Ongehoord of ongewenst?
Je kon erop wachten, het was alleen de vraag hoe lang. Sinds de omroeporganisatie Ongehoord! in 2021 tot de publieke omroep NPO was toegelaten was het immers al hommeles rond de stem van populistisch rechts Nederland. Dat er onvrede zou uitbarsten over de eerste uitzendingen lag voor de hand. Ongehoord! liet in zijn nieuwsuitzendingen alleen rabiaat rechtse stemmen, onheilsprofeten en complotdenkers horen die vrijuit hun omstreden gedachtegoed konden uitleggen. Daaronder ook de Vlaamse populist Filip Dewinter die voor een door de elites geplande ‘omvolking’ van de autochtone samenleving en cultuur waarschuwde; een bekende complottheorie die nergens aantoonbaar te maken was. Dat standpunt was in Vlaanderen dus al zeer omstreden, maar in Nederland met zijn oververhitte maatschappelijke debat ontploften de sociale media bijkans. Juist ook de publieke omroep werd het mikpunt van woede over het verspreiden van desinformatie, suggestieve en racistische onwaarheden, en wat al niet meer.
De commotie was niet nieuw. De adviezen die de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media begin 2021 uitbrachten over de zendtijdaanvraag van de nieuwe omroep dropen al van de weerzin en het wantrouwen. Volgens hen gaf Ongehoord! een ‘structurele diskwalificatie van de NOS als onafhankelijke nieuwsvoorziening’. Voorzitter Arnold Karskens achtervolgde de NOS immers al jaren met suggestieve beschuldigingen van bevooroordeeldheid en onbetrouwbaarheid. Met Ongehoord! werd zo een paard van Troje binnen de publieke omroep worden getakeld, die het afkalvende aanzien van de nieuwsvoorziening nog verder aan zou tasten. Het bestuur van de NPO zag die bui ook hangen en had de minister al eerder gevraagd om meer waarborgen ‘ter bescherming van integere en betrouwbare journalistieke producties’.
Maar de omroep die stem wenste te geven aan wat ‘ongehoord’ zou zijn (maar door veel media-aandacht bepaald niet onbekend was), voldeed aan alle formele criteria om zendtijd als aspirant-omroep te kunnen krijgen en kon dus met belastinggeld programma’s gaan maken. De klachten kwamen vanzelf en dus lag er een mooie taak voor de in 2017 aangestelde NPO-Ombudsman om een oordeel te geven over de omstreden Ongehoord!-programma’s. Het Ombudsman-rapport dat op 6 juni verscheen geeft een gemengd beeld. Enerzijds doet Ongehoord! precies waarvoor ze is opgericht en waarvoor ook de publieke omroep in het leven is geroepen: uiting geven aan een uitgesproken identiteit die representatief is voor een deel van de Nederlandse bevolking. Binnen diezelfde publieke omroep is ruim gelegenheid voor anderen om daar desgewenst iets tegenin te brengen en tezamen levert dat dan pluriformiteit op. Maar aan de andere kant vindt de ombudsman de Ongehoord-uitzendingen op sommige vlakken direct in strijd met de Journalistieke Code die van alle journalistieke programma’s van de NPO ‘betrouwbaarheid, onbevooroordeeldheid, controleerbaarheid en feitelijke juistheid’ eist. De Ombudsman roept daarnaast ook op om heldere criteria te formuleren over toe- en uittreding van het publieke omroepbestel, want selectie aan de poort is beter dan ongeschikte en obstinate leerlingen steeds maar weer slechte cijfers blijven geven.
Het weloverwogen standpunt van de ombudsman schuift de hete aardappel van sanctie tegen of zelfs een verbod op Ongehoord! op het bord van bestuurders en de toezichthouders, in eerste instantie het NPO-bestuur. Dat heeft op 15 juni Ongehoord! ter verantwoording geroepen, maar bij voorbaat gezegd dat een financiële sanctie van 15% van het budget in het voornemen ligt. Dat zou uniek zijn, want financiële sancties zijn bij omroepen tot nu toe alleen opgelegd bij overtreding van de reclameregels. De sanctie zal ook aanleiding kunnen zijn voor een intern stevig gesprek bij de NPO over de journalistieke criteria die nu voor ieder raadpleegbaar zijn. Dat kan nog een treurig debat opleveren, want het is maar de vraag of alle journalistieke programma’s van de NPO de toets der kritiek van de spijkers op laag water zoekende critici kunnen doorstaan. Ongehoord-voorman Karskens heeft al triomfantelijk laten weten dat niet alleen Ongehoord! langs de meetlat moet liggen, maar alle omroepen. En voor je het weet is er een permanent en uitzichtloos hanengevecht over gedragsregels tot in de kleinste details. Dat lijkt me eerder een sanctie op alle NPO-journalisten en op het publiek dat nooit op intern gekissebis bij de omroep zit te wachten. Laten we daarom hopen dat de NPO zoiets kan voorkomen.
Want met een zich in details verliezend gesprek over van alles en nog wat zouden we een verder escalerend maatschappelijk debat over de journalistieke omroepprogramma’s stimuleren met grote politieke gevolgen. Immers, hoewel de politiek zich formeel niet met de inhoud van publieke programma’s mag bemoeien, doen ze dat in de praktijk al jaren. Kijk er de Tweede Kamerdebatten maar op na: praten over de publieke omroep is bijna alleen maar praten over soms relevante, maar het vaakst over vermaledijde programma’s. En als dat doorzet zijn we een stap dichter bij terugkeer naar de vooroorlogse bemoeienis met omroepprogramma’s. Die had tot doel de onderlinge strijd van omroepen te verbieden, maar ook om de ‘politieke polarisatie’ en ‘antidemocratische tendensen’ tegen te gaan. In dat kader werd de NSB zendtijd onthouden, een lot dat na de oorlog tot in de jaren zestig werd gedeeld door de CPN. Maar de geaccepteerde omroeporganisaties werd ook verboden zich uit te spreken tegen andere politieke denkbeelden of figuren, tegen bevriende staatshoofden zoals Hitler of Mussolini en voor of tegen mogelijk confronterende nieuwe fatsoensnormen. De vrijdenkersomroep VRO werd in 1937 de zendmachtiging ontnomen omdat men God en christenen bekritiseerde en daarmee de overheid maakt – aldus het katholieke Kamerlid Frans Teulings - ‘tot een schakel in den keten der godloosheidspropaganda’. Het was een verstikkend klimaat dat de journalistieke ontplooiing naar professionaliteit en kritische onafhankelijkheid ernstig belemmerde.
Wie de huidige maatschappelijke discussies volgt herkent de uitsluitingsargumenten die door radicalen aan de linker- en rechterkant van het politieke spectrum worden gehanteerd om alles dat ongewenst wordt geacht te onderdrukken. Paradoxaal is dat sommige van deze groepen de rabiate verbodsbepalingen voor tegenstanders soepeltjes combineren met pleidooien om zelf alle uitingsvrijheid te hebben. Blijkbaar is confrontatie met afwijkende meningen iets onverteerbaars geworden en kritiekloze zelfbevestiging het grootste goed. Terwijl pluriformiteit en debat hoekstenen zijn van het democratische bestel waarvan de publieke omroep een belangrijk onderdeel is. Hopelijk dringt dat besef voldoende door in de politiek en laat men de discussie over de inhoud van publieke programma’s over aan de partijen die daarover gaan: de publieke omroep zelf in interactie met het publiek. Het rapport van de Ombudsman heeft daarvoor een goede basis gelegd.
Huub Wijfjes is bijzonder hoogleraar Geschiedenis van Radio en Televisie aan de Universiteit van Amsterdam & hoofddocent aan de masteropleiding Journalistiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Recent redigeerde en publiceerde hij een trilogie boeken over de cultuurgeschiedenis van De Krant, De Radio en De Televisie.
Een ingekorte versie van dit artikel verscheen op 18 juni in dagblad Trouw.