Jongeren in de 'Kamer van oudsten'

vrijdag 8 juli 2022, column van Prof.Dr. Bert van den Braak i

Uit een analyse blijkt dat de leeftijdsopbouw van de Eerste Kamer een verwacht beeld vertoont1): er zijn vooral veel leden tussen de vijfendertig en zestig jaar. Wel blijkt dat het aantal 'ouderen' in de Eerste Kamer toeneemt. Het aantal leden boven de zestig passeert zelfs het aantal leden in de leeftijdscategorie daaronder. Jongeren (dat wil zeggen leden onder de 30 jaar) ontbreken geheel. Net als bij andere representatiecriteria (opleidingsniveau, regio, ervaring) is het de vraag in hoeverre dat bezwaarlijk is, maar opvallend is het zeker.

Kamerleden worden gekozen op grond van hun politieke opvattingen. Alle andere gronden zijn secundair, al zijn er partijen die waarde hechten aan een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen of die enige regionale spreiding belangrijk vinden. Gelet op de veelal steeds kleinere fracties (met name bij de middenpartijen) is evenwichtige representatie - afgezien van de verdeling man/vrouw - steeds lastiger. Bij de kandidaatstelling voor de Eerste Kamer lijkt bij veel partijen één criterium centraal te staan: ervaring. Dat ook jongeren wellicht een plaats verdienen, speelt geen rol.

In 1999 werd de toen 19-jarige Driek van Vugt i namens de SP Eerste Kamerlid, maar hij was in alle opzichten een uitzondering. Voor zover andere partijen jongeren in de Senaat hadden, waren dat veelal dertigers. De verkiezing van Van Vugt had dan ook iets van een 'stunt'. Zijn verkiezing liet echter zien dat de woorden die vaak worden gewijd aan het belang van ervaring met de nodige korrels zout moeten worden genomen. Van Vugt werd alom geprezen als een goed Eerste Kamerlid, dat zijn zaakjes goed kende en dat het SP-geluid prima vertolkte.

Het beeld dat veel partijen van de Eerste Kamer hebben, leidt bij de kandidaatstelling tot rekrutering van vooral ervaren bestuurders. Soms zijn zij nog bestuurlijk actief, soms zitten zij aan het einde van een bestuurlijke loopbaan in het openbaar bestuur. Denk aan oud-burgemeesters als Ferd Crone i, Ton Rombouts i en Henk-Jan Meijer i of aan oud-gedeputeerden als Tanja Klip i en Theo Rietkerk i. Bij bestuurlijke ervaring gaat het verder om maatschappelijke organisaties. Zo was GroenLinks-senator Saskia Kluit i directeur van de Fietsersbond en leidde Greet Prins i (CDA) een zorgorganisatie. Die laatsten hebben ook specifieke sectorale kennis, al zal het onderwerp 'fietsen' als zodanig in de Eerste Kamer niet vaak aan de orde komen.

Uitgaande van de rol die de Eerste Kamer wenst te spelen bij het beoordelen van de wetgevingskwaliteit (in brede zin, dus ook waar het gaat om uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, wetstechniek, noodzaak etc.) is bestuurlijke ervaring mogelijk een pluspunt. Je kunt dan misschien beter inschatten of nieuwe wetgeving kwalitatief voldoende is. Of het niet hebben van die ervaring een grote handicap is, valt evenwel te betwijfelen.

Vraag is bijvoorbeeld of de leden van PVV, fractie-Nanninga en Partij voor de Dieren, die veel minder leden hebben met bestuurlijke ervaring, tot een ander oordeel over wetsvoorstellen zouden komen als zij die kennis wel hadden. Zoals het overigens ook de vraag is of die kennis bij VVD, CDA, PvdA en D66 ertoe heeft geleid dat zij daardoor (geregeld) tot een ander oordeel kwamen. Het helpt bij wetgeving die echt onder de maat is, maar daarvan is vrij zelden sprake. Natuurlijk, er werden door de Eerste Kamer incidenteel wetsvoorstellen verworpen of tegengehouden (waarbij het kabinet het voorstel introk), maar dat het politieke oordeel afweek van dat van de geestverwanten in de Tweede Kamer was veel minder vaak het geval. En het was ook niet zo dat bestuurlijke ervaring dan een grote rol speelde.

Dat alles leidt dus tot de conclusie dat partijen net zo goed meer jongeren zouden kunnen kandideren. Leden die dan misschien ervaring ontberen, maar die met een frisse, toekomstgerichte blik naar wetgeving kijken. Dat relatief jonge leden als I.A. Diepenhorst i (bij aanvang in 1952 35 jaar), Suzanne Bischoff i (30 jaar), Jan Kees Wiebenga i (30 jaar) en Fenna Bolding i (27 jaar) in het verleden minder goede Eerste Kamerleden waren dan hun (veel) oudere collega's valt moeilijk vol te houden.

Of partijen op grond van die conclusie in 2023 tot een qua leeftijd wat evenwichtiger samenstelling zullen komen, is twijfelachtig. Het nog verder afnemen van de grootte van veel fracties vormt ook in dat opzicht bovendien een hindernis. Maar misschien is het toch verfrissend om weer eens een min-twintiger (nou vooruit, min-dertiger) in de Senaat te hebben.

 

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.