Kabinet-Rutte IV 3.0 - slecht voor de beeldvorming
Het vertrek van enkele bewindslieden leidt tot bedenkingen en vragen. Er lijkt sprake van een nieuwe trend, met meer vertrekkers en een gemakkelijke keuze voor vervanging. Hoe zit het met de politiek-morele kant daarvan? Dat het in het verleden al gebeurde, is op zichzelf geen 'rechtvaardiging'.
In het verleden
Het vertrek van een (enkele) demissionaire minister of staatssecretaris vóór het aantreden van een nieuw kabinet is niet geheel nieuw. In 1933 vertrok Beelaerts van Blokland i voortijdig als minister van Buitenlandse Zaken, omdat hij vicepresident van de Raad van State werd. Lieftinck i ging in 1952 eerder weg als minister van Financiën, omdat hij een functie kreeg voor het IMF. En in 1977 vertrok staatssecretaris Wim Polak i, vanwege zijn benoeming tot burgemeester van Amsterdam.
Voortijdig vertrek is dus niet nieuw. Nieuw is vooral het aantal en het feit dat vertrekkende bewindslieden veelal door een nieuwkomer worden vervangen. Dat was in 2021 bijvoorbeeld het geval met Tamara van Ark i, Bas van 't Wout i en Stientje van Veldhoven i. Voor Cora van Nieuwenhuizen i gold echter dat een staatssecretaris (Barbara Visser i) haar portefeuille over nam.
Bij de vervanging van Wopke Hoekstra i werd voor een herschikking gekozen, Hanke Bruins Slot i ging naar BuZa en Hugo de Jonge i nam geheel BZK voor zijn rekening.
Na het uittreden van DS'70 i in 1972 nam minister Udink i overigens zelfs de portefeuille van minister Drees jr i erbij en in 1973 werd Boersma i tevens minister van Landbouw, nadat Lardinois i lid was geworden van de Europese Commissie).
Overnemen taken
Waarom de taken van staatssecretaris Gunay Uslu niet geheel door minister Robbert Dijkgraaf i konden worden overgenomen, is onduidelijk. In het verleden nam bij vertrek van de (demissionaire) staatssecretaris de minister de taken als regel over (bijvoorbeeld D'Ancona-Simons in 1994 en Blok-Dijkhoff in 2017). In 1977 was sprake van een grote uittocht van staatssecretarissen, omdat die kozen na drie maanden kozen voor voortzetting van het Kamerlidmaatschap (die keuze was toen nog verplicht). Geen van hen werd vervangen.
Anders dan nu vonden die wisselingen in de relatief luwe zomerperiode plaats. Belangrijker was (en is) echter dat de demissionaire status tot verminderde activiteiten leidden. Wel zijn tegenwoordig bijvoorbeeld Europese verplichtingen toegenomen. Er kan op zich begrip worden opgebracht voor vervanging, zelfs bij een demissionaire status. Bij de minister van Financiën ligt dat zelfs voor de hand.
Beeldvorming
De late wisselingen versterken het beeld dat de formatie nog wel even kan (en mag) duren en dat we dan lang zonder bewindspersonen zitten. Of die vrees ook voor staatssecretarissen moet bestaan, is echter twijfelachtig. Maar ook als er twee ministers op een ministerie zijn, is het probleem niet groot. Zo kan net zo goed Conny Helder i de portefeuille van minister Kuipers overnemen.
Het beeld: relatief veel vertrekkers (zowel in 2017 als nu) en allerlei nieuwkomers is niet prettig. De reden om voortijdig op te stappen, moet wel heel dringend zijn en dat geldt ook voor het besluit om tot volwaardige vervanging over te gaan. Het argument dat (soms) wordt voorkomen dat geen beroep op wachtgeld hoeft te worden gedaan, is niet erg overtuigend.
Als het gaat om vertrek naar belangrijke (internationale) functies is dat beter te verdedigen dan wanneer het aanvaarding betreft van een functie in het bedrijfsleven of bij een maatschappelijke organisatie. Als dat het geval is, bestaat in ieder geval de schijn dat de publieke zaak ondergeschikt is aan het privébelang.
De echte oplossing lijken overigens kortere formaties te zijn. Zolang die niet in beeld zijn, valt te vrezen dat ook een rommelig einde van kabinetten 'gewoon' zal worden. Slecht voor de beeldvorming.