Richtlijn 1985/611 - Harmonisatie van nationale wetgevingbetreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985L0611

Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)

Publicatieblad Nr. L 375 van 31/12/1985 blz. 0003 - 0018

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0116

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 3 blz. 0038

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0116

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 3 blz. 0038

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 20 december 1985 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (85/611/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europese Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Overwegende dat de wettelijke regelingen der Lid-Staten op het gebied van instellingen voor collectieve belegging aanzienlijk uiteenlopen, in het bijzonder ten aanzien van de verplichtingen en het toezicht waaraan zij worden onderworpen; dat deze verschillen tot verstoringen van de mededingingsverhoudingen tussen deze instellingen leiden en de deelnemers geen gelijkwaardige bescherming bieden;

Overwegende dat een cooerdinatie van de nationale wettelijke regelingen voor instellingen voor collectieve belegging dientengevolge gewenst lijkt ten einde op Gemeenschapsniveau de mededingingsverhoudingen voor deze instellingen nader tot elkaar te brengen en aldaar een doeltreffender en meer uniforme bescherming van de deelnemers te verwezenlijken; dat deze cooerdinatie gewenst lijkt om de verhandeling van de rechten van deelneming in een zich in een Lid-Staat bevindende instelling voor collectieve belegging op het grondgebied van andere Lid-Staten te vergemakkelijken;

Overwegende dat de verwezenlijking van deze doelstellingen de opheffing vergemakkelijkt van de beperkingen van het vrije verkeer op Gemeenschapsniveau van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en dat deze cooerdinatie bijdraagt tot de totstandbrenging van een Europese kapitaalmarkt;

Overwegende dat het, gelet op de hierboven bedoelde doelstellingen, wenselijk is voor de zich in de Lid-Staten bevindende instellingen voor collectieve belegging, gemeenschappelijke minimumregels vast te stellen met betrekking tot toelating, toezicht, inrichting, werkzaamheid en door hen te publiceren informatie;

Overwegende dat toepassing van deze gemeenschappelijke regels een voldoende waarborg vormt om de in een Lid-Staat gevestigde instellingen voor collectieve belegging, behoudens de bepalingen ter zake van het kapitaalverkeer, toe te staan hun rechten van deelneming in de andere Lid-Staten te verhandelen zonder dat deze ten aanzien van deze instellingen of hun rechten van deelneming bepalingen van welke aard dan ook kunnen voorschrijven, behalve die welke in die Lid-Staten niet vallen onder de door deze richtlijn bestreken gebieden; dat echter een bepaling nodig is dat, indien een instelling voor collectieve belegging haar rechten van deelneming verhandelt in een andere Lid-Staat dan die waar zij zich bevindt, zij aldaar alle nodige maatregelen moet treffen, opdat de deelnemers aldaar hun financiële rechten gemakkelijk kunnen uitoefenen en aldaar over de nodige informatie kunnen beschikken;

Overwegende dat de cooerdinatie van de wettelijke regelingen der Lid-Staten in een eerste fase moet worden beperkt tot instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn, die hun rechten van deelneming aan het publiek in de Gemeenschap te koop aanbieden en waarvan het uitsluitende doel is te beleggen in effecten (waarbij het hoofdzakelijk gaat om effecten die zijn genoteerd op officiële beurzen of op soortgelijke wijze gereglementeerde markten); dat de regelgeving voor instellingen voor collectieve belegging waarop de richtlijn niet van toepassing is, andere problemen doet rijzen waarvoor andersluidende bepalingen nodig zijn, en dat de cooerdinatie voor dergelijke instellingen derhalve in een later stadium zal plaatsvinden; dat elke Lid-Staat, in afwachting van deze cooerdinatie, met name kan vaststellen welke soorten instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn uitgesloten op grond van hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, en specifieke voorschriften kan vaststellen waaraan deze icbe's bij de uitoefening van hun werkzaamheden op zijn grondgebied zijn onderworpen;

Overwegende dat het vrij verhandelen van de rechten van deelneming in icbe's die gemachtigd zijn om tot 100 % van hun eigen activa te beleggen in effecten van een zelfde uitgevende instelling (Staat, territoriaal publiekrechtelijk lichaam, enz.), rechtstreeks noch middellijk tot gevolg mag hebben dat de werking van de kapitaalmachten wordt verstoord, de financiering van een Lid-Staat wordt bemoeilijkt of dat er economische situaties ontstaan die analoog zijn aan die welke artikel 68, lid 3, van het Verdrag beoogt te voorkomen;

Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere situatie van de kapitaalmarkt van de Helleense Republiek en de Portugese Republiek door deze landen een extra termijn toe te staan om aan deze richtlijn te voldoen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I Algemene bepalingen en toepassingsgebied

Artikel 1

  • 1. 
    De Lid-Staten passen deze richtlijn toe op instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) die zich op hun grondgebied bevinden.
  • 2. 
    Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 2, wordt onder icbe's verstaan instellingen -waarvan het uitsluitend doel is de collectieve belegging in effecten van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, en -waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder handelen van een icbe om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.
  • 3. 
    Deze instellingen kunnen rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

In deze richtlijn wordt onder beleggingsfonds ook de unit trust verstaan.

  • 4. 
    Aan deze richtlijn zijn echter niet onderworpen beleggingsmaatschappijen waarvan de activa via dochterondernemingen voornamelijk worden belegd in andere waarden dan effecten.
  • 5. 
    De Lid-Staten verbieden de icbe's die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zich om te zetten in een instelling voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn valt.
  • 6. 
    Indien icbe's uit een andere Lid-Staat hun rechten van deelneming verhandelen op het grondgebied van een Lid-Staat, mag deze Lid-Staat noch voor bedoelde icbe's noch voor de door hen utigegeven rechten van deelneming, bepalingen voorschrijven op het door deze richtlijn bestreken gebied, zulks behoudens de bepalingen op het gebied van het kapitaalverkeer en die van de artikelen 44 en 45 en van artikel 52, lid 2.
  • 7. 
    Onverminderd lid 6 kunnen die Lid-Staten de zich op hun grondgebied bevindende icbe's onderwerpen aan strengere bepalingen dan die van de artikelen 4 en volgende, alsmede aan aanvullende bepalingen, mits deze algemeen gelden en niet strijdig zijn met deze richtlijn.

Artikel 2

  • 1. 
    Deze richtlijn is niet van toepassing op -icbe's van het closed-end-type,

-icbe's die kapitaal aantrekken zonder de verkoop van hun rechten van deelneming bij het publiek in de Gemeenschap of in enig deel ervan te bevorderen,

-icbe'c waarvan de rechten van deelneming krachtens het fondsreglement dan wel de statuten van de beleggingsmaatschappij alleen aan het publiek van derde landen mogen worden verkocht,

-soorten icbe's die zijn aangewezen bij of krachtens de wet van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt en waarvoor de in afdeling V en in artikel 36 bedoelde voorschriften, gezien hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, niet geschikt zijn.

  • 2. 
    Na verloop van een termijn van vijf jaar nadat deze richtlijn ten uitvoer is gelegd, dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van lid 1, en met name het vierde streepje. Zij stelt zo nodig maatregelen voor om dit toepassingsgebied uit te breiden.

Artikel 3

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een icbe geacht zich te bevinden in de Lid-Staat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij van het beleggingsfonds of de statutaire zetel van de beleggingsmaatschappij is gelegen; de Lid-Staten eisen dat het hoofdkantoor zich bevindt in dezelfde Lid-Staat als die waar de statutaire zetel is gevestigd.

AFDELING II Toelating van de icbe

Artikel 4

  • 1. 
    Een icbe moet, om haar werkzaamheden te kunnen uitoefenen, zijn toegelaten door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, hierna ,,bevoegde autoriteiten'' te noemen.

Deze toelating geldt voor alle Lid-Staten.

  • 2. 
    Een beleggingsfonds wordt pas toegelaten nadat de bevoegde autoriteiten de beheermaatschappij, het fondsreglement en de keuze van de bewaarder hebben aanvaard. Een beleggingsmaatschappij wordt pas toegelaten nadat de bevoegde instanties de statuten en de keuze van de bewaarder hebben aanvaard.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten mogen een icbe niet toelaten wanneer de bestuurders van de beheermaatschappij, de beleggingsmaatschappij of de bewaarder niet de vereiste garanties inzake betrouwbaarheid bieden of niet de voor de uitoefening van hun functies nodige ervaring bezitten. Te dien einde moeten de identiteit van de bestuurders van de beheermaatschappij, van de beleggingsmaatschappij en van de bewaarder, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddelijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.

Onder bestuurders worden diegenen verstaan die krachtens wet of statuten de beheer- of beleggingsmaatschappij of de bewaarder vertegenwoordigen of in feite het beleid van de beheer- of de beleggingsmaatschappij of van de bewaarder bepalen.

  • 4. 
    Voor iedere vervanging van de beheermaatschappij of van de bewaarder, alsmede voor alle wijzigingen van het fondsreglement of van de statuten van de beleggingsmaatschappij is goedkeuring van de bevoegde autoriteiten vereist.

AFDELING III Verplichtingen betreffende de inrichting van beleggingsfondsen

Artikel 5

De beheermaatschappij moet over voldoende financiële middelen beschikken om haar taak daadwerkelijk te kunnen uitoefenen en haar verplichtingen te kunnen nakomen.

Artikel 6

De werkzaamheden van de beheermaatschappij moeten beperkt zijn tot het beheer van beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen.

Artikel 7

  • 1. 
    De activa van een beleggingsfonds moeten in bewaring worden gegeven bij een bewaarder.
  • 2. 
    De in artikel 9 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder blijft bestaan wanneer hij de bij hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan derden toevertrouwt.
  • 3. 
    De bewaarder is bovendien gehouden:

a)zich ervan te vergewissen, dat de verkoop, uitgifte, inkoop, terugbetaling en intrekking van rechten van deelneming voor rekening van het fonds of door de beheermaatschappij, overeenkomstig de wet of het fondsreglement geschieden;

b)zich ervan te vergewissen dat de waarde van de rechten van deelneming wordt berekend overeenkomstig de wet of het fondsreglement;

c)de aanwijzingen van de beheermaatschappij uit te voeren, tenzij deze in strijd zijn met de wet of het fondsreglement;

d)zich ervan te vergewissen dat bij transacties met betrekking tot de activa van het fonds de tegenprestatie hem binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan;

e)zich ervan te vergewissen dat de opbrengsten van het fonds een bestemming krijgen in overeenstemming met de wet of het fondsreglement.

Artikel 8

  • 1. 
    De bewaarder moet zijn statutaire zetel hebben in de Lid-Staat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft, dan wel daar zijn gevestigd indien hij zijn statutaire zetel in een andere Lid-Staat heeft.
  • 2. 
    De bewaarder moet een instelling zijn die onder overheidstoezicht staat. Hij moet over voldoende financiële waarborgen en vakbekwaamheid beschikken om de werkzaamheden die hij krachtens zijn taak van bewaarder moet verrichten, daadwerkelijk te kunnen uitvoeren en om de verplichtingen die uit de uitoefening van deze taak voortvloeien, na te komen.
  • 3. 
    De Lid-Staat bepaalt welke van de in lid 2 bedoelde soorten instellingen als bewaarder mogen worden gekozen.

Artikel 9

De bewaarder is volgens het nationale recht van de Staat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij zich bevindt, jegens de beheermaatschappij en de deelnemers aansprakelijk voor alle door hen geleden schade tengevolge van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen. Naar gelang van de rechtsbetrekking tussen de bewaarder, de beheermaatschappij en de deelnemers, kan de bewaarder ten behoeve van de deelnemers door dezen rechtstreeks, dan wel door tussenkomst van de beheermaatschappij indirect worden aangesproken.

Artikel 10

  • 1. 
    De taken van beheermaatschappij en bewaarder mogen niet door dezelfde maatschappij worden vervuld.
  • 2. 
    Bij de vervulling van hun respectieve taken moeten de beheermaatschappij en de bewaarder onafhankelijk en uitsluitend in het belang van de deelnemers optreden.

Artikel 11

De wet of het fondsreglement bepaalt onder welke voorwaarden de beheermaatschappij en de bewaarder worden vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.

AFDELING IV Verplichtingen betreffende de inrichting van beleggingsmaatschappijen en hun bewaarder

Artikel 12

De Lid-Staten bepalen welke rechtsvorm de beleggingsmaatschappij moet hebben. De beleggingsmaatschappij moet over voldoende volgestort kapitaal beschikken om haar werkzaamheden daadwerkelijk te kunnen verrichten en haar verplichtingen te kunnen nakomen.

Artikel 13

De beleggingsmaatschappij mag geen andere werkzaamheden uitoefenen dan de in artikel 1, lid 2, bedoelde.

Artikel 14

  • 1. 
    De activa van een beleggingsmaatschappij moeten in bewaring worden gegeven bij een bewaarder.
  • 2. 
    De in artikel 16 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder blijft bestaan wanneer hij de hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan derden toevertrouwt.
  • 3. 
    De bewaarder is bovendien gehouden:

a)zich ervan te vergewissen dat de verkoop, uitgifte, inkoop, terugbetaling en intrekking van rechten van deelneming voor rekening van of door de beleggingsmaatschappij overeenkomstig de wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij geschieden ;

b)zich ervan te vergewissen dat bij de transacties met betrekking tot de activa van de maatschappij, de tegenwaarde hem binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan;

c)zich ervan te vergewissen dat de opbrengsten van de maatschappij een bestemming krijgen in overeenstemming met de wet en de statuten.

  • 4. 
    Een Lid-Staat kan bepalen dat de zich op zijn grondgebied bevindende beleggingsmaatschappijen die hun rechten van deelneming uitsluitend via één of meer effectenbeurzen verhandelen en die aldaar in de officiële notering zijn opgenomen, niet over een bewaarder in de zin van deze richtlijn behoeven te beschikken.

De artikelen 34, 37 en 38 zijn niet van toepassing op deze maatschappijen. De regels voor de waardering van de activa van deze maatschappijen moeten evenwel in de wet en/of hun statuten worden vermeld.

  • 5. 
    Een Lid-Staat kan bepalen dat de zich op zijn grondgebied bevindende beleggingsmaatschappijen die ten minste 80 % van hun rechten van deelneming via één of meer in de statuten aangewezen effectenbeurzen verhandelen, niet over een bewaarder in de zin van deze richtlijn behoeven te beschikken, op voorwaarde dat deze rechten van deelneming zijn toegelaten tot de officiële notering van de effectenbeurzen van de Lid-Staten op wier grondgebied de rechten van deelneming worden verhandeld en mits de door de beleggingsmaatschappij buiten de beurs om verrichte transacties alleen tegen beurskoers plaatsvinden. In de statuten van de beleggingsmaatschappij moet de beurs in het land van verhandeling worden vermeld waarvan de notering de prijs bepaalt van de transacties die in dat land door de beleggingsmaatschappij buiten de beurs om worden verricht.

Een Lid-Staat maakt van de in de vorige alinea bedoelde mogelijkheid slechts gebruik indien hij van oordeel is dat de deelnemers een bescherming genieten die gelijkwaardig is aan die welke wordt genoten door deelnemers in icbe's die wel een bewaarder in de zin van deze richtlijn hebben.

Deze en de in lid 4 bedoelde maatschappijen moeten in het bijzonder:

a)wanneer de wet hieromtrent niets bepaalt, in hun statuten de methoden voor de berekening van de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming vermelden;

b)op de markt optreden om te voorkomen dat de waarde van hun rechten van deelneming ter beurze meer dan 5 % afwijkt van hun intrinsieke waarde;

c)de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming vaststellen, ten minste tweemaal per week ter kennis van de bevoegde autoriteiten brengen en tweemaal per maand bekendmaken.

Een onafhankelijk controleur van de jaarrekening moet zich er ten minste tweemaal per maand van vergewissen dat de berekening van de waarde van de rechten van deelneming plaatsvindt overeenkomstig de wet en de statuten van de maatschappij. Bij die gelegenheid moet de controleur nagaan of de activa van de maatschappij volgens de wettelijke voorschriften en de statuten worden belegd.

  • 6. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de identiteit mede van de maatschappijen waarvoor de in de leden 4 en 5 bedoelde afwijkingen gelden.

Binnen vijf jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn brengt de Commissie aan het Contactcomité verslag uit over de toepassing van de leden 4 en 5. Nadat het Contactcomité advies heeft uitgebracht, stelt de Commissie zo nodig passende maatregelen voor.

Artikel 15

  • 1. 
    De bewaarder moet zijn statutaire zetel hebben in de Lid-Staat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft, dan wel daar zijn gevestigd indien hij zijn statutaire zetel in een andere Lid-Staat heeft.
  • 2. 
    De bewaarder moet een instelling zijn die onder overheidstoezicht staat. Hij moet over voldoende financiële waarborgen en vakbekwaamheid beschikken om de werkzaamheden die hij krachtens zijn taak van bewaarder moet verrichten, daadwerkelijk te kunnen uitvoeren en om de verplichtingen die uit de uitoefening van deze taak voortvloeien, na te komen.
  • 3. 
    De Lid-Staat bepaalt welke van de in lid 2 bedoelde soorten instellingen als bewaarder mogen worden gekozen.

Artikel 16

De bewaarder is volgens het nationale recht van de Staat waar de statutaire zetel van de beleggingsmaatschappij zich bevindt, jegens de beleggingsmaatschappij en de deelnemers aansprakelijk voor alle door hen geleden schade ten gevolge van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 17

  • 1. 
    De taken van beleggingsmaatschappij en bewaarder mogen niet door dezelfde maatschappij worden vervuld.
  • 2. 
    Bij de vervulling van zijn taken moet de bewaarder uitsluitend in het belang van de deelnemers optreden.

Artikel 18

De wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij bepalen onder welke voorwaarden de bewaarder wordt vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.

AFDELING V Verplichtingen met betrekking tot het beleggingsbeleid van icbe's

Artikel 19

  • 1. 
    De beleggingen van een beleggingsfonds en van een beleggingsmaatschappij mogen uitsluitend bestaan uit:

a)tot de officiële notering aan een effectenbeurs van een Lid-Staat toegelaten effecten;

b)op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt van een Lid-Staat verhandelde effecten;

c)tot de officiële notering van een effectenbeurs van een derde land toegelaten of op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt van een derde land verhandelde effecten, mits de keuze van de beurs of de markt door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd dan wel de wet en/of het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij daarin voorzien;

d)nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat -de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating tot de officiële notering op een effectenbeurs of op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt wordt aangevraagd, en mits de keuze van de beurs of de markt door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd dan wel de wet en/of het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij daarin voorzien;

-de toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen.

  • 2. 
    Niettemin:

a)mag een icbe ten hoogste 10 % van haar activa beleggen in andere effecten dan de in lid 1 bedoelde;

b)kunnen de Lid-Staten bepalen dat icbe's ten hoogste 10 % van hun activa mogen beleggen in vorderingen die voor de toepassing van deze richtlijn wegens hun kenmerken gelijkgesteld kunnen worden met effecten en die courant verhandelbaar en liquide zijn en waarvan op ieder ogenblik of althans met de in artikel 34 bedoelde regelmaat de waarde nauwkeurig kan worden bepaald;

c)mag een beleggingsmaatschappij roerende en onroerende goederen verwerven die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid;

d)mag een icbe geen edele metalen of certificaten die dergelijke metalen vertegenwoordigen, verwerven.

  • 3. 
    De in lid 2, onder a) en b), bedoelde beleggingen mogen in geen geval gezamenlijk meer dan 10 % van de activa van een icbe bedragen.
  • 4. 
    Beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen mogen accessoir ook liquide middelen houden.

Artikel 20

  • 1. 
    De Lid-Staten delen de Comissie de volgende gegevens mede:

a)uiterlijk op de datum waarop deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd: de lijst van de vorderingen die zij voornemens zijn overeenkomstig artikel 19, lid 2, onder b), met effecten gelijk te stellen, onder vermelding van de beweegredenen hiervoor en van de kenmerken van de gelijkgestelde vorderingen;

b)de wijzigingen die zij in de onder a) bedoelde lijst van vorderingen willen aanbrengen of nieuwe gevallen van gelijkstelling die zij overwegen, alsmede de beweegredenen voor deze wijzigingen of voor deze nieuwe gevallen van gelijkstelling.

  • 2. 
    De Commissie stelt de overige Lid-Staten onmiddellijk in kennis van deze gegevens, zo nodig voorzien van haar opmerkingen. Over deze mededeling kan overeenkomstig de procedure van artikel 53, lid 4, in het Contactcomité van gedachten worden gewisseld.

Artikel 21

  • 1. 
    De Lid-Staten kunnen icbe's toestaan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die zij stellen, technieken en instrumenten met betrekking tot effecten toe te passen, mits deze technieken en instrumenten worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen bovendien icbe's machtigen om technieken en instrumenten toe te passen om koersrisico's in het kader van het beheer van het vermogen van de icbe te dekken.

Artikel 22

  • 1. 
    Een icbe mag niet voor meer dan 5 % van de waarde van haar eigen activa beleggen in effecten van een zelfde uitgevende instelling.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen de in lid 1 gestelde begrenzing verhogen tot ten hoogste 10 %. Het bezit van de icbe aan effecten van uitgevende instellingen waarin zij voor meer dan 5 % van de waarde van haar eigen activa belegt, mag evenwel in totaal niet meer dan 40 % bedragen van de waarde van de activa van de icbe.
  • 3. 
    De Lid-Staten kunnen de in lid 1 gestelde begrenzing verhogen tot ten hoogste 35 %, wanneer de effecten worden uitgegeven of gegarandeerd door een Lid-Staat, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een derde Staat of door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer Lid-Staten deelnemen.

Artikel 23

  • 1. 
    In afwijking van artikel 22, en onverminderd arti- kel 68, lid 3, van het Verdrag, kunnen de Lid-Staten icbe's machtigen om volgens het beginsel van risicospreiding tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende emissies van effecten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een Lid-Staat, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een derde Staat of door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin en of meer Lid-Staten deelnemen.

De bevoegde autoriteiten verlenen deze ontheffing slechts wanneer naar hun oordeel de deelnemers in de icbe een bescherming genieten die gelijkwaardig is aan die welke de deelnemers wordt geboden in een icbe die de begrenzingen van artikel 22 wel in acht neemt.

Deze icbe's moeten effecten van ten minste zes verschillende emissies in portefeuille hebben, terwijl de effecten van een zelfde emissie niet meer dan 30 % mogen uitmaken van het totale bedrag van hun activa.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde icbe's moeten in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij uitdrukkelijk de Staten, territoriale publiekrechtelijke lichamen of internationale publiekrechtelijke instellingen vermelden die de effecten waarin zij voor meer dan 35 % van de waarde van hun eigen activa willen beleggen, uitgeven of garanderen; dit reglement of deze statuten moeten door de bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd.
  • 3. 
    Voorts moeten de in lid 1 bedoelde icbe's in hun prospectus en in hun reclame een opvallend geplaatste zin opnemen waarin de aandacht op deze ontheffing wordt gevestigd en de Staten en/of de territoriale publiekrechtelijke lichamen alsmede de internationale publiekrechte- lijke instellingen worden genoemd in de effecten waarvan zij voor meer dan 35 % van hun activa willen beleggen of hebben belegd.

Artikel 24

  • 1. 
    Een icbe mag slechts rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging van het open type verwerven wanneer deze als een instelling voor collectieve belegging in de zin van artikel 1, lid 2, eerste en tweede streepje, worden beschouwd.
  • 2. 
    Een icbe mag niet meer dan 5 % van de waarde van haar eigen activa beleggen in rechten van deelneming in dergelijke icbe's.
  • 3. 
    De verwerving van rechten van deelneming in een beleggingsfonds dat wordt beheerd door dezelfde beheermaatschappij of door een maatschappij waarmee de beheermaatschappij is verbonden door gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of middellijke deelneming, is slechts toegestaan in het geval van een fonds dat overeenkomstig zijn fondsreglement gespecialiseerd is in belegging in een specifieke geografische of economische sector en op voorwaarde dat de verwerving door de bevoegde autoriteiten is toegestaan. Deze machtiging wordt slechts verleend indien het fonds zijn voornemen om van deze mogelijkheid gebruik te maken heeft aangekondigd en indien deze mogelijkheid uitdrukkelijk in het fondsreglement wordt vermeld.

De beheermaatschappij mag voor transacties betreffende de rechten van deelneming in het fonds geen vergoedingen en kosten in rekening brengen wanneer de activa van een beleggingsfonds zijn belegd in rechten van deelneming in een ander beleggingsfonds dat wordt beheerd door dezelfde beheermaatschappij of door een maatschappij waarmee de beheermaatschappij is verbonden door gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of middellijke deelneming.

  • 4. 
    Lid 3 is ook van toepassing indien een beleggingsmaatschappij rechten van deelneming verwerft in een andere beleggingsmaatschappij waarmee zij verbonden is in de zin van lid 3.

Lid 3 is eveneens van toepassing in geval van verwerving door een beleggingsmaatschappij van rechten van deelneming in een beleggingsfonds waarmee zij verbonden is, alsmede in geval van verwerving door een beleggingsfonds van rechten van deelneming in een beleggingsmaatschappij waarmee het verbonden is.

Artikel 25

  • 1. 
    Een beleggingsmaatschappij of een beheermaatschappij mag, voor het geheel der door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende beleggingsfondsen, niet zoveel aandelen met stemrecht verwerven dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een uitgevende instelling.

Tot een latere cooerdinatie moeten de Lid-Staten rekening houden met de in de wetgevingen van de andere Lid-Staten bestaande voorschriften waarin het in lid 1 bedoelde beginsel is omschreven.

  • 2. 
    Voorts mag een beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds niet meer verwerven dan:

-10 % aandelen zonder stemrecht van een zelfde uitgevende instelling;

-10 % obligaties van een zelfde uitgevende instelling;

-10 % rechten van deelneming in een zelfde instelling voor collectieve belegging in de zin van artikel 1, lid 2, eerste en tweede streepje.

De in het tweede en derde streepje genoemde begrenzingen behoeven niet in acht te worden genomen indien het brutobedrag van de obligaties of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend.

  • 3. 
    De Lid-Staten kunnen afzien van de toepassing van de leden 1 en 2 met betrekking tot:

a)door een Lid-Staat of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen uitgegeven of gegarandeerde effecten;

b)door een derde Staat uitgegeven of gegarandeerde effecten;

c)effecten uitgegeven door internationale publiekrechte- lijke instellingen waarin een of meer Lid-Staten deelnemen;

d)aandelen welke een icbe houdt in het kapitaal van een maatschappij van een derde Staat, die haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van uitgevende instellingen uit die Staat, wanneer een dergelijke deelneming krachtens de wetgeving van die Staat voor de icbe de enige mogelijkheid is om in effecten van uitgevende instellingen van die Staat te beleggen. Deze afwijking is echter slechts van toepassing indien de maatschappij van de derde Staat bij haar beleggingsbeleid de in artikelen 22 en 24 en artikel 25, leden 1 en 2, gestelde begrenzingen in acht neemt. In geval van overschrijding van de in de artikelen 22 en 24 gestelde begrenzingen is artikel 26 mutatis mutandis van toepasing;

e)aandelen welke een beleggingsmaatschappij houdt in het kapitaal van dochterondernemingen die uitsluitend te haren behoeve bepaalde beheers-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten.

Artikel 26

  • 1. 
    De in deze afdeling bedoelde begrenzingen behoeven door de icbe's niet te worden nageleefd bij de uitoefening van voorkeurrechten welke zijn verbonden aan effecten die deel uitmaken van hun activa.

Mits zij erop toezien dat het beginsel van de risicospreiding in acht wordt genomen, kunnen de Lid-Staten aan nieuw opgerichte icbe's toestaan van het bepaalde in de artikelen 22 en 23 af te wijken gedurende een periode van zes maanden volgende op de datum waarop zij zijn toegelaten.

  • 2. 
    Indien de in lid 1 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de icbe, of ten gevolge van de uitoefening van voorkeurrechten worden overschreden, moet de icbe er bij haar verkooptransacties bij voorrang naar streven deze overschrijding ongedaan te maken, rekening houdend met de belangen van de deelnemers.

AFDELING VI Verplichtingen in verband met de voorlichting van de deelnemers A.Openbaarmaking van een prospectus en van periodieke verslagen

Artikel 27

  • 1. 
    De beleggingsmaatschappij, dan wel de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd fonds, is verplicht tot openbaarmaking van:

-een prospectus,

-een jaarverslag per boekjaar,

-en een halfjaarlijks verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar.

  • 2. 
    Het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag dienen na het einde van de verslagperiode openbaar te worden gemaakt binnen de volgende termijnen:

-jaarverslag: 4 maanden,

-halfjaarlijks verslag: 2 maanden.

Artikel 28

  • 1. 
    Het prospectus moet de gegevens bevatten die voor de beleggers noodzakelijk zijn om zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen over de hun aangeboden belegging. Het prospectus bevat ten minste de gegevens die in het bij deze richtlijn gevoegde schema A zijn opgenomen, voor zover deze informatie niet voorkomt in de overeenkomstig artikel 29, lid 1, bij het prospectus gevoegde bescheiden.
  • 2. 
    Het jaarverslag moet een balans of een vermogensstaat bevatten, een uitgesplitste rekening van de inkomsten en uitgaven van het boekjaar, een verslag over de activiteiten van het verstreken boekjaar en de overige informatie die in het bij deze richtlijn gevoegde schema B is opgenomen, alsmede alle van belang zijnde gegevens aan de hand waarvan de beleggers zich met kennis van zaken een oordeel kunnen vormen over de ontwikkeling van de werkzaamheid en over de resultaten van de icbe.
  • 3. 
    Het halfjaarlijks verslag moet ten minste de gegevens bevatten die in de hoofdstukken I tot en met IV van het bij deze richtlijn gevoegde schema B zijn opgenomen; wanneer een icbe interimdividend heeft uitgekeerd of voornemens is dat te doen, moeten in de kwantitatieve gegevens het resultaat na belasting over de verslagperiode en het uitgekeerde of voorgestelde interimdividend worden vermeld.

Artikel 29

  • 1. 
    Het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij maken een integrerend bestanddeel uit van het prespectus waarbij zij moeten worden gevoegd.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde bescheiden behoeven echter niet bij het prospectus te worden gevoegd indien de houder van rechten van deelneming ervan in kennis wordt gesteld dat hij op zijn verzoek die bescheiden kan verkrijgen, dan wel kan vernemen waar deze in elke Lid-Staat waar de rechten van deelneming worden aangeboden, ter inzage liggen.

Artikel 30

De in het prospectus opgenomen gegevens van wezenlijk belang moeten regelmatig worden bijgewerkt.

Artikel 31

De in het jaarverslag vermelde boekhoudkundige gegevens moeten worden gecontroleerd door één of meer personen die overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden(1) krachtens de wet bevoegd zijn om jaarrekeningen te controleren. De verklaring van deze personen en, in voorkomend geval hun voorbehouden, moeten integraal in elk jaarverslag worden opgenomen.

Artikel 32

De icbe moet haar prospectus en de wijzigingen daarvan, alsmede haar jaar- en halfjaarlijkse verslagen aan de bevoegde autoriteiten toezenden.

Artikel 33

  • 1. 
    Het prospectus, alsmede het jaarverslag en het daaropvolgende halfjaarlijks verslag indien openbaar gemaakt, moeten vóór de sluiting van de overeenkomst kosteloos worden aangeboden.
  • 2. 
    Bovendien moeten de jaar- en halfjaarlijkse verslagen voor het publiek ter inzage worden gelegd op de in het prospectus vermelde plaatsen.
  • 3. 
    De jaar- en halfjaarlijkse verslagen worden op verzoek kosteloos aan de deelnemers verstrekt.

B.Openbaarmaking van andere gegevens

Artikel 34

Telkens wanneer rechten van deelneming worden uitgegeven, verkocht, ingekocht of terugbetaald, en ten minste tweemaal per maand, moet de icbe de emissiekoers, de verkoop- respectievelijk inkoopprijs en het bedrag van de terugbetaling op passende wijze bekendmaken. De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel aan een icbe toestaan zulks slechts eenmaal per maand te doen, mits de belangen van de deelnemers door deze afwijking niet worden geschaad.

Artikel 35

In alle reclame waarin rechten van deelneming in een icbe te koop worden aangeboden, moet het bestaan van een prospectus worden vermeld, alsmede waar dit voor het publiek verkrijgbaar is.

AFDELING VII Algemene verplichtingen van de icbe

Artikel 36

  • 1. 
    Geldleningen mogen niet worden aangegaan door:

-beleggingsmaatschappijen,

-beheermaatschappijen of bewaarders die voor rekening van beleggingsfondsen handelen.

Een icbe mag echter door middel van een "back- to-back''-lening deviezen verwerven.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 kunnen de Lid-Staten aan icbe's toestaan leningen aan te gaan a)tot 10 % -van de activa, ten aanzien van beleggingsmaatschappijen,

-van het fondsvermogen, ten aanzien van een beleggingsfonds,

mits het gaat om tijdelijke leningen;

b)tot 10 % van de activa, ten aanzien van beleggings- maatschappijen, mits het gaat om leningen voor de verwerving van onroerende goederen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval mogen deze en de onder a) bedoelde leningen gezamenlijk niet meer bedragen dan 15 % van de activa.

Artikel 37

  • 1. 
    Een icbe is gehouden op verzoek van een deelnemer haar rechten van deelneming in te kopen of terug te betalen.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1:

a)kan een icbe de inkoop of terugbetaling van haar rechten van deelneming voorlopig opschorten in de gevallen en volgens de regels bepaald door de wet, het fondsreglement of de statuten van een beleggingsmaatschappij. Opschorting is slechts mogelijk in uitzonderlijke gevallen, wanneer de omstandigheden zulks vergen en, wanneer opschorting gelet op de belangen van de deelnemers, verantwoord is;

b)kunnen de Lid-Staten de bevoegde autoriteiten toestaan in het belang van de deelnemers of in het algemeen belang te eisen dat de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming wordt opgeschort.

  • 3. 
    In de in lid 2, onder a), bedoelde gevallen moet de icbe haar besluit onverwijld mededelen aan de bevoegde autoriteiten, en aan de autoriteiten van de andere Lid-Staten indien de icbe aldaar haar rechten van deelneming verhandelt.

Artikel 38

De regels voor de waardering van de activa en voor de berekening van de koers van uitgifte, verkoop, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming in een icbe, moeten zijn vastgelegd in de wet, het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 39

De opbrengsten van het beleggingsfonds of van de beleggingsmaatschappij worden uitgekeerd of herbelegd overeenkomstig de wetgeving en het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 40

Rechten van deelneming in een icbe mogen slechts worden uitgegeven mits de tegenwaarde van de netto-uitgifteprijs binnen de gebruikelijke termijnen in het vermogen van de icbe wordt gestort. Deze bepaling vormt geen beletsel voor het gratis verstrekken van rechten van deelneming.

Artikel 41

  • 1. 
    Onverminderd de artikelen 19 en 21 mag -noch de beleggingsmaatschappij,

-noch de beheermaatschappij of de bewaarder, optredend voor rekening van beleggingsfondsen,

voor rekening van derden kredieten verstrekken of zich garant stellen.

  • 2. 
    Lid 1 belet bovengenoemde instellingen niet om niet volgestorte effecten te verwerven.

Artikel 42

Verkopen vanuit een ongedekte positie met betrekking tot effecten mogen niet worden verricht door:

-beleggingsmaatschappijen,

-beheermaatschappijen of bewaarder, optredend voor rekening van beleggingsfondsen.

Artikel 43

In de wet of het fondsreglement moeten de vergoedingen en uitgaven worden vermeld welke de beheermaatschappij ten laste van het fonds mag inhouden, alsmede de wijze van berekening van deze vergoedingen.

In de wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij moet de aard van de voor rekening van de maatschappij komende kosten worden vermeld.

AFDELING VIII Bijzondere bepalingen voor icbe's die hun rechten van deelneming verhandelen in andere Lid-Staten dan die waar zij zich bevinden

Artikel 44

  • 1. 
    Een icbe die haar rechten van deelneming in een andere Lid-Staat verhandelt, moet zich houden aan de in die Staat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die geen betrekking hebben op de gebieden waarop deze richtlijn van toepassing is.
  • 2. 
    En icbe mag reclame maken in de Lid-Staat van verhandeling. Zij moet de in die Staat geldende bepalingen inzake reclame naleven.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen moeten op niet-discriminerende wijze worden toegepast.

Artikel 45

In het in artikel 44 bedoelde geval moet de icbe, met inachtneming van de in de Lid-Staat van verhandeling geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, onder meer de nodige maatregelen treffen opdat aldaar voor de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop van of terugbetaling op de rechten van deelneming alsmede de verspreiding van de informatie die de icbe moet verstrekken, wordt zorg gedragen.

Artikel 46

Indien een icbe voornemens is haar rechten van deelneming te verhandelen in een andere Lid-Staat dan die waar zij zich bevindt, moet zij de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten van die andere Lid-Staat daarvan vooraf in kennis stellen. Aan laatstgenoemde autoriteiten moet zij tegelijkertijd de volgende stukken voorleggen:

-een verklaring van de bevoegde autoriteiten dat zij voldoet aan de voorwaarden van de onderhavige richtlijn,

-haar fondsreglement of statuten,

-haar prospectus,

-in voorkomend geval haar laatste jaarverslag en haar daaropvolgende halfjaarlijks verslag,

-gegevens over de beoogde wijze van verhandeling van haar rechten van deelneming in deze andere Lid-Staat.

De icbe kan twee maanden na deze mededeling overgaan tot de verhandeling van haar rechten van deelneming in deze andere Lid-Staat, tenzij de autoriteiten van de betrokken Lid-Staat vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden in een met redenen omkleed besluit constateren dat de beoogde wijze van verhandeling van rechten van deelneming niet in overeenstemming is met de in artikel 44, lid 1, en artikel 45 bedoelde bepalingen.

Artikel 47

Indien een icbe haar rechten van deelneming verhandelt in een andere Lid-Staat dan die waar zij zich bevindt, moet zij in die Lid-Staat, in ten minste één officiële taal van die Staat, de bescheiden en gegevens verspreiden waarvoor publikatieplicht bestaat in de Lid-Staat waar zij zich bevindt, en wel volgens de regels die deze laatste Staat daarvoor stelt.

Artikel 48

Icbe's mogen voor de uitoefening van hun werkzaamheden in de Gemeenschap dezelfde soortnaam, zoals beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds, bezigen als die welke zij gebruiken in de Lid-Staat waar zij zich bevinden. Indien gevaar voor verwarring bestaat kunnen de Lid-Staten van verhandeling ter verduidelijking eisen dat er aan de benaming een verklarende vermelding wordt toegevoegd.

AFDELING IX Bepalingen betreffende de autoriteiten die met het verstrekken van toelatingen en met het toezicht zijn belast

Artikel 49

  • 1. 
    De Lid-Staten wijzen de autoriteiten aan die de in deze richtlijn vermelde taken moeten uitoefenen. Zij stellen de Commissie hiervan in kennis onder opgave van de eventuele verdeling van hun bevoegdheden.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde autoriteiten moeten overheidslichamen of door de overheid aangewezen instanties zijn.
  • 3. 
    De autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, zijn bevoegd ter zake van het toezicht op de icbe. De autoriteiten van de Staat waar een icbe overeenkomstig artikel 44 haar rechten van deelneming verhandelt, zien evenwel toe op de naleving van Afdeling VIII.
  • 4. 
    Om hun taak naar behoren te kunnen vervullen dienen de autoriteiten over alle nodige bevoegdheden en controlemogelijkheden te beschikken.

Artikel 50

  • 1. 
    De in artikel 49 bedoelde autoriteiten van de Lid-Staten werken nauw samen bij de vervulling van hun taak en verstrekken elkaar uitsluitend met het oog daarop alle vereiste inlichtingen.
  • 2. 
    De Lid-Staten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest bij de in artikel 49 bedoelde autoriteiten, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke inlichtingen die zij beroepshalve ontvangen, aan geen enkele persoon of autoriteit bekend mogen worden gemaakt, tenzij dit krachtens wettelijk voorschrift geschiedt.
  • 3. 
    Lid 2 belet evenwel niet dat de in artikel 49 bedoelde autoriteiten van verschillende Lid-Staten de in deze richtlijn bedoelde mededelingen uitwisselen. Voor de aldus uitgewisselde inlichtingen geldt de geheimhoudingsplicht die in acht moet worden genomen door diegenen die werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest bij de autoriteit die de inlichtingen ontvangt.
  • 4. 
    Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mag de in artikel 49 bedoelde autoriteit die de inlichtingen ontvangt, deze slechts gebruiken voor de uitoefening van haar taken en in het kader van administratieve beroepen of beroepen bij de rechter betreffende die uitoefening.

Artikel 51

  • 1. 
    De autoriteiten bedoeld in artikel 49 moeten iedere beslissing tot afwijzing van toelatingen en ieder negatief besluit, genomen krachtens de algemene maatregelen uit hoofde van deze richtlijn, met redenen omkleden en aan de verzoeker mededelen.
  • 2. 
    De Lid-Staten bepalen dat tegen besluiten die jegens een icbe worden genomen uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter mogelijk is; dit geldt eveneens voor het geval er binnen zes maanden na indiening geen beslissing is genomen over een door een icbe ingediende aanvraag die alle krachtens de geldende bepalingen vereiste gegevens bevat.

Artikel 52

  • 1. 
    In geval van schending van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of van de regels in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij, zijn de autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, bij uitsluiting bevoegd maatregelen jegens deze icbe te nemen.
  • 2. 
    De autoriteiten van de Lid-Staat waar de rechten van deelneming in de icbe worden verhandeld, mogen evenwel maatregelen jegens deze icbe nemen, in geval van schending van de bepalingen van Afdeling VIII.
  • 3. 
    Ieder besluit tot intrekking van een toelating, alsmede iedere andere ernstige maatregel die jegens de icbe wordt genomen, of een haar opgelegde opschorting van inkoop of terugbetaling, moet onverwijld door de autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, worden medegedeeld aan de autoriteiten van de andere Lid-Staten waar de rechten van deelneming in deze instelling worden verhandeld.

AFDELING X Contactcomité

Artikel 53

  • 1. 
    Bij de Commissie wordt een Contactcomité, hierna het Comité te noemen, ingesteld dat tot taak heeft:

a)onverminderd de artikelen 169 en 170 van het Verdrag, een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn te bevorderen door regelmatig overleg over de praktische problemen die zich bij de toepassing van de richtlijn voordoen en ter zake waarvan uitwisseling van gedachten dienstig wordt geacht ;

b)overleg tussen de Lid-Staten te vergemakkelijken op het punt van strengere of aanvullende bepalingen overeenkomstig artikel 1, lid 7, dan wel van voorschriften die zij overeenkomstig de artikelen 44 en 45 kunnen vaststellen;

c)zo nodig de Commissie van advies te dienen over in de richtlijn aan te brengen aanvullingen of wijzigingen.

  • 2. 
    Het is niet de taak van het Comité de gegrondheid van de door de in artikel 49 bedoelde autoriteiten in afzonderlijke gevallen genomen beslissingen te beoordelen.
  • 3. 
    Het Comité is samengesteld uit personen die zijn aangewezen door de Lid-Staten en uit vertegenwoordigers van de Commissie. Het voorzitterschap berust bij een vertegenwoordiger van de Commissie. Het secretariaat wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.
  • 4. 
    Het Comité wordt bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de delegatie van een Lid-Staat. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

AFDELING XI Overgangs-, uitzonderings- en slotbepalingen

Artikel 54

Uitsluitend voor Deense icbe's worden de in Denemarken uitgegeven "pantebreve'' gelijkgesteld met de in artikel 19, lid 1, onder b), bedoelde effecten.

Artikel 55

In afwijking van artikel 7, lid 1, en artikel 14, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten icbe's die op de datum waarop deze richtlijn wordt aangenomen overeenkomstig hun nationale wetgeving meer dan één bewaarder hadden, toestaan die aan te houden indien zij de zekerheid hebben dat de krachtens artikel 7, lid 3, en artikel 14, lid 3, uit te oefenen taken daadwerkelijk worden vervuld.

Artikel 56

  • 1. 
    In afwijking van artikel 6 kunnen de Lid-Staten beheermaatschappijen machtigen certificaten aan toonder uit te geven van op naam gestelde effecten van andere vennootschappen.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen beheermaatschappijen die op de datum waarop deze richtlijn wordt aangenomen andere werkzaamheden naast de in artikel 6 bedoelde verrichten, toestaan deze activiteiten gedurende vijf jaar na die datum voort te zetten.

Artikel 57

  • 1. 
    De Lid-Staten doen uiterlijk op 1 oktober 1989 de nodige maatregelen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen icbe's die bestaan op de datum waarop deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd, een periode van ten hoogste 12 maanden, te rekenen vanaf die datum, toestaan om aan de nieuwe nationale bepalingen te voldoen.
  • 3. 
    De Helleense Republiek en de Portugese Republiek worden gemachtigd om de tenuitvoerlegging van deze richtlijn uit te stellen tot uiterlijk 1 april 1992.

De Commissie brengt de Raad een jaar voor laatstgenoemde datum verslag uit over de situatie in verband met de toepassing van deze richtlijn en over de eventuele moeilijkheden welke de Helleense Republiek en de Portugese Republiek zouden kunnen onvervinden bij het naleven van de in de eerste alinea bedoelde datum.

Zij stelt de Raad zo nodig voor een datum vast te stellen die ten hoogste vier jaar later ligt.

Artikel 58

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de voornaamste wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.

Artikel 59

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 20 december 1985.

Voor de RaadDe VoorzitterR. KRIEPS

(1)PB nr. C 171 van 26. 7. 1976, blz. 1.

(2)PB nr. C 57 van 7. 3. 1977, blz. 31.

(3)PB nr. C 75 van 26. 3. 1977, blz. 10.

(1)PB nr. L 126 van 12. 5. 1984, blz. 20.

BIJLAGE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SCHEMA B In de periodieke verslagen op te nemen gegevens I.Vermogenstoestand -effecten -vorderingen bedoeld in artikel 19, lid 2, onder b) -tegoeden bij banken -andere activa -totaal activa -passiva -totale intrinsieke waarde II.Aantal in omloop zijnde rechten van deelneming III.Intrinsieke waarde per recht van deelneming IV.Effectenportefeuille, onderscheiden naar:

a)officieel genoteerde effecten;

b)op een andere gereglementeerde markt verhandelde effecten;

c)de in artikel 19, lid 1, onder d), bedoelde nieuw uitgegeven effecten;

d)de overige in artikel 19, lid 2, onder a), bedoelde effecten,

e)de overige krachtens artikel 19, lid 2, onder b), gelijkgestelde vorderingen,

uitgesplitst volgens maatstaven die het best passen bij het beleggingsbeleid van de icbe (bijvoorbeeld volgens economische of geografische criteria, naar valuta, enz.) en procentueel aandeel in de netto-activa; vermelding per bovenbedoeld effect van het aandeel daarvan in het totaal van de activa van de icbe.

Wijzigingen in de samenstelling van de effectenportefeuille tijdens de verslagperiode.

V.Wijzigingen in de verslagperiode van het nettovermogen van de icbe met inbegrip van:

-inkomsten uit beleggingen -overige inkomsten -kosten van beheer -kosten van bewaring -overige kosten en belastingen -netto-inkomsten -uitkeringen en herbelegde inkomsten -vermeerdering of vermindering van de kapitaalrekening,

-meer- of minderwaarde op beleggingen -overige wijzigingen betreffende de activa en passiva van de icbe.

VI.Vergelijkende tabel betreffende de laatste drie boekjaren met voor elk boekjaar:

-de totale intrinsieke waarde aan het eind van het boekjaar -de intrinsieke waarde per recht van deelneming aan het eind van het boekjaar.

VII.Bedrag van de verplichtingen die voortvloeien uit de door de icbe in de verslagperiode gedane verrichtingen in de zin van artikel 21, onderscheiden naar soort.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.