Koranverbranding wél bestraffen

maandag 25 september 2023, column van Prof.Mr. Erik Jurgens i

In De Hofvijver van 28 augustus stond een doorwrocht betoog i van Aalt Willem Heringa over godsdienstvrijheid. Hij besprak daarin ook de mogelijke grenzen bij het uitoefenen van dit recht in de openbare ruimte. Die discussie gaat al terug tot een ver verleden, toen bijvoorbeeld aan de orde was of je een processie kon houden op de openbare weg. Dat werd destijds met een soort compromis opgelost: wel in in Brabant en Limburg, niet elders. Nu is er de discussie over het dragen van gezichtsbedekkende en communicatie belemmerende kleding, zoals een nikab. Behoort dat tot de godsdienstvrijheid?

Heringa gebruikt een beeldend taalfoefje als hij stelt dat je vrijheid van gódsdienst hebt – en daarnaast vrijheid VAN godsdienst, de klemtoon ligt anders. Dat laatste gaat over het gevrijwaard worden van opdringerige vormen van godsdienstigheid in de openbare ruimte – de nikab bijvoorbeeld. Onze tolerantie hoeft niet zover te gaan dat we zulke opdringerigheid hoeven te gedogen. In de loop van 19de en 20ste eeuw is op grond van art. 6 Grondwet algemeen aanvaard dat men vrij is om zijn geloof te koesteren, en dit openbaar en in bijeenkomsten te belijden. Natuurlijk zijn er wel, in een ordentelijke samenleving als de onze, grenzen aan gesteld - vooral samenhangend met de orde in de openbare ruimte. Maar ook ter bescherming van wezenlijke rechten van anderen.

In zo’n verdraagzame samenleving horen mensen niet thuis die menen de waarheid in pacht te hebben, en ook vinden dat ze die aan anderen mogen opleggen. Zij ondermijnen daarmee onze liberaal-democratische rechtsstaat. Vandaar de nadruk die Heringa terecht legt op de vrijheid ván godsdienst. Evenmin passen in die rechtsstaat - aan de andere kant - activiteiten en uitingen die pogen de belijdenisvrijheid te beknotten. Vergaderingen – bij ons vallende onder de vrijheid van vereniging en vergadering - werden in de Hitler-tijd door zijn SA actief verstoord. Dat is even verwerpelijk als het verstoren van een godsdienstoefening.

Maar nu een stap verder. Stel dat die daarin bestaat dat men opzettelijk en in het openbaar een groep godsdienstigen diep in hun bestaan beledigt. Om hen te kwetsen verbrandt men bijvoorbeeld een voor die groep heilig geschrift. Moet dat kunnen?

Er zijn natuurlijk mensen die zich al door heel weinig gekwetst voelen. Duitsers hebben het dan heel mooi over ‘ein beleidigter Leberwust’. Maar degene die een Bijbel of een Koran openbaar verbrandt weet heel goed dat hij leden van de betrokken groep diep kwetst. Die zijn dan echt geen beledigde leverworsten. Het is de dader trouwens te doen om diep te kwetsen.

Nu kent ons Wetboek van Strafrecht al sinds 1934 een art.137c. Wie zich in het openbaar opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen vanwege - onder meer - hun ras of godsdienst of seksuele geaardheid, die kan veroordeeld worden tot gevangenisstraf. Dat is dus een wettelijke uitzondering op de uitingsvrijheid van art. 7 Grondwet.

Artikel 137c werd niet toevallig ingevoerd in 1934…. Wie in het openbaar, met draaiende camera’s, een Koran verbrandt pleegt dus, lijkt mij zo, dit strafbaar feit. Het moet dan gaan om het directe verband tussen de betrokken uiting en de specifieke groepskenmerken. Wie een Bijbel of een Koran verbrandt, beledigt welbewust christenen dan wel moslims. Niet iedereen uit die groep is zo gevoelig, toegegeven. Zo heb ik zelf eerder de neiging om het geestelijk niveau van de dader van een Bijbelverbranding te stellen op dat van een leverworst. Maar ik ben dan ook een christenmens van vrijzinnige aard.

In zijn column waarschuwt Heringa overigens tegen het lichtvaardig instellen van een vervolging. Hij is met enig recht bang voor een ‘slippery slope’ effect. Wat doen we met die Deense spotprenten uit 2005, waarin de Profeet wordt afgebeeld en waarin de islam als zodanig met terrorisme in verband werd gebracht? De bedoeling van de tekenaar was om moslim-terrorisme te hekelen. Wilde hij de moslims als groep beledigen? Nee, alleen het feit dat terroristische moslims dit doen met een beroep op de Profeet. Had hij daarvoor een tekening van de Profeet nodig? Hem afbeelden geldt immers als heiligschennis. De tekenaar had inderdaad terughoudender kunnen zijn. Maar strafbaar op grond van art. 137c? Ik kan mij voorstellen dat de rechter daartoe niet concludeert. Het zal naar mijn verwachting dan ook wel meevallen, die slippery slope.

Misschien is wel degelijk van belang dat de overheid in een extreem geval strafrechtelijk ingrijpt – dit om te laten zien dat er grenzen zijn waaraan ook Koran-verbranders zich moeten houden. Nu zijn onze overheden in Europa te terughoudend met ingrijpen, waardoor de betrokken groep de indruk kan krijgen dat de verbranding van hun heilige boek de instemming heeft van de bevolking als geheel. Maar, zoals Aalt Willem Heringa ook al stelt, we vinden in grote meerderheid die Koran-verbranding juist zeer verwerpelijk. Dat moet nu en dan maar eens blijken.

 

Erik Jurgens is emeritus hoogleraar staatsrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.