De grens tussen demonstratierecht en antiparlementarisme
"Democratie is een methode van veranderen in onze samenleving. Het is de methode van veranderen door te overtuigen, aanhang te werven, een meerderheid te verkrijgen en daardoor nieuwe wetten, nieuwe regels en nieuwe verhoudingen tot stand te brengen. Mijn partij heeft voor die methode gekozen."
Die woorden sprak PvdA-leider Joop den Uyl i tijdens de interpellatie-Van der Lek i op 21 mei 1969 over het beëindigen van de bezetting van het Maagdenhuis, het bestuurlijke centrum van het Universiteit van Amsterdam.
Studenten waren tot die bezetting overgegaan om hun eis tot democratisering van de universiteit kracht bij te zetten. De actie maakte het werk van het bestuur van de universiteit onmogelijk. De Amsterdamse burgemeester Ivo Samkalden i besloot daarom er na enkele dagen door de politie een einde aan te laten maken. Er werd overgegaan tot ontruiming.
In het Kamerdebat namen hoofdzakelijk woordvoerders hoger onderwijs deel. Den Uyl was de uitzondering. Hij hield een principieel betoog, waarin hij zowel het recht op demonstratie verdedigde, als daaraan grenzen stelde.
Den Uyl noemde een bezetting alleen geoorloofd als uiterste middel, in een werkelijke noodsituatie en tegenover een kennelijk onredelijke tegenstander. Uit het overleg dat al gaande was tussen studenten en bestuurders bleek dat er van een onredelijke tegenstander geen sprake was. Studenten hadden bovendien allerlei middelen om hun 'strijd' te voeren: politieke bewustwording, gebruikmaken van media, demonstreren en stemgedrag bij verkiezingen.
De vergelijking met de blokkade door Extinction Rebellion bij Den Haag dringt zich op. De opschorting daarvan ging vergezeld van de waarschuwing dat de actie zal worden hervat als de Tweede Kamer niet doet wat wordt verlangd.
Niemand zal ontkennen dat klimaataanpak urgent is en velen zullen zo spoedig mogelijke afbouw van 'subsidies' voor fossiele brandstoffen wenselijk vinden. Mogelijk is daar een parlementaire meerderheid voor. Maar ook als die er niet is, moet in een democratie de beslissing van de Tweede Kamer worden aanvaard.
Ook dan blijft er een onverminderd recht op demonstreren bestaan. Daaraan zijn wel grenzen, namelijk die welke de burgemeester daaraan stelt. Wie dat niet erkent, zegt feitelijk: ik erken de democratische spelregels niet.
Die regels zijn nodig om de vrijheid tot veranderen door overtuiging te waarborgen, zoals wij die in onze parlementaire democratie kennen. Zonder die regels zal het recht van de straat gaan gelden en dat is een gevaarlijke weg. De woorden van Joop den Uyl gelden nog altijd.