Rechtsstaat en stikstof
Ons politieke systeem is niet alleen gebouwd op scheiding van machten, maar ook op samenwerking en wederzijdse acceptatie. Dat laatste geldt ook voor de wetgever, de regering (de politiek) om rechterlijke uitspraken na te komen en te accepteren. Dat ging mis bij de Box 3-heffing waarvan de Hoge Raad enkele jaren geleden aangaf dat die zeer problematisch was vanuit grondrechtenperspectief en diende te worden aangepast, en de wetgever daar niet toe bereid dan wel in staat bleek. Het gevolg was dat de Hoge Raad eind 2021 zelf een streep door die heffing zette.
Eenzelfde fenomeen zagen we bij de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State i toen de PAS-regeling werd vernietigd en stikstof het probleem werd dat verdoezeld werd door die regeling.
Na, en door, rechterlijke uitspraken zou je verwachten dat de wetgever genereus en in ieder geval terstond en conform de lijnen die de rechter uitzet, haar wetgeving en de regering de uitvoering van die wetgeving aanpast en in lijn brengt met de geldende normen van nationale wetgeving, verdragen en EU-recht. Dat is een basale eis van rechtsstatelijk handelen.
Na de PAS-uitspraken van 2019 duurde het tot voorjaar 2022 voordat het nieuwe kabinet liet zien de regels omtrent stikstof serieus te nemen en de noodzakelijke acties te willen nemen om de schade aan de natuur terug te brengen. We kennen het vervolg: boerenprotesten, een ‘bemiddeling’ door Remkes, en daarna onenigheid over het vervolg. In het najaar van 2022 volgde wederom vertraging en een nieuwe uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
En de ‘politiek’? Wonderlijk genoeg verklaren alle betrokkenen dat ze deze ‘Porthos’ uitspraak hadden zien aankomen. Tsja, waarom hebben ze dan niet eerder ingegrepen? Moet de rechter weer de kastanjes uit het vuur halen? Dat is een gevaarlijk en riskant spel. Maar vooruit, dan zou je op zijn minst verwachten dat daarna erkend wordt dat onmiddellijk actie is vereist. Maar niets van dien.
Want het recht (de regels over stikstof en de impact op de natuur) komt niet goed uit, want botst met belangen van kiezers en de dreigementen vanuit de agrarische sector. En dus uitstel, en opzichtige pogingen van enkele coalitiepartijen om vooral de zaak voor zich uit te kunnen schuiven. 2030 moet gehaald worden, maar mag ook worden opgeschoven, maar er mag vooral niet te snel en te streng begonnen worden. Kortom, opzichtig dralen en negeren van de wettelijke deadline. Met alle gevolgen van dien. Niet alleen voor de natuur, maar ook voor de bouw van woningen, en ook voor het gezag van de ‘politiek’ en de wetgever.
Gelukkig hebben we een rechterlijke macht die het recht bewaakt; maar dat behoren we ook te verwachten van wetgever en uitvoerende macht. Als er zo met het recht wordt omgesprongen is het niet verbazingwekkend als dat recht zijn waarde verliest. Als de toepassing van regels afhankelijk is van protesten, of van de instemming van de LTO, zijn we ver van huis. De claim achter de boerenprotesten dat zij als beroepsgroep geen invloed hebben is in ieder geval gelogenstraft: zij hebben bovenmatige invloed.
De regels van een rechtstatelijk parlementair stelsel zouden voorrang dienen te hebben. Rechterlijke uitspraken behoren, waar niemand de juistheid ervan betwist, hun effect te hebben en niet met geiten paadjes of opzichtig uitstel te worden ondergraven. Wat de rechters hier doen bewijst hun onmisbaarheid, en de noodzaak via rechtspraak een dam op te werpen tegen niet-rechtsstatelijk handelen.
De bestuurscultuur is inderdaad nog steeds aan genezing toe, met erkenning van de basis van ons bestel: rechtmatig handelen conform wetgeving en rechtspraak.
Prof.Mr. Aalt Willem Heringa is emeritus hoogleraar vergelijkend constitutioneel en administratief recht aan de Universiteit van Maastricht.