Democratische vrijheid

vrijdag 15 december 2023, column van Annelien de Dijn

Sinds de herziening van 1983 staan in de Nederlandse constitutie de grondrechten voorop. Terwijl oudere versies van de constitutie nog begonnen met een hoofdstuk waarin “het rijk en zijn inwoners” werden beschreven, bestaat het eerste hoofdstuk van de grondwet van 1983 uit een opsomming van drieëntwintig grondrechten, beginnend met het recht op gelijke behandeling (art. 1) en eindigend met het recht op vrijheid van onderwijs (art. 23).

Door de grondrechten tekstueel voorop te stellen, wilde de wetgever een stevig basis geven aan de vrijheid van Nederlandse burgers en inwoners. Maar wat wordt precies bedoeld met de ‘vrijheid van de burger’? En op welke manier beschermen grondrechten deze vrijheid? Het antwoord op deze vragen is complexer dan men op het eerste gezicht zou denken. In het debat over grondrechten wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamd klassieke grondrechten en sociale rechten. Klassieke grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting of godsienstvrijheid zouden bijdragen aan de bescherming van de negatieve vrijheid, de vrijheid als afwezigheid van belemmeringen, freedom from. Sociale rechten zoals het recht op bestaanszekerheid zouden dan weer cruciaal zijn voor de positieve vrijheid van de burgers, freedom to: de vrijheid om iets te doen, en met name om jezelf maximaal te ontplooien.

Ik zou echter willen argumenteren dat er nog een ander, en fundamenteler onderscheid gemaakt kan worden tussen enerzijds democratische rechten en anderzijds individuele rechten. Democratische grondrechten, zoals bijvoorbeeld het kiesrecht of het demonstratierecht, geven burgers collectief controle over de staat. Typerend voor democratische rechten is dat zij de burgers rechten geven niet tegenover de staat, maar over de staat. Zij geven burgers het vermogen controle uit te oefenen over degenen die aan de knoppen van de macht zitten. Zij zijn daarmee het fundament van de democratische vrijheid, de vrijheid om te leven onder wetten en regels die je mee vorm hebt kunnen geven.

Daarmee verschillen de democratische, collectieve rechten op fundamentele wijze van andere rechten zoals het recht op godsdienstvrijheid of het bestaansrecht. Deze rechten – of ze nu klassiek of sociaal zijn – geven individuele burgers de mogelijkheid om bepaalde claims te leggen op de overheid. Zij stipuleren dat het individu recht heeft op een bepaalde behandeling door de overheid. Zo beschermen zij de individuele vrijheid van burgers: de vrijheid om je leven vorm te geven zonder dwang door anderen, zij het door de overheid of door andere machtige entiteiten zoals grote bedrijven. Individuele rechten geven echter, in tegenstelling tot democratische rechten, geen controle over die overheid. Ook een inwoner van een dictatuur of absolute monarchie kan genieten van godsdienstvrijheid of het bestaansrecht, ook al heeft zij niet de mogelijkheid om controle uit te oefenen over het beleid.

Het onderscheid tussen collectieve, democratische rechten en individuele rechten – en het daarmee samenhangende onderscheid tussen democratische en individuele vrijheid - is niet alleen belangrijk om tot een meer accurate typologie van grondrechten te komen. Door beide types rechten van elkaar te onderscheiden kunnen we ook duidelijk maken dat democratische grondrechten fundamenteler van aard zijn dan de individuele rechten, en dus een speciale status verdienen. Democratische grondrechten, en de collectieve vrijheid die zij beschermen, zijn namelijk van cruciaal belang voor de bescherming van individuele rechten en vrijheden, terwijl het omgekeerde niet het geval is.

Democratische rechten beschermen de individuele rechten en vrijheden op tweeërlei manieren. Zij laten burgers allereerst toe om zich te organiseren om de uitoefening van bepaalde bestaande individuele grondrechten af te dwingen, mocht de overheid hierin verstek laten gaan. Daarnaast kunnen burgers, en in het bijzonder minderheidsgroepen, hun democratische rechten óók gebruiken om nieuwe vrijheidsclaims te introduceren in het publieke debat. Doorheen de twintigste eeuw eisten sociale bewegingen zoals de arbeidersbeweging en de vrouwenrechtenbeweging via democratisch activisme nieuwe rechten en vrijheden op zoals het recht op werk of nondiscriminatie op basis van geslacht.

Daarom verdienen democratische grondrechten speciale bescherming. De Nederlandse Grondwet schiet vanuit dit perspectief duidelijk tekort, want democratische rechten hebben er bij de herziening van 1983 slechts een relatief bescheiden plaats in gekregen. Van de drieëntwintig artikelen in het hoofdstuk geven slechts vijf recht op democratische controle of contestatie. Ook hebben de democratische rechten geen aparte plaats gekregen in de Grondwet, ze staan tekstueel verweven doorheen de andere rechten, wat hun bijzondere status versluiert. Zo worden de eerste twee democratische rechten (art. 4: kiesrecht en art. 5: petitierecht) gevolgd door art. 6: vrijheid van godsdienst en levensovertuiging – een typisch individueel recht. Daarna volgen nog drie rechten die burgers in staat stellen het beleid te controleren en te contesteren (art. 7: vrijheid van drukpers, art. 8: vrijheid van vereniging, art. 9: vrijheid van vergadering en betoging), waarna opnieuw wordt vervolgd met het opsommen van individuele rechten. Het is dan ook hoog tijd om het debat over de plaats van democratische grondrechten in de constitutie opnieuw aan te gaan.


Annelien de Dijn is hoogleraar moderne politieke geschiedenis aan Universiteit Utrecht.