De toekomst van vervroegd stemmen
De organisatie van de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 had flink te lijden onder de coronapandemie. Met de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 i nam de wetgever maatregelen om de verkiezingen ‘coronaproof’ te laten verlopen: zo werd de mogelijkheid tot briefstemmen uitgebreid, het aantal toegestane volmachten werd verhoogd van twee naar drie en de stemmingen werden ‘uitgesmeerd’ over drie dagen.
Terwijl die eerste twee maatregelen geen schoonheidsprijs verdienen – briefstemmen en volmachten kunnen het stemgeheim, de stemvrijheid en het beginsel van ‘one man, one vote’ onder druk zetten – bleek de mogelijkheid van vervroegd stemmen een uitkomst. Ongeveer 12% van de kiezers maakte van deze mogelijkheid gebruik.
Kamerleden Sneller i (D66) en Kathmann i (PvdA) maakten vorig jaar een wetsvoorstel aanhangig dat vervroegd stemmen tot een permanent onderdeel van de verkiezingsprocedure wil maken. Ik juich dat voorstel van harte toe, en wel hierom.
De anonimiteit van het stemhokje
De anonimiteit van het stemhokje waarborgt het stemgeheim en de stemvrijheid. Kiezers kunnen niet onder druk gezet worden om op een bepaalde kandidaat te stemmen en kunnen hun keuze voor zichzelf houden. Alternatieve stemvormen (de briefstem en de volmachtstem) missen deze waarborg. Dit probleem speelt met name bij de volmachtstem; de mogelijkheid om per brief te stemmen is, de ‘coronaverkiezingen’ daargelaten, altijd slechts voorbehouden geweest aan kiezers in het buitenland.
De volmachtstem daarentegen geniet een behoorlijke populariteit. Het percentage kiezers dat daarvan gebruik maakt, schommelt in de regel zo rond de 10%. In het overgrote merendeel betreft het zogeheten onderhandse volmachten. Voor het creëren daarvan zijn een handtekening van de volmachtgever en de gemachtigde op de stempas voldoende. Enige (gemeentelijke) controle, die wel plaatsvindt bij het aanvragen van de veel minder populaire schriftelijke volmacht, is daarbij afwezig. Dat vergroot niet alleen het risico op ronselpraktijken, die dan ook een kleinschalig maar hardnekkig verschijnsel blijken te zijn, maar bijvoorbeeld ook op het fenomeen van family voting, waarbij het gezinshoofd stemmen van gezinsleden naar eigen inzicht uitbrengt.
Überhaupt valt niet uit te sluiten dat gevolmachtigden de volmachtstem niet als een eigen, tweede stem benutten in plaats van de voorkeur van de volmachtgever te volgen. Saillant in dat verband is een onderzoek tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 waaruit bleek dat 34% van de (ondervraagde) gevolmachtigden überhaupt geen steminstructie had meegekregen.
De populariteit van de onderhandse volmacht wordt vaak genoemd als reden om de volmachtregeling te handhaven. Risico’s voor een vrij en eerlijk verkiezingsverloop mogen er dan zijn, maar de mogelijkheid om een volmacht te geven waarborgt wel de toegankelijkheid van de verkiezingen voor de kiezers die op de stemmingsdag zelf niet naar de stembus kunnen gaan.
Tegelijkertijd is het allerminst ondenkbaar dat de populariteit van de volmacht juist mede wordt bepaald door de ruimhartigheid van de regeling. En daar komt het voorstel voor vervroegd stemmen in beeld: door kiezers meer gelegenheid te geven om hun stem zelf (en dus in de anonimiteit van het stemhokje) uit te brengen, kan de populariteit van de volmachtstem hopelijk worden teruggedrongen. Een afname in populariteit geeft vervolgens ook (nog meer) aanleiding tot het terugschroeven van het maximum aantal toegestane volmachten per kiezer: van twee naar één. Ronseloperaties worden daarmee twee keer zo moeilijk.
Opkomstbevordering?
Hoewel het terugbrengen van het maximum aantal toegestane volmachten ook een onderdeel is van het voorstel van Sneller en Kathmann, is de achtergrond van het voorstel vooral gelegen in de opkomstbevorderende werking die van de mogelijkheid tot vervroegd stemmen moet uitgaan. De Raad van State toonde zich daarop kritisch, omdat van een grotere opkomst tijdens de ‘coronaverkiezingen’ niet was gebleken. Weliswaar maakte zoals gezegd zo’n 12% van de kiezers gebruik van de mogelijkheid van vervroegd stemmen, maar de totale opkomst was vergelijkbaar met eerdere verkiezingen.
Het is te hopen dat de discussie over het wetsvoorstel niet voornamelijk gevoerd gaat worden in het licht van de (niet bewezen) bevordering van de verkiezingsopkomst. Wanneer het voorstel wordt beschouwd als middel om het gebruik van de volmachtstem terug te dringen, zijn de voordelen evident. Overigens trad ook dat effect niet op tijdens de ‘coronaverkiezingen’ van 2021 – het aantal verstrekte volmachten bleef nagenoeg gelijk – maar vervroegd stemmen was toen slechts bedoeld voor kiezers met een zwakke gezondheid die drukte wilden vermijden.
Het is te verwachten dat een permanente introductie van vervroegd stemmen voor alle kiezers wél gevolgen heeft voor de behoefte aan de onderhandse volmacht. Wellicht kan dat zelfs een opmaat zijn naar de afschaffing van de onderhandse volmacht, waarmee een einde zou komen aan een (in rechtsvergelijkend opzicht overigens zeer merkwaardig) fenomeen dat fundamentele vragen oproept in het licht van een eerlijk verkiezingsverloop.
Leon Trapman is docent en promovendus Staatsrecht aan de Radboud University. Zijn promotieonderzoek richt zich op de regulering van verkiezingen en (online) verkiezingscampagnes.