 132

Extensiveringsbedrag

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 71, komen landbouwers die de speciale premie en/of de zoogkoeienpremie ontvangen, in aanmerking voor een extensiveringsbedrag.
  • 2. 
    Het extensiveringsbedrag bedraagt 100 euro per verleende speciale premie of zoogkoeienpremie, mits de veebezetting van het betrokken bedrijf voor het kalenderjaar in kwestie minder bedraagt dan of gelijk is aan 1,4 GVE per hectare.

De lidstaten kunnen echter besluiten het volgende extensiveringsbedrag te verlenen: 40 euro voor een veebezetting van 1,4 GVE/ha of meer en gelijk aan of minder dan 1,8 GVE/ha, en 80 euro voor een veebezetting van minder dan 1,4 GVE/ha.

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2:
  • a) 
    wordt in afwijking van artikel 131, lid 2, onder a), bij de vaststelling van het veebezettingsgetal van het bedrijf rekening gehouden met de mannelijke runderen, koeien en vaarzen die tijdens het betrokken kalenderjaar op dat bedrijf aanwezig zijn, en met de schapen en/of de geiten waarvoor voor dat kalenderjaar premieaanvragen zijn ingediend. Het aantal dieren wordt in GVE omgerekend aan de hand van de omrekeningstabel genoemd in artikel 131, lid 2, onder a);
  • b) 
    worden, onverminderd artikel 131, lid 2, onder b), derde streepje, arealen die gebruikt worden voor de productie van akkerbouwgewassen als gedefinieerd in bijlage IX niet als "voederareaal" beschouwd;
  • c) 
    bestaat het voederareaal dat gebruikt wordt voor de berekening van het veebezettingsgetal, ten minste voor 50 % uit grasland.

"Grasland" wordt gedefinieerd door de lidstaten. Die definitie omvat ten minste het criterium dat grasland weidegrond is die volgens de plaatselijke veehouderijpraktijken erkend is als bestemd voor het laten grazen van runderen en/of schapen. Dit sluit een gecombineerd gebruik van het grasland in de loop van het jaar (gras, hooi, kuilgras) echter niet uit.

  • 4. 
    Onverminderd de in lid 2 bedoelde veebezettingseisen, kunnen landbouwers in lidstaten waar meer dan 50 % van de melkproductie plaatsvindt in berggebieden in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, de in lid 2 bedoelde extensiveringsbedragen ontvangen voor melkkoeien die worden gehouden op bedrijven die in dergelijke gebieden liggen.
  • 5. 
    Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure past de Commissie zo nodig het in lid 2 vastgestelde bedrag aan, met name rekening houdend met het aantal dieren dat het vorige kalenderjaar voor dat aanvullende bedrag in aanmerking kwam.

Artikel 133

Extra betalingen

  • 1. 
    In geval van toepassing van artikel 71 verrichten de lidstaten jaarlijks aan de landbouwers op hun grondgebied extra betalingen ten belope van de totaalbedragen in lid 3. De betalingen worden verleend op basis van objectieve criteria, met inbegrip van met name de relevante productiestructuur en -voorwaarden, en op zodanige wijze dat de gelijke behandeling van de landbouwers is gewaarborgd en markt- en concurrrentieverstoringen worden vermeden. Bovendien mogen deze betalingen niet aan de schommelingen van de marktprijzen worden gekoppeld.
  • 2. 
    De extra betalingen kunnen de vorm aannemen van veebetalingen en/of areaalbetalingen.

3.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 134

Veebetalingen

  • 1. 
    Veebetalingen kunnen worden verleend voor:
  • a) 
    mannelijke runderen,
  • b) 
    zoogkoeien,
  • c) 
    melkkoeien,
  • d) 
    vaarzen.
  • 2. 
    Veebetalingen kunnen worden verleend als aanvulling op een slachtpremie-eenheid als bedoeld in artikel 130, behalve voor kalveren. In andere gevallen gelden voor het verlenen van veebetalingen:
  • a) 
    de bijzondere bepalingen van artikel 135,
  • b) 
    door de lidstaten vast te stellen specifieke eisen inzake de veebezetting.
  • 3. 
    De specifieke eisen inzake de veebezetting worden vastgesteld:
  • op basis van het in artikel 131, lid 2, onder b), bedoelde voederareaal, met uitzondering van arealen waarvoor overeenkomstig artikel 136 betalingen zijn verleend;
  • met name rekening houdend met de gevolgen van het betrokken productietype voor het milieu, de milieugevoeligheid van het areaal dat voor de rundveehouderij wordt gebruikt en de maatregelen die zijn genomen om de toestand van dat areaal uit milieuoogpunt te stabiliseren of te verbeteren.

Artikel 135

Voorwaarden voor veebetaling

  • 1. 
    Veebetalingen voor mannelijke runderen kunnen per kalenderjaar worden verleend voor ten hoogste het aantal dieren in een lidstaat:
  • dat gelijk is aan het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in artikel 123, lid 8, of
  • dat gelijk is aan het aantal mannelijke runderen waarvoor in 1997 premies zijn verleend, of
  • dat gelijk is aan het gemiddeld aantal geslachte mannelijke runderen in de jaren 1997, 1998 en 1999 volgens de Eurostat-statistieken voor die jaren of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor die jaren die door de Commissie zijn geaccepteerd.

De lidstaten kunnen, op nationale of regionale basis, ook een maximum aantal mannelijke runderen per bedrijf vaststellen waarvoor een veebetaling wordt verleend.

Alleen mannelijke runderen van acht maanden of ouder komen in aanmerking. Wanneer de veebetalingen bij de slacht plaatsvinden, kunnen de lidstaten besluiten deze voorwaarde te vervangen door een minimumslachtgewicht van 180 kilogram.

  • 2. 
    Veebetalingen voor zoogkoeien en vaarzen die in aanmerking komen voor de in artikel 125, lid 4, en in artikel 129 bedoelde zoogkoeienpremie, kunnen alleen worden verleend als aanvulling op de in artikel 125, lid 4, bedoelde zoogkoeienpremie-eenheid.
  • 3. 
    Veebetalingen voor melkkoeien kunnen alleen worden verleend als bedrag per ton op het bedrijf beschikbare referentiekwantiteit die in aanmerking komt voor de premie en overeenkomstig artikel 95, lid 2, moet worden vastgesteld.

Artikel 134, lid 2, onder b), is niet van toepassing.

  • 4. 
    Veebetalingen voor andere vaarzen dan bedoeld in lid 2 mogen per lidstaat en per kalenderjaar worden verleend voor ten hoogste het aantal vaarzen dat gelijk is aan het gemiddelde aantal vaarzen dat in de jaren 1997, 1998 en 1999 geslacht is volgens de Eurostat-statistieken voor die jaren of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor die jaren die door de Commissie zijn geaccepteerd.

Artikel 136

Areaalbetalingen

  • 1. 
    De areaalbetalingen worden verleend per hectare blijvend grasland:
  • a) 
    die gedurende het betrokken kalenderjaar voor een landbouwer beschikbaar is,
  • b) 
    die niet wordt gebruikt om te voldoen aan de specifieke eisen inzake de veebezetting als bedoeld in artikel 134, lid 3, en
  • c) 
    waarvoor geen betalingen voor hetzelfde jaar worden aangevraagd in het kader van de steunregeling voor landbouwers die bepaalde akkerbouwgewassen verbouwen, de steunregeling voor gedroogde voedergewassen en communautaire steunregelingen voor andere gewassen in de sector meerjarige teelten of de sector tuinbouw.
  • 2. 
    Het areaal blijvend grasland in een regio waarvoor areaalbetalingen kunnen worden verleend, is ten hoogste gelijk aan het desbetreffende regionale basisareaal.

De door de lidstaten vastgestelde regionale basisarealen zijn gelijk aan het gemiddelde aantal hectare blijvend grasland dat in 1995, 1996 en 1997 voor de rundveehouderij beschikbaar was.

  • 3. 
    Inclusief, in voorkomend geval, areaalbetalingen overeenkomstig artikel 96, kan in totaal per hectare geen hogere areaalbetaling worden verleend dan 350 euro.

Artikel 137

Overdracht van informatie

Eventuele wijzigingen in nationale regelingen inzake de verlening van extra betalingen worden uiterlijk één maand na hun goedkeuring aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 138

Gemeenschappelijke bepalingen

Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 komen in aanmerking voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig dit hoofdstuk.

Artikel 139

Maxima

De som van de bedragen van alle rechtstreekse betalingen die uit hoofde van dit hoofdstuk worden aangevraagd, blijft onder een door de Commissie overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgesteld maximum, dat overeenstemt met de component van elk van die rechtstreekse betalingen in het maximum bedoeld in artikel 41.

Wanneer het totaalbedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel verlaagd.

Artikel 140

Stoffen die krachtens Richtlijn 96/22/EG van de Raad verboden zijn

  • 1. 
    Wanneer residuen van stoffen die op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad(37) verboden zijn of residuen van stoffen die op grond van de genoemde richtlijn zijn toegestaan maar op illegale wijze zijn gebruikt, onder toepassing van de relevante bepalingen van Richtlijn 96/23/EG van de Raad(38) worden aangetroffen bij een dier van het rundveebeslag van een landbouwer, dan wel wanneer een niet-toegestane stof of een niet-toegestaan product, of een op grond van de eerstgenoemde richtlijn toegestane stof of toegestaan product die/dat evenwel illegaal voorhanden is, in welke vorm ook op het bedrijf van die landbouwer wordt aangetroffen, wordt de betrokken landbouwer voor het kalenderjaar waarin een en ander is vastgesteld, uitgesloten van de bedragen waarin de bepalingen van dit hoofdstuk voorzien.

In geval van recidive kan de uitsluitingsperiode naar gelang van de ernst van de overtreding verlengd worden tot vijf jaar, te rekenen vanaf het jaar waarin de recidive is geconstateerd.

  • 2. 
    Als de eigenaar of houder van de dieren zich verzet tegen de uitvoering van de inspecties en monsternemingen die voor de toepassing van de nationale programma's inzake residubewaking nodig zijn, of tegen de onderzoeken en controles die op grond van Richtlijn 96/23/EG worden verricht, gelden de in lid 1 bedoelde sancties.

HOOFDSTUK 13

STEUN VOOR ZAADDRAGENDE LEGUMINOSEN

Artikel 141

Toepassingsgebied

Bij toepassing van artikel 71 verlenen de betrokken lidstaten steun voor de productie van de volgende zaaddragende leguminosen:

  • a) 
    linzen, andere dan voor zaaidoeleinden, van GN-code ex 0713 40 00,
  • b) 
    kekers, andere dan voor zaaidoeleinden, van GN-code ex 0713 20 00,
  • c) 
    wikke van de soorten Vicia sativa L. en Vicia ervilla Willd., van GN-code ex 0713 90 90, andere.

Artikel 142

Steun

  • 1. 
    De steun voor de productie van de in artikel 141 genoemde zaaddragende leguminosen wordt per verkoopseizoen verleend. Het verkoopseizoen begint op 1 juli en eindigt op 30 juni.

Voor een landbouwperceel waarvoor een verzoek om hectaresteun wordt ingediend in het kader van een overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder b) van Verordening (EG) nr. 1258/1999 gefinancierde regeling, kan uit hoofde van de onderhavige regeling geen steun worden verleend.

  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 143 wordt de steun vastgesteld op 181 euro per ingezaaide en afgeoogste hectare.

Artikel 143

Maximum

De som van de aangevraagde steun mag niet groter zijn dan een door de Commissie overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgesteld maximum, dat overeenstemt met de in bijlage VI genoemde component areaalbetalingen voor zaaddragende leguminosen in het in artikel 41 genoemde nationale maximum.

Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde steun dat maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

TITEL V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 144

Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3 van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt één maand.

  • 3. 
    Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 145

Uitvoeringsbepalingen

Volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vastgesteld. Zij omvatten met name:

  • a) 
    uitvoeringsbepalingen inzake de vaststelling van een bedrijfsadviseringssysteem;
  • b) 
    uitvoeringsbepalingen betreffende de omschrijving van de criteria voor de toewijzing van de door de toepassing van de modulatie beschikbaar komende bedragen;
  • c) 
    uitvoeringsbepalingen betreffende het verlenen van de steunbedragen waarin deze verordening voorziet, met inbegrip van de voorwaarden voor subsidiabiliteit, de toepassings- en betalingsdata en de controlebepalingen, alsmede de controle op en de vaststelling van het recht op de steunbedragen, met inbegrip van alle nodige uitwisseling van gegevens met de lidstaten, en de vaststelling van de overschrijding van de basisarealen of gegarandeerde maximumarealen, alsmede uitvoeringsbepalingen betreffende de intrekking en herverdeling van ongebruikte overeenkomstig de hoofdstukken 11 en 12 vastgestelde premierechten;
  • d) 
    met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling, uitvoeringsbepalingen inzake met name de vorming van een nationale reserve, de overdracht van toeslagrechten, de definitie van blijvende teelten, blijvend grasland, landbouwgrond en grasland, de in titel III, hoofdstuk 5 bedoelde facultatieve regelingen, en de lijst van gewassen waarvan de teelt is toegestaan op de braakgelegde grond, alsmede uitvoeringsbepalingen inzake het naleven van het bij Besluit 93/355/EEG(39) goedgekeurde Memorandum van Overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT;
  • e) 
    met betrekking tot durumtarwe, uitvoeringsbepalingen inzake de hoeveelheden gecertificeerd zaad en erkende variëteiten;
  • f) 
    met betrekking tot energiegewassen, uitvoeringsbepalingen inzake de definitie van onder de regeling vallende gewassen, de minimumeisen voor het contract en controlemaatregelen betreffende de verwerkte hoeveelheid en verwerking op het bedrijf;
  • g) 
    met betrekking tot vezelhennep, uitvoeringsbepalingen inzake de specifieke controlemaatregelen en -methoden voor de bepaling van de gehalten aan tetrahydrocannabinol, met inbegrip van de regelingen betreffende het contract en de verbintenis als bedoeld in artikel 52;
  • h) 
    de wijzigingen van bijlage I die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 1;
  • i) 
    de wijzigingen van de bijlagen II, VI, VII, IX, X en XI die noodzakelijk kunnen worden in het licht van, met name, nieuwe communautaire regelgeving, en, wat bijlage VIII betreft, in geval van toepassing van artikel 62, en, in voorkomend geval, in het licht van de informatie die de lidstaten hebben verstrekt met betrekking tot het deel van de referentiebedragen dat overeenstemt met de betalingen voor landbouwgewassen en de bedragen van de maxima zelf, te vermeerderen naar gelang van het verschil tussen het daadwerkelijk vastgestelde areaal en het areaal waarvoor in 2000 en 2001 premies voor akkerbouwgewassen zijn betaald op grond van artikel 9, leden 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 3887/92(40), binnen de limiet van de basisarealen (of het maximaal gegarandeerde areaal voor durumtarwe), en met inaanmerkingneming van de gemiddelde nationale opbrengst die wordt gebruikt voor de berekening van bijlage VIII;
  • j) 
    de basiskenmerken van het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond en de definitie ervan;
  • k) 
    de wijzigingen die in de steunaanvraag kunnen worden aangebracht, en vrijstelling van de verplichting om een steunaanvraag in te dienen;
  • l) 
    regels inzake de minimale informatie die in de steunaanvragen moet worden opgenomen;
  • m) 
    regels inzake de administratieve controles en controles ter plaatse en de controles door middel van teledetectie;
  • n) 
    regels inzake de toepassing van de verlagingen en uitsluitingen van betalingen in geval van niet-nakoming van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 3 en 24, met inbegrip van de gevallen waarin geen verlagingen en uitsluitingen worden toegepast;
  • o) 
    de wijzigingen van bijlage V die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 26;
  • p) 
    de communicatie tussen de lidstaten en de Commissie;
  • q) 
    de maatregelen die nodig en naar behoren gerechtvaardigd zijn om in een noodsituatie praktische problemen op te lossen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de uitvoering van titel II, hoofdstuk 4 en titel III, hoofdstuk 5. Deze maatregelen kunnen afwijken van sommige delen van deze verordening, maar slechts zolang en voorzover dat absoluut noodzakelijk is.

Artikel 146

Informatieverstrekking aan de Commissie

De lidstaten verstrekken de Commissie uitvoerige informatie over de ter uitvoering van deze verordening genomen maatregelen, en met name over de maatregelen betreffende de artikelen 5, 13, 42 en 58.

Artikel 147

Wijzigingen in de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, nr. 1453/2001 en nr. 1454/2001

  • 1) 
    Artikel 6 van Verordening (EEG) nr.2019/93 wordt vervangen door:

"Artikel 6

  • 1. 
    Voor de toepassing van de in artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(41) bedoelde uitsluiting dient de Helleense Republiek bij de Commissie een programma in voor de steun aan traditionele activiteiten die verband houden met de productie van rund-, schapen- en geitenvlees, binnen de grenzen van de consumptiebehoeften van de kleine Egeïsche eilanden.

Het programma wordt opgesteld en uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen.

  • 2. 
    De Gemeenschap financiert het programma tot een jaarlijks maximumbedrag dat gelijk is aan de som van de premies die in 2003 krachtens Verordening (EG) nr. 1254/1999(42), deze verordening en Verordening (EG) nr. 2529/2001(43) daadwerkelijk zijn uitgekeerd aan producenten op de kleine Egeïsche eilanden.

De Commissie verhoogt dat maximum om rekening te houden met de ontwikkeling van de lokale productie. Het jaarbedrag mag evenwel in geen geval hoger liggen dan de som van enerzijds de in 2003 van toepassing zijnde maximumbedragen van de speciale premies voor rundvlees uit hoofde van deze Verordening, vermenigvuldigd met de basis- en aanvullende premies, en de betalingen die van toepassing waren in 2003 en anderzijds de som van alle premierechten van de producenten van de kleine Egeïsche eilanden per 30 juni 2003 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2529/2001 en het desbetreffende deel van de nationale reserve, vermenigvuldigd met de in 2003 toepasbare premies en betalingen.

  • 3. 
    De Commissie neemt de uitvoeringsbepalingen aan, keurt het programma goed en wijzigt het, en stelt het in lid 2, eerste alinea, bedoelde maximum vast en verhoogt het volgens de in artikel 144, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers bedoelde procedure. De Commissie kan volgens die procedure de in lid 2, tweede alinea, vastgestelde maximumwaarden aanpassen.
  • 4. 
    De Griekse autoriteiten dienen jaarlijks uiterlijk op 15 april een verslag in over de uitvoering van het programma.".
  • 2) 
    Artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1452/2001 wordt vervangen door:

"Artikel 9

  • 1. 
    Voor de toepassing van de in artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(44) bedoelde uitsluiting dient Frankrijk bij de Commissie programma's in voor de steun aan traditionele activiteiten die verband houden met de productie van rund-, schapen- en geitenvlees, alsmede een programma voor maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de producten, binnen de grenzen van de consumptiebehoeften van de Franse overzeese departementen.

De programma's worden opgesteld en uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen.

  • 2. 
    De Gemeenschap financiert de programma's tot een jaarlijks maximumbedrag dat gelijk is aan de som van de premies die in 2003 krachtens Verordening (EG) nr. 1254/1999(45), deze verordening en Verordening (EG) nr. 2529/2001(46) daadwerkelijk zijn uitgekeerd aan producenten van de Franse overzeese departementen.

De Commissie verhoogt dat maximum om rekening te houden met de ontwikkeling van de lokale productie. Het jaarbedrag mag evenwel in geen geval hoger liggen dan de som van enerzijds de maximumbedragen van de speciale premies voor rundvlees uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1452/2001 voor 2003, vermenigvuldigd met de basis- en aanvullende premies en betalingen die van toepassing waren in 2003 en anderzijds de som van alle premierechten van de producenten van de Franse overzeese departementen per 30 juni 2003 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2529/2001 en het desbetreffende deel van de nationale reserve, vermenigvuldigd met de in 2003 toepasbare premies en betalingen.

  • 3. 
    De Commissie neemt de uitvoeringsbepalingen aan, keurt de programma's goed en wijzigt het, en stelt het in lid 2, eerste alinea, bedoelde maximum vast en verhoogt het volgens de in artikel 144, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers bedoelde procedure. De Commissie kan volgens die procedure de in lid 2, tweede alinea, vastgestelde maximumwaarden aanpassen.
  • 4. 
    De Franse autoriteiten dienen jaarlijks uiterlijk op 15 april een verslag in over de uitvoering van het programma.".
  • 3) 
    Verordening (EG) nr. 1453/2001 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    artikel 13 wordt vervangen door:

"Artikel 13

  • 1. 
    Voor de toepassing van de in artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(47) bedoelde uitsluiting dient de Portugese Republiek bij de Commissie een programma in voor de steun aan traditionele activiteiten die verband houden met de productie van rund-, schapen- en geitenvlees alsmede een programma voor maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de producten, binnen de grenzen van de consumptiebehoeften van Madeira.

Het programma wordt opgesteld en uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen.

  • 2. 
    De Gemeenschap financiert het programma tot een jaarlijks maximumbedrag dat gelijk is aan de som van de premies die in 2003 krachtens Verordening (EG) nr. 1254/1999(48), deze verordening en Verordening (EG) nr. 2529/2001(49) daadwerkelijk zijn uitgekeerd aan producenten op Madeira.

De Commissie verhoogt dat maximum om rekening te houden met de ontwikkeling van de lokale productie. Het jaarbedrag mag evenwel in geen geval hoger liggen dan de som van enerzijds de maximumbedragen van de speciale premies voor rundvlees uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1453/2001 voor 2003, vermenigvuldigd met de basis- en aanvullende premies en betalingen die van toepassing waren in 2003 en anderzijds de som van alle premierechten van de producenten op Madeira per 30 juni 2003 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2529/2001 en het desbetreffende deel van de nationale reserve, vermenigvuldigd met de in 2003 toepasbare premies en betalingen.

  • 3. 
    De Commissie neemt de uitvoeringsbepalingen aan, keurt het programma goed en wijzigt het, en stelt het in lid 2, eerste alinea, bedoelde maximum vast en verhoogt het volgens de in artikel 144, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers bedoelde procedure. De Commissie kan volgens die procedure de in lid 2, tweede alinea, vastgestelde maximumwaarden aanpassen.
  • 4. 
    De autoriteiten van de Portugese Republiek dienen jaarlijks uiterlijk op 15 april een verslag in over de uitvoering van het programma.";
  • b) 
    artikel 22, leden 2 tot en met 5, worden vervangen door:

"2. Voor de toepassing van de in artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers bedoelde uitsluiting dient de Portugese Republiek bij de Commissie een programma in voor de steun aan traditionele activiteiten die verband houden met de productie van rund-, schapen- en geitenvlees alsmede een programma voor maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de producten.

Het programma wordt opgesteld en uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen.

  • 3. 
    De Gemeenschap financiert het programma tot een jaarlijks maximumbedrag dat gelijk is aan de som van de premies die in 2003 krachtens Verordening (EG) nr. 1254/1999, deze verordening en Verordening (EG) nr. 2529/2001 daadwerkelijk zijn uitgekeerd aan producenten op de Azoren.

De Commissie verhoogt dat maximum om rekening te houden met de ontwikkeling van de lokale productie. Het jaarbedrag mag evenwel in geen geval hoger liggen dan de som van enerzijds de maximumbedragen voor 2003 van de speciale premies voor rundvlees uit hoofde van deze verordening, vermenigvuldigd met de basis- en aanvullende premies en de betalingen die van toepassing waren in 2003, en anderzijds de som van alle premierechten van de producenten op de Azoren per 30 juni 2003 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2529/2001 en van Verordening (EG) nr. 1254/1999 voor zoogkoeienpremies, alsmede de desbetreffende delen van de nationale reserves daarvan, vermenigvuldigd met de in 2003 toepasbare premies en betalingen.

In geval van toepassing van artikel 68, onder a) punt i), van Verordening nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers kunnen de Portugese autoriteiten ten behoeve van de Azoren de maximumbedragen voor zoogkoeien verhogen door premierechten voor zoogkoeien over te dragen van de nationale maxima. In dat geval wordt het corresponderende bedrag overgedragen van het overeenkomstig artikel 67, onder a), punt i), vastgestelde maximum naar het in de tweede alinea van dit lid bedoelde maximum.

  • 4. 
    De Commissie neemt de uitvoeringsbepalingen aan, keurt het programma goed en wijzigt het, en stelt het in lid 3, eerste alinea, bedoelde maximum vast en verhoogt het volgens de in artikel 144, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers * bedoelde procedure. De Commissie kan volgens die procedure de in lid 2, tweede alinea, vastgestelde maximumwaarden aanpassen.
  • 5. 
    De autoriteiten van de Portugese Republiek dienen jaarlijks uiterlijk op 15 april een verslag in over de uitvoering van het programma.";
  • c) 
    artikel 22, lid 6, wordt ingetrokken;
  • d) 
    artikel 23 wordt vervangen door:

"Artikel 23

Voor een overgangsperiode die de melkprijsjaren 1999/2000 tot en met 2004/2005 bestrijkt, wordt er, met het oog op de toerekening van de extra heffing aan de in artikel 2, lid 1, tweede zin, van Verordening (EEG) nr. 3950/92(50) bedoelde producenten, van uitgegaan dat uitsluitend die producenten tot de overschrijding hebben bijgedragen die omschreven worden in artikel 9, onder c), van voornoemde verordening en die, gevestigd en producerend op de Azoren, meer op de markt brengen dan hun referentiehoeveelheid, verhoogd met het overeenkomstig de derde alinea bepaalde percentage.

De extra heffing is verschuldigd over de hoeveelheden boven de aldus verhoogde referentiehoeveelheid die resteren nadat de niet-gebruikte hoeveelheden binnen de marge van die verhoging opnieuw zijn toegewezen aan de in de eerste alinea bedoelde producenten naar evenredigheid van de referentiehoeveelheid van elk van die producenten.

Het in de eerste alinea bedoelde percentage is gelijk aan de verhouding tussen de hoeveelheid van 73000 ton voor de periode van 1999/2000 tot en met 2003/2004, respectievelijk 61500 ton voor de melkprijsjaren 2004/2005 en de som van de per 31 maart 2000 op elk bedrijf beschikbare referentiehoeveelheden. Dit percentage is voor elke producent uitsluitend van toepassing op de referentiehoeveelheden waarover hij per 31 maart 2000 beschikte.";

  • 4) 
    Verordening (EG) nr.1454/2001 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

  • 1. 
    Voor de toepassing van de in artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(51) bedoelde uitsluiting dient het Koninkrijk Spanje bij de Commissie een programma in voor de steun aan traditionele activiteiten die verband houden met de productie van rund-, schapen- en geitenvlees alsmede een programma voor maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de producten, binnen de grenzen van de consumptiebehoeften van de Canarische eilanden.

Het programma wordt opgesteld en uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen.

2, De Gemeenschap financiert het programma met een jaarlijks maximumbedrag dat gelijk is aan de som van de premies die in 2003 krachtens Verordening (EG) nr. 1254/1999(52), deze verordening en Verordening (EG) nr. 2529/2001(53) daadwerkelijk zijn uitgekeerd aan producenten op de Canarische eilanden.

De Commissie verhoogt dat maximum om rekening te houden met de ontwikkeling van de lokale productie. Het jaarbedrag mag evenwel in geen geval hoger liggen dan de som enerzijds van de maximumbedragen van de speciale premies voor rundvlees uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1454/2001 voor 2003, vermenigvuldigd met de basis- en aanvullende premies en de betalingen die van toepassing waren in 2003, en anderzijds de som van alle premierechten van de producenten op de Canarische eilanden per 30 juni 2003 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2529/2001 en het desbetreffende deel van de nationale reserve, vermenigvuldigd met de in 2003 toepasbare premies en betalingen.

  • 3. 
    De Commissie neemt de uitvoeringsbepalingen aan, keurt het programma goed en wijzigt het, en stelt het in lid 2, eerste alinea, bedoelde maximum vast en verhoogt het volgens de in artikel 144, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers bedoelde procedure. De Commissie kan volgens die procedure de in lid 2, tweede alinea, vastgestelde maximumwaarden aanpassen.
  • 4. 
    De autoriteiten van het Koninkrijk Spanje dienen jaarlijks uiterlijk op 15 april een verslag in over de uitvoering van het programma.";
  • b) 
    artikel 6 wordt ingetrokken.

Artikel 148

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1868/94

Verordening (EG) nr. 1868/94 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 4 bis

Met ingang van het verkoopseizoen 2004/2005 bedraagt de minimumprijs voor aardappelen die bestemd zijn voor de productie van zetmeel 178,31 euro per ton.

Die prijs heeft betrekking op de aan de fabriek geleverde hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel.

De minimumprijs wordt aangepast aan het zetmeelgehalte van de aardappelen.";

  • 2) 
    artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Aan de aardappelzetmeelfabrikanten wordt een premie van 22,25 euro per geproduceerde ton zetmeel verleend voor ten hoogste het in artikel 2, lid 2, bedoelde individuele contingent, mits zij de aardappelproducenten die in artikel 4 bis genoemde minimumprijs betaald hebben voor alle aardappelen die nodig zijn voor de productie van dat individuele contingent aan zetmeel.";

  • 3) 
    artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Deze verordening geldt niet voor de productie van aardappelzetmeel door bedrijven die niet onder artikel 2, lid 2, van deze verordening vallen en die aardappelen aankopen waarvoor de producenten de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(54) bedoelde betaling niet ontvangen.".

Artikel 149

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1251/1999

Verordening (EG) nr. 1251/1999 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    in artikel 4, lid 3 wordt het eerste streepje vervangen door:

"voor eiwithoudende gewassen:

  • 63,00 euro/t vanaf verkoopseizoen 2004/2005.";
  • 2) 
    in artikel 4, lid 4 wordt het bedrag "19 euro/t" vervangen door "24 euro/t";
  • 3) 
    in artikel 5 wordt
  • a) 
    de eerste alinea vervangen door:"Voor met durumtarwe ingezaaide oppervlakten in de in bijlage II vermelde traditionele productiegebieden wordt voor het verkoopseizoen 2004/2005 een toeslag van 313 euro/ha op de areaalbetaling uitgekeerd tot het in bijlage III vastgestelde maximumareaal.";
  • b) 
    de vierde alinea vervangen door:"In andere dan de in bijlage II bedoelde gebieden met een goed ingeburgerde productie van durumtarwe wordt voor het verkoopseizoen 2004/2005 een specifiek steunbedrag van 93 euro/ha verleend voor ten hoogste het in bijlage IV aangegeven aantal hectaren.".

Artikel 150

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999

Verordening (EG) nr. 1254/1999 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    in artikel 10, lid 1, tweede alinea, wordt het percentage "20 %" vervangen door "40 %";
  • 2) 
    in bijlage I wordt het getal voor Oostenrijk in de tabel aangaande de speciale premie vervangen door "373400";
  • 3) 
    in bijlage II worden in de tabel voor de zoogkoeienpremie de getallen voor Oostenrijk en Portugal vervangen door respectievelijk "375000" en "416539".

Artikel 151

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1673/2000

Verordening (EG) nr. 1673/2000 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 2, onder a), wordt vervangen door:

"a) 'landbouwer': de landbouwer als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(55);";

  • b) 
    in lid 3 wordt "Verordening (EG) nr. 1251/1999" vervangen door "artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003";
  • 2) 
    in artikel 5, lid 2, eerste en tweede streepje, wordt "artikel 5 bis van Verordening (EG) nr. 1251/1999" vervangen door "artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003";

Artikel 152

Wijzigingen in andere verordeningen

De volgende bepalingen worden geschrapt:

  • a) 
    artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2358/71,
  • b) 
    de artikelen 3 tot en met 25 van Verordening (EG) nr. 1254/1999,
  • c) 
    de artikelen 3 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 2529/2001.

Artikel 153

Intrekkingen

  • 1. 
    Verordening (EEG) nr. 3508/92 wordt ingetrokken, maar blijft van toepassing voor de rechtstreekse betalingen in verband met de kalenderjaren vóór 2005.
  • 2. 
    Verordening (EG) nr. 1017/94 wordt met ingang van 1 januari 2005 ingetrokken.
  • 3. 
    De Verordeningen (EG) nr. 1577/96 en (EG) nr. 1251/1999 worden ingetrokken, maar blijven van toepassing voor het verkoopseizoen 2004/2005.
  • 4. 
    Verordening (EG) nr. 1259/1999 wordt per 1 mei 2004 ingetrokken. Evenwel blijven de artikelen 2 bis en 11, alsmede, voor de toepassing van die artikelen, de bijlage van toepassing tot en met 31 december 2005. Voorts blijven de artikelen 3, 4 en 5, alsmede, voor de toepassing van die artikelen, de bijlage van Verordening (EG) nr. 1259/1999 van toepassing tot en met 31 december 2004.
  • 5. 
    Alle verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 154

Overgangsbepalingen voor de vereenvoudigde regeling

Wanneer een lidstaat de bij artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 1259/1999 ingestelde vereenvoudigde regeling toepast, gelden de navolgende bepalingen:

  • a) 
    2003 is het laatste jaar waarin nieuwe aanvragen om deelneming kunnen worden ingediend;
  • b) 
    de deelnemers blijven tot en met 2005 het in het kader van de vereenvoudigde regeling vastgestelde bedrag ontvangen;
  • c) 
    titel II, hoofdstukken 1 en 2, van de onderhavige verordening geldt gedurende de deelneming aan de vereenvoudigde regeling niet voor de in het kader van die regeling verleende bedragen;
  • d) 
    de landbouwers die deelnemen aan de vereenvoudigde regeling, kunnen de bedrijfstoeslag niet aanvragen zolang zij aan de vereenvoudigde regeling deelnemen. In geval van een aanvraag om toepassing van de bedrijfstoeslagregeling wordt het in het kader van de vereenvoudigde regeling verleende bedrag opgenomen in het in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde referentiebedrag en berekend en aangepast overeenkomstig titel III, hoofdstuk 2, van de onderhavige verordening.

Artikel 155

Andere overgangsbepalingen

Verdere maatregelen die nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de regelingen van de in de artikelen 152 en 153 genoemde verordeningen naar de bij de onderhavige verordening vastgestelde regelingen, en met name maatregelen die verband houden met de toepassing van de artikelen 4 en 5 en de bijlage van Verordening (EG) nr. 1259/1999 en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999, en maatregelen betreffende de in artikel 86 bedoelde verbeteringsprogramma's, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure. De in de artikelen 152 en 153 bedoelde verordeningen en artikelen blijven van toepassing voor de vaststelling van de in bijlage VII bedoelde referentiebedragen.

Artikel 156

Inwerkingtreding en toepassing

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 2. 
    Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding, met de volgende uitzonderingen:
  • a) 
    De hoofdstukken 4 en 5 van titel II blijven van toepassing op aanvragen voor rechtstreekse betalingen voor de kalenderjaren vanaf 2005. Artikel 28, lid 2, is echter met ingang van 1 januari 2004 van toepassing op aanvragen voor betalingen uit hoofde van titel IV, hoofdstukken 1 tot en met 7.
  • b) 
    De hoofdstukken 1, 2, 3, en 6 van titel IV en artikel 149 zijn met ingang van het verkoopseizoen 2004/2005 van toepassing.
  • c) 
    Titel IV, hoofdstukken 4, 5 en 7, en artikel 150 zijn met ingang van 1 januari 2004 van toepassing.
  • d) 
    Titel II, hoofdstuk 1, artikel 20, titel III, titel IV, hoofdstukken 8, 10, 11, 12 en 13, en artikel 147 zijn met ingang van 1 januari 2005 van toepassing, behalve artikel 147, lid 3, onder d) dat van toepassing is met ingang van 1 april 2003.
  • e) 
    Titel IV, hoofdstuk 9, is met ingang van het verkoopseizoen 2005/2006 van toepassing.
  • f) 
    De artikelen 151 en 152 zijn met ingang van 1 januari 2005 van toepassing, met uitzondering van artikel 152, onder a), dat met ingang van het verkoopseizoen 2005/2006 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    Alemanno
  • (1) 
    Advies uitgebracht op 5 juni 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (2) 
    PB C 208 van 3.9.2003, blz. 64.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 2 juli 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (4) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 113. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1244/2001 (PB L 173 van 27.6.2001, blz. 1).
  • (5) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.
  • (6) 
    PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 495/2001 van de Commissie (PB L 72 van 14.3.2001, blz. 6).
  • (7) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.
  • (8) 
    PB L 193 van 29.7.2000, blz. 16. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 651/2002 van de Commissie (PB L 101 van 17.4.2002, blz. 3).
  • (9) 
    PB L 197 van 30.7.1994, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 962/2002 (PB L 149 van 7.6.2002, blz. 1).
  • (10) 
    PB L 198 van 21.7.2001, blz. 26.
  • (11) 
    PB L 112 van 3.5.1994, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2582/2001 (PB L 345 van 29.12.2001, blz. 5).
  • (12) 
    PB L 206 van 16.8.1996, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 811/2000 (PB L 100 van 20.4.2000, blz. 1).
  • (13) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1038/2001 (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 16).
  • (14) 
    PB L 246 van 5.11.1971 blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 154/2002 (PB L 25 van 29.1.2002, blz. 18).
  • (15) 
    PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 442/2002 (PB L 68 van 12.3.2002, blz. 4).
  • (16) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1521/2001 (PB L 201 van 26.7.2001, blz. 1).
  • (17) 
    PB L 198 van 21.7.2001, blz. 11.
  • (18) 
    PB L 198 van 21.7.2001, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening van de Commissie (EG) nr. 1922/2002 (PB L 293 van 29.10.2002, blz. 11).
  • (19) 
    PB L 341 van 22.12.2001, blz. 3.
  • (20) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • (21) 
    PB L 355 van 15.12.1992, blz. 32. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
  • (22) 
    PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.
  • (23) 
    PB P 172 van 30.9.1966, blz. 3025. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1513/2001 (PB L 201 van 26.7.2001, blz. 4).
  • (24) 
    PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).
  • (25) 
    Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 327 van 12.12.2001, blz. 11). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2550/2001 van de Commissie (PB L 341 van 22.12.2001, blz. 105).
  • (26) 
    PB L 132 van 23.5.1990, blz. 17. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 2529/2001 (PB 341 van 22.12.2001, blz. 3).
  • (27) 
    PB L 297 van 22.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).
  • (28) 
    PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 453/2002 van de Commissie (PB L 72 van 14.3.2002, blz. 9).
  • (29) 
    PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Commissie (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
  • (30) 
    PB L 118 van 20.5.1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1363/95 van de Commissie (PB L 132 van 16.6.1995, blz 8).
  • (31) 
    PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42.
  • (32) 
    PB L 405 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 572/2003 (PB L 82 van 29.3.2003, blz. 20).
  • (33) 
    Zie bladzijde 123 van dit Publicatieblad.
  • (34) 
    Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PB L 280 van 30.10.1999, blz. 43). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1035/2003 (PB L 150 van 18.6.2003, blz. 24).
  • (35) 
    PB L 204 van 11.3.2000, blz. 1.
  • (36) 
    PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1105/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 3).
  • (37) 
    Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).
  • (38) 
    Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10). Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
  • (39) 
    PB L 147 van 18.6.1993, blz. 25.
  • (40) 
    Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 391 van 31.12.1992, blz. 36). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 (PB L 327 van 12.12.2001, blz. 11).
  • (41) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.
  • (42) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
  • (43) 
    PB L 341 van 22.12.2001, blz. 3.
  • (44) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.
  • (45) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
  • (46) 
    PB L 341 van 22.12.2001, blz. 3.
  • (47) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.
  • (48) 
    PB. L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB. L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
  • (49) 
    PB L 341 van 22.12.2001, blz. 13.
  • (50) 
    PB L 405 van 31.12.1992, blz. 1.Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 572/2003 van de Commissie (PB L 82 van 29.3.2003, blz. 20).
  • (51) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.
  • (52) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
  • (53) 
    PB L 341 van 22.12.2001, blz. 3.
  • (54) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.
  • (55) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

BIJLAGE I

Lijst van steunregelingen die voldoen aan de criteria van artikel 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Nationale maxima als bedoeld in artikel 12, lid 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

Uit de regelgeving voorvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 3 en 4

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

Goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 5

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

Compatibele steunregelingen als bedoeld in artikel 26

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VI

Lijst van rechtstreekse betalingen in verband met de bedrijfstoeslag als bedoeld in artikel 33

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VII

Berekening van het in artikel 37 bedoelde bedrag

  • A. 
    Areaalsteun
  • 1. 
    Indien een landbouwer areaalsteun heeft ontvangen, wordt het aantal hectaren tot twee cijfers achter de komma waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode een betaling is verleend, vermenigvuldigd met de volgende bedragen:

1.1. Voor granen, inclusief durumtarwe, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, lijnzaad, vezelvlas en -hennep, kuilgras en braaklegging:

  • 63 euro/ton, vermenigvuldigd met de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde opbrengst zoals bepaald in het in het kalenderjaar 2002 voor de betrokken regio geldende regioplan.

Dit punt geldt onverminderd de bepalingen die door lidstaten zijn vastgesteld ter uitvoering van artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1251/1999.

In afwijking van artikel 38 wordt voor vlas en hennep het gemiddelde berekend op basis van het aantal hectaren waarvoor in de kalenderjaren 2001 en 2002 een bedrag is verleend.

1.2. Voor rijst:

-

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.3. Voor zaaddragende leguminosen:

  • voor linzen en kekers, 181 euro/ha
  • voor wikke, respectievelijk 175,02 euro/ha in 2000, 176,60 euro/ha in 2001 en 150,52 euro/ha in 2002.
  • 2. 
    Indien een landbouwer de toeslag of het specifieke steunbedrag voor durumtarwe heeft ontvangen, wordt het aantal hectaren tot twee cijfers achter de komma waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode een dergelijke betaling is verleend, vermenigvuldigd met de volgende bedragen:

In de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 en bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2316/1999 genoemde gebieden:

  • 291 euro/ha voor de voor het kalenderjaar 2005 te verlenen bedrijfstoeslag,
  • 285 euro/ha voor de voor het kalenderjaar 2006 en verdere kalenderjaren te verlenen bedrijfstoeslag.

In de in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2316/1999 genoemde gebieden:

  • 46 euro/ha voor de voor het kalenderjaar 2005 te verlenen bedrijfstoeslag.
  • 3. 
    Voor de toepassing van de bovengenoemde punten wordt onder "aantal hectaren" verstaan het vastgestelde aantal hectaren voor elke verschillende soort van in bijlage VI bij deze verordening genoemde areaalsteun (waarvoor aan alle in de regels voor de steunverlening vervatte voorwaarden is voldaan), rekening houdende met de toepassing van artikel 2, lid 4, en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1251/1999. Voor rijst geldt in afwijking van artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad dat, indien in een lidstaat de met rijst beteelde oppervlakten in de referentieperiode groter waren dan het gegarandeerde maximumareaal van die lidstaat voor die periode, het bedrag per hectare proportioneel wordt verlaagd.
  • B. 
    Betaling voor aardappelzetmeel

Indien een landbouwer de betaling voor aardappelzetmeel heeft ontvangen, wordt het bedrag berekend door het aantal tonnen waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode een dergelijke betaling is verleend, te vermenigvuldigen met 44,22 euro per ton aardappelzetmeel. De lidstaten berekenen het aantal voor de bedrijfstoeslag mee te rekenen hectaren naar evenredigheid van het aantal geproduceerde tonnen aardappelzetmeel waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode de bij artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 vastgestelde steun is verleend, zulks binnen de grenzen van een basisareaal dat de Commissie vaststelt op basis van het door de lidstaten meegedeelde aantal hectaren dat in de referentieperiode onder een teeltcontract viel.

  • C. 
    Premies voor dieren en aanvullingen daarop

Indien een landbouwer premies voor dieren en/of aanvullingen daarop heeft ontvangen, wordt het bedrag berekend door het aantal vastgestelde dieren waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode een dergelijke betaling is verleend, te vermenigvuldigen met de bedragen per dier die voor het kalenderjaar 2002 zijn vastgesteld bij de desbetreffende artikelen die zijn vermeld in bijlage VI, rekening houdende met de toepassing van artikel 4, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 of van artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2529/2001.

In afwijking van artikel 38 wordt het gemiddelde voor aanvullende betalingen voor schapen en geiten die op basis van artikel 11, lid 2, eerste, tweede en vierde streepje van Verordening (EG) nr. 2529/2001 worden verleend, berekend op basis van het aantal dieren waarvoor in het kalenderjaar 2002 betaling is verleend.

De betalingen op grond van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1254/1999, worden evenwel niet in aanmerking genomen.

In afwijking van artikel 38 geldt bovendien, bij de toepassing van artikel 32, leden 11 en 12, van Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie en van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1458/2001 van de Commissie, dat het aantal dieren waarvoor een betaling is verleend in het jaar gedurende hetwelke de maatregelen werden toegepast en dat in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van het referentiebedrag, niet hoger mag zijn dan het gemiddelde aantal dieren waarvoor een betaling is verleend gedurende het jaar/de jaren waarin die maatregelen niet werden toegepast.

  • D. 
    Gedroogde voedergewassen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De lidstaten berekenen het aantal voor de referentiebedragen mee te rekenen hectaren naar evenredigheid van het aantal geproduceerde tonnen gedroogde voedergewassen waarvoor de bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 603/95 vastgestelde steun is verleend, respectievelijk, in elk jaar van de referentieperiode en binnen de grenzen van een basisareaal dat de Commissie vaststelt op basis van het door de lidstaten meegedeelde aantal hectaren dat in de referentieperiode onder een teeltcontract of een aangifte van oppervlakten viel.

  • E. 
    Regionale steun

In de betrokken regio's worden de volgende bedragen opgenomen in de berekening van het referentiebedrag:

  • 24 euro/ton, vermenigvuldigd met de voor de areaalbetalingen voor granen, oliehoudende zaden, lijnzaad en vezelvlas en -hennep gebruikte opbrengsten, in de in artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde regio's;
  • het bedrag per dier als vastgesteld bij artikel 9, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 1452/2001, artikel 13, leden 2 en 3, en artikel 22, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1453/2001 en artikel 5, leden 2 en 3, en artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1454/2001, vermenigvuldigd met het aantal dieren waarvoor in 2002 een dergelijke betaling is verleend;
  • het bedrag per dier als vastgesteld bij artikel 6, leden 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 2019/93, vermenigvuldigd met het aantal dieren waarvoor in 2002 een dergelijke betaling is verleend.
  • F. 
    Steun voor zaaizaad

Indien een landbouwer steun bij de productie van zaaizaad heeft ontvangen, wordt het bedrag berekend door het aantal geproduceerde tonnen waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode een dergelijke betaling is verleend, te vermenigvuldigen met het op grond van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2358/71 vastgestelde bedrag per ton. De lidstaten berekenen het aantal voor de bedrijfstoeslag mee te rekenen hectaren naar evenredigheid van de voor certificering in aanmerking genomen oppervlakte waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2358/71 bedoelde steun is verleend, zulks binnen de grenzen van een basisareaal dat de Commissie vaststelt op basis van de totale voor certificering in aanmerking genomen oppervlakte die aan de Commissie gemeld is overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3083/73. Onder die totale oppervlakte valt niet de voor certificering in aanmerking genomen oppervlakte voor rijst (Oryza sativa L.), spelt (Triticum Spelta L.), vezelvlas en olievlas (Linum usitatissimum L.) en hennep (Cannabis sativa L.), die reeds aangemeld is in de context van akkerbouwgewassen.

BIJLAGE VIII

Nationale maxima als bedoeld in artikel 41

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IX

Lijst van akkerbouwgewassen als bedoeld in artikel 66

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE X

Traditionele productiegebieden voor durumtarwe als bedoeld in artikel 74

GRIEKENLAND

"Nomoi" (prefecturen) van de volgende regio's

Centraal Griekenland

Peloponnesos

Ionische Eilanden

Thessalië

Macedonië

Egeïsche Eilanden

Thracië

SPANJE

Provincies

Almería

Badajoz

Burgos

Cádiz

Córdoba

Granada

Huelva

Jaén

Málaga

Navarra

Salamanca

Sevilla

Toledo

Zamora

Zaragoza

OOSTENRIJK

Pannonië:

  • 1. 
    Gebieden die vallen onder de Bezirksbauernkammern (districtslandbouwschappen)

2046 Tullnerfeld-Klosterneuburg

2054 Baden

2062 Bruck/Leitha-Schwechat

2089 Baden

2101 Gänserndorf

2241 Hollabrunn

2275 Tullnerfeld-Klosterneuburg

2305 Korneuburg

2321 Mistelbach

2330 Krems/Donau

2364 Gänserndorf

2399 Mistelbach

2402 Mödling

2470 Mistelbach

2500 Hollabrunn

2518 Hollabrunn

2551 Bruck/Leitha-Schwechat

2577 Korneuburg

2585 Tullnersfeld-Klosterneuburg

2623 Wr. Neustadt

2631 Mistelbach

2658 Gänserndorf

  • 2. 
    Gebieden die vallen onder de Bezirksreferate (districtsservicekantoren)

3018 Neusiedl/See

3026 Eisenstadt

3034 Mattersburg

3042 Oberpullendorf

  • 3. 
    Gebieden die vallen onder het Landwirtschaftskammer (regionaal landbouwschap)

1007 Wenen

FRANKRIJK

Regio's

Midi-Pyrénées

Provence-Alpes-Côte d'Azur

Languedoc-Roussillon

Departementen(1)

Ardèche

Drôme

ITALIË

Regio's

Abruzzen

Basilicata

Calabrië

Campanië

Lazio

Marche

Molise

Umbrië

Apulië

Sardinië

Sicilië

Toscane

PORTUGAL

Districten

Santarém

Lissabon

Setúbal

Portalegre

Évora

Beja

Faro.

  • (1) 
    Elk van deze departementen kan bij een van de bovengenoemde regio's worden gevoegd.

BIJLAGE XI

Lijst van de in artikel 99 bedoelde zaadsoorten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.