Besluit 2006/329 - Vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval

1.

Wettekst

6.5.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/38

 

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 februari 2006

tot vaststelling van een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 438)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/329/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (1), en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De lidstaten dienden Richtlijn 2000/76/EG tegen 28 december 2002 ten uitvoer te hebben gelegd en moeten over de tenuitvoerlegging ervan verslag uitbrengen in overeenstemming met een hiertoe door de Commissie op te stellen vragenlijst.

 

(2)

Het algehele doel van deze vragenlijst is om, via de antwoorden van de lidstaten, informatie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/76/EG te verzamelen, en om na te gaan hoe de verschillende lidstaten de regulering van verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties aanpakken.

 

(3)

De rapportageperiode moet de eerste volledige periode van drie jaar na 28 december 2002 beslaan en moet worden vastgesteld met inachtneming van de rapportagevereisten van de Richtlijnen 94/67/EG en 96/61/EG. Aangezien Richtlijn 2000/76/EG vanaf 28 december 2005 volledig van toepassing is op alle bestaande installaties, de overgrote meerderheid van de in de EU geëxploiteerde installaties tot de groep van bestaande installaties behoort, Richtlijn 94/67/EG met ingang van 28 december 2005 wordt ingetrokken en de rapportage uit hoofde van Richtlijn 96/61/EG het tijdvak 2006-2008 bestrijkt, zou de eerste volledige verslagperiode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 moeten lopen.

 

(4)

De maatregelen waarin deze beschikking voorziet zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (2) opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

  • 1. 
    De lidstaten gebruiken de in de bijlage opgenomen vragenlijst voor de verslagen over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/76/EG, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van die richtlijn.
  • 2. 
    Het eerste verslag bestrijkt de eerste periode van drie jaar beginnend op 1 januari 2006 en wordt ten laatste op 30 september 2009 bij de Commissie ingediend.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie

 

 

BIJLAGE

Vragenlijst voor de verslagen over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval

Noot: Gelieve steeds verwijzingen te geven naar informatie die reeds eerder aan de Commissie is verstrekt.

TENUITVOERLEGGING VAN DE RICHTLIJN

 

Artikel 2, lid 1

1.

Hoeveel verbrandingsinstallaties en hoeveel meeverbrandingsinstallaties in uw lidstaat vallen onder Richtlijn 2000/76/EG?

Artikel 3

2.

Gelieve een beschrijving te geven van eventuele problemen bij de omzetting en uitvoering van de richtlijn met de in artikel 3 vervatte definities.

Artikel 4, lid 1

3.

Hoeveel vergunningen zijn overeenkomstig artikel 4 afgegeven voor:

 

(a)

nieuwe verbrandingsinstallaties?

 

(b)

bestaande verbrandingsinstallaties?

 

(c)

nieuwe meeverbrandingsinstallaties?

 

(d)

bestaande meeverbrandingsinstallaties?

Noot: „Bestaande” installaties zijn die welke worden gedefinieerd in artikel 3, lid 6. „Nieuwe” installaties zijn alle andere installaties.

 

4.

Zijn er mobiele installaties waarvoor uit hoofde van deze richtlijn vergunningen zijn afgegeven?

 

5.

Voor hoeveel verbrandingsinstallaties en hoeveel meeverbrandingsinstallaties moet nog overeenkomstig artikel 4, lid 1, een vergunning worden verleend?

Artikel 4, lid 4

6.

Gelieve, waar dergelijke gegevens voorhanden zijn, de totaal toegestane afvalverwerkingscapaciteit aan te geven voor:

 

(a)

nieuwe verbrandingsinstallaties;

 

(b)

bestaande verbrandingsinstallaties;

 

(c)

nieuwe meeverbrandingsinstallaties; en

 

(d)

bestaande meeverbrandingsinstallaties.

 

7.

Welke categorieën afval (zo mogelijk de nomenclatuur van de Europese afvalcatalogus aanhouden) worden meeverbrand in cementinstallaties?

 

8.

Welke categorieën afval (zo mogelijk de nomenclatuur van de Europese afvalcatalogus aanhouden) worden meeverbrand in:

 

(a)

andere verbrandingsinstallaties dan die van cementinstallaties (b.v. krachtcentrales)?; en

 

(b)

niet onder bijlage II.1 of II.2 vallende industrietakken waar afval wordt meeverbrand?

 

9.

Voor zover deze gegevens voorhanden zijn, wordt u verzocht de hoeveelheden afval op te geven die in deze installaties mogen worden meeverbrand.

Artikel 4, lid 5

10.

Wat wordt bij het vergunningsproces bepaald omtrent:

 

(a)

de hoeveelheden en categorieën gevaarlijk afval die mogen worden behandeld?

 

(b)

de minimum- en maximumstromen van te behandelen gevaarlijke afvalstoffen?

 

(c)

De verschillende calorische waarden van toegelaten gevaarlijke afvalstoffen en beperkingen t.a.v. het gehalte aan verontreinigende stoffen, b.v. PCB’s, PCP’s, chloor, fluor, zwavel, zware metalen?

Artikel 5, lid 4

11.

Welke afvalstoffen zijn aangemerkt als ongeschikt — „wanneer dit niet dienstig is” — voor representatieve bemonstering?

Artikel 6, lid 4

12.

Met betrekking tot de verblijftijden van ovengassen en temperaturen als bedoeld in artikel 6, lid 1:

 

(a)

Zijn er overeenkomstig artikel 4, lid 4, uitzonderingen op de exploitatievoorwaarden toegestaan? (ja/neen)

 

(b)

Indien het antwoord op bovenstaande vraag „ja” luidt, gelieve te vermelden om hoeveel uitzonderingen het gaat?

 

(c)

Waar deze gegevens voorhanden zijn, gelieve de toegestane afwijking(en) voor elk geval met redenen te omkleden, met vermelding van:

 

(i)

de capaciteit van de verbrandings- of meeverbrandingsoven;

 

(ii)

de geschatte ouderdom van de verbrandings- of meeverbrandingsoven (of gaat het om een „bestaande” installatie als gedefinieerd in artikel 3, lid 6, dan wel om een nieuwe installatie);

 

(iii)

het type afval dat verbrand wordt;

 

(iv)

hoe erop wordt toegezien dat er niet meer residuen komen en dat het gehalte van deze residuen aan organische verontreinigingen niet groter is dan verwacht wordt van een installatie waarvoor geen afwijkende regeling geldt;

 

(v)

de in de vergunning neergelegde exploitatievoorwaarden; en

 

(vi)

de emissiegrenswaarden die door de afzonderlijke installatie moeten worden aangehouden.

Artikel 6, lid 6

13.

Voor verbrandingsinstallaties:

 

(a)

Hoeveel „bestaande” installaties winnen de bij het verbrandingsproces gegenereerde warmte terug?; en

 

(b)

Hoeveel „nieuwe” installaties winnen de bij het verbrandingsproces gegenereerde warmte terug?

 

14.

Voor meeverbrandingsinstallaties:

 

(a)

Hoeveel „bestaande” installaties winnen de bij het verbrandingsproces gegenereerde warmte terug?

 

(b)

Hoeveel „nieuwe” installaties winnen de bij het verbrandingsproces gegenereerde warmte terug?

Artikel 7, lid 1

15.

In het geval van verbrandingsinstallaties: welke maatregelen worden er eventueel getroffen (naast het op grond van artikel 12, lid 2, vereiste verslag) om te verzekeren dat installaties op zodanige wijze worden ontworpen, uitgerust, gebouwd en geëxploiteerd dat de emissiegrenswaarden (als bedoeld in bijlage V van de richtlijn) niet worden overschreden?

Artikel 7, lid 2

16.

In het geval van meeverbrandingsinstallaties: welke maatregelen worden er eventueel getroffen (naast het op grond van artikel 12, lid 2, vereiste verslag) om te verzekeren dat installaties op zodanige wijze worden ontworpen, uitgerust, gebouwd, en geëxploiteerd dat de emissiegrenswaarden (als bedoeld in bijlage II van de richtlijn) niet worden overschreden?

 

17.

Zijn er, wat cementovens die afval meeverbranden betreft, uitzonderingen toegestaan op de emissiegrenswaarden voor NOx, stof, SO2 of TOC in overeenstemming met bijlage II.1? (ja/neen)

 

(a)

Indien het antwoord op deze vraag „ja” luidt, gelieve te vermelden om hoeveel uitzonderingen het gaat, en

 

(b)

waar deze gegevens voorhanden zijn, de toegestane afwijking(en) voor elk geval met redenen te omkleden, met vermelding van:

 

(i)

de capaciteit van de installatie;

 

(ii)

de ouderdom van de installatie;

 

(iii)

het type afval dat wordt meeverbrand;

 

(iv)

de in de vergunning neergelegde exploitatievoorwaarden; en

 

(v)

de emissiegrenswaarden die door de afzonderlijke installatie moeten worden aangehouden.

Artikel 7, leden 2 & 4

18.

Hoeveel meeverbrandingsinstallaties zijn onderworpen aan de emissiegrenswaarden genoemd in bijlage V van de richtlijn (d.i. onbehandeld stedelijk afval wordt meeverbrand of meer dan 40 % van de vrijkomende warmte is afkomstig van gevaarlijk afval)?

Artikel 7, lid 5

19.

Zijn er, wat de luchtemissies vanuit verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties betreft, naast de emissiegrenswaarden van bijlage II of bijlage V nog bijkomende emissiegrenswaarden vastgesteld? (ja/neen)

Zo „ja”, gelieve, waar deze gegevens voorhanden zijn, aan te geven:

 

(a)

om wat voor installaties het bij deze bijkomende emissiegrenswaarden gaat (verbranding of meeverbranding);

 

(b)

welke van de betrokken installaties „nieuw” en welke „bestaand” zijn;

 

(c)

op welke verontreinigende stoffen deze van toepassing zijn;

 

(d)

waarom deze bijkomende emissiegrenswaarden worden gehanteerd;

 

(e)

wat deze grenswaarden zijn, en

 

(f)

of de desbetreffende monitoring continu of discontinu verloopt.

Artikel 8, leden 2, 3, 4 & 5

20.

Hoe worden emissiegrenswaarden voor lozingen van afvalwater van rookgasreinigingsinrichtingen in het aquatisch milieu bepaald?

Artikel 8, lid 6, sub a)

21.

Welke voorzieningen worden bij het vergunningsproces getroffen ter controle van de uitstoot van de in bijlage IV genoemde stoffen?

Artikel 8, lid 6, sub b)

22.

Wat voor operationele controleparameters zijn bij het vergunningsproces vastgesteld voor lozingen van afvalwater?

Artikel 8, lid 7

23.

Welke voorzieningen zijn getroffen om, overeenkomstig artikel 8, lid 7, de bescherming van bodem, oppervlaktewateren of grondwater te verzekeren?

 

24.

Welke criteria zijn aangelegd om te verzekeren dat er voldoende opslagcapaciteit is om, waar nodig, water te testen en te behandelen voordat dit wordt geloosd?

Artikel 8, lid 8

25.

Indien er ook voor andere verontreinigende stoffen dan die welke in bijlage IV worden genoemd, emissiegrenswaarden zijn vastgesteld:

 

(a)

Op welke installaties zijn deze dan van toepassing (verbranding of meeverbranding, „nieuwe” of „bestaande”)?

 

(b)

Voor welke verontreinigende stoffen gelden deze dan?

 

(c)

Waarom worden deze gehanteerd, en

 

(d)

Wat zijn de grenswaarden?

Artikel 9

26.

Welke voorzieningen zijn er in het algemeen getroffen om de hoeveelheden en de schadelijkheid van uit verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties afkomstige residuen te minimaliseren?

Artikel 10, lid 1

27.

In het geval van verbrandingsprocessen: welke voorzieningen zijn getroffen om de desbetreffende parameters, voorwaarden en massaconcentraties in het oog te houden?

 

28.

In het geval van meeverbrandingsprocessen: welke voorzieningen zijn getroffen om de desbetreffende parameters, voorwaarden en massaconcentraties in het oog te houden?

Artikel 11

29.

Welke voorzieningen zijn bij het vergunningsproces getroffen om overeenstemming te verzekeren met het bepaalde in artikel 11, leden 2 t/m 12 en 17, met betrekking tot lucht, en leden 9 en 14 t/m 17 met betrekking tot water?

Artikel 11, lid 11

30.

Gelieve eventuele officiële richtsnoeren te beschrijven die zijn ontwikkeld met betrekking tot de productie van gevalideerde dagelijkse gemiddelde emissiegegevens?

Artikel 11, lid 17

31.

Welke procedures zijn er om de bevoegde autoriteit te verwittigen bij overschrijding van een emissiegrenswaarde?

Artikel 12, lid 1

32.

Welke regelingen zijn getroffen om te verzekeren dat het publiek bij het vergunningsproces wordt betrokken?

Artikel 12, leden 1 & 2

33.

Wat de toegankelijkheid van informatie gedurende het vergunningsproces betreft:

 

(a)

Is er enige met milieuaspecten verband houdende informatie over de aanvraag, de besluitvorming en de te verlenen vergunning, die niet voor het publiek toegankelijk is?

 

(b)

Waar deze gegevens voorhanden zijn, gelieve aan te geven:

 

of deze informatie kosteloos verkrijgbaar is? (ja/neen) en indien het antwoord „neen” luidt:

 

het gehanteerde tarief, en in welke omstandigheden dit tarief wordt toegepast.

Artikel 12, lid 2

34.

In het geval van verbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van ten minste twee ton per uur: op welke manier wordt een exploitant ertoe verplicht een jaarverslag over de werking en monitoring van de installatie bij de bevoegde autoriteit in te dienen?

 

35.

In het geval van meeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van ten minste twee ton per uur: op welke manier wordt een exploitant ertoe verplicht een jaarverslag over de werking en monitoring van de installatie bij de bevoegde autoriteit in te dienen?

 

36.

Indien een jaarverslag wordt ingediend:

 

(a)

Wat voor informatie wordt hierin verstrekt?

 

(b)

Hoe kunnen particulieren inzage in dit verslag krijgen?

 

37.

In het geval van verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van minder dan twee ton per uur: hoe worden deze installaties publiekelijk geïdentificeerd?

Artikel 13, lid 1

38.

In welke mogelijkheden voorziet de afgegeven vergunning ter controle van de tijden dat een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie onder abnormale exploitatieomstandigheden (zoals bij stilleggingen, storingen of defecten van noodvoorzieningen of monitoringapparatuur) in bedrijf mag zijn?

 

39.

In het geval van verbrandings- en meeverbrandingsprocessen: wat zijn de maximaal toelaatbare tijden dat een installatie onder abnormale exploitatieomstandigheden in bedrijf mag zijn (d.w.z. voordat de installatie buiten bedrijf moet worden gesteld)?

Artikel 16

40.

Over wat voor informatie beschikt u eventueel waaruit zou blijken dat de richtlijn op het stuk van de artikelen 10, 11 en 13, en bijlagen I en III zou moeten worden gewijzigd?

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.