Richtlijn 1964/221 - Coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31964L0221

Richtlijn 64/221/EEG van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid

Publicatieblad Nr. 056 van 04/04/1964 blz. 0850 - 0857

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 1 blz. 0028

Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0109

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 1 blz. 0028

Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0117

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 05 Deel 1 blz. 0016

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 05 Deel 1 blz. 0036

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 05 Deel 1 blz. 0036

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (64/221/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 56, lid 2,

Gelet op Verordening no. 15 van de Raad van 16 augustus 1961 betreffende de eerste maatregelen ter verwezenlijking van het vrije verkeer van werk nemers binnen de Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 47,

Gelet op de richtlijn van de Raad van 16 augustus 1961 inzake de administratieve procedures en handelwijzen betreffende de toelating, de tewerkstelling en het verblijf van werknemers (1)PB no. 57 van 26.8.1961, blz. 1073/61.

van een Lid-Staat en van hun familie in de andere Lid-Staten van de Gemeenschap (1),

Gelet op de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten (2), inzonderheid op titel II,

Gelet op de richtlijn van de Raad van 25 februari 1964 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en het verrichten van diensten (3),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (4),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (5),

Overwegende dat de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarin een bijzondere regeling wordt vastgesteld voor vreemdelingen en die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, in de eerste plaats betrekking moet hebben op de voorwaarden voor de toelating en het verblijf van de onderdanen van de Lid-Staten, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen om er al dan niet in loondienst werkzaamheden te verrichten of in de hoedanigheid van personen te wier behoeve diensten worden verricht;

Overwegende dat deze coördinatie met name veronderstelt dat de in de Lid-Staten gevolgde procedures voor het doen van een beroep op gronden van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid ter zake van verplaatsing en verblijf van vreemdelingen nader tot elkaar worden gebracht;

Overwegende dat in elke Lid-Staat voor de onderdanen van de andere Lid-Staten voldoende mogelijkheden tot beroep tegen bestuursrechtelijke besluiten op dit gebied dienen te worden opengesteld;

Overwegende dat een opsomming van de ziekten en gebreken die een gevaar kunnen opleveren voor de volksgezondheid, de openbare orde en de openbare veiligheid onpraktisch zou zijn en het bovendien moeilijk zou zijn hierin volledigheid te betrachten, en dat volstaan kan worden met het vaststellen van categorieën van die aandoeningen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De bepalingen van deze richtlijn hebben betrekking op de onderdanen van een Lid-Staat die verblijf houden in of zich begeven naar een andere Lid-Staat van de Gemeenschap om er al dan niet in loondienst werkzaamheden te verrichten of in de hoedanigheid van personen te wier behoeve diensten worden verricht.
  • 2. 
    Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de echtgenoot en de familieleden die voldoen aan de voorwaarden van de verordeningen en richtlijnen die op dit gebied ter uitvoering van het Verdrag zijn vastgesteld.

Artikel 2

  • 1. 
    Deze richtlijn heeft betrekking op de voorschriften betreffende de toelating op het grondgebied, de afgifte of verlenging van de verblijfsvergunning en de verwijdering van het grondgebied, die door de Lid-Staten worden vastgesteld om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid.
  • 2. 
    Deze redenen mogen niet worden aangevoerd voor economische doeleinden.

Artikel 3

  • 1. 
    De maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid moeten uitsluitend berusten op het persoonlijke gedrag van de betrokkene.
  • 2. 
    Het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen vormt op zichzelf geen motivering van deze maatregelen.
  • 3. 
    Het verlopen van het identiteitsbewijs dat de toelating in het ontvangende land en de afgifte van de verblijfsvergunning mogelijk maakt, kan de verwijdering van het grondgebied niet wettigen.
  • 4. 
    De staat die het identiteitsbewijs heeft afgegeven, laat de houder van dit bewijs zonder formaliteiten op zijn grondgebied toe, zelfs indien dit bewijs is verlopen of de nationaliteit van de houder wordt betwist. (1)PB no. 80 van 13.12.1961, blz. 1513/61. (2)PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 32/62 en 36/62. (3)Zie blz. 845/64 van dit nummer. (4)PB no. 134 van 14.12.1962, blz. 2861/62. (5)Zie blz. 856/64 van dit nummer.

Artikel 4

  • 1. 
    De enige ziekten of gebreken die weigering tot toelating op het grondgebied of tot afgifte van de eerste verblijfsvergunning kunnen rechtvaardigen, zijn die welke zijn opgenomen in de als bijlage aangehechte lijst.
  • 2. 
    Indien de ziekte of het gebrek zijn ontstaan na de afgifte van de eerste verblijfsvergunning kan zulks de weigering van de verlenging van de verblijfsvergunning of verwijdering van het grondgebied niet wettigen.
  • 3. 
    De Lid-Staten kunnen geen nieuwe bepalingen of handelwijzen invoeren die van meer beperkende aard zijn dan die welke op de datum van kennisgeving van deze richtlijn van kracht zijn.

Artikel 5

  • 1. 
    Het besluit inzake de verlening of de weigering van de eerste verblijfsvergunning moet zo spoedig mogelijk worden genomen en uiterlijk zes maanden nadat de aanvraag is ingediend.

De betrokkene wordt toegestaan voorlopig op het grondgebied te verblijven totdat een besluit tot verlening of weigering van de verblijfsvergunning is genomen.

  • 2. 
    Het ontvangende land kan, in gevallen waarin het dit nodig oordeelt, aan de Lid-Staat van herkomst en eventueel aan de andere Lid-Staten inlichtingen vragen omtrent de gerechtelijke antecedenten van de aanvrager. Deze raadpleging mag niet van stelselmatige aard zijn.

De geraadpleegde Lid-Staat moet zijn antwoord binnen twee maanden doen toekomen.

Artikel 6

De redenen van openbare orde, van openbare veiligheid of van volksgezondheid, die ten grondslag liggen aan een op hem betrekking hebbend besluit, worden ter kennis van de betrokkene gebracht, tenzij hiertegen uit een oogpunt van veiligheid van de Staat bezwaar bestaat.

Artikel 7

Het besluit tot weigering van afgifte of verlenging van een verblijfsvergunning of het besluit tot verwijdering van het grondgebied wordt aan de betrokkene medegedeeld. Deze mededeling vermeldt de toegemeten termijn waarbinnen het grondgebied moet worden verlaten. Behoudens in dringende gevallen mag deze termijn niet korter zijn dan veertien dagen in geval betrokkene nog geen verblijfsvergunning heeft ontvangen, en niet korter dan een maand in de overige gevallen.

Artikel 8

Betrokkene moet tegen het besluit tot weigering van toelating, tot weigering van afgifte of verlenging van de verblijfsvergunning of tegen het besluit tot verwijdering van het grondgebied kunnen beschikken over de mogelijkheden van beroep die openstaan voor de eigen onderdanen tegen bestuursrechtelijke besluiten.

Artikel 9

  • 1. 
    Bij ontstentenis van mogelijkheden van gerechtelijk beroep of indien dit beroep slechts betrekking heeft op de wettigheid van het besluit of indien dit beroep geen opschortende werking heeft, wordt het besluit tot weigering van verlenging van de verblijfsvergunning of het besluit tot verwijdering van het grondgebied van een houder van een verblijfsvergunning, behoudens in dringende gevallen, slechts door de overheidsinstantie genomen na advies door een bevoegde instantie van het ontvangende land ten overstaan waarvan de betrokkene gebruik moet kunnen maken van zijn middelen tot verweer en zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen volgens de procedure van de nationale wetgeving.

Deze instantie moet een andere zijn dan die welke gerechtigd is om het besluit tot weigering van de verlenging van de verblijfsvergunning of het besluit tot verwijdering te nemen.

  • 2. 
    Besluiten tot weigering van afgifte van de eerste verblijfsvergunning, alsmede het besluit tot verwijdering van het grondgebied vóór de afgifte van een dergelijk document worden, op verzoek van de betrokkene, ter behandeling voorgelegd aan de instantie waarvan het voorafgaand advies wordt voorgeschreven in lid 1. De betrokkene is dan gemachtigd in persoon zijn middelen tot verweer voor te dragen, tenzij redenen van staatsveiligheid zich hier tegen verzetten.

Artikel 10

  • 1. 
    Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn stellen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen daarvan in werking ; zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze maatregelen.
  • 2. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke interne rechtsbepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, ter kennis van de Commissie wordt gebracht.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 25 februari 1964.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • H. 
    FAYAT

BIJLAGE

  • A. 
    Ziekten die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren: 1. tot quarantaine aanleiding gevende ziekten vermeld in het Internationaal Gezondsheidsreglement no. 2 van 25 mei 1951 van de Wereldgezondheidsorganisatie;
  • 2. 
    tuberculose van de luchtwegen, in een actief stadium of met ontwikkelingstendensen;
  • 3. 
    syfilis;
  • 4. 
    andere besmettelijke door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten, voorzover zij in het ontvangende land onder beschermende bepalingen ten aanzien van de inwoners vallen.
  • B. 
    Ziekten en gebreken die een gevaar voor de openbare orde of de openbare veiligheid kunnen opleveren: 1. verslaafdheid aan vergiften;
  • 2. 
    ernstige geestelijke afwijkingen ; duidelijke toestand van psychose gepaard gaande met opwinding, delirium, hallucinaties of verwardheid.

RAADPLEGING VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ inzake de ontwerp-richtlijn betreffende de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf A. VERZOEK OM ADVIES

Tijdens zijn 77e zitting van 23/24/25/26 juli 1962 heeft de Raad besloten, overeenkomstig de artikelen 54, lid 2, en 63, lid 2, van het Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen aangaande het Commissievoorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid.

Met een brief d.d. 24 juli 1962 heeft de heer E. Colombo, Voorzitter van de Raad, het verzoek om advies over deze hierna opgenomen tekst aan de heer E. Roche, Voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité, gezonden.

Ontwerp-richtlijn

voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid

DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op de bepalingen van het Verdrag, en met name op artikel 56, lid 2,

Gelet op Verordening no. 15 van de Raad van 16 augustus 1961 (bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 26 augustus 1961) betreffende de eerste maatregelen ter verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap en met name op artikel 47,

Gezien de richtlijn van de Raad van 16 augustus 1961 (bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1961) inzake de administratieve procedures en handelwijzen betreffende de toelating, de tewerkstelling en het verblijf van werknemers van een Lid-Staat en van hun gezin in de andere Lid-Staten van de Gemeenschap,

Gezien de bepalingen van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten en met name op de titels II,

Gezien de richtlijn van de Raad van... (bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van...) voor de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van een Lid-Staat in de andere Lid-Staten,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement,

Overwegende dat de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarin een speciale regeling wordt vastgesteld voor vreemdelingen en die gerechtvaardigd zijn om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, met name de harmonisatie ten doel heeft van de nationale wettelijke bepalingen van de Lid-Staten, die om die redenen inbreuk kunnen maken op de vrije toelating en het vrije verblijf van de onderdanen der andere Lid-Staten;

Overwegende dat vorengenoemde nationale wettelijke bepalingen over het algemeen betrekking hebben op alle vreemdelingen en dat de coördinatie ervan haar uitwerking moet hebben op alle onderdanen van de Lid-Staten die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen om er een economische werkzaamheid te gaan uitoefenen, ongeacht in welke vorm de uitoefening ervan geschiedt, als zelfstandigen of werknemers in loondienst dan wel als personen te wier behoeve de dienst wordt verricht;

Overwegende dat de coördinatie van deze nationale wettelijke bepalingen inhoudt dat ieder belangrijk verschil, wat betreft de inhoud van de begrippen openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, uit de weg wordt geruimd ; dat zij tegelijk een harmonisatie veronderstelt van de in iedere Lid-Staat gevolgde procedures voor het aanvoeren van redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid tegen de toelating en het verblijf van onderdanen van de andere Lid-Staten;

Overwegende evenwel dat een omschrijving van de begrippen openbare orde en openbare veiligheid op communautair niveau momenteel nog moeilijker blijkt dan op nationaal niveau ; dat echter de grenzen van deze begrippen niettemin reeds nu kunnen worden omschreven;

Overwegende dat het, ten aanzien van de ziekten en gebreken die een bedreiging kunnen vormen voor de volksgezondheid, de openbare orde en de openbare veiligheid, onpraktisch zou zijn een opsomming van alle aandoeningen te geven, die bovendien moeilijk volledig zou kunnen zijn ; dat om die redenen de aandoeningen beter groepsgewijze verzameld kunnen worden zonder dat zij worden opgesomd;

Overwegende dat de categorieën aandoeningen die tot ieder van deze groepen behoren toch voldoende nauwkeurig omschreven dienen te worden enerzijds om in elk afzonderlijk geval, en in aanmerking genomen dat er geen noemenswaardig verschil bestaat in de epidemiologische toestand van de zes landen van de Gemeenschap, een objectieve beoordeling te kunnen geven van de aanwezigheid van wezenlijk en onmiddellijk gevaar dat het verzet van een Lid-Staat tegen de vrije toelating en het vrije verblijf op zijn grondgebied van een onderdaan van een andere Lid-Staat en van de leden van zijn gezin rechtvaardigt, en anderzijds om alle waarborgen te bieden voor het voldoen aan de eerste eisen van de volksgezondheid, de openbare orde en de openbare veiligheid;

Overwegende dat de huidige richtlijn ten aanzien van deze lijst van ziekten en gebreken in de plaats treedt van die welke bedoeld is in artikel 47 van Verordening no. 15,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bepalingen van deze richtlijn hebben betrekking op de onderdanen van de Lid-Staten die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen om er als zelfstandigen, als werknemers in loondienst dan wel als personen te wier behoeve diensten worden verricht, een economische werkzaamheid te gaan uitoefenen.

Artikel 2

  • 1. 
    De redenen van openbare orde of van openbare veiligheid mogen niet worden aangevoerd voor economische doeleinden.
  • 2. 
    Zij moeten uitsluitend betrekking hebben op het gedrag van de persoon waarop een van de in artikel 7 bedoelde besluiten van toepassing is.
  • 3. 
    De redenen van openbare orde of van openbare veiligheid moeten van bijzonder ernstige aard zijn.

Het voorkomen van strafrechtelijke veroordelingen mag als zodanig niet automatisch worden beschouwd als een reden van openbare orde of van openbare veiligheid.

Artikel 3

Het verlopen van het identiteitsbewijs dat de toelating in het ontvangende land en de afgifte van de verblijfsvergunning door dit land mogelijk maakte, vormt geen reden van openbare orde of van openbare veiligheid die het intrekken van de verblijfsvergunning of een maatregel tot verwijdering wettigt.

De staat die het identiteitsbewijs heeft afgegeven moet evenwel zonder verdere formaliteit de houder van dit bewijs op zijn grondgebied toelaten, zelfs indien het bewijs verlopen is of de nationaliteit van de houder wordt betwist.

Artikel 4

Alleen ziekten of gebreken die opgenomen zijn in de als bijlage aangehechte lijst kunnen een reden van volksgezondheid, van openbare orde of van openbare veiligheid vormen om de weigering tot toelating op het grondgebied of tot afgifte van de eerste verblijfsvergunning te rechtvaardigen.

Indien de ziekte of het gebrek zijn ontstaan na de afgifte van de eerste verblijfsvergunning, vormt zulks geen reden van volksgezondheid, van openbare orde of van openbare veiligheid die het weigeren van de vernieuwing van de verblijfsvergunning, het intrekken van deze vergunning of een maatregel tot verwijdering wettigt.

Artikel 5

Het besluit tot weigering van de eerste verblijfsvergunning om redenen van openbare orde, van openbare veiligheid of van volksgezondheid moet worden genomen binnen drie maanden nadat de aanvraag is ingediend.

De betrokkene wordt in ieder geval voorlopig toegestaan op het grondgebied te verblijven totdat een besluit tot verlening of weigering van de verblijfsvergunning is genomen.

Artikel 6

De redenen van openbare orde, van openbare veiligheid of van volksgezondheid worden ter kennis van de betrokkene gebracht, tenzij hiertegen uit een oogpunt van veiligheid van de staat bezwaar bestaat.

Artikel 7

Tegen de beslissing tot weigering van de afgifte van de verblijfsvergunning, tot weigering van de vernieuwing van deze vergunning of tegen de maatregel tot verwijdering moet de betrokkene ten minste beschikken over dezelfde mogelijkheden van beroep als openstaan voor de eigen onderdanen tegenover de handelingen van de overheidsinstanties.

Artikel 8

  • 1. 
    Indien geen beroep mogelijk is, indien het beroep slechts betrekking heeft op de wettigheid van het besluit of indien dit beroep de uitvoering daarvan niet kan opschorten, kan het besluit door de overheidsinstantie slechts worden genomen na advies door een bevoegde instantie van het ontvangende land ten overstaan waarvan de betrokkene gebruik kan maken van zijn middelen tot verweer en zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen op de door de nationale wetgeving geregelde procedurevoorwaarden.

Deze bevoegde instantie moet een andere zijn dan die welke gerechtigd is om het besluit tot weigering van de afgifte van de verblijfsvergunning, tot weigering van de vernieuwing van deze vergunning of de maatregel tot verwijdering te nemen.

  • 2. 
    Van het besluit en van de redenen daarvan wordt vóór de uitvoering, behoudens in dringende gevallen, kennisgegeven aan de diplomatieke of consulaire diensten van de Lid-Staat waarvan de betrokkene onderdaan is.

Artikel 9

De richtlijn van de Raad van... met betrekking tot het opstellen van de gemeenschappelijke lijst van de ziekten en gebreken op grond waarvan een Lid-Staat zich met recht kan verzetten tegen de toelating op zijn grondgebied van een werknemer die onderdaan is van een andere Lid-Staat en van de leden van zijn gezin, wordt ingetrokken.

Artikel 10

  • 1. 
    De Lid-Staten doen vóór 1 januari 1964 de nodige maatregelen in werking treden om de bepalingen van deze richtlijn na te komen en brengen die onmiddellijk ter kennis van de Commissie.
  • 2. 
    De Lid-Staten geven aan de Commissie, zo tijdig dat zij haar opmerkingen daarover kenbaar kan maken, kennis van alle ontwerpen van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zij voornemens zijn vast te stellen met betrekking tot de onderwerpen waarop deze richtlijn van toepassing is.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot alle Lid-Staten.

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE bij de richtlijn betreffende de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf (artikel 56, lid 2)

  • A. 
    Ziekten en gebreken die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren:

Besmettelijke door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten en gebreken: - tot quarantaine aanleiding gevende ziekten en gebreken vermeld in het Internationaal Gezondheidsreglement no. 2 van 25 mei 1951 van de Wereldgezondheidsorganisatie,

  • longtuberculose, open of slepende,
  • syfilis,
  • andere besmettelijke door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten en gebreken.
  • B. 
    Ziekten en gebreken die een gevaar voor de openbare orde of de openbare veiligheid kunnen opleveren: 1. Verslaafdheid aan vergiften,
  • 2. 
    Duidelijke toestand van psychose gepaard gaande met opwinding, delirium, hallucinaties of verwardheid alsmede ernstige geestelijke afwijkingen.
  • B. 
    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Tijdens zijn XXVe zitting, gehouden te Brussel op 28/29 november 1962, heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht:

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

inzake het "Voorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid"

HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ,

Gezien het verzoek om advies van de Raad van Ministers der E.E.G. d.d. 24 juli 1962 inzake het "Voorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid",

Gezien het besluit van het Bureau, genomen in toepassing van artikel 23 van het Reglement van Orde, de Gespecialiseerde Afdeling voor werkzaamheden anders dan in loondienst en diensten te belasten met de voorbereiding van een advies inzake dit voorstel,

Gezien artikel 56 van het Verdrag tot oprichting van de E.E.G.,

Gezien artikel 47 van Verordening no. 15 van de Raad van Ministers,

Gezien de richtlijn van de Raad d.d. 16 augustus 1961,

Gezien titel II van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging,

Gezien het advies van de Gespecialiseerde Afdeling voor werkzaamheden anders dan in loondienst en diensten,

Gezien het door de rapporteur voorgelegde rapport en de door het Comité tijdens zijn zitting d.d. 28 en 29 november 1962 gehouden beraadslagingen,

Overwegende dat de verwezenlijking van de integratie van de bevolking van de zes landen van de Gemeenschap van groot belang is;

Overwegende dat het van kracht worden van de onderhavige richtlijn een belangrijke schrede betekent op de weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten;

Overwegende dat de in de onderhavige richtlijn behandelde sociale aspecten terecht zowel betrekking hebben op de zelfstandigen als op de werknemers in loondienst,

BRENGT VOLGEND ADVIES UIT:

Het "Voorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid" wordt goedgekeurd onder voorbehoud van de volgende opmerkingen, aanbevelingen en wijzigingsvoorstellen:

Artikel 1

Hoewel het Comité zich rekenschap geeft van de grote juridische moeilijkheden die de verwezenlijking hiervan in de weg staan, acht het het wenselijk dat de mogelijkheid wordt bestudeerd om aan de Lid-Staten een aanbeveling te richten dat de richtlijn ook wordt toegepast op de staatlozen en de vluchtelingen die op het grondgebied van een van de Lid-Staten woonachtig zijn.

Artikel 2

Lid 3

Het Comité legt er de nadruk op dat de woorden "van bijzonder ernstige aard" moeten worden geïnterpreteerd aan de hand van hetgeen dienaangaande in de Memorie van toelichting bij de richtlijn is gezegd, d.w.z. overeenkomstig "de praktijk die wordt gevolgd in verschillende nationale overeenkomsten".

Artikel 6

Het Comité is van mening dat aan het einde van dit artikel de volgende worden dienen te worden toegevoegd: "hetgeen slechts in uitzonderingsgevallen als motief mag worden aangevoerd".

Artikel 7

Het Comité is van mening, dat in artikel 7 de woorden "ten minste" een pleonasme inhouden en derhalve dienen te worden geschrapt.

Aldus besloten te Brussel op 28 november 1962.

De Voorzitter

van het

Economisch en Sociaal Comité

Émile ROCHE

BIJLAGE

  • A. 
    Ziekten die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren: 1. tot quarantaine aanleiding gevende ziekten vermeld in het Internationaal Gezondsheidsreglement no. 2 van 25 mei 1951 van de Wereldgezondheidsorganisatie;
  • 2. 
    tuberculose van de luchtwegen, in een actief stadium of met ontwikkelingstendensen;
  • 3. 
    syfilis;
  • 4. 
    andere besmettelijke door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten, voorzover zij in het ontvangende land onder beschermende bepalingen ten aanzien van de inwoners vallen.
  • B. 
    Ziekten en gebreken die een gevaar voor de openbare orde of de openbare veiligheid kunnen opleveren: 1. verslaafdheid aan vergiften;
  • 2. 
    ernstige geestelijke afwijkingen ; duidelijke toestand van psychose gepaard gaande met opwinding, delirium, hallucinaties of verwardheid.

RAADPLEGING VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ inzake de ontwerp-richtlijn betreffende de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf A. VERZOEK OM ADVIES

Tijdens zijn 77e zitting van 23/24/25/26 juli 1962 heeft de Raad besloten, overeenkomstig de artikelen 54, lid 2, en 63, lid 2, van het Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen aangaande het Commissievoorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid.

Met een brief d.d. 24 juli 1962 heeft de heer E. Colombo, Voorzitter van de Raad, het verzoek om advies over deze hierna opgenomen tekst aan de heer E. Roche, Voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité, gezonden.

Ontwerp-richtlijn

voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid

DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op de bepalingen van het Verdrag, en met name op artikel 56, lid 2,

Gelet op Verordening no. 15 van de Raad van 16 augustus 1961 (bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 26 augustus 1961) betreffende de eerste maatregelen ter verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap en met name op artikel 47,

Gezien de richtlijn van de Raad van 16 augustus 1961 (bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1961) inzake de administratieve procedures en handelwijzen betreffende de toelating, de tewerkstelling en het verblijf van werknemers van een Lid-Staat en van hun gezin in de andere Lid-Staten van de Gemeenschap,

Gezien de bepalingen van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten en met name op de titels II,

Gezien de richtlijn van de Raad van... (bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van...) voor de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van een Lid-Staat in de andere Lid-Staten,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement,

Overwegende dat de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarin een speciale regeling wordt vastgesteld voor vreemdelingen en die gerechtvaardigd zijn om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, met name de harmonisatie ten doel heeft van de nationale wettelijke bepalingen van de Lid-Staten, die om die redenen inbreuk kunnen maken op de vrije toelating en het vrije verblijf van de onderdanen der andere Lid-Staten;

Overwegende dat vorengenoemde nationale wettelijke bepalingen over het algemeen betrekking hebben op alle vreemdelingen en dat de coördinatie ervan haar uitwerking moet hebben op alle onderdanen van de Lid-Staten die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen om er een economische werkzaamheid te gaan uitoefenen, ongeacht in welke vorm de uitoefening ervan geschiedt, als zelfstandigen of werknemers in loondienst dan wel als personen te wier behoeve de dienst wordt verricht;

Overwegende dat de coördinatie van deze nationale wettelijke bepalingen inhoudt dat ieder belangrijk verschil, wat betreft de inhoud van de begrippen openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, uit de weg wordt geruimd ; dat zij tegelijk een harmonisatie veronderstelt van de in iedere Lid-Staat gevolgde procedures voor het aanvoeren van redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid tegen de toelating en het verblijf van onderdanen van de andere Lid-Staten;

Overwegende evenwel dat een omschrijving van de begrippen openbare orde en openbare veiligheid op communautair niveau momenteel nog moeilijker blijkt dan op nationaal niveau ; dat echter de grenzen van deze begrippen niettemin reeds nu kunnen worden omschreven;

Overwegende dat het, ten aanzien van de ziekten en gebreken die een bedreiging kunnen vormen voor de volksgezondheid, de openbare orde en de openbare veiligheid, onpraktisch zou zijn een opsomming van alle aandoeningen te geven, die bovendien moeilijk volledig zou kunnen zijn ; dat om die redenen de aandoeningen beter groepsgewijze verzameld kunnen worden zonder dat zij worden opgesomd;

Overwegende dat de categorieën aandoeningen die tot ieder van deze groepen behoren toch voldoende nauwkeurig omschreven dienen te worden enerzijds om in elk afzonderlijk geval, en in aanmerking genomen dat er geen noemenswaardig verschil bestaat in de epidemiologische toestand van de zes landen van de Gemeenschap, een objectieve beoordeling te kunnen geven van de aanwezigheid van wezenlijk en onmiddellijk gevaar dat het verzet van een Lid-Staat tegen de vrije toelating en het vrije verblijf op zijn grondgebied van een onderdaan van een andere Lid-Staat en van de leden van zijn gezin rechtvaardigt, en anderzijds om alle waarborgen te bieden voor het voldoen aan de eerste eisen van de volksgezondheid, de openbare orde en de openbare veiligheid;

Overwegende dat de huidige richtlijn ten aanzien van deze lijst van ziekten en gebreken in de plaats treedt van die welke bedoeld is in artikel 47 van Verordening no. 15,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bepalingen van deze richtlijn hebben betrekking op de onderdanen van de Lid-Staten die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen om er als zelfstandigen, als werknemers in loondienst dan wel als personen te wier behoeve diensten worden verricht, een economische werkzaamheid te gaan uitoefenen.

Artikel 2

  • 1. 
    De redenen van openbare orde of van openbare veiligheid mogen niet worden aangevoerd voor economische doeleinden.
  • 2. 
    Zij moeten uitsluitend betrekking hebben op het gedrag van de persoon waarop een van de in artikel 7 bedoelde besluiten van toepassing is.
  • 3. 
    De redenen van openbare orde of van openbare veiligheid moeten van bijzonder ernstige aard zijn.

Het voorkomen van strafrechtelijke veroordelingen mag als zodanig niet automatisch worden beschouwd als een reden van openbare orde of van openbare veiligheid.

Artikel 3

Het verlopen van het identiteitsbewijs dat de toelating in het ontvangende land en de afgifte van de verblijfsvergunning door dit land mogelijk maakte, vormt geen reden van openbare orde of van openbare veiligheid die het intrekken van de verblijfsvergunning of een maatregel tot verwijdering wettigt.

De staat die het identiteitsbewijs heeft afgegeven moet evenwel zonder verdere formaliteit de houder van dit bewijs op zijn grondgebied toelaten, zelfs indien het bewijs verlopen is of de nationaliteit van de houder wordt betwist.

Artikel 4

Alleen ziekten of gebreken die opgenomen zijn in de als bijlage aangehechte lijst kunnen een reden van volksgezondheid, van openbare orde of van openbare veiligheid vormen om de weigering tot toelating op het grondgebied of tot afgifte van de eerste verblijfsvergunning te rechtvaardigen.

Indien de ziekte of het gebrek zijn ontstaan na de afgifte van de eerste verblijfsvergunning, vormt zulks geen reden van volksgezondheid, van openbare orde of van openbare veiligheid die het weigeren van de vernieuwing van de verblijfsvergunning, het intrekken van deze vergunning of een maatregel tot verwijdering wettigt.

Artikel 5

Het besluit tot weigering van de eerste verblijfsvergunning om redenen van openbare orde, van openbare veiligheid of van volksgezondheid moet worden genomen binnen drie maanden nadat de aanvraag is ingediend.

De betrokkene wordt in ieder geval voorlopig toegestaan op het grondgebied te verblijven totdat een besluit tot verlening of weigering van de verblijfsvergunning is genomen.

Artikel 6

De redenen van openbare orde, van openbare veiligheid of van volksgezondheid worden ter kennis van de betrokkene gebracht, tenzij hiertegen uit een oogpunt van veiligheid van de staat bezwaar bestaat.

Artikel 7

Tegen de beslissing tot weigering van de afgifte van de verblijfsvergunning, tot weigering van de vernieuwing van deze vergunning of tegen de maatregel tot verwijdering moet de betrokkene ten minste beschikken over dezelfde mogelijkheden van beroep als openstaan voor de eigen onderdanen tegenover de handelingen van de overheidsinstanties.

Artikel 8

  • 1. 
    Indien geen beroep mogelijk is, indien het beroep slechts betrekking heeft op de wettigheid van het besluit of indien dit beroep de uitvoering daarvan niet kan opschorten, kan het besluit door de overheidsinstantie slechts worden genomen na advies door een bevoegde instantie van het ontvangende land ten overstaan waarvan de betrokkene gebruik kan maken van zijn middelen tot verweer en zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen op de door de nationale wetgeving geregelde procedurevoorwaarden.

Deze bevoegde instantie moet een andere zijn dan die welke gerechtigd is om het besluit tot weigering van de afgifte van de verblijfsvergunning, tot weigering van de vernieuwing van deze vergunning of de maatregel tot verwijdering te nemen.

  • 2. 
    Van het besluit en van de redenen daarvan wordt vóór de uitvoering, behoudens in dringende gevallen, kennisgegeven aan de diplomatieke of consulaire diensten van de Lid-Staat waarvan de betrokkene onderdaan is.

Artikel 9

De richtlijn van de Raad van... met betrekking tot het opstellen van de gemeenschappelijke lijst van de ziekten en gebreken op grond waarvan een Lid-Staat zich met recht kan verzetten tegen de toelating op zijn grondgebied van een werknemer die onderdaan is van een andere Lid-Staat en van de leden van zijn gezin, wordt ingetrokken.

Artikel 10

  • 1. 
    De Lid-Staten doen vóór 1 januari 1964 de nodige maatregelen in werking treden om de bepalingen van deze richtlijn na te komen en brengen die onmiddellijk ter kennis van de Commissie.
  • 2. 
    De Lid-Staten geven aan de Commissie, zo tijdig dat zij haar opmerkingen daarover kenbaar kan maken, kennis van alle ontwerpen van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zij voornemens zijn vast te stellen met betrekking tot de onderwerpen waarop deze richtlijn van toepassing is.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot alle Lid-Staten.

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE bij de richtlijn betreffende de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf (artikel 56, lid 2)

  • A. 
    Ziekten en gebreken die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren:

Besmettelijke door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten en gebreken: - tot quarantaine aanleiding gevende ziekten en gebreken vermeld in het Internationaal Gezondheidsreglement no. 2 van 25 mei 1951 van de Wereldgezondheidsorganisatie,

  • longtuberculose, open of slepende,
  • syfilis,
  • andere besmettelijke door infectie of parasieten teweeggebrachte ziekten en gebreken.
  • B. 
    Ziekten en gebreken die een gevaar voor de openbare orde of de openbare veiligheid kunnen opleveren: 1. Verslaafdheid aan vergiften,
  • 2. 
    Duidelijke toestand van psychose gepaard gaande met opwinding, delirium, hallucinaties of verwardheid alsmede ernstige geestelijke afwijkingen.
  • B. 
    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Tijdens zijn XXVe zitting, gehouden te Brussel op 28/29 november 1962, heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht:

ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

inzake het "Voorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid"

HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ,

Gezien het verzoek om advies van de Raad van Ministers der E.E.G. d.d. 24 juli 1962 inzake het "Voorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid",

Gezien het besluit van het Bureau, genomen in toepassing van artikel 23 van het Reglement van Orde, de Gespecialiseerde Afdeling voor werkzaamheden anders dan in loondienst en diensten te belasten met de voorbereiding van een advies inzake dit voorstel,

Gezien artikel 56 van het Verdrag tot oprichting van de E.E.G.,

Gezien artikel 47 van Verordening no. 15 van de Raad van Ministers,

Gezien de richtlijn van de Raad d.d. 16 augustus 1961,

Gezien titel II van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging,

Gezien het advies van de Gespecialiseerde Afdeling voor werkzaamheden anders dan in loondienst en diensten,

Gezien het door de rapporteur voorgelegde rapport en de door het Comité tijdens zijn zitting d.d. 28 en 29 november 1962 gehouden beraadslagingen,

Overwegende dat de verwezenlijking van de integratie van de bevolking van de zes landen van de Gemeenschap van groot belang is;

Overwegende dat het van kracht worden van de onderhavige richtlijn een belangrijke schrede betekent op de weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten;

Overwegende dat de in de onderhavige richtlijn behandelde sociale aspecten terecht zowel betrekking hebben op de zelfstandigen als op de werknemers in loondienst,

BRENGT VOLGEND ADVIES UIT:

Het "Voorstel voor een richtlijn voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende speciale maatregelen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf, die echter gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid" wordt goedgekeurd onder voorbehoud van de volgende opmerkingen, aanbevelingen en wijzigingsvoorstellen:

Artikel 1

Hoewel het Comité zich rekenschap geeft van de grote juridische moeilijkheden die de verwezenlijking hiervan in de weg staan, acht het het wenselijk dat de mogelijkheid wordt bestudeerd om aan de Lid-Staten een aanbeveling te richten dat de richtlijn ook wordt toegepast op de staatlozen en de vluchtelingen die op het grondgebied van een van de Lid-Staten woonachtig zijn.

Artikel 2

Lid 3

Het Comité legt er de nadruk op dat de woorden "van bijzonder ernstige aard" moeten worden geïnterpreteerd aan de hand van hetgeen dienaangaande in de Memorie van toelichting bij de richtlijn is gezegd, d.w.z. overeenkomstig "de praktijk die wordt gevolgd in verschillende nationale overeenkomsten".

Artikel 6

Het Comité is van mening dat aan het einde van dit artikel de volgende worden dienen te worden toegevoegd: "hetgeen slechts in uitzonderingsgevallen als motief mag worden aangevoerd".

Artikel 7

Het Comité is van mening, dat in artikel 7 de woorden "ten minste" een pleonasme inhouden en derhalve dienen te worden geschrapt.

Aldus besloten te Brussel op 28 november 1962.

De Voorzitter

van het

Economisch en Sociaal Comité

Émile ROCHE

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.