De senaat is de senaat niet meer
Nu er in de Eerste Kamer der Staten-Generaal een wisseling van de wacht plaatsvindt, wordt des te meer duidelijk dat dit Hoge College van Staat zich middenin een transitieproces bevindt. Sterker nog, er is sprake van een gedaanteverwisseling waarvan de aanzetten zich al eerder aftekenden.
Dit komt enerzijds doordat de rol van de Eerste Kamer steeds (partij)politieker is geworden, ook al omdat tijdens een groot deel van de periode-Rutte de coalitiefracties in dit orgaan niet over een meerderheid konden beschikken.
Anderzijds speelt de overdonderende entree van populistische partijen een rol, met name ter rechterzijde. Deze partijen zijn minder geïnteresseerd in de kerntaken van de Eerste Kamer, geconcentreerd op de kwaliteit van wetgeving, en daarentegen meer op het tegenhouden van voor hen onwelgevallige wetsvoorstellen. Daarmee veranderden ook de vanouds hoffelijke omgangsvormen en beschaafde toonzetting in de Eerste Kamer, waar zeker de vertegenwoordigers van de PVV mede debet aan zijn. Niet dat ze het zo bont maken als hun immer agerende en briesende politiek leider Geert Wilders in de Tweede Kamer, maar ze schuwen allesbehalve de confrontatie.
Verder maakte onze ‘chambre de réflexion’ kennis met afsplitsingen en partijruzies, met name in en rond Forum voor Democratie dat zichzelf daarmee versplinterde.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nu is voor de tweede keer achtereen een groepering de grootste geworden die voorheen niet eens in de Eerste Kamer vertegenwoordigd was. Nog voordat de BoerBurgerBeweging in groten getale haar intrede doet, heeft zij al aangegeven waar zij op voorhand een veto tegen zullen uitspreken. Debat en discussie lijken overbodig, de messen zijn al geslepen en de standpunten zijn in steen gebeiteld. De kracht van het argument legt het zo af tegen de macht van het getal.
Kortom, de Senaat is de Senaat niet meer. De oase van rust aan wat – tot voor zijn tijdelijke verhuizing – de ‘Overzijde van het Binnenhof’ heette, heeft zich ontpopt tot een politiek strijdtoneel. Hier worden Tweede Kamerdebatten nog eens meer dan dunnetjes overgedaan. Niet zoals voorheen op de inhoud, maar vooral vanwege macht en beeldvorming. Eerder was het eigenlijk alleen bij stemmingen van belang of een fractie het zittende kabinet steunde of niet. In het daaraan voorafgaande inhoudelijke debat stond de gehele Eerste Kamer tegenover het kabinet. Intussen lijkt het politieke spel een doel op zich te zijn geworden. Het kabinet voedt dit door toezeggingen te doen om langs die weg toch maar een meerderheid achter zich te krijgen. Langzamerhand doet vrijwel iedereen eraan mee, ook de traditionele ‘bestuurspartijen’ (VVD, CDA, PvdA) die toch beter zouden moeten weten. Effectbejag lijkt daarmee belangrijker te zijn dan de inhoud.
Los van de recente ontwikkelingen staan eens in de zoveel tijd de positie en de functies van de Eerste Kamer ter discussie. In zijn recent verschenen boek ‘De Eerste Kamer, 1996-2021'1, zet de historicus Bert van den Braak helder uiteen welke wijzigingen in de laatste decennia zijn doorgevoerd. Daarmee is het bestaansrecht van onze Senaat niet aangetast. Hoewel eens in de zoveel jaren een of meer politieke partijen menen dat we ook wel zonder kunnen, is in ons parlement in de verste verte geen grondwettelijk vereiste twee-derde meerderheid bereid om de Eerste Kamer op te doeken. We hebben het er dus maar mee te doen.
Van den Braak benadrukt dat medewetgeving de belangrijkste taak van de Eerste Kamer is. Wetsvoorstellen worden beoordeeld op onder meer rechtmatigheid en zorgvuldigheid, waarbij ze getoetst worden aan de essentiële randvoorwaarden in een democratische rechtstaat. Doorgaans wordt ook geoordeeld over de uitvoerbaarheid van wetgeving, waarmee een reeks van fiasco’s (denk onder meer aan toeslagen, jeugdhulpverlening en gesneefde stelselherzieningen) geenszins is voorkomen. Van den Braak gaat daaraan goeddeels voorbij.
De Eerste Kamer kan wetsvoorstellen verwerpen, hij heeft dus een vetorecht. Van den Braak pleit voor een afzwakken van dit recht, dat volgens hem bij de Tweede Kamer moet berusten. Hij ziet meer in een terugzendrecht (naar de Tweede Kamer, met daarbij verbetervoorstellen) of het invoeren van een hogere drempel voor het afwijzen van door de Tweede Kamer aangenomen wetten. Daarmee zou de Eerste Kamer nadrukkelijker een instantie van revisie worden. Terughoudendheid is daarbij gepast.
Hoe anders is de alledaagse werkelijkheid. Kabinetsleden overleggen in achterkamertjes met politieke leiders in de Tweede Kamer om voor hun voorstellen een meerderheid te vergaren in de Eerste Kamer. Een merkwaardige paradox: Tweede Kamerleden schrijven de wet voor aan hun partijgenoten in de Eerste Kamer, die juist over de besluiten van de Tweede Kamer moeten oordelen. Dit is de omgekeerde wereld. Het gebeurde vroeger ook, zij het meer in het verborgene, maar wel in mindere mate. Nu lijkt het schering en inslag te zijn.
Zelf heb ik het mogen ervaren, hoewel destijds de interventie van de bevriende politiek leider in de Tweede Kamer geen enkel resultaat had. En dat zeer tot zijn ongenoegen, waar hij luidkeels blijk van gaf, met name in de media.
Wat was het geval? Na een langjarig lidmaatschap van de Tweede Kamer kickte ik als het ware af ‘aan de Overzijde’, in de Eerste Kamer dus. Op 22 maart 2005 stemde de PvdA-fractie in de zogeheten ‘Nacht van Van Thijn’ tegen de invoering van de direct gekozen burgemeester, waar de PvdA eerder in de Tweede Kamer met de grootst mogelijke meerderheid voor had gestemd. Politiek leider en fractievoorzitter in de Tweede Kamer, Wouter Bos, kwam van tevoren zijn partijgenoten in de Eerste Kamer vertellen dat zij voor het betreffende wetsvoorstel moesten stemmen. Ik kan me niet herinneren dat daarbij inhoudelijke argumenten werden gewisseld. Het ging daarentegen over macht, positie, aanzien van de politiek, beeldvorming en bovenal partijbelang. De Eerste Kamerfractie van de PvdA trok zich er vervolgens niets van aan. Hoewel intern de opvattingen verdeeld lagen, volgde de fractie het standpunt van de fractiemeerderheid. Zij stemde derhalve unaniem tegen het door minister Thom de Graaf verdedigde wetsvoorstel. Het gevolg was een kortdurende ministerscrisis. De Graaf vertrok en werd na enige omwegen vicevoorzitter van de Raad van State, Alexander Pechtold nam zijn plaats in.
Terwijl het uitgesloten lijkt dat een Eerste Kamerfractie een door haar partijgenoten in de Tweede Kamer afgewezen wetsvoorstel steunt, komt het omgekeerde wel voor. Dus tegenstemmen in de Eerste Kamer, terwijl daaraan voorafgaand in de Tweede Kamer de eigen geestverwanten voorstemden.
Het verliep ook wel eens anders, waarbij de Senaatsfractie knarsetandend in het gareel van de eigen partij bleef lopen. In de hiervoor aangehaalde Kamerperiode (2003-2007) werd de Inburgeringswet van de toenmalige VVD-minister Rita Verdonk behandeld. Als woordvoerder van de PvdA-fractie was ik zeer kritisch over de uitvoerbaarheid en effectiviteit ervan. Daarin werd ik gesterkt door een schare zeer deskundige en partijloze rechtsgeleerden, die met tal van argumenten en referenties wezen op de krakkemikkigheid van het betreffende wetsvoorstel. Tijdens het Kamerdebat leek de verdediging van minister Verdonk nergens op, ondanks de batterij ambtenaren die zij ter ondersteuning had meegebracht.
De Eerste Kamerfractie van de PvdA kreeg daarop bezoek van de woordvoerder van deze partij aan de overkant, Jeroen Dijsselbloem. Deze wees op de noodzaak om voor te stemmen, niet zozeer om inhoudelijke redenen – die waren er ook nauwelijks – maar vanwege de positie van de partij, die nodig aan regeren toe was. Wat een jaar later dan ook gebeurde, in het kabinet-Balkenende IV. Wellicht was dit niet gelukt als de PvdA zich in de Eerste Kamer niet ‘regierungsfähig’ had opgesteld en daarmee in de ogen van de machtspolitici was blijven wankelen. De PvdA-Senaatsfractie stemde derhalve voor het wetsvoorstel, dat daarmee met een ruime meerderheid werd aangenomen. Zoals verwacht bleek al gauw dat de wet praktisch gezien een mislukking was. Daarom zouden in de jaren erna nog verschillende versies volgen. Het bleek de prijs voor het getoonde opportunisme te zijn. Wat als een voldongen feit werd geaccepteerd.
Een nieuwe variant van de politisering van de Eerste Kamer is uitgevonden door PvdA en GroenLinks. Beide kwakkelende partijen kondigden al in een vroeg stadium aan om in de nieuwgekozen Senaat een gezamenlijke fractie te gaan vormen. Die zou dan de grootste moeten worden. Waarom juist dat van belang was, werd niet echt duidelijk gemaakt. Het mislukte dan ook jammerlijk. Daarnaast bleek de som der afzonderlijke delen niet of nauwelijks enige meerwaarde te bevatten. Beide partijen dachten in de Eerste Kamer samen op te kunnen trekken tegen het kabinet, zonder aan te geven waarom dat dan niet plaatsvindt waar het hoort, namelijk in de Tweede Kamer. Ook beweerden beide partijen dat met een gezamenlijke fractie gemakkelijker concessies van het kabinet los te weken zouden zijn, en wel vooral wanneer dit kabinet een meerderheid in de Eerste Kamer zoekt. Waarmee zich links noemende partijen samen de doelstelling omarmen om een centrumrechts kabinet aan meerderheden te helpen. Dit om er zelf beter van te worden, waarbij de vraag rest: waarmee dan?
Eerste Kamerleden worden gekozen door de leden van Provinciale Staten. In slechts een van de twaalf provincies – Zeeland – vorm(d)en PvdA en GroenLinks een gezamenlijke fractie. In steeds meer provincies blijkt dat bij de onderhandelingen voor de collegevorming PvdA en GroenLinks zich tegen elkaar laten uitspelen. Of zelf het aangegane verbond niet echt serieus nemen. Zo drijft ‘de linkse wolk’ vanzelf weer over.
Samenwerking op links is mooi, temeer daar links de laatste jaren getalsmatig fors aan kracht heeft ingeboet. Maar één fractie is staatsrechtelijk en ook anderszins een monstrum.
Al een leven lang stem ik op een sociaaldemocratische partij in de wetenschap dat ook door mij gekozen sociaaldemocratische volksvertegenwoordigers periodiek verantwoording afleggen aan hun partij. Hoe moet dat dan met fractieleden van die andere partij? Moet ik dan naast sociaaldemocraat ook links-liberaal worden, dus GroenLinks-lid, zoals sommige van mijn ‘vooraanstaande’ partijgenoten al deden?
Ten slotte, er is ook een lichtpuntje te ontwaren. In mijn tijd als lid van de Tweede Kamer werd intern met nauwelijks verholen dedain gesproken over “onze partijgenoten aan de Overzijde”, ofwel de leden van ‘onze’ Senaatsfractie. Aardige, goedbedoelende partijgenoten, maar verder nauwelijks serieus te nemen. Deeltijdpolitici, halve amateurs dus. Dat beeld is intussen vervlogen en dat is maar goed ook. Zolang de Eerste Kamer bestaat doet hij er in alle opzichten toe. Dat is de nieuwe werkelijkheid.
Bert Middel was gemeenteraadslid, Statenlid, lid van de Tweede en Eerste Kamer (namens de PvdA), burgemeester van Drachten | Smallingerland en dijkgraaf van Waterschap Noorderzijlvest.
1 Bert van den Braak (2023) De Eerste Kamer 1996-2021. Tussen nuttig en overbodig, Amsterdam: Boom. Dit boek is een vervolg op de dissertatie (1998) van deze auteur: De Eerste Kamer. Geschiedenis, samenstelling en betekenis 1815-1995, Den Haag: SDU.