‘Participatie wordt binnen de duurzaamheidstransitie nog te ad hoc ingezet’
Om beleid en besluitvorming over verduurzaming te ondersteunen, is het belangrijk om burgers en stakeholders te betrekken bij deze processen. ‘Participatie’ heet dat middel in de Bestuurskunde. Hoogleraar Eefje Cuppen constateert dat het nog vaak mis gaat met die participatie. Oratie op 31 oktober.
De mondiale veranderingen op gebied van klimaat en duurzaamheid vragen om aanpassingen op alle niveaus: van de individuele burger tot grote bedrijven, van regeringen tot werelddelen. Wat de transitie onder meer zo ingewikkeld maakt, is dat alle betrokken partijen ver uiteenlopende belangen en meningen hebben bij die transitie. Conflicten gaan onder meer over wie er precies verantwoordelijk draagt bij de transitie, wie het moet betalen en hoe snel de verschillende betrokken partijen de transitie moeten verwezenlijken.
Eefje Cuppen, hoogleraar Governance of Sustainability, doet zo’n 20 jaar onderzoek naar een belangrijk instrument om beleid en besluitvorming voor een duurzamere wereld te ondersteunen: participatie. Het idee: als je alle betrokken partijen in een vroeg stadium van beleids- en besluitvorming betrekt, zal het nieuwe beleid op bredere steun kunnen rekenen.
Waarom is participatie als instrument belangrijk?
‘Ten eerste kom je bij een duurzaamheidsvraagstuk tot betere oplossingen door zoveel mogelijk perspectieven van betrokkenen - bijvoorbeeld lokale kennis van burgers - mee te nemen. Ten tweede vergroot je de kans dat er draagvlak is voor het nieuwe beleid omdat je mensen bij de vorming van beleid betrekt. En tot slot is participatie een onderdeel van de democratie; de veranderingen die nodig zijn om klimaatverandering het hoofd te bieden raken ons allemaal en daar hebben we dus ook allemaal iets over te zeggen.’
Toch gaat het in de praktijk nog vaak mis met participatie, zeg je in je oratie. Wat zijn de belangrijkste oorzaken?
‘Het inrichten van een goed participatieproces, waarbij de juiste partijen aan tafel zitten en iedereen zich gehoord voelt, is enorm complex. Waar het volgens mij onder meer beter kan, is de verankering van participatieprocessen, participatie wordt nog te vaak te ad hoc georganiseerd. Zo vergeten initiatiefnemers om na te denken over wanneer en hoe je participatie inzet, en hoe je ervoor zorgt dat er ook iets met de uitkomsten gebeurt. Participatie wordt nog regelmatig losgekoppeld van het bestuurlijke proces waar de echte beslissingen worden genomen, zoals een gemeenteraad of de Tweede Kamer. In mijn oratie noem ik een voorbeeld over een participatieproces in een gemeente over de plaatsing van windmolens, waarbij de participatie heel erg bewust werd gescheiden van de besluitvorming in de gemeenteraad. Dat gebeurt misschien om begrijpelijke redenen, maar het gevolg is dat het voor deelnemers aan een participatieproces totaal onduidelijk is hoe hun input in de uiteindelijke besluitvorming wordt verwerkt. Dat verhoogt de animo niet echt om de volgende keer weer mee te doen aan zo’n participatieproces.’
Je vindt ook dat het interdisciplinair onderwijs en onderzoek, bijvoorbeeld naar duurzaamheidvraagstukken, beter kan?
‘De universiteit als instituut is nog niet ingericht op zo’n samenwerkingsvorm. Terwijl je, om duurzaamheid goed te onderzoeken, als wetenschapssysteem ook moet veranderen. Ook wetenschappers zelf moeten nog meer leren samenwerken en problemen vanuit verschillende wetenschappelijke perspectieven leren bekijken. We vragen binnen interdisciplinair onderwijs iets van onze studenten wat we zelf, als wetenschappers en docenten, nog niet goed kunnen.’
Hoe pessimistisch of optimistisch ben je over de totstandkoming van een duurzaamheidstransitie waarbij iedereen zich gehoord voelt?
‘Ik ben optimistisch. Hoewel we liever sneller en meer zouden willen, vindt er op allerlei verandering plaats. Dat is mooi om te zien. Tegelijkertijd is het een complex proces waarbij gaandeweg problemen opduiken die je van tevoren niet had voorzien. Zo wordt bijvoorbeeld nu duidelijk dat er in de energietransitie een kloof ontstaat tussen mensen met veel en weinig geld. Dat soort vraagstukken moet je oplossen om ervoor te zorgen dat de transitie ook rechtvaardig is.’
Als hoogleraar Governance of Sustainability is Eefje Cuppen een van de trekkers van het Leidse stimuleringsprogramma Liveable Planet, dat onderzoek uit verschillende wetenschappelijke disciplines naar een duurzamere wereld bij elkaar brengt. Per 1 oktober is ze ook directeur van het Rathenau Instituut. Deze organisatie houdt zich bezig met onderzoek en debat over de impact van wetenschap, innovatie en technologie op de samenleving.
Tekst: Jan Joost Aten