Kamerbrief over hoofdlijnen constitutionele toetsing

1.

Tekst

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-

Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum

1 juli 2022

Betreft

Hoofdlijnenbrief constitutionele toetsing

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele Zaken

www.rijksoverheid.nl

www.facebook.com/minbzk

www.twitter.com/minbzk

www.linkedin.com/company/

ministerie-van-bzk

Kenmerk

2022-0000321093

Uw kenmerk

Aanleiding

Hierbij sturen wij u, mede namens de minister van Justitie en Veiligheid, een

overzicht op hoofdlijnen van aspecten bij verschillende varianten van

constitutionele toetsing. Met deze brief wordt gevolg gegeven aan het

coalitieakkoord, waarin is aangekondigd dat dit kabinet de uitwerking van

constitutionele toetsing ter hand zal nemen, in lijn met het advies van de

staatscommissie parlementair stelsel, waarbij het kijkt welke vormgeving het best

aansluit bij het Nederlandse rechtssysteem.

1

Deze hoofdlijnenbrief sluit aan op de

brief constitutionele toetsing

2

en op de aankondiging aan de Kamer bij de

commissiedebatten over het coalitieakkoord op het terrein van de ministeries van

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid.

3

Hiermee

geeft het kabinet tevens (nader) uitvoering aan in de Tweede Kamer aangenomen

moties inzake de invoering van constitutionele toetsing.

4

Kernboodschap

Het kabinet meent dat de rechtsbescherming van burgers, juist waar het gaat om

de meest fundamentele rechten van burgers ten opzichte van de overheid,

verbetering behoeft. Door rechterlijke constitutionele toetsing mogelijk te maken,

beoogt het kabinet bij te dragen aan de versterking van de positie van de burger

ten opzichte van de overheid en, mede door een grotere maatschappelijke

betekenis toe te kennen aan de Grondwet, een versteviging van de

rechtsstatelijke waarborgen. Het kabinet heeft de verschillende varianten en

inrichtingskeuzes langs de lijnen van het coalitieakkoord gewogen en heeft alles

1

Coalitieakkoord, 15 december 2021, p.2. Zie ook de Hoofdlijnenbrief van de Minister van

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Kamerstukken II 2021/22, 35925-VII, nr. 129

en de Hoofdlijnenbrief van de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor

Rechtsbescherming, Kamerstukken II 2021/22, 35 925 VI nr. 132, p. 2.

2

Brief constitutionele toetsing, Kamerstukken II 2021/22, 35 925 VII, nr. 103 (met bijlage).

3

Verslag commissiedebat hoofdlijnen coalitieakkoord van 26 januari 2022, Kamerstukken II

2021/22, 23 925 VII nr. 130, p. 48 (BZK) en 35 925 VI nr. 135 (JenV).

4

Motie Kuik c.s, Kamerstukken II 2020/21, 28 362 nr. 47, motie Simons, Kamerstukken II

2020/21, 35 925 VII nr. 43.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

afwegende, een voorkeur voor de variant van constitutionele toetsing die goed

aansluit op het beoogde doel. Hierbij denkt het kabinet aan de variant van

toetsing door iedere rechter (gespreide toetsing) aan met name genoemde

grondwetsbepalingen over vrijheidsrechten, waarbij de rechter in een bindend

rechterlijk oordeel in een concreet aan hem voorliggend geval een wet of

wetsbepaling buiten toepassing kan laten wegens strijd met de Grondwet.

Constitutionele toetsing in een democratische rechtsstaat

In deze hoofdlijnenbrief verstaat het kabinet onder constitutionele toetsing de

rechterlijke toetsing van formele en in werking getreden wetten aan bepalingen

van de Grondwet. Het gaat hier om een specifieke invulling van constitutionele

toetsing. Voor een helder begrip van het vraagstuk inzake constitutionele toetsing

zoals bedoeld in het coalitieakkoord en in deze hoofdlijnenbrief, wordt kort stil

gestaan bij de bredere betekenis van constitutionele toetsing in de context van de

democratische rechtsstaat. Die bredere betekenis heeft betrekking op de volgende

drie aspecten.

In de eerste plaats heeft constitutionele toetsing ook betrekking op de bestaande

mogelijkheid van rechterlijke toetsing van lagere regelgeving, zoals Algemene

Plaatselijke Verordeningen (APV’s), aan de Grondwet. In de tweede plaats zien in

ons staatsbestel ook de twee andere staatsmachten toe op grondwettigheid van

(concept) wet- en regelgeving, elk vanuit hun eigen bevoegdheden en

taakinvullingen. Daarbij gaat het wat betreft de wetgevende macht om de

regering en de Staten-Generaal (artikel 81 van de Grondwet), die er gezamenlijk

voor moeten waken dat de wetten die zij maken niet in strijd zijn met regels van

constitutioneel recht. Zij worden daarin geadviseerd door primair de Afdeling

advisering van de Raad van State. In de derde plaats wordt bij het begrip

constitutionele toetsing ook wel uitgegaan van de constitutie in brede zin, ofwel:

de constitutie betreft dan niet alleen de Grondwet, maar het geheel van –

geschreven en ongeschreven – fundamentele regels en rechtsbeginselen die de

juridische grondslag van ons staatsbestel vormen, inclusief de nationale en

internationale regels die dienen ter bescherming van de fundamentele rechten

van burgers.

5

Tegen deze achtergrond moet worden geconstateerd dat constitutionele toetsing

mogelijk is, behalve door de rechter voor zover het gaat om de toetsing van

formele wetten aan bepalingen van de Grondwet, wegens het verbod in artikel

120 Grondwet.

6

Het kabinet wil deze uitgezonderde vorm van constitutionele

toetsing alsnog mogelijk maken, in lijn met het advies van de staatscommissie

parlementair stelsel en, wat de vormgeving betreft, voor zover het past bij ons

rechtssysteem/staatsbestel.

Het Nederlandse staatsbestel wordt gekenmerkt als een gedecentraliseerde

eenheidsstaat en een constitutionele monarchie met ministeriële

verantwoordelijkheid en een parlementair stelsel, gebaseerd op de beginselen van

5

Deze brede benadering wordt gehanteerd door in elk geval de regering als medewetgever

en de Afdeling advisering van de Raad van State, zie: Handreiking constitutionele toetsing,

Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr. 142, alsmede B.P. Vermeulen & H.J.Th.M. van

Roosmalen, ‘De constitutionele toetsing door de Raad van State’, Regelmaat 2012-4, p.

212-224.

6

Evenmin vindt toetsing plaats aan algemene rechtsbeginselen, hetgeen voortvloeit uit het

Harmonisatiewet-arrest (Hoge Raad 1989).

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

de democratische rechtsstaat. Deze beginselen van de democratische rechtsstaat

legitimeren, normeren en limiteren het overheidsoptreden en vormen daarom

ankerpunt en leidraad in het overheidshandelen. Tot de beginselen of

kernelementen van de rechtsstaat rekent het kabinet in elk geval het

legaliteitsbeginsel, de grondrechten, de spreiding van machten en de (toegang tot

een) onafhankelijke en onpartijdige rechter.

7

Deze kernelementen hangen

intrinsiek samen met die van de democratie, waartoe ten minste worden

gerekend de periodieke en vrije verkiezingen. Rechtsstaat en democratie zijn

onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals ook is benadrukt door onder andere de

Raad voor het openbaar bestuur, de Raad van State en de staatscommissie

parlementair stelsel..

8

Die samenhang komt bij uitstek tot uitdrukking in het

begrip democratische rechtsstaat, zoals dat bijvoorbeeld zijn weerslag heeft

gevonden in de verklaringswet tot opneming van een algemene bepaling in de

Grondwet: de Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische

rechtsstaat.

Rechterlijke constitutionele toetsing van wetten zal – afhankelijk van het gekozen

model - in meer of mindere mate gevolg hebben voor de onderlinge verhouding

binnen de trias politica, in het bijzonder tussen de wetgevende en rechterlijke

macht. Daarop zal in het hierna volgende mede worden ingegaan.

Doel van de invoering van rechterlijke constitutionele toetsing

Het toetsingsverbod dat is neergelegd in artikel 120 van de Grondwet betekent in

de praktijk onder andere dat burgers die menen dat een bepaalde wet tot een

aantasting leidt van hun grondwettelijke rechten, nu niet bij de rechter terecht

kunnen.

Invoering van r

echterlijke toetsing van wetten aan grondwetsbepalingen,

juist waar het gaat om de meest fundamentele rechten van burgers ten opzichte

van de overheid, beoogt bij te dragen aan verbetering van de rechtsbescherming

van burgers en daarmee een versterking van de rechtspositie van de burger ten

opzichte van de overheid.

Op haar beurt leidt die mogelijkheid er onder meer toe dat de grondwettelijke

grondrechten een levendiger onderdeel worden van de rechtspraktijk en burgers

zich bewuster kunnen worden van de waarde en de betekenis van de Grondwet.

Voor de mogelijke inrichting van het stelsel van constitutionele toetsing is daarom

tevens van belang dat dit stelsel inzichtelijk en toegankelijk is, zonder dat daarbij

voor de burger slecht te begrijpen voorwaarden of belemmeringen zijn

ingebouwd. Daarom staat

bij de inrichting van de (toetsings)procedure de

toegankelijkheid en inzichtelijkheid voor de rechtzoekende burger voorop.

Invoering van de rechterlijke toetsing beoogt daarnaast bij te dragen aan de

versteviging van de rechtsstatelijke waarborgen, door een versterkte

maatschappelijke betekenis van de Grondwet als juridisch staatkundig

basisdocument van onze rechtsstaat.

7

Vgl. Kamerstukken II (Reactie op ROB-advies 'Een sterkere rechtsstaat' en Raad van

Statebeschouwing 'Evenwicht in de Rechtsstaat’).

8

Zie respectievelijk: Raad voor het openbaar bestuur (ROB), ‘Een sterkere rechtsstaat.

Verbinden en beschermen in een pluriforme samenleving’ 2020; Raad van State, Jaarverslag

2019, Beschouwing ‘Het evenwicht in de rechtsstaat’;

eindrapport van de staatscommissie

parlementair stelsel - Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans,

23 december 2018 (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 34 430 nr.9).

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

Uitwerking coalitieakkoord

Zoals hiervóór gemeld is in het coalitieakkoord vastgelegd dat d

e uitwerking van

constitutionele toetsing ter hand wordt genomen, in lijn met het advies van de

staatscommissie parlementair stelsel, waarbij wordt gekeken welke vormgeving

het best aansluit bij het Nederlandse rechtssysteem.

De staatscommissie parlementair stelsel adviseerde tot de invoering van

constitutionele toetsing door de rechter van wetten aan met name genoemde

bepalingen in de Grondwet, voornamelijk grondwettelijke grondrechten die

fundamentele vrijheidsrechten van de burger bevatten. Dit toetsingskader komt

overeen met het toetsingskader dat in het initiatiefwetsvoorstel Halsema/Van

Tongeren

9

werd voorgesteld, aangevuld met de algemene bepaling ‘De Grondwet

waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat’, wanneer die een

plaats krijgt in de Grondwet.

10

Anders dan het initiatiefwetsvoorstel Halsema/Van

Tongeren, dat uitging van gespreide toetsing, adviseerde de staatscommissie tot

geconcentreerde toetsing door een daartoe in te stellen constitutioneel hof. Op

deze aspecten wordt hieronder ingegaan.

Constitutionele verhoudingen

De invoering van constitutionele toetsing, in welke vorm dan ook, heeft gevolgen

voor de bestaande constitutionele verhouding(en) tussen met name de

rechtsprekende en de wetgevende macht. De aard en de omvang van die

gevolgen verschillen per variant, maar ze zijn hoe dan ook een belangrijk punt

van overweging. Het gaat uiteindelijk om een verschuiving (klein of groot) in het

machtsevenwicht tussen de centrale staatsorganen (de trias politica) en is

daarom van een rechtsstatelijke en van een constitutionele orde.

In het huidige stelsel is de wetgever uiteindelijk de laatste instantie die bevoegd

is tot interpretatie van de Grondwet waar het de uitleg en toepassing betreft van

wetten in formele zin. Dit wordt ook wel het primaat van de wetgever genoemd.

11

Als rechtspolitieke overweging die aan het huidige toetsingsverbod ten grondslag

ligt, geldt dat de wetgever democratisch is gelegitimeerd en de voor het leven

benoemde rechter niet. Daarnaast gelden overwegingen als de betekenis van de

Grondwet, waarvan de uitleg (en de toepassing) niet alleen een (strikt) juridische

is, maar ook – en soms in overwegende mate – een politieke. Dat laatste zou de

rechter minder geschikt maken om te oordelen over zaken die in meer of mindere

mate politieke dimensies hebben.

9

Voorstel van wet van het lid Halsema houdende verklaring dat er grond bestaat een

voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering

van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet

door de rechter, Kamerstukken I 2004/05, 28 331, A. Na indiening voor een tweede lezing

werd het wetsvoorstel ingetrokken.

10

Eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel - Lage drempels, hoge

dijken. Democratie en rechtsstaat in balans, 23 december 2018, par. 6.1 (bijlage bij

Kamerstukken II 2018/19, 34 430 nr.9).

Het voorstel is in eerste lezing door de TK en de

EK aangenomen (Kamerstukken 35 786, Wet van 9 maart 2018, Stb. 2018, 86). Het

voorstel is onlangs in tweede lezing door de Tweede Kamer aanvaard.

11

Soms gebeurt dit in een meer of minder uitgebreid proces van zogenoemde

constitutionele dialoog, waarbij de rechter signalen afgeeft aan de wetgever en/of de

wetgever de interpretatie van de Grondwet door de rechter passeert of nader inkleurt.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

Bij invoering van constitutionele toetsing van formele wetgeving aan de Grondwet

verschuift de bevoegdheid tot uitleg van de Grondwet met betrekking tot formele

wetgeving deels naar de rechterlijke macht. Dat is noodzakelijk om het doel van

invoering van constitutionele toetsing te bereiken; zonder die verschuiving kan de

rechter geen aanvullende rechtsbescherming bieden. Dat hoeft niet te betekenen

dat het primaat van de wetgever wordt doorkruist. Nederland kent immers geen

strikte machtenscheiding. Zo toetst de rechter al geruime tijd wetgeving aan

verdragen, waarmee hij uitleg geeft aan fundamentele normen. Ook nu gaat de

rechter in dialoog met de wetgever, door juridische knelpunten te signaleren.

Bovendien gaat de grondwetgever ook na invoering van rechterlijke

constitutionele toetsing nog altijd over de inhoud van de Grondwet, want als de

uitleg van de rechter hem niet juist of niet wenselijk voorkomt, kan hij de

Grondwet aanpassen. Tenslotte zou de invoering van rechterlijke constitutionele

toetsing wat het kabinet betreft hand in hand moeten gaan met een versterkte

constitutionele toetsing in de fase waarin wetgeving tot stand komt. In dit

verband wijst het kabinet op de onlangs aan uw Kamer toegestuurde handreiking

Constitutionele toetsing.

12

Hoewel dus geen grote verschuiving in het machtsevenwicht valt te verwachten,

moet bij het afwegen van de verschillende varianten van constitutionele toetsing

rekening worden gehouden met het uitgangspunt dat politieke keuzes

democratische legitimatie behoeven. Daarom streeft het kabinet naar een variant

die goed aansluit op het primaire doel van constitutionele toetsing, zoals dat naar

zijn oordeel ook valt af te leiden uit de Kamermoties hieromtrent, namelijk

verbetering van de individuele rechtsbescherming, zonder vergaande wijzigingen

aan te brengen in het geheel van bestaande instituties en de bestaande

verhoudingen tussen de drie staatsmachten.

A

Opties

De belangrijkste keuzes

De invoering van constitutionele toetsing kent een aantal materiële,

organisatorisch-institutionele en procedurele aspecten.

13

De verschillende

varianten voor de inrichting van constitutionele toetsing zijn op te delen in vier

hoofdvragen:

a.

Materieel: toetsing aan welke bepalingen?

Wat betreft de onderdelen van de Grondwet waaraan wetten zouden (moeten)

kunnen worden getoetst, zijn verschillende mogelijkheden denkbaar. Daarbij kan

grofweg worden onderscheiden tussen toetsing aan (sommige) grondwettelijke

grondrechten of ook toetsing aan andere onderdelen van de Grondwet, zoals

bepalingen die de inrichting, de bevoegdheden en werkwijze bepalen van de

belangrijkste staatorganen.

b.

Organisatorisch-institutioneel: toetsing door welke rechter(s)?

Van wezenlijk belang is de vraag welke rechter(s) bevoegd moet(en) zijn tot

toetsing van wetten aan de Grondwet. De keuze is grofweg uit:

12

Handreiking constitutionele toetsing, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 35925 VII, nr.

142.

13

Vgl. Brief constitutionele toetsing, Kamerstukken II 2021/22, 35 295 VII, nr. 103 (met

bijlage) en de Nota constitutionele toetsing van formele wetten, Kamerstukken II, 2001/02,

28 355, nr. 2.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

(i) gespreide toetsing: alle rechterlijke instanties zijn bevoegd om te toetsen

(rechtbanken, gerechtshoven, Hoge Raad (HR), Afdeling bestuursrechtspraak van

de Raad van State (ABRvS), Centrale Raad van Beroep (CRvB) en College van

Beroep voor het bedrijfsleven (CBb);

(ii) geconcentreerde toetsing: bij een of meer van de bestaande (hoogste)

rechterlijke instanties (HR, ABRvS, CRvB, CBb);

(iii) geconcentreerde toetsing bij een daartoe in te stellen constitutioneel hof.

c.

Organisatorisch-institutioneel: wanneer wordt getoetst?

Bij constitutionele toetsing is van belang op welk moment toetsing plaatsvindt.

Die toetsing kan plaats vinden op een moment voordat een wet in werking is

getreden (ex ante), bijvoorbeeld voordat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer

wordt ingediend, tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, of

nadat het wetsvoorstel door de Staten-Generaal is aangenomen, maar nog

voordat de wet in werking is getreden. In het huidige systeem vindt ex ante

toetsing aan de Grondwet plaats door het kabinet, de Afdeling advisering van de

Raad van State en het parlement. Ook is toetsing denkbaar op het moment nadat

een wet in werking is getreden (ex post). Tenslotte kunnen beide vormen van

toetsing naast elkaar bestaan: zowel toetsing ex ante als ex post. In dit overzicht

wordt uitgegaan van rechterlijke toetsing ex post.

d.

Procedureel: wie legt vragen voor, samenloop en rechtsgevolgen.

De vraag wie een toetsingsvraag voorlegt, hangt mede af van de hiervoor

vermelde modellen. Bij gespreide toetsing kan iedere burger bij elke rechter

terecht. Binnen het geconcentreerde model valt te denken aan verschillende

modaliteiten: rechtstreekse toegankelijkheid tot de hoogste rechter dan wel het

constitutioneel hof voor rechtzoekenden of via een prejudiciële procedure, waarbij

elke (lagere) rechterlijke instantie verplicht is in bepaalde zaken en voor zover

relevant een vraag voor te leggen.

Wat betreft de samenloop van constitutionele toetsing en verdragstoetsing is van

belang dat verdragstoetsing in Nederland een vorm is van gespreide toetsing. Op

grond van de artikelen 93 en 94 Grondwet mag iedere rechterlijke instantie in

Nederland wettelijke voorschriften (lagere regelgeving, wetten en ook de

Grondwet zelf) toetsen aan ‘een ieder verbindende bepalingen’ van verdragen.

‘Een ieder verbindend’ wordt daarbij uitgelegd als een norm die als objectief recht

in de Nederlandse rechtsorde kan worden toegepast. In het geval van een

onverenigbare toepassing is de rechter bevoegd om nationale wettelijke

voorschriften buiten toepassing te laten. Dat betekent dat de rechter de

internationale norm toepast in de plaats van de nationale norm. Een andere keuze

is mogelijk. Zo geldt voor sommige andere staten dat gekozen is voor een stelsel

waarin deze internationale verdragen, willen ze bindend zijn, eerst in nationale

wetgeving moet worden neergelegd. Naar het oordeel van het kabinet is een

dergelijke vergaande stelselwijziging niet aan de orde. Het is niet goed in te

passen in het huidige Nederlandse rechtssysteem, en is evenmin in lijn met de

aanbevelingen van de staatscommissie parlementair stelsel.

14

14

Hiermee doet het kabinet de toezegging gestand die de toenmalige Minister voor

Rechtsbescherming tijdens het Eerste Kamer debat Staat van de rechtsstaat van 10 maart

2020 heeft gedaan zodra er een kabinetsvoorstel over constitutionele toetsing komt expliciet

in te gaan op de verhouding tussen internationale verdragen en constitutionele toetsing,

Handelingen I 2019/20, nr. 23, item 8, p. 32.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

Bij geconcentreerde constitutionele toetsing (door een enkele of alleen de hoogste

rechterlijke instanties) zou alsdan een onderscheid moeten worden gemaakt

tussen toetsing aan verdragsbepalingen en toetsing aan de Grondwet, in de

wetenschap dat een goede afbakening tussen beide vormen van toetsing

materieel vaak lastig te maken is, juist wanneer die bepalingen inhoudelijk

hetzelfde onderwerp regelen of een vergelijkbare strekking hebben.

15

Wat betreft de rechtsgevolgen van de constatering door de rechter c.q.

constitutioneel hof van strijd tussen wet en Grondwet zijn denkbaar:

nietigverklaring, vernietiging, onverbindend verklaring of het buiten toepassing

laten van de wet (of een onderdeel daarvan). Bij nietigverklaring wordt de

wet(sbepaling) geacht nooit te hebben bestaan. Dat heeft vérgaande gevolgen

voor rechtsverhoudingen die op grond van de wet(sbepaling) zijn ontstaan,

gewijzigd of teniet gegaan. De vernietiging heeft niet een dergelijke

‘terugwerkende kracht’, omdat die pas geldt vanaf het moment dat de

vernietiging wordt uitgesproken en werking heeft. Bij onverbindend-verklaring

wordt de ‘bindende kracht’ van de wet(sbepaling) opgeheven, waardoor de

wet(sbepaling) nog wel bestaat, maar krachteloos is. Denk daarbij aan het geval

dat een tijdelijke maatregel buiten werking wordt gesteld, waardoor de maatregel

naar de letter nog bestaat, maar niet (meer) kan worden gehandhaafd. Bij het

‘buiten toepassing laten’ wordt in het voorliggende geval geen gevolg gegeven

aan de wet(sbepaling), maar wordt in de plaats daarvan de hogere norm

toegepast. Dat betekent dat in dit geval geen rechtsvacuüm ontstaat, omdat een

andere (hogere) norm in de plaats treedt van de oorspronkelijke norm.

B

Afweging en voorkeuropties

Welke grondwettelijke bepalingen worden getoetst en waaraan?

Onder constitutionele toetsing wordt in deze hoofdlijnenbrief begrepen de

rechterlijke beoordeling van de grondwettigheid van in werking getreden wetten,

dus rechterlijke toetsing ex post. Er zijn meer regelingen en voorschriften dan

wetten in formele zin en die kunnen naar huidig recht worden beoordeeld op hun

grondwettigheid. Omdat het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet doelt op

wetten in formele zin, is de rechter bevoegd om de grondwettigheid van

regelingen en voorschriften te beoordelen, zolang het maar geen wetten in

formele zin betreft. De toetsing van dergelijke regelingen en voorschriften komt

regelmatig voor. Het voorbeeld bij uitstek is de openbarings- en

verspreidingsjurisprudentie over artikel 7 (vrijheid van drukpers) Grondwet.

16

Maar ook in dat geval gaat het om in werking getreden regelingen en

voorschriften, zodat het een rechterlijke toetsing ex post betreft.

Grondwettelijke vrijheidsrechten

Het toetsingskader van de rechter voor constitutionele toetsing kan bestaan uit

een aantal met name genoemde bepalingen uit de Grondwet met name

15

Nota constitutionele toetsing van formele wetten, Kamerstukken II, 2001/02, 28 355, nr.

2, punt 6.

16

Zo is de verbodsbepaling in de Haarlemse APV op het op straat dragen van kleding met

het logo van een verboden motorclub in strijd geacht met artikel 7 Grondwet (HR 24

december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1946) en de bepaling uit de Rotterdamse APV die een

‘sisverbod’ bevatte in strijd met artikel 7 Grondwet (Hof Den Haag 19 december 2019,

ECLI:NL:GHDHA:2019:3293).

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

grondwettelijke vrijheidsrechten waarop de burger zich kan beroepen. Ten

aanzien van vrijheidsrechten in verdragen hebben de vrijheidsrechten van de

Grondwet op onderdelen een toegevoegde waarde. Zo bevatten de artikelen 6-9

Grondwet het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, vrijheid van

drukpers, verenigingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging. Daarbij

zijn ze niet alleen op onderdelen specifieker dan overeenkomstige

verdragsbepalingen, bijvoorbeeld wat betreft de aard en het aantal van de

legitieme beperkingsgronden, maar bepalen zij ook dat voor de uitoefening van

deze rechten geen voorafgaande toestemming of vergunning van de overheid

mag worden verlangd. Voorts kent de Grondwet een aantal specifieke, in

verdragen niet op dezelfde manier verankerde grondrechten, zoals het

petitierecht, het recht op rechtsbijstand in civiele en bestuursrechtelijke geschillen

en, als de daartoe strekkende grondwetswijzigingen aangenomen worden, de

algemene bepaling en het recht op een eerlijk proces in alle rechtsgedingen.

Beperkingen op de uitoefening van grondwettelijke grondrechten moeten steeds

zijn vastgelegd in een wet in formele zin of daartoe herleidbaar zijn; een eis die

de verdragen niet op deze strikte manier vereisen.

Sociale grondrechten

Behalve vrijheidsrechten kent de Grondwet ook sociale grondrechten.

17

Anders

dan de vrijheidsrechten die van de overheid veelal staatsonthouding vragen,

vergen sociale grondrechten juist overheidsingrijpen om doelstellingen, zoals

voldoende werkgelegenheid, huisvesting of een schoon milieu, te realiseren. Een

dergelijke inspanningsverplichting laat zich moeilijker door de rechter beoordelen,

omdat de inzet van middelen in de regel een keuze vergt van de politiek. Vaak

gaat het hierbij om een afweging van verschillende belangen, zoals financiële,

economische en maatschappelijke, en (daarmee) veelal ook politieke belangen.

Die afweging van belangen moet idealiter zo uitvallen dat daarmee het algemeen

belang het best wordt gediend. Het kabinet acht de rechter daar weliswaar in

beginsel toe in staat, maar acht het ook bij uitstek een taak voor de politiek, en

niet voor de rechter.

Organisatorische en institutionele bepalingen

Naast grondrechten bevat de Grondwet organisatorische en institutionele

bepalingen waarin de belangrijkste bevoegdheden worden opgedragen aan

(de)centrale organen van de staat. Daarbij gaat het niet om grondrechten die

burgers beschermen tegen bemoeienis van de overheid of om rechten die

waarborgen dat burgers kunnen deelnemen aan de samenleving en de politiek,

maar om bepalingen over instellingen en organen en hun bevoegdheden. Als

dergelijke vragen tot het domein van de rechter gaan behoren, krijgt de rechter

een wezenlijk andere functie in ons staatsbestel. De rechter toetst dan geen

wetten aan de Grondwet, maar gaat als een soort constitutionele arbiter fungeren

in de interne organisatie van de andere staatsinstellingen en hoe zij hun

bevoegdheden gebruiken. Dit zou naar het oordeel van het kabinet niet alleen

kunnen leiden tot (vergaande) wijzigingen van ons parlementaire stelsel, maar

ook tot een verregaande politisering van het rechterlijk domein en een

ongewenste rechterlijke inmenging in het politieke domein.

Immers, de

bevoegdheid van politieke organen om toepassing te geven aan de Grondwet als

richtinggevend voor het eigen handelen (wetgeving, controle) verschuift naar de

rechter.

17

Overigens is van een scherp onderscheid tussen klassieke grondrechten (vrijheidsrechten)

en sociale grondrechten geen sprake; meerdere grondrechten kennen beide dimensies.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

Algemene rechtsbeginselen

Bij rechterlijke constitutionele toetsing van wetten komt ook de vraag op of

rechters wetten mogen toetsen aan de (ongeschreven) algemene

rechtsbeginselen, zoals bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel en het

zorgvuldigheidsbeginsel.

18

Het kabinet wees deze toetsing in 2002 nadrukkelijk af,

omdat elke dialoog tussen rechter en wetgever hierbij ontbreekt.

19

. Ook in het

initiatiefwetsvoorstel Halsema werd toetsing aan de algemene rechtsbeginselen

om die reden afgewezen. Het huidige kabinet meent, in het licht van de

rechtsontwikkeling, dat een nadrukkelijke afwijzing op voorhand van elke vorm

van toetsing aan ongeschreven recht niet meer voor de hand ligt.

20

Tegelijkertijd

is de jurisprudentiële ontwikkeling nog volop in beweging en is het de vraag of er

voor dit onderwerp voldoende constitutionele rijpheid aanwezig is.

21

Het kabinet

volgt deze ontwikkelingen en beziet wat onder de gegeven omstandigheden een

passend vervolg is.

Toetsingskader: opties

Wat betreft een antwoordrichting op de vraag waaraan wordt getoetst

(toetsingskader) is een aantal mogelijkheden denkbaar. Daarbij is onder andere

de vraag relevant of grondwetsartikelen wel goed ex post toetsbaar zijn door een

rechter op het moment dat er een vorm van constitutionele toetsing wordt

ingevoerd.

De staatscommissie parlementair stelsel is uitgegaan van toetsing aan een reeks

met name aangewezen artikelen van de Grondwet. Daarbij betreft het vooral de

grondwettelijke grondrechten die de vrijheidssfeer van de burger garanderen en

enkele andere bepalingen die een vergelijkbaar karakter hebben. Dat karakter is

dat ze een vrijheidsrecht bevatten dat de overheid in beginsel heeft te

eerbiedigen, tenzij er valide redenen zijn om het recht te beperken. Dat betekent

dat ze betrekkelijk goed door de rechter kunnen worden toegepast, omdat de

18

De Hoge Raad wees dat af in het Harmonisatiewet-arrest, evenals de toetsing aan het

Statuut van het Koninkrijk, HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.

19

Nota constitutionele toetsing van formele wetten, Kamerstukken II, 2001/02, 28 355, nr.

2, p. 9.

20

Het gaat hier om de jurisprudentie die inhoudt dat indien sprake is van bijzondere

omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding

kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt, wat het

geval is indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd

doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing

achterwege moet blijven, zie bijvoorbeeld HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679

(Zorgverzekeringsarrest); CRvB 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622; CRvB 22 oktober

2020, ECLI:NL:CRVB:2020:607; CBb 29 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:134

21

ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.2. In deze zaak ging het over de

vraag of en zo ja, hoe intensief de bestuursrechter de evenredigheid van een

overheidsbesluit toetst. In deze zaak ging het echter niet om de, voor artikel 120 GW

relevante, vraag of en zo hoe intensief de bestuursrechter mag toetsen aan het

evenredigheidbeginsel als het besluit berust op een gebonden bevoegdheid die haar

grondslag vindt in een wet in formele zin. De conclusie van de AG’s van 7 juli 2021

(ECLI:NL:RVS:2021:1468) bevat hierover wel beschouwingen. De ABRvS vermeldt in r.o.

7.2 dat ¨die in toekomstige zaken van de Afdeling en (de) andere hoogste bestuursrechters

zeker aan bod zullen komen¨. Op 23 februari jl. heeft de ABRvS aan staatsraad A-G Snijders

een conclusie gevraagd waarin het in de kern gaat om de vraag of en zo ja, welke

mogelijkheden de bestuursrechter heeft om een formele wet te toetsen aan het

evenredigheidsbeginsel. Volgens de ABRvS past deze conclusie in een serie van vier

(genomen of nog te nemen) conclusies over dit onderwerp.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

rechter beoordeelt of de overheid binnen de grenzen van haar bevoegdheid is

gebleven bij een beweerde aantasting van het (grond)recht.

Deze met name genoemde grondwetsbepalingen waren al eerder voorgesteld in

het reeds genoemde initiatiefwetsvoorstel Halsema/Van Tongeren.

22

De

staatscommissie parlementair stelsel voegde daar de algemene bepaling aan toe

(als die een plaats krijgt in de Grondwet).

23

Naar het oordeel van het kabinet sluit

dit toetsingskader het best aan bij het doel dat het kabinet met de invoering van

constitutionele toetsing beoogt: de rechter meer ruimte geven om in individuele

gevallen de grondrechtelijke aspecten aan de orde te stellen. Daardoor kan de

rechtspositie van de burger op dit punt beter worden gewaarborgd.

Mede om die reden hebben destijds de Hoge Raad alsmede de Raad voor de

rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak in hun adviezen een

voorkeur uitgesproken voor een dergelijk toetsingskader.

24

Recent is de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

en de Raad voor de rechtspraak gevraagd hun zienswijze te geven over

constitutionele toetsing door de rechter.

In lijn met zijn eerdere adviezen is de Hoge Raad een voorstander van gespreide

toetsing aan een aantal met name genoemde grondwettelijke vrijheidsrechten.

Naar het inzicht van de Hoge Raad sluit een dergelijke toetsing het meest aan bij

wat de rechter al pleegt te doen bij verdragstoetsing en past dit ook naadloos in

de bestaande inrichting van de rechtspraak. Om dezelfde reden is de Hoge Raad

geen voorstander van de oprichting van een constitutioneel hof, omdat dat een

nieuwe instelling betekent die ingepast zal moeten worden in het bestaande

stelsel en waarvoor nieuwe procedures moeten worden ontwikkeld. Uit oogpunt

van rechtsbescherming voor de rechtzoekende burger heeft dat naar het oordeel

van de Hoge Raad geen toegevoegde waarde. De Hoge Raad waarschuwt

bovendien voor mogelijke aanzienlijke vertraging van procedures.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is eveneens voorstander

van gespreide toetsing aan grondwettelijke vrijheidsrechten. Toetsing aan sociale

grondrechten acht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet

ondenkbaar, maar dit verdient, gezien het karakter van deze grondrechten, een

nadere beschouwing. Speciale aandacht wordt in dit kader gevraagd voor

bepalingen uit de Grondwet die elementen bevatten van zowel klassieke als

sociale grondrechten, zoals artikel 23 Grondwet (onderwijs). Wat betreft de

bepalingen waaraan getoetst kan worden vraagt de Afdeling bestuursrechtspraak

van de Raad van State aandacht voor de beperkingssystematiek van

grondrechten en toetsing aan algemene rechtsbeginselen. Volgens de Afdeling

bestuursrechtspraak van de Raad van State zou met een constitutioneel hof de

mogelijke meerwaarde van constitutionele toetsing, gelegen in aanvullende

rechtsbescherming voor de burger, worden ondergraven.

22

Voorstel van wet van het lid Halsema houdende verklaring dat er grond bestaat een

voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering

van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet

door de rechter, Kamerstukken I 2004/05, 28 331, A. Tot een tweede lezing is het niet

gekomen; het wetsvoorstel werd ingetrokken.

23

Eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel – ‘Lage drempels, hoge

dijken. Democratie en rechtsstaat in balans’, 23 december 2018, par. 6.1 (bijlage bij

Kamerstukken II 2018/19, 34 430 nr.9). Voor de algemene bepaling wordt hier

verwezen naar hetgeen in de inleiding en in noot 7 is opgemerkt

.

24

Adviezen HR over constitutionele toetsing van 31 oktober 1991 en van 11 november 1997

en het advies over het wetsvoorstel Halsema van 1 november 2002, Kamerstukken II

2002/03, 28 331 nr. 5 en de adviezen van de Rvdr en de NVvR, Kamerstukken II 2002/03,

28 331 nr. 6.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

De Raad voor de rechtspraak is eveneens voorstander van gespreide toetsing aan

grondwettelijke vrijheidsrechten. Daarnaast noemt de Raad voor de rechtspraak

de mogelijkheid van toetsing aan (bepaalde) sociale grondrechten en mogelijk

ook enkele institutionele bepalingen, maar doet dat onder de erkenning dat

daarmee een risico bestaat dat de rechter uitspraken doet die mede of

merendeels politiek van aard zijn of het politieke bestel als zodanig betreffen.

Alles afwegende heeft het kabinet een voorkeur voor toetsing aan de klassieke

vrijheidsrechten.

Gespreide of geconcentreerde toetsing?

Gespreide toetsing betekent dat burgers bij elke rechter terecht kunnen voor de

grondwettelijke toetsing van wetten. Bij een vorm van geconcentreerde toetsing

kan dit niet.

Het wetsvoorstel-Halsema/Van Tongeren ging uit van gespreide rechterlijke

toetsing, overeenkomstig de gespreide toetsing van wetten aan verdragen. Dat is

ook de voorkeur die de Hoge Raad, de Raad voor de Rechtspraak en de Afdeling

bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben bevestigd in hun recente

zienswijzen van begin dit jaar (2022). De Hoge Raad en de Raad voor de

rechtspraak hebben zich ook in 2002 uitgesproken voor die wijze van toetsing,

evenals toen de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.

25

De Hoge Raad sprak

ook daarvoor reeds in zijn adviezen van 1991 en 1997 een duidelijke voorkeur uit

voor gespreide toetsing, omdat dit het beste past bij de aard van de grondrechten

als middel tot rechtsbescherming van de burger. Deze rechtsbescherming kan

immers het best worden verwezenlijkt, wanneer zij zonder vertraging kan worden

verleend door elke rechter aan wie een zaak wordt voorgelegd waarin aan die

rechtsbescherming behoefte lijkt te bestaan, aldus de Hoge Raad.

26

De staatscommissie parlementair stelsel adviseerde tot geconcentreerde toetsing

door een constitutioneel hof. Daarvoor adviseerde de staatscommissie de

invoering van een prejudiciële procedure. Dat zou er op neerkomen dat het

toetsingsverbod ex artikel 120 Grondwet voor alle rechters blijft gehandhaafd,

behalve voor het constitutioneel hof. Een belangrijk argument voor de

staatscommissie was het belang van het bewaken van de rechtseenheid en de

rechtszekerheid.

Wanneer de verdragstoetsing als gespreide toetsing blijft bestaan en voor de

constitutionele toetsing aan de Grondwet wordt gekozen voor een

geconcentreerde vorm, doet zich zowel een materieel als een procedureel

bezwaar voor bij samenloop van beide vormen van toetsing.

Materieel, omdat grondwettelijke vrijheidsrechten veelal een pendant hebben in

het EVRM, het IVBPR of andere mensenrechtenverdragen. Procedureel, omdat de

rechter het geschil moet splitsen in een deel dat hij zelf kan afdoen en een deel

waarvoor niet hij, maar de rechter die bevoegd is tot constitutionele toetsing dit

onderdeel afdoet, dan wel zijn antwoord terug stuurt aan de vragende rechter.

Dat zal niet alleen tot een kunstmatig onderscheid kunnen leiden dat de rechter

moet maken en dat tot vertraging zal leiden, ook de rechtzoekende zal

waarschijnlijk moeilijk kunnen inzien waarom een dergelijk (kunstmatig

aandoend) onderscheid moet worden gemaakt. Vanuit het perspectief van

25

Adviezen HR over constitutionele toetsing van 31 oktober 1991 en van 11 november 1997

en het advies over het wetsvoorstel Halsema van 1 november 2002, Kamerstukken II

2002/03, 28 331 nr. 5.

26

Advies HR over constitutionele toetsing van 11 november 1997, hoofdstuk II, par. 11.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

verbetering van de rechtsbescherming van de burger lijkt de vorm van gespreide

toetsing dus voor de hand te liggen.

Ook als zou worden gekozen voor de variant van concentreerde toetsing bij één of

meer van de bestaande (hoogste) rechterlijke instanties (HR, AbRvS, CRvB, CBb)

doen deze bezwaren zich voor. Bij deze variant zou daar nog bijkomen dat deze

variant een nadere keuze zou vergen over welke van de (vier) hoogste rechters

dan de bevoegdheid zou(den) krijgen tot constitutionele toetsing. Bovendien zou

de verhouding tot de overige hoogste rechters de nodige uitwerking en aandacht

behoeven. Dat vergt niet alleen een specifieke uitzondering op het

toetsingsverbod, maar ook uitwerking in formele wetgeving en procesreglementen

over de wijze van beantwoorden van toetsingsvragen.

In de nota over constitutionele toetsing uit 2002 concludeerde het toenmalige

kabinet dat de aangewezen plaats om de rechtsbescherming te verwezenlijken de

rechter in eerste aanleg is. Dat kan de strafrechter, de bestuursrechter of de

burgerlijke rechter zijn. Het ligt niet direct voor de hand deze rechters over één

bepaald aspect in de zaak (de grondwettigheid) geen zelfstandige bevoegdheid tot

oordelen te geven.

27

Naar het oordeel van het kabinet geldt dit argument nog

onverkort.

Een ander procedureel bezwaar van geconcentreerde toetsing is dat de rechter bij

wie een geschil aanhangig is, ook is gehouden om toepassing te geven aan het

recht van de Europese Unie (EU) en bij uitleggingsvragen onverwijld een

prejudiciële vraag moet stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Wanneer het

geschil (onder meer) gaat om de toepassing van een grondwettelijk grondrecht

dat een pendant heeft in het EU Handvest voor de Grondrechten, raakt de rechter

verstrikt in conflicterende plichten; de rechter moet dan zowel de prejudiciële

vraag voorleggen aan het Hof van Justitie als aan een constitutioneel hof als

daartoe besloten zou worden.

Dat alles maakt dat, gelet op de bestaande gespreide verdragstoetsing in

Nederland, een geconcentreerde grondwetstoetsing moeilijk is in te passen in de

bestaande organisatie en werkwijze van de rechtspraak en evenmin ten goede

komt aan de eenvoud en toegankelijkheid van een stelsel waarin constitutionele

toetsing mogelijk wordt om de rechtpositie van de burger beter te waarborgen.

Dit afwegende meent het kabinet dat de optie van gespreide toetsing het meest

in de rede ligt, gelet op het doel van constitutionele toetsing en inpasbaarheid in

het stelsel.

Een constitutioneel hof?

Gespreide toetsing betekent nog niet dat er geen ruimte zou kunnen zijn voor een

constitutioneel hof. Zo is denkbaar dat gespreide toetsing bestaat waarbij de

rechter in eerste aanleg (rechtbanken) en de rechter in hoger beroep (hoven) de

bevoegdheid krijgen om wetgeving te toetsen aan de Grondwet. Vervolgens zullen

de hoogste rechters (HR, ABRvS, CRvB en CBB) een oordeel geven alvorens een

constitutioneel hof zich over de zaak buigt. Dat zal niet alleen betekenen dat de

totale rechtsgang nog langer wordt en de burger (te) lange tijd in het ongewisse

blijft of zijn beroep op een Grondwetsbepaling zal worden gehonoreerd. Bij de

keuze voor (gespreide) toetsing aan de grondrechtelijke vrijheidsrechten ligt het

27

Nota constitutionele toetsing van formele wetten, Kamerstukken II, 2001/02, 28 355, nr.

2, par. 6.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

instellen van een constitutioneel hof niet voor de hand. Dit zou immers betekenen

dat er een volstrekt nieuwe instantie in het leven wordt geroepen voor iets

waarmee zowel de burgerlijke rechter, de strafrechter als de bestuursrechter al

ruimschoots vertrouwd zijn. In zijn nota over constitutionele toetsing uit 2002

concludeerde het toenmalige kabinet dat bij toetsing aan de klassieke

grondrechten het model van gespreide toetsing (zonder constitutioneel hof) het

beste past, mede gezien de mogelijkheden die de Nederlandse rechter al heeft om

wetten te toetsen.

28

Ook de verhouding van een constitutioneel hof tot andere (staats)organen en

instellingen, zoals de wetgever, de Staten-Generaal en de Raad van State

verdient de nodige aandacht. Dat betekent dat de instelling van een

constitutioneel hof gevolgen heeft, niet alleen voor het bestaande stelsel van

rechtspleging, maar ook voor de inrichting van de staat als organisatie en

daarbinnen geldende verdeling van bevoegdheden.

De staatscommissie parlementair stelsel zag in de instelling van een

constitutioneel hof een mogelijkheid om de rechtseenheid te bevorderen. Uit het

recente rechtsvergelijkend onderzoek dat het kabinet heeft laten uitvoeren blijkt

evenwel dat in geen van de onderzochte landen met gespreide toetsing een

gebrek aan rechtseenheid wordt ervaren.

29

Uit dit rechtsvergelijkend onderzoek

blijkt eveneens dat ‘gewone’ rechters zich bij (gespreide) constitutionele toetsing

terughoudend plegen op te stellen tegenover de wetgever, terwijl constitutionele

of grondwettelijke hoven zich doorgaans vrijer voelen om de grondwet te

interpreteren en, gelet op hun taak als ‘beschermer van de grondwet’, waar nodig

de wetgever te corrigeren. Hierbij speelt ook een rol dat de constitutionele hoven

in buitenlandse rechtsstelsels, vanuit een historische achtergrond, niet alleen aan

de klassieke grondrechten toetsen, maar ook aan de institutionele bepalingen van

de Grondwet, waardoor zij als een soort constitutioneel arbiter tussen

overheidsorganen fungeren.

Wanneer een constitutioneel hof wordt ingesteld moeten hiervoor bovendien

processuele voorzieningen worden getroffen. Een mogelijkheid is de invoering van

een prejudiciële procedure, zoals gesuggereerd door de staatscommissie

parlementair stelsel. Dat betekent dat de rechter die moet oordelen over een

geschil (zaaks-rechter), waarin de vraag wordt opgeworpen over de

verenigbaarheid met de Grondwet, de behandeling moet opschorten om een

prejudiciële vraag te stellen en de beantwoording daarvan af te wachten. Voor de

rechtzoekende zal dat een complicatie betekenen zonder dat hij veel invloed kan

uitoefenen op de inhoud van de te stellen vraag en evenmin de uitkomst kan

beïnvloeden. Constitutionele toetsing komt daarmee in letterlijke en figuurlijke zin

verder af te staan van burgers.

Een constitutioneel hof is naar het oordeel van het kabinet geen noodzakelijke

voorwaarde voor constitutionele toetsing en minder goed inpasbaar in het

rechtsbestel en evenmin in het staatsbestel. De instelling van een constitutioneel

hof zou daarom niet in de rede liggen.

Toetsing wanneer?

28

Nota constitutionele toetsing van formele wetten, Kamerstukken II, 2001/02, 28 355, nr.

2, par. 6.

29

Rechtsvergelijkend onderzoek constitutionele toetsing, Claes, Heringa, Van der Sluis &

Stremler, 2021, Bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 35 570-VII, nr. 90 en Kamerstukken I

2020/2134 430, Y.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

Toetsing door de rechter van een wetsvoorstel aan de Grondwet ex ante is geen

rechtspraak in eigenlijke zin. Er is immers geen concreet geschil waarover de

rechter oordeelt. Deze variant is alleen mogelijk in de vorm van geconcentreerde

toetsing.

Een dergelijke toetsing van voorstellen van wet - op enig moment in het

wetgevingsproces - door de rechter betekent dat moet worden nagedacht over de

toegevoegde waarde van een rechterlijke bevinding naast die van, onder meer, de

Afdeling advisering van de Raad van State en van het parlement. Dat betekent

dat de toegevoegde waarde van constitutionele toetsing door de rechter ligt in

een toetsing ex post, dus van wetten die in werking zijn getreden. Juist in die

gevallen laat zich het aspect gelden van de rechtsbescherming van de

rechtzoekende burger en worden zijn grondwettelijke rechten beter gewaarborgd.

Constitutionele toetsing door de rechter heeft, uit oogpunt van

rechtsbescherming, naar het oordeel van het kabinet, meerwaarde voor burgers

wanneer die ex post geschiedt ten opzichte van een toetsing ex ante.

Advies of bindend oordeel?

Het is denkbaar dat de bevindingen van de rechter over de grondwettigheid van

wetten (ex post) niet uitmonden in een bindend rechterlijk oordeel, maar in een

advies aan de wetgever. Dat is echter geen rechtspraak in eigenlijke zin. Voor de

rechtzoekende burger biedt het niet veel soelaas, omdat het vervolgens nog van

de wetgever zal afhangen of en zo ja, op welke wijze en wanneer gevolg wordt

gegeven aan het rechterlijk advies. Bovendien is deze oplossing moeilijk te rijmen

met de werkwijze bij verdragstoetsing, die immers gespreide toetsing behelst. Bij

samenloop (die zich vermoedelijk vaak zal voordoen) zal het kunstmatig

overkomen en afbreuk doen aan de effectiviteit wanneer het rechterlijk oordeel

voor de verdragstoetsing bindend is en de constitutionele toetsing uitmondt in een

advies.

Wanneer de rechter de bevoegdheid krijgt om zijn bevindingen over de

grondwettigheid van wetten uit te spreken in de vorm van een bindend

rechterlijk oordeel is sprake van rechtspraak in eigenlijke zin. Immers, de

rechter stelt zijn oordeel over de grondwettigheid in de plaats van dat van de

wetgever. Indien dat oordeel van de rechter afwijkt van dat van de wetgever, zal

deze genoodzaakt zijn de gewraakte bepaling of regeling aan te passen op een

zodanige manier dat het door de rechter geconstateerde gebrek wordt opgeheven

of, wanneer herstel onmogelijk of onwaarschijnlijk is, de bepaling of regeling

schrappen of intrekken.

Hoe ingrijpend de gevolgen zullen (kunnen) zijn van een bindend rechterlijk

oordeel hangt af van de keuze die wordt gemaakt in de rechtsgevolgen die

daaraan zijn verbonden: wordt de bepaling of regeling buiten toepassing gelaten

of wordt zij nietig verklaard? Bij het buiten toepassing laten is het mogelijk dat de

toepassing van de gewraakte bepaling in andere gevallen geen grondwettelijke

bezwaren oproept. Bij nietig verklaring wordt de bepaling of regeling geacht nooit

te hebben bestaan, hetgeen de nodige (juridische) gevolgen kan hebben voor

rechtsverhoudingen die op grond van die bepaling of regeling zijn ontstaan,

gewijzigd of teniet gegaan. Uit oogpunt van rechtszekerheid kleven daaraan

bezwaren.

Directie Constitutionele

Zaken en Wetgeving

Afdeling Constitutionele

Zaken

Datum

1 juli 2022

Kenmerk

2022-0000321093

Constitutionele toetsing door de rechter zou, naar het oordeel van het kabinet,

moeten uitmonden in een (juridisch) bindend oordeel.

Rechtsgevolgen

Gelet op het voorgaande ligt het in de rede om voor het rechtsgevolg van een

rechterlijk oordeel ook hier het spoor te volgen van de verdragstoetsing, in die zin

dat bij vastgestelde onverenigbare toepassing van de wet(sbepaling) met de

Grondwet de rechter kan besluiten om de wet(sbepaling) buiten toepassing te

laten. Deze oplossing is ook geadviseerd door de staatscommissie parlementair

stelsel.

Dat hoeft niet te betekenen dat dit voor iedere denkbare toepassing van de

wet(sbepaling) geldt, maar dat is ook niet uitgesloten. Zo kan de rechter

vaststellen dat welke toepassing dan ook onverenigbaar is met de Grondwet.

Overigens laat dit onverlet dat de rechter evenals bij verdragstoetsing

(verdragsconform) kan besluiten tot een grondwetsconforme interpretatie. Ook

kan hij besluiten om, wanneer meerdere juridisch verdedigbare oplossingen zich

aandienen, de keuze daaruit aan de wetgever te laten op grond van een

afwegingen waarin ook andere belangen - zoals maatschappelijke, politieke of

financiële belangen - worden meegewogen.

Bij onverenigbaarheid van de wet(sbepaling) met de Grondwet zou de rechter,

naar het oordeel van het kabinet, moeten kunnen besluiten om de wet(sbepaling)

buiten toepassing te laten.

Conclusie

Het voorgaande samengevat spreekt het kabinet, de voor- en de nadelen

afwegende, een voorkeur uit voor een model waarin gespreide toetsing mogelijk

is – dat wil zeggen: door alle rechters – van wetten die in werking zijn getreden

(rechterlijke toetsing ex post) aan een aantal met name genoemde bepalingen

van de Grondwet (vrijheidsrechten), waarbij de rechter in een bindend rechterlijk

oordeel de wet of wetsbepaling buiten toepassing kan laten wegens strijd met de

Grondwet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hanke Bruins Slot

De Minister voor Rechtsbescherming,

F.M. Weerwind