Nederland in de ban van BBB? Vermijd de Fortuyn-fuik
universitair docent Groningen & hoogleraar Leiden en Groningen
Over de eclatante verkiezingswinst van de BoerBurgerBeweging i kon eigenlijk niemand verbaasd zijn. Onder meer de veelbesproken studies van Floor Milikowski (2020), Josse de Voogd en René Cuperus (2021) en Karel Smouter (2022) wezen duidelijk op het bestaan van een flinke mate van regionale wrok, en daarmee op de reële kans dat dit verschijnsel de basis zou kunnen gaan vormen voor een grote electorale ontwrichting. Dat die kans op 15 maart jl. werkelijkheid werd, wijst wederom op zorgwekkende gebreken binnen ons openbaar bestuur.
Zelf publiceerden wij in september 2021, in opdracht van het ministerie van LNV, de studie Regionaal maatschappelijk onbehagen. Een van de vragen daarin was of ‘maatschappelijk onbehagen’ in min of meer rurale regio’s een ander gezicht heeft dan elders in het land. Ons onderzoek wees om te beginnen uit dat waar in de eerste jaren van de 21ste eeuw bepaalde manifestaties van maatschappelijk onbehagen zich vooral in stedelijke gebieden voordeden, er de laatste jaren vooral ook sprake is van ‘perifeer onbehagen’. Hierbij namen wij overigens afstand van het inmiddels zo populaire spreken in termen van een ‘kloof’ tussen ‘stad en platteland’, aangezien stad noch platteland homogene entiteiten zijn, en omdat niemand iets wijzer wordt van simplisme.
Wegblijven van de kloof-metafoor ontnam ons evenwel niet het zicht op de regionale of plaatsgebonden component van maatschappelijk onbehagen − die troffen we wel degelijk aan. Ontegenzeggelijk kent Nederland problematische regionale verschillen in economische welvaart, het publieke voorzieningenniveau en ontplooiingskansen. Ook kwam uit onze studie naar voren dat hoe verder een gebied buiten de randstad ligt en hoe dunbevolkter dat gebied is, hoe meer mensen het gevoel hebben dat de nationale politiek te weinig naar hun regio omkijkt.
Een onbehagen-spiraal
Binnen ons onderzoek analyseerden we ook hoe er in de afgelopen twintig jaar politiek-bestuurlijk op het (algemene) fenomeen maatschappelijk onbehagen is gereageerd. Op dit punt schreven wij dat politieke partijen en bestuurders collectief de Fortuyn-fuik (onze term) zijn ingezwommen: van links tot rechts interpreteerde de politiek uitingen van onbehagen eenzijdig als een verlangen van ‘boze’ of ‘verweesde’ burgers naar een herkenbare gemeenschap en als weerzin tegen politieke instituties. Dit leidde onder meer tot ondoordachte decentralisaties in het sociaal domein, tot verder vervagende staatsrechtelijke verhoudingen en tot het normaliseren van onderbuik-sentimenten.
Mede hierdoor zijn inhoudelijke beleidsdoelstellingen en rechtstatelijke waarden op de achtergrond geraakt. Met een negatieve onbehagen-spiraal tot gevolg: onvrede onder burgers nam niet af maar juist toe, gemeten naar onder meer stemgedrag. In 2002 kreeg de LPF 17 procent van de stemmen, en het totale contingent aan proteststemmers steeg sindsdien door naar ca. 35 procent, bestaande uit de cumulatie van aanhangers van PVV, FvD, JA21 en BBB.
Deze ontoereikende politiek-bestuurlijke omgang met onbehagen in de laatste twee decennia bracht ons op de volgende ondertitel van ons rapport: “Naar een rechtsstatelijk antwoord op perifeer ressentiment”. Kern van dat antwoord is: erkenning van problematische geografische verschillen, werken aan inhoudelijke beleidsoplossingen daarvoor én versterking van de democratisch-rechtsstatelijke instituties. Want zonder dat laatste zullen solide oplossingen, ook op andere terreinen, uitblijven.
Het gedachtegoed van BBB
Hoe duiden wij in het licht van deze analyse en aanbevelingen nu de uitslag van de afgelopen Provinciale Statenverkiezingen? Allereerst valt er volgens ons het nodige op te merken over de oorsprong en het gedachtegoed van BBB. Hoewel deze partij medio maart óók succes had in steden als Amsterdam en Utrecht ontspringt haar populariteit toch echt aan het rurale onbehagen. Na de eerste golf van boerenprotesten in oktober 2019, is BBB ontstaan. Enerzijds vanuit het gevoel dat ‘het’ platteland is vergeten door ‘Den Haag’ en dat ‘de’ manier van leven op dat platteland wordt bedreigd door de opvattingen van een ‘hoogopgeleide stedelijke elite’. Anderzijds vanwege de toen op handen zijnde overheidsmaatregelen ten aanzien van de landbouwsector, na de befaamde stikstof-uitspraak van de Raad van State.
Maar wie goed kijkt, ziet dat wat betreft de speerpunten van BBB, populisme en cliëntelisme niet samengaan. Anders gezegd: het is onlogisch om gelijktijdig op te komen voor doorsnee burgers en boeren in de meer rurale gebieden én voor het agro-industriële complex. Want de gemiddelde boer staat in dat agrobedrijf eigenlijk heel zwak, terwijl ook andere groepen plattelandsbewoners flinke nadelen van de intensieve landbouwsector ondervinden. Die brengt immers aanzienlijke schade toe aan de kwaliteit van bodem, water, natuur en volksgezondheid. Om te kunnen blijven genieten van hun sociale en rustige, groene omgeving zijn deze burgers dus juist aangewezen op duurzame economische (al dan niet agrarische) alternatieven, die trouwens ruim voorhanden zijn − onder anderen de voormalig rijksadviseurs Dirk Sijmons en Floris Alkemade beschikken over rijke ideeën voor een florerend platteland.
En wat betreft de lofzang van BBB op de boer als cultuurdrager: de verschillende plattelandsculturen die Nederland kent zijn inderdaad waardevol en vormen een substantieel onderdeel van de Nederlandse cultuur als geheel. Maar die culturen hangen slechts ten dele samen met het moderne grootschalige agrarische bedrijf. Veeleer gaat het hier om geschiedenissen, gebruiken, dialecten, bijzondere landschapselementen en historische bouwwerken alsmede om bijvoorbeeld hedendaagse architectuur en eigentijds natuurherstel. Voor zowel dit erfgoed als voor bepaalde nieuwe impulsen hebben overheden, ondernemers, (randstedelijke) recreanten en onderzoekers de laatste decennia eerder méér dan minder belangstelling.
Onverstandig
Terug, tot slot, naar de ongerechtvaardigde verschillen tussen regio’s in termen van feitelijk achterblijvende kansen op welvaart en ontplooiing. Het op 27 maart 2023 in het Drentse Veenhuizen gepresenteerde rapport Elke regio telt van de RLI, de ROB en de RV&S levert voor het bestaan van die verschillen aanvullende empirische onderbouwing. Nu BBB ook in grote steden succes had, bestaat echter de kans dat de harde, reële oorzaken van regionaal onbehagen opnieuw niet worden opgepikt. Dat zou onverstandig zijn. Zoals het ook onverstandig zou zijn wanneer de landelijke coalitie vanwege de recente BBB-zege zou afstappen van het voornemen om eindelijk tot een beter leefmilieu te komen, in het belang van alle Nederlanders.
Annemarie Kok werkt aan een proefschrift over democratisch-rechtsstatelijk openbaar bestuur. Caspar van den Berg is hoogleraar bestuurskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Leiden, en lid van de Eerste Kamer. Beiden zijn fellow van het Montesquieu Instituut.