Verloren vertrouwen. Afgetreden ministers en staatssecretarissen tussen 1967 en 2002
Wie in Nederland mag een minister of staatssecretaris de laan uit sturen of wanneer besluit een bewindspersoon zelf dat hij niet langer de verantwoordelijkheid wil dragen? Aan de hand van niet eerder gebruikt archiefmateriaal wordt in het proefschriftonderzoek Verloren vertrouwen. Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1967-2002 de voorgeschiedenis, het verloop en de gevolgen van tussentijds onvrijwillig vertrek geschetst.
Vanzelfsprekend komen ook de politieke en persoonlijke verhoudingen binnen de diverse regeringscoalities aan bod. Welke argumenten zijn in het verleden aangevoerd om een minister of staatssecretaris te bewegen zijn ontslag te nemen of hem of haar juist op de post te houden? En welke rol speelden media en ambtenarij daarbij? Het onderzoek maakt deel uit van een gezamenlijk project en het sluit aan bij de studie van Charlotte Brand, die zich in haar dissertatie Gevallen op het Binnenhof (Amsterdam 2016) heeft gericht op het aftreden van ministers en staatssecretarissen in de periode 1918-1966.
'Het meest gegeselde werkpaard'
In het onderzoek naar achttien casussen passeren uiteenlopende redenen voor ontslag de revue. Het boek begint met de geschiedenis van minister van Economische Zaken Leo de Block (KVP), ‘het meest gegeselde werkpaard’ van het kabinet-De Jong, die nauwelijks tegen zijn taak bleek te zijn opgewassen. Ook integriteitskwesties als die van het opgeklopte curriculum vitae van staatssecretaris Charles Schwietert in 1982 en de bonnetjesaffaire van de voormalige burgemeester van Rotterdam Bram Peper in 2000 komen aan bod.
Verreweg het grootste deel van het onderzoek gaat over conflicten tussen leden van het kabinet met de Tweede Kamer, of met een deel daarvan. In de jaren tachtig en negentig zagen verschillende bewindslieden zich genoodzaakt de aftocht te blazen naar aanleiding van parlementaire onderzoeken die toen weer in zwang kwamen.
Het 'Van Aardenne-trauma'
In een enkele gevallen was de volgorde omgekeerd en ging het opstappen aan het onderzoek vooraf. Zo trad staatssecretaris Gerrit Brokx in 1986 af voordat een onderzoek naar subsidiefraude bij woningbouwprojecten van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds was ingesteld. Zijn aftreden was het gevolg van een les die de Kamer en in het bijzonder het CDA van een voorgaande kwestie had geleerd: het omstreden aanblijven van minister van Economische Zaken en vicepremier Gijs van Aardenne (VVD) in 1984. Dat niet-opstappen ondanks scherpe kritiek had slecht uitgepakt voor de geloofwaardigheid en de slagkracht van de bewindsman. Bovendien had de VVD electorale schade geleden.
Het beschermen van de omstreden minister opgeteld bij enkele andere affaires leidde tot verlies bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1986. De enquête naar de teloorgang van het scheepsbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme (RSV) had het aanzien van het parlement als controleur van de macht vergroot, maar het imago van de minister ernstig beschadigd. Om te voorkomen dat staatssecretaris Brokx iets soortgelijks zou overkomen, raadde CDA-fractievoorzitter Bert de Vries hem aan terug te treden. Aanvankelijk wenste Brokx dit dringende advies naast zich neer te leggen. Uiteindelijk trok hij aan het kortste eind. De fractie koos in meerderheid de kant van De Vries. Met zichtbare woede las Brokx vervolgens zijn ontslagverklaring voor aan de verzamelde pers. Hij voelde zich het ‘slachtoffer van het Van Aardenne-trauma’.
Vertrouwen, zelfvertrouwen en perceptie
De titel van dit boek, Verloren vertrouwen, heeft betrekking op vertrouwen in de breedste zin des woords. Het gaat niet alleen om staatsrechtelijk en politiek vertrouwen in de relatie tussen de meerderheid van de Kamer en de bewindspersoon, of tussen hem of haar en de Kamerfractie(s), maar ook om de vertrouwensrelatie met collega’s in het kabinet. Uiteindelijk draait het ook om zelfvertrouwen: achtte een bewindspersoon zichzelf nog in staat om geloofwaardig en met voldoende slagkracht zijn taak uit te oefenen? Tot slot is het vertrouwen van de kiezer of de perceptie daarvan cruciaal in het bestaan van alle politici. Het winnen of verliezen van de kiezersgunst speelt in deze periode vrijwel altijd een rol bij discussies rond aftreden. Een bewindspersoon draagt ook verantwoordelijkheid voor het handhaven van het vertrouwen in het politieke systeem als geheel.
Aftreden staat nooit los van de politieke en maatschappelijke context en er zijn geen wetmatigheden aan te wijzen die voorschrijven wanneer iemand moet gaan. Ieder aftreden verloopt anders. De lessen die zijn geleerd uit het recente verleden spelen niettemin een belangrijke rol bij de politieke afweging. Het onderzoek toont aan dat het aftreden verschillende betekenissen kan hebben, zoals het zuiveren van de politiek of het afwentelen van frustraties.
Anne Bos verdedigt woensdag 28 maart 2018 aan de Radboud Universiteit haar proefschrift. Meer informatie Het boek is te bestellen bij Uitgeverij Boom: https://www.boomgeschiedenis.nl/product/100-2855_Verloren-vertrouwen |