Uitvoerbaarheid van de Nederlandse wetgeving: in het belang van de burger
Hoe uitvoerbaar is de Nederlandse wetgeving? Dat was de vraag die centraal stond bij het Actualiteitendebat op 6 juni 2018. De Nederlandse wetgeving is complex. Aan de ene kant willen we zorgen dat iedereen zich kan vinden in een wet, aan de andere kant moet de wet wél uitvoerbaar blijven. Paul Frissen i ging gisteren over dit dilemma het gesprek aan met Jan Franssen i, José Lazeroms i en Ewout Irrgang i. Eva Kuit i modereerde de avond.
Volgens José Lazeroms is een wet soms technisch uitvoerbaar, maar bereikt de wet niet waar zij voor bedoeld is. ’Wij maken complexe wet- en regelgeving om mensen te helpen in complexe situaties, maar deze mensen kennen vaak de regelgeving niet.” Daarom is het volgens haar belangrijk dat het doe-vermogen van de burger wordt meegenomen in het beoordelen van een wet: de burger moet in staat zijn om het recht dat uit een wet voortkomt uit te oefenen.
Jan Franssen viel haar bij door aan te geven dat er volgens hem te laat in het wetgevingsproces zicht is op de uitvoering van de wet. Instituties als de Raad van State moeten volgens Franssen veel eerder betrokken worden bij de uitvoerbaarheid van een wet. “We moeten de mogelijkheid krijgen om eerder in het traject aan te geven waar beleidsmakers op moeten letten bij het maken van een wet.”
Ewout Irrgang benadrukte dat bij uitvoerbaarheid vooral gelet moet worden op de effectiviteit van overheidsuitgaven. “Het gaat om de juiste besteding van het geld. Leidt het tot waar het voor bedoeld was?” Volgens hem is er daarom behoefte aan meer politici met belangstelling voor de uitvoerbaarheid van beleid.
Paul Frissen plaatste aan het einde van het debat een kritische noot bij de manier waarop de overheid nu beleid maakt. “Als je als wetgever steeds preciezer wordt, dan stel je vast dat iedereen overal recht op heeft. Dat werkt niet.” Een deel van de maatschappelijke activiteiten die nu uitgevoerd worden door de overheid weer terugbrengen naar de samenleving kan een oplossing zijn.
Waar alle panelleden het over eens waren, was dat de burger centraal hoort te staan bij het maken van wetten. De burgers gaan immers de wetgeving ervaren en die ervaringen moeten een hoofdrol spelen bij het bepalen of wetgeving écht uitvoerbaar is.