Asielopvang in Nederland: constante crisis
In mei jl. maakte ik voor De Hofvijver een vier-punten analyse van waarom het Nederlandse asielsysteem steeds opnieuw vastloopt. In de zomer heeft het kabinet een plan gemaakt om de huidige problemen op te lossen. Deze problemen worden benoemd als een ‘crisis’ en mede daardoor zijn de plannen vooral gericht op korte-termijn oplossingen, zoals weer een extra vorm van noodopvang, deze keer bijvoorbeeld in grote kazernes en op cruiseschepen. Daarnaast is er een wet aangekondigd die het mogelijk maakt om de verantwoordelijkheid voor het faciliteren van asielopvang te verdelen over gemeenten. Andere in het oog springende maatregelen waren het sterk vertragen van de mogelijkheid om in Nederland weer samen te zijn met gezinsleden, en het tijdelijk niet uitvoeren van de afspraken die de EU met Turkije heeft gemaakt over het overnemen van een beperkt aantal van de 3,5 miljoen vluchtelingen die daar worden opgevangen.
In mei constateerde ik dat een van de punten waarom het Nederlandse asielsysteem steeds vastloopt is gelegen in de kwaliteit en duur van de asielprocedure. De achterstand bij de IND is nu bijna op recordhoogte, berichtte de NOS. Het is al heel lang bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat juist de lange asielprocedure en het bijbehorende wachten in de asielopvang, met voortdurende verhuizingen, en zonder echte mogelijkheden om te werken, de taal te leren, en een netwerk op te bouwen, leiden tot moeizame integratie. Inmiddels heeft de IND professionele moed getoond door aan te kaarten dat zij aan asielzoekers die uit landen komen die zo onveilig zijn dat zij er vrijwel zeker niet naar kunnen worden teruggestuurd, vaker ‘het voordeel van de twijfel’ wil geven. Dat zou betekenen dat de IND en COA ontlast worden door snellere procedures en korter verblijf in de AZCs. Het betekent ook dat de betrokken nieuwkomers eerder met hun leven in Nederland kunnen starten. Omdat het zeker enige tijd zal duren voordat de asielprocedures echt versneld worden voor deze zogenaamde ‘kansrijke asielzoekers’, verdient het aanbeveling om hen alvast in staat te stellen om meteen na aankomst gewoon te gaan werken en de taal te leren. De situatie van Oekraïners lijkt ons te laten zien dat dit heel goed werkt, zowel voor deze vluchtelingen als voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
De tweede reden waardoor het asielsysteem in Nederland steeds vastloopt is het gebrek aan buffers: zowel in menskracht – dus de professionals die werken in de uitvoeringsorganisaties – als in gebouwen – de plekken waar asielzoekers worden opgevangen. In Nederland is elke keer als het aantal asielzoekers verminderde ‘afgeschaald’: uit zuinigheidsoverwegingen werden volledig ingerichte asielzoekerscentra gesloten en goed opgeleide en ingewerkte professionals ontslagen. De achterliggende gedachte leek dat we publiek geld niet over de balk moeten gooien. Helaas bleek dit korte-termijn denken niet te stroken met de werkelijkheid van oorlogen, conflicten en onderdrukking, die inwoners altijd dwingt om hun huis te verlaten en elders bescherming te zoeken. In de jaren negentig gebeurde dat op de Balkan, in de jaren 2010 in Syrië, Eritrea, en Jemen, en nu in Afghanistan en Oekraïne. Gedwongen migratie gaat dus met golfbewegingen. Geen buffers handhaven betekent daarop niet voorbereid zijn. Niet voorbereid zijn leidt tot crises. Inmiddels lijkt ook hierop een positieve ontwikkeling plaats te vinden. Waar eerder de in 2016-17 gemaakte interdepartementale plannen voor flexibele opvang en toelating met buffercapaciteit in de ijskast zijn beland toen de aantallen asielzoekers omlaaggingen na de ‘EU-Turkije deal’, blijkt uit de kabinetsbrief dat er plannen zijn om deze nu ook daadwerkelijk uit te voeren, en wel in de vorm van een evenredige verdeling van de verantwoordelijkheid voor asielopvang over gemeentes. Daarover is een wet in de maak. Het is belangrijk dat uitvoeringsorganisaties als COA hun professionele moed inzetten om te zorgen dat de plannen niet opnieuw in de vergetelheid raken zodra het crisisgevoel ook deze keer onvermijdelijk zal wegebben.
Een derde eerder geconstateerde reden waarom het asielsysteem vastloopt is het gebrek aan mogelijkheden om de opvang van asielzoekers kleinschalig en naar lokale behoefte vorm te geven. Het is al heel lang bekend dat gemeentebesturen, hun inwoners, en ook asielzoekers een sterke voorkeur hebben voor kleinschalige opvang, maar desondanks lijken op dit punt nog niet zoveel positieve ontwikkelingen plaats te vinden. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt ook dat beleid veel beter werkt als het vormgegeven wordt samen met degenen die het nauwste betrokken zijn bij de gevolgen ervan, of dat nu is in de zorg, transport, of in de energietransitie. In dit geval zijn de meest betrokkenen de buurtbewoners, maar toch zeker ook asielzoekers en vluchtelingen. Plan Einstein in Utrecht is een voorbeeld van zo’n project waarin de asielopvang wel samen met buurtbewoners en asielzoekers werd vormgegeven. Dit project loopt inmiddels bijna vijf jaar, op twee verschillende locaties, en een derde wordt eind dit jaar gestart. Het is zaak om goed te leren van dit soort projecten en te onderzoeken hoe ook elders lokaal kleinschalige asielopvang kan worden vormgegeven die leidt tot win-win situaties voor buurten en asielzoekers.
De vierde en laatste oorzaak voor het vastgelopen asielsysteem is het gebrek aan beschikbare woningen. Dit is een probleem dat al minimaal 15 jaar speelt. Inmiddels is gebleken dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om nieuwkomers die hier mogen blijven veel sneller te huisvesten. Zo is het de stad Utrecht deze zomer gelukt om binnen vier weken 490 zogenaamde ‘statushouders’ te huisvesten door in een korte periode alle vrijgekomen sociale huurwoningen aan hen toe te wijzen.
Om uit de crisis-benadering te komen, moeten we de asielopvang niet als tijdelijk te beschouwen, maar als een reguliere maatschappelijke opgave, en deze combineren met andere opgaven zoals de tekorten op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de energietransitie en in de zorg.
Dr. Karin Geuijen is universitair docent bij de Universiteit Utrecht, departement bestuurs- en organisatiewetenschap.