Eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de berechting van ambtsmisdrijven
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr.9
EINDVERSLAG Vastgesteld 18 december 1980
Met de beantwoording van de onderstaande nadere vragen en opmerkingen, afkomstig uit drie fracties, zal naar de mening van de bijzondere commissie voor de grondwetsherziening de plenaire afhandeling van dit wetsontwerp voldoende zijn voorbereid.
1 Samenstelling: Bakker (CPN), Abma (SGP), Van Thijn (PvdA), voorzitter, Geurtsen (VVD), Veerman (CDA), Rietkerk (VVD), Roethof (PvdA), Haas-Berger (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), ondervoorzitter, Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Aarts (CDA), Waltmans (PPR), Patijn (PvdA), De Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Van den Broek (CDA), Faber (CDA), Brinkhorst (D'66), Nijpels (VVD) en Van der Burg (CDA).
De leden van de fractie van de P.v.d.A. wilden van de Regering vernemen wat zij precies verstaat onder een «lichtvaardige vervolging». Moet uit het feit dat de Regering als eerste argument vóór het handhaven van het forum privilegiatum aanvoert hettegengaan van lichtvaardige vervolging van politieke ambtsdragers geconcludeerd worden dat niet-politieke ambtsdragers die langs «normale» weg vervolgd worden niet voldoende beschermd zijn tegen lichtvaardige vervolging? Verder vroegen de aan het woord zijnde leden zich af of het niet mogelijk is om, na afschaffing van het forum privilegiatum via een wettelijke regeling bij berechting van politieke ambtsdragers na een ambtsmisdrijf de mogelijkheid van instructie van de Minister van Justitie aan de Officier van Justitie uitte sluiten. Al met al bleven de leden van de P.v.d.A. fractie van mening dat ook voor politieke ambtsdragers de normale procedure gevolgd dient te worden. De in het voorlopig verslag aangevoerde argumenten achtten zij niet voldoende door de Regering weerlegd.
De leden van de C.D.A.-fractie konden er mee instemmen, dat de bijzondere procedure alleen zal gelden voor de ambtsmisdrijven van politieke functionarissen, namelijk Ministers, Staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal. Met de Regering achtten zij het gewenst het forum privilegiatum voor leden van de Raad van State en voor Commissarissen van de Koningin ook uit de gewone wetgeving te verwijderen.
De leden van de fractie van D'66 wilden de indruk wegnemen dat zij de overtuiging hadden dat art. 6 van het Europees Verdrag «verplicht» tot een recht op hoger beroep. Zij achtten dit echter wel de meest gewenste interpretatie. De door de Regering aangevoerde argumenten ten aanzien van de positie van een P. G. van een der Hoven zijn inderdaad van belang.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16164 (R 1147), nr.9
Overigens vroegen deze leden zich af, mede naar aanleiding van de kwestie wie opdracht moet geven tot hoger beroep, of niet bij enkele voorbeelden in ons omringende landen aansluiting kan worden gezocht. Zouden de bewindslieden hier nader op in willen gaan?
De voorzitter van de commissie, Van Thijn De griffier van de commissie, De Beaufort
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16164 (R 1147), nr. 9