Een nieuwe Haagse vriendjespolitiek in Brussel?
Minister premier Mark Rutte i heeft de afgelopen jaren niet altijd vrienden gemaakt in Brussel. Als op-één-na-langstzittende regeringsleider in de Europese Raad i (alleen de premier van Hongarije, Victor Orbán, zit er langer) heeft Rutte een sterke stempel weten te drukken op dossiers als de Eurocrisis, de coronacrisis en de uitbreiding van de EU oostwaarts. Steeds vaker was Nederland onderdeel van een slinkende coalitie lidstaten die vergaande integratie-initiatieven een halt poogde toe te roepen. Zo kreeg Rutte langzaam de reputatie van “Mr. No, No, No” – een rol die Rutte zeker na het vertrek van de Euro-kritische Britten soms ook bewust naar zich toe heeft getrokken. Maar sinds 2021 lijkt er sprake te zijn van een prille verschuiving in de Nederlandse EU-strategie: Nederland, Rutte voorop, werpt zich vaker publiekelijk op als voorvechter van controversiële nieuwe Europese initiatieven en doet dit steeds vaker met opvallende partners. Is hier sprake van een nieuwe vorm van Haagse EU-diplomatie?
Oude tegenstanders en nieuwe bondgenoten
Het startschot kwam toen er in maart 2021 een zogenaamd “non-paper” van Nederland en Spanje opdook. Het ging hier om een samenwerking van twee lidstaten die een jaar eerder nog volledig met elkaar in de clinch lagen tijdens de onderhandelingen over Europese steunmaatregelen om lidstaten financieel te ondersteunen tijdens het herstel van de coronapandemie. Het meest controversiële onderdeel van dit non-paper: een voorstel tot afschaffing van het vetorecht in het buitenlandbeleid van de EU. Niet veel later produceerde dit bondgenootschap een tweede, nog opmerkelijker, non-paper betreffende de hervorming van de Europese begrotingsregels (het Stabiliteits- en Groeipact, SGP). Ditmaal betrof het een samenwerking tussen de aanvoerder van de “Hanzeliga” (later de “zuinige vier”), en één van de twee lidstaten die in 2016 het dichtst bij een sanctie kwam voor het overtreden van deze begrotingsregels sinds de inwerkintreding van het SGP in 1999.
En zo verscheen er begin oktober ook een opmerkelijk opiniestuk op nieuwssite Politico. Het stuk bevatte een vurig, pro-Europees betoog dat steun uitsprak voor een nieuw initiatief van Franse hand: een Europese Politieke Gemeenschap (EPG) van 27 EU-landen én 17 niet-EU landen. Ditmaal kwam het stuk direct van de hand van de premier van Albanië, dat al sinds 2009 in de EU-wachtkamer zit, en Rutte, die zelf in 2019 nog de onderhandelingen over toetreding van datzelfde Albanië blokkeerde. Tevens verwijst het stuk veelvoudig naar de situatie in Oekraïne als directe aanleiding voor de Nederlands-Albanese steun voor de gemeenschap. Maar het was dezelfde Mark Rutte die al sinds het Oekraïne-referendum in 2016 obstakels opwerpt voor Oekraïens lidmaatschap van de EU, zelfs in maart dit jaar, vlak nadat de Russische escalatie van het conflict plaatsvond.
Nederlands leiderschap of verhuld obstructionisme?
Het valt echter te betwisten of - en in hoeverre - deze ogenschijnlijk nieuwe Nederlandse EU-diplomatie ook daadwerkelijk als een trendbreuk moet worden gezien. Neem het non-paper van Nederland en Spanje over de hervorming van het buitenlandbeleid van de EU. Enerzijds is afschaffing van het vetorecht op dit terrein een grote stap: na het falen van de Europese Defensiegemeenschap in de jaren ‘50 is alle EU-inzet op dit terrein altijd sterk gekarakteriseerd door een unanimiteitsbeginsel. Tegelijkertijd moest dit non-paper tegenwicht bieden aan de nóg grotere Franse ambities als het gaat om de “strategische autonomie” van de EU in geopolitieke zin. Meer strategische autonomie is volgens Rutte en de Spaanse premier Sánchez enkel wenselijk als dit niet leidt tot afkeer van de principes waar de EU op is gestoeld: multilateralisme en een open (lees: geliberaliseerde) Europese economie. In een handreiking naar Rutte en Sanchez sprak de Europese Commissie vervolgens vooral over “open strategische autonomie”.
Een vergelijkbare situatie is van toepassing op het Nederlands-Spaanse voorstel over het SGP: Nederland is groot voorstander van streng begrotingstoezicht in de EU, en is al jaren ontevreden over de handhaving ervan. Ook is datzelfde Pact al sinds de aanvang van de coronacrisis buiten werking gesteld. Gezien de vergaande mate waarin onderhandelingen over hervorming van het verouderde SGP de laatste jaren op slot zijn geraakt, lijkt er in Brussel weinig animo te zijn om dat Pact zo snel mogelijk weer in werking te stellen. En dus kan dit voorstel ook worden geïnterpreteerd als een nieuwe poging om de door Nederland zo geliefde begrotingsregels weer zo snel mogelijk operationeel te krijgen.
Wat de Nederlands-Albanese steunbetuiging voor de EPG betreft: voorafgaand aan de top in Praag waar de Gemeenschap werd opgericht, spraken verschillende regeringsleiders van kandidaat-landen waaronder Oekraïne, de angst uit dat de nieuwe Gemeenschap in de praktijk een nieuwe wachtkamer zou worden voor EU-lidmaatschap. Het EPG zou op deze manier voorzien in een onder EU-lidstaten breed-gedeelde behoefte om de banden met de directe omgeving (waaronder de Balkan, Oekraïne en ook het Verenigd Koninkrijk) te versterken, zonder dat daar voortgang in toetredingsprocedures bij komt kijken.
Er zijn dus voldoende kanttekeningen te plaatsen bij het idee dat deze opvallende optredens van Rutte op Europees toneel ook daadwerkelijk een trendbreuk zijn als het om positionering gaat: in alle voorbeelden zijn tekenen te herkennen van het obstructionisme dat de Nederlandse inzet op Europees niveau sinds Rutte’s aantreden in 2010 zo heeft gekenmerkt. Tegelijkertijd lijkt er wel sprake te zijn van een aanpassing van de strategie om die Nederlandse positie te verdedigen. Openlijk obstructionisme was een verliezende strategie – dat coronaherstelfonds kwam er toch, evenals het kandidaat-lidmaatschap van Oekraïne – en leidde vooral tot wrevel onder andere lidstaten. Maar met deze subtielere vorm van bijsturing van de EU-ambities van anderen kan Nederland nog wel eens flink wat Europese vrienden gaan maken.
Dr. Reinout van der Veer is universitair docent Europese integratie binnen de afdeling Politicologie, Internationale Betrekkingen, aan de Radboud Universiteit.