Pechtold en de presidentialisering van D66
In de berichtgeving over de ‘MeToo’-affaire in D66 schreef de NRC over de ‘Pechtold-boys’, een groepje adviseurs rond Alexander Pechtold i die tijdens zijn partijleiderschap (van 2006 tot 2018) op invloedrijke posities zouden zijn gekomen en die zij onder zijn opvolger Sigrid Kaag i nog steeds zouden bezetten – zoals de recentelijk uit de partij getreden Frans van Drimmelen. Inner circles zijn binnen partijen vanzelfsprekend van alle tijden. Dat neemt niet weg dat dit netwerk kan worden beschouwd als een onderdeel van de zogeheten ‘presidentialisering’ van D66 in de tijd dat Pechtold er de scepter zwaaide.
Binnen D66 kwamen de traditie van dominant politiek leiderschap, dat mede rust op electoraal succes (zoals eerder bij de partijleiders Hans van Mierlo i en Jan Terlouw i), de rol van partijprominenten als politieke influencers, informele machtsconcentratie, de sluipende centralisering van de kandidaatstellingsprocedure en het plebiscitaire potentieel van de ledendemocratie (waarbij de partijleider zich kan beroepen op een direct ledenmandaat) samen in het partijleiderschap van Alexander Pechtold. Mede door de door hemzelf gemobiliseerde steun van oudgedienden als Van Mierlo en Thom de Graaf i wist Pechtold in 2006 de lijsttrekkersverkiezingen van toenmalig Tweede Kamerfractievoorzitter Lousewies van der Laan i te winnen, zij het nipt. Vervolgens trok hij in korte tijd de regie binnen D66 naar zich toe. Met zijn aanwijzing tot politiek leider door de ledenaanhang in plaats van het ledencongres – zoals tot dan toe gebruikelijk – werd zijn legitimiteit groter, waar de relatief gunstige verkiezingsuitslag in 2006 nog eens bijkwam. In 1999 had het congres besloten dat de lijsttrekker voortaan voorafgaand aan de lijstsamenstelling werd verkozen. Pechtold had voor de Kamerverkiezingen van 2006 geprobeerd om enkele van zijn favorieten ten koste van zittende Tweede Kamerleden op de weinige verkiesbare plaatsen op de kandidatenlijst te krijgen, maar dat was hem niet gelukt: hij werd door de leden gecorrigeerd.
Daarna lukte het Pechtold wel de partij naar zijn hand te zetten, ook omdat hij D66 electoraal succes en een enorme groei van de ledenaanhang bezorgde. Op zijn initiatief maakte de door hem niet al te gewaardeerde zittende partijvoorzitter plaats voor Gerard Schouw i. Toen die in mei 2007 voorzitter van de Eerste Kamerfractie werd, werd hij afgelost door Ingrid van Engelshoven i, die tot 2013 partijvoorzitter bleef. Met vertrouwelingen op deze cruciale posten domineerde Pechtold D66. Veel macht was in zijn persoon (en in een kleine kring om hem heen) geconcentreerd, zonder dat het landelijk bestuur of het ledencongres hem veel voor de voeten liep. Pechtold verzekerde zich formeel van invloed op de advieskandidatenlijst, die vanaf 2007 door de lijsttrekker en de partijvoorzitter werd opgesteld. Zonder protest aanvaardde het congres de reglementaire bemoeienis van de partijleider met het kandidaatstellingsproces; ‘iets wat twee of drie decennia eerder binnen D66 ondenkbaar zou zijn geweest’, aldus partijhistoricus Menno van der Land.
Verder zetten Pechtold, Schouw en Van Engelshoven in 2007 gedrieën de langetermijnstrategie uit voor D66. Het trio speelde de ‘centrale rol’ in de revitalisering van de partij – met instemming overigens van het congres, dat Schouw en Van Engelshoven in hun functie (her)koos, en van de leden, die Pechtold na 2006 ook in 2010, 2012 en 2017 als lijsttrekker aanwezen. Net als eerder Van Mierlo regisseerde Pechtold ook zijn opvolging: Kajsa Ollongren i en Sigrid Kaag i (die was gescout door Van Drimmelen) werden door de partijtop naar voren geschoven als minister in het derde kabinet-Rutte en daarmee tegelijk als mogelijke kandidaat voor het lijsttrekkerschap. Mede door de ziekte van Ollongren werd Kaag de opvolger van de in 2018 als politiek leider teruggetreden Pechtold. Met een zeer ruime meerderheid werd zij tot lijsttrekker gekozen.
De toegenomen autonomie van de partijleider van D66 (zoals onder meer zichtbaar bij zijn grotere zeggenschap bij de kandidatenselectie en zijn invloed op de aanwijzing van zijn opvolger), in combinatie met het persoonlijke, directe ledenmandaat, is in meer partijen waar te nemen. Politicologen spreken van de ‘presidentialisering’ van de politieke partij – als de moderne variant van de door de Duits-Italiaanse socioloog Robert Michels beschreven oligarchisering. Dit concept lijkt meer dan gedurende de tijdperken-Van Mierlo op D66 van toepassing te zijn tijdens de periode onder Pechtold, die veel sterker dan zijn voorgangers zijn stempel drukte op de partijorganisatie. D66 werd onder Pechtolds leiding professioneler en gedisciplineerder, wat enerzijds wellicht nodig was om de kenmerkende vrijblijvendheid van de Democraten te kunnen inwisselen voor meer doelmatigheid, maar anderzijds ook deels ten koste ging van de democratische verhoudingen.
‘Pechtold en zijn vertrouwelingen bepalen wat er wel en wat er niet gebeurt,’ aldus Frans Verhagen in 2014, die zevenjaar eerder kandidaat-partijvoorzitter was maar toen verloor van Van Engelshoven. ‘De Van Mierlo-partij is nu de Pechtold-Partij.’ In dezelfde tijd bracht Joris Backer i, senator en voormalig vicepresident Shell Rusland de presidentialisering onder Pechtold treffend onder woorden: ‘Onze politiek leider heeft nog steeds niet de slagkracht van een CEO in het bedrijfsleven, maar het gaat de goede kant op.’
Prof. Gerrit Voerman is hoogleraar Nederlandse en Europese partijstelsels en tevens directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen.
Deze tekst is een licht bewerkt fragment uit Gerrit Voerman, ‘“De leden zijn de partij”. De interne partijorganisatie van D66’, in: Coen Brummer en Simon Otjes (red.), Tussen bestormen en besturen. 55 jaar D66 in de Nederlandse politiek (1966-2021), 119-139; aldaar 136-138. Daar zijn ook de literatuurverwijzingen te vinden.
Zie verder ook: Gerrit Voerman, ‘Buma, Pechtold en het machtsvacuüm. Het voortijdige vertrek van de fractievoorzitters van CDA en D66 tijdens Rutte III’, in: Jan Schinkelshoek en Gerrit Voerman (red.), ‘Niet stoffig, toch?’ Terugblik op het kabinet-Rutte III (Den Haag 2021), 71-81.