Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (Voor de EER relevante tekst)

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

5.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/73

 

RICHTLIJN (EU) 2015/849 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2015

inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Stromen illegaal geld kunnen de integriteit, de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt van de Unie en voor internationale ontwikkeling. Het witwassen van geld, terrorismefinanciering en de georganiseerde misdaad blijven aanzienlijke problemen die op het niveau van de Unie moeten worden aangepakt. Naast de verdere uitbouw van de strafrechtelijke benadering op het niveau van de Unie, is doelgerichte en evenwichtige preventie van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering onontbeerlijk en deze kan extra resultaten opleveren.

 

(2)

De soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel kunnen ernstig in gevaar worden gebracht door de pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om de herkomst van de opbrengsten van misdrijven te verhullen of rechtmatig of onrechtmatig verkregen gelden voor terroristische doeleinden te gebruiken. Witwassers en terrorismefinanciers zouden kunnen trachten de vrijheid van kapitaalverkeer en het vrij verrichten van financiële diensten, die inherent zijn aan de geïntegreerde financiële ruimte van de Unie, ten voordele van hun criminele activiteiten aan te wenden. Daarom moeten op het niveau van de Unie bepaalde coördinerende maatregelen worden genomen. De beoogde bescherming van de samenleving tegen criminaliteit en de beoogde bescherming van de stabiliteit en de integriteit van het financiële stelsel van de Unie moeten echter worden afgewogen tegen de behoefte aan een regelgevingsklimaat waarin ondernemingen kunnen groeien zonder met onevenredige nalevingskosten te worden opgezadeld.

 

(3)

Deze richtlijn is de vierde waarmee de witwasdreiging wordt aangepakt. In Richtlijn 91/308/EEG van de Raad (4) werd witwassen gedefinieerd in termen van drugsmisdrijven en werden alleen aan de financiële sector verplichtingen opgelegd. Bij Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) is het toepassingsgebied van Richtlijn 91/308/EEG uitgebreid, zowel wat de strafbare feiten als de categorieën beroepen en activiteiten betreft. In juni 2003 heeft de Financial Action Task Force („FATF”) haar aanbevelingen uitgebreid tot terrorismefinanciering en nadere voorschriften opgesteld met betrekking tot cliëntidentificatie en -verificatie, de situaties waarin een hoger witwasrisico of risico van terrorismefinanciering verscherpte maatregelen kunnen rechtvaardigen, alsook de situaties waarin een verlaagd risico minder strenge controles kan rechtvaardigen. Die wijzigingen zijn verwerkt in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en in Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (7).

 

(4)

Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op het niveau van de Unie zonder internationale coördinatie en samenwerking worden getroffen, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vast te stellen maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als andere in de internationale gremia ondernomen acties. In het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de FATF-aanbevelingen en met de instrumenten van andere internationale organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatiger bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de „herziene FATF-aanbevelingen”).

 

(5)

Voorts houdt het misbruik van het financiële stelsel voor het aanwenden van illegaal of zelfs rechtmatig verkregen geld voor terroristische doeleinden onmiskenbaar een risico in voor de integriteit, de goede werking, de reputatie en de stabiliteit van het financiële stelsel. De in deze richtlijn neergelegde preventieve maatregelen dienen dan ook het manipuleren van uit ernstige vormen van criminaliteit verkregen geld en het verzamelen van gelden of voorwerpen voor terroristische doeleinden aan te pakken.

 

(6)

Bij grote betalingen in contanten zijn het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering zeer hoog. Om de waakzaamheid te vergroten en de aan dergelijke betalingen in contanten verbonden risico's te beperken, moeten personen die in goederen handelen onder deze richtlijn vallen voor zover zij contante betalingen van 10 000 EUR of meer verrichten of ontvangen. De lidstaten moeten lagere drempels, bijkomende algemene beperkingen op het gebruik van contanten en andere strengere bepalingen kunnen vaststellen.

 

(7)

Er wordt steeds meer gebruikgemaakt van elektronischgeldproducten als vervanging voor bankrekeningen, waardoor het gerechtvaardigd is om, naast de maatregelen neergelegd in Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), die producten aan de verplichtingen in het kader van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering (hierna „AML/CFT”) te onderwerpen. In bepaalde omstandigheden waaraan een bewezen laag risico is verbonden, en onder strikte risicobeperkende voorwaarden, moet het de lidstaten evenwel zijn toegestaan elektronischgeldproducten vrij te stellen van bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen, zoals het identificeren en verifiëren van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde, doch niet van het controleren van de transacties of van de zakelijke relatie. De risicobeperkende voorwaarden moeten onder andere omvatten dat vrijgestelde elektronischgeldproducten enkel mogen worden gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten, en dat het elektronisch opgeslagen bedrag voldoende laag moet zijn om het omzeilen van de AML/CFT-regels te verhinderen. Dergelijke vrijstelling dient de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten om meldingsplichtige entiteiten toe te staan overeenkomstig artikel 15 vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen op andere elektronischgeldproducten met een lager risico, onverlet te laten.

 

(8)

Wat betreft meldingsplichtige entiteiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zouden makelaars in onroerend goed in voorkomend geval kunnen worden opgevat als mede omvattende huurbemiddelingsdiensten.

 

(9)

Beoefenaren van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder deze richtlijn vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of vennootschapsrechtelijke transacties, ook wanneer zij belastingadvies verstrekken, waarbij het grootste risico bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moet evenwel vrijstelling zijn van enige verplichting tot melding van informatie die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de professionele geheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, behalve wanneer de juridisch adviseur deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering wordt verstrekt, of tenzij de beoefenaar van het juridisch beroep weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering.

 

(10)

Rechtstreeks vergelijkbare diensten moeten op dezelfde wijze worden behandeld ongeacht welke onder deze richtlijn vallende beroepsbeoefenaren de diensten verstrekken. Met het oog op de eerbiediging van de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”) gewaarborgde rechten mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten gemachtigd zijn een cliënt in rechte te verdedigen of te vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie te bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de in deze richtlijn neergelegde meldingsplicht vallen.

 

(11)

Het is belangrijk er uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat „fiscale misdrijven” die met directe en indirecte belastingen verband houden, onder de brede definitie van „criminele activiteit” in deze richtlijn vallen, in overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen. Aangezien in elke lidstaat verschillende fiscale delicten kunnen worden omschreven als „criminele activiteit” die kan worden bestraft door middel van de in artikel 3, punt 4, onder f), van deze richtlijn bedoelde sancties, kunnen de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht van elkaar verschillen. Hoewel er niet wordt gestreefd naar harmonisatie van de definities van fiscale misdrijven in het nationaal recht, moeten de lidstaten binnen de grenzen van hun nationaal recht een zo ruim mogelijke mate van inlichtingenuitwisseling en bijstandverlening tussen de financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) in de Unie toestaan.

 

(12)

Van elke natuurlijke persoon die een juridische entiteit in eigendom heeft of daarover zeggenschap uitoefent, moet de identiteit worden vastgesteld. Om daadwerkelijke transparantie te waarborgen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat het breedst mogelijke scala van juridische entiteiten die op hun grondgebied vennootschapsrechtelijk of anderszins zijn opgericht, wordt bestreken. Hoewel het vinden van een nader bepaald procentueel aandelen- of eigendomsbelang niet automatisch tot het vinden van de uiteindelijk begunstigde leidt, dient het als een van de bewijselementen in aanmerking te worden genomen. De lidstaten moeten evenwel kunnen besluiten dat een lager percentage op eigendom of zeggenschap kan wijzen.

 

(13)

De identificatie en verificatie van uiteindelijk begunstigden moet zich in voorkomend geval uitstrekken tot juridische entiteiten die andere juridische entiteiten in eigendom hebben en meldingsplichtige entiteiten moeten zoeken naar de natuurlijke persoon of personen die, door middel van eigendom of met andere middelen, de uiteindelijke zeggenschap uitoefent, respectievelijk uitoefenen, over de juridische entiteit die de cliënt is. Zeggenschap met andere middelen kan onder meer de zeggenschapscriteria omvatten die worden gebruikt voor het opstellen van het geconsolideerde financiële overzicht, zoals de aandeelhoudersovereenkomst, het uitoefenen van overheersende invloed of de bevoegdheid tot benoeming van het hogere leidinggevend personeel. Er kunnen gevallen zijn waarin het onmogelijk is een natuurlijke persoon aan te duiden die uiteindelijk de eigenaar is van, of zeggenschap uitoefent over, een juridische entiteit. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen meldingsplichtige entiteiten, na uitputting van alle andere identificatiemiddelen, en mits er geen gronden voor verdenking bestaan, het hogere leidinggevend personeel als de uiteindelijk begunstigde(n) beschouwen.

 

(14)

De noodzaak van nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigde is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die hun identiteit anders achter een vennootschapsrechtelijke structuur kunnen verbergen. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat entiteiten opgericht op hun grondgebied overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht, naast de basisgegevens zoals naam en adres van de vennootschap en het bewijs van oprichting en juridische eigendom, adequate, accurate en actuele informatie verkrijgen en bijhouden betreffende hun uiteindelijk begunstigden. Met het oog op meer transparantie en om misbruik van juridische entiteiten tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat informatie over de uiteindelijk begunstigden in volledige overeenstemming met het Unierecht wordt bewaard in een centraal register dat zich buiten de vennootschap bevindt. Hiertoe kunnen de lidstaten gebruikmaken van een centrale database waarin de informatie betreffende uiteindelijk begunstigden wordt verzameld, van het handelsregister of van een ander centraal register. De lidstaten kunnen besluiten dat de meldingsplichtige entiteiten verantwoordelijk zijn voor het opnemen van de gegevens in het register. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die gegevens in alle gevallen aan de bevoegde autoriteiten en de FIE's beschikbaar worden gesteld en aan de meldingsplichtige entiteiten wordt verstrekt wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat andere personen die zich met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering, en de daarmee verband houdende basisdelicten, zoals corruptie, fiscale misdrijven en fraude, op een rechtmatig belang kunnen beroepen overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming toegang krijgen tot de gegevens betreffende uiteindelijk begunstigden. Personen die zich op een rechtmatig belang kunnen beroepen, moeten toegang krijgen tot gegevens omtrent de aard en de omvang van het gehouden financieel belang, als berekend bij benadering.

 

(15)

Daartoe moeten de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om krachtens hun nationaal recht bredere toegang toe te staan dan op grond van deze richtlijn is vastgelegd.

 

(16)

Er moet ervoor worden gezorgd dat het in een vroeg stadium verlenen van toegang tot gegevens betreffende uiteindelijk begunstigden op zodanige wijze geschiedt dat het risico dat de betrokken vennootschap getipt wordt, vermeden wordt.

 

(17)

Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor de verschillende rechtsvormen moeten ook trustees worden verplicht informatie over de uiteindelijk begunstigden te verkrijgen, bij te houden en te verstrekken aan meldingsplichtige entiteiten die cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen, en om die informatie te doen opnemen in een centraal register of een centrale database en moeten zij aan de meldingsplichtige entiteiten hun status kenbaar maken. Juridische entiteiten, zoals stichtingen en met trusts vergelijkbare juridische constructies, moeten aan gelijkwaardige voorschriften onderworpen zijn.

 

(18)

Deze richtlijn dient ook te gelden wanneer de activiteiten van de meldingsplichtige entiteiten via het internet plaatsvinden.

 

(19)

Nieuwe technologieën bieden bedrijven en cliënten tijdbesparende en kosteneffectieve oplossingen, en moeten daarom bij risicobeoordelingen in overweging worden genomen. De bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten moeten bij het bestrijden van nieuwe en innovatieve witwaspraktijken proactief te werk gaan.

 

(20)

De vertegenwoordigers van de Unie in de bestuursorganen van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling worden aangemoedigd deze richtlijn toe te passen en op de website van de bank AML/CFT-gedragslijnen bekend te maken met gedetailleerde procedures die uitvoering geven aan deze richtlijn.

 

(21)

Het gebruik van de diensten van de kansspelsector om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, is zorgwekkend. Om de risico's in verband met kansspeldiensten te beperken, dient deze richtlijn te voorzien in de verplichting voor aanbieders van kansspeldiensten waaraan een hoger risico is verbonden, cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen voor afzonderlijke transacties van 2 000 EUR of meer. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat meldingsplichtige entiteiten dezelfde drempel toepassen op het ophalen van de prijs, het aangaan van weddenschappen, met inbegrip van het aankopen en verkopen van speelpenningen, of beide. Aanbieders van kansspeldiensten met fysieke lokalen, zoals casino's en speelhuizen, moeten ervoor zorgen dat cliëntenonderzoek, als het bij de ingang van de lokalen plaatsvindt, aan de door de cliënt in die lokalen aangegane transacties kan worden gekoppeld. In bepaalde omstandigheden waaraan een bewezen laag risico is verbonden, moet het de lidstaten evenwel worden toegestaan om bepaalde kansspeldiensten van sommige of alle voorschriften van deze richtlijn vrij te stellen. Het gebruik van een vrijstelling door een lidstaat zou alleen mogen worden overwogen in strikt beperkte en gerechtvaardigde omstandigheden, en indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn. Dergelijke vrijstellingen moeten aan een specifieke risicobeoordeling worden onderworpen, waarbij tevens wordt nagegaan hoe hoog het aan de transacties in kwestie verbonden risico is. De vrijstellingen moeten aan de Commissie worden gemeld. De lidstaten moeten in de risicobeoordeling aangeven hoe zij rekening hebben gehouden met de toepasselijke bevindingen van de Commissie in de door haar in het kader van de supranationale risicobeoordeling opgestelde verslagen.

 

(22)

Het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering kunnen van geval tot geval variëren. Bijgevolg moet een integrale op risico gebaseerde benadering worden gebruikt. De op risico gebaseerde benadering is niet een al te vrijblijvende optie voor de lidstaten en meldingsplichtige autoriteiten. Zij gaat gepaard met het gebruik van empirisch onderbouwde besluitvorming om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waarmee de Unie en degenen die daarin opereren geconfronteerd worden, efficiënter aan te pakken.

 

(23)

Aan de op risico gebaseerde benadering ligt de behoefte van de lidstaten en de Unie ten grondslag om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waaraan zij blootstaan te identificeren, inzichtelijk te maken en te beperken. Het belang van een supranationale benadering van risico-identificatie is erkend op internationaal niveau en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — Eiopa), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (10) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11), moeten worden belast met het uitbrengen, via hun gemengd comité, van advies over de risico's die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie.

 

(24)

De Commissie is goed geplaatst om specifieke grensoverschrijdende bedreigingen in te schatten die van invloed zouden kunnen zijn op de interne markt en die niet geïdentificeerd en effectief bestreden kunnen worden door de afzonderlijke lidstaten. Daarom moet haar worden opgedragen de beoordeling van risico's die verband houden met grensoverschrijdende activiteiten te coördineren. Om dat proces doeltreffend te doen verlopen is het essentieel dat de relevante deskundigen erbij worden betrokken, zoals de Deskundigengroep witwassen en terrorismefinanciering en de vertegenwoordigers van de FIE's, alsook — in voorkomend geval — van andere organen op Unieniveau. Ook nationale risicobeoordelingen en ervaringen zijn een belangrijke bron van informatie voor het proces. Bij de beoordeling van de grensoverschrijdende risico's door de Commissie dienen geen persoonsgegevens te worden verwerkt. De gegevens moeten hoe dan ook volledig geanonimiseerd zijn. De nationale en uniale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten dienen slechts betrokken te zijn voor zover de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens.

 

(25)

De resultaten van risicobeoordelingen moeten in voorkomend geval tijdig aan meldingsplichtige entiteiten ter beschikking worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico's te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken.

 

(26)

Om de risico's op het niveau van de Unie nog meer te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken, moeten de lidstaten voorts de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar stellen aan elkaar, de Commissie en EBA, Eiopa en ESMA (hierna gezamenlijk aangeduid als de „ESA's” — European Supervisory Authorities).

 

(27)

Bij de toepassing van deze richtlijn is het dienstig rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleinere meldingsplichtige entiteiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en deze entiteiten een aan hun specifieke behoeften en aan de aard van de bedrijfsactiviteit aangepaste behandeling te garanderen.

 

(28)

Teneinde de goede werking van het financiële stelsel van de Unie en van de interne markt tegen witwassen en terrorismefinanciering te beschermen, moet de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen waarbij wordt bepaald welke derde landen strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelgeving vertonen (de „derde landen met een hoog risico”). De veranderlijke aard van de bedreigingen inzake witwassen en terrorismefinanciering, die in de hand wordt gewerkt door de voortdurende evolutie van de technologie en de middelen waarover criminelen beschikken, vergt dat het juridisch kader met betrekking tot derde landen met een hoog risico continu en snel kan worden aangepast, teneinde bestaande risico's doelmatig aan te pakken en te voorkomen dat nieuwe risico's ontstaan. De Commissie moet rekening houden met informatie van internationale organisaties en normalisatieorganen op AML/CFT-gebied, zoals de publieke verklaringen, wederzijdse evaluatierapporten, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten van de FATF, en zij moet haar beoordelingen in voorkomend geval aanpassen aan de veranderingen daarin.

 

(29)

De lidstaten moeten ten minste bepalen dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen ten aanzien van natuurlijke personen of juridische entiteiten die gevestigd zijn in derde landen die door de Commissie als land met een hoog risico zijn aangemerkt. Het moet ook verboden zijn zich te verlaten op derden die gevestigd zijn in dergelijke derde landen met een hoog risico. Uit het feit dat een land niet in de lijst is opgenomen, dient niet automatisch te worden geconcludeerd dat het over doeltreffende AML/CFT-systemen beschikt, en in dat land gevestigde natuurlijke personen of juridische entiteiten moeten naar hun risicogevoeligheid worden beoordeeld.

 

(30)

Risico is van nature variabel en de variabelen kunnen afzonderlijk of in onderlinge combinatie het potentiële risico verhogen of verlagen, en aldus van invloed zijn op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen. Er zijn derhalve omstandigheden waarin verscherpt cliëntenonderzoek moet worden toegepast en andere omstandigheden waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend kan zijn.

 

(31)

Erkend moet worden dat sommige situaties een groter witwasrisico of risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten dienen te worden vastgesteld, zijn er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn.

 

(32)

Dit geldt in het bijzonder in het geval van relaties met individuele personen die binnen de Unie of op internationaal niveau een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben, vooral indien die personen afkomstig zijn uit landen waar corruptie wijdverbreid is. Dergelijke relaties kunnen voor de financiële sector vooral een groot reputatierisico en juridisch risico behelzen. Ook de internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt bijzondere aandacht voor dergelijke personen en de toepassing van passende maatregelen inzake verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien van personen die in eigen land of in het buitenland een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben en ten aanzien van hooggeplaatsten bij internationale organisaties.

 

(33)

De voorschriften betreffende politiek prominente personen zijn preventief en niet strafrechtelijk van aard en dienen niet te worden opgevat als zouden politiek prominente personen per definitie in criminele activiteiten verwikkeld zijn. Een zakelijke relatie met een persoon afwijzen, louter op grond van de vaststelling dat hij of zij cliënt een politiek prominente persoon is, druist in tegen de letter en de geest van deze richtlijn en van de herziene FATF-aanbevelingen.

 

(34)

Van het hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor het aangaan van zakelijke relaties impliceert niet per se het verkrijgen van de goedkeuring van de raad van bestuur. Die goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de blootstelling van de instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die risicoblootstelling.

 

(35)

Om te vermijden dat cliëntidentificatieprocedures worden overgedaan, hetgeen tot vertragingen en inefficiëntie in de zakelijke activiteiten zou leiden, is het passend om, mits passende waarborgen, toe te staan dat cliënten die reeds elders zijn geïdentificeerd bij meldingsplichtige entiteiten worden geïntroduceerd. Indien een meldingsplichtige entiteit zich op een derde verlaat, dient de eindverantwoordelijkheid voor het cliëntonderzoek bij de meldingsplichtige entiteit waarbij de cliënt is geïntroduceerd te blijven. De derde, of de persoon die de cliënt heeft geïntroduceerd, moet, voor zover hij met de cliënt een relatie onderhoudt die onder deze richtlijn valt, zelf eveneens verantwoordelijk blijven voor de naleving van deze richtlijn, waaronder het voorschrift om verdachte transacties te melden en gegevens te bewaren.

 

(36)

In het geval van een agentuur- of uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen meldingsplichtige entiteiten en niet onder deze richtlijn vallende externe personen zouden verplichtingen inzake AML/CFT voor deze agenten of verrichters van uitbestede diensten als deel van de meldingsplichtige entiteiten alleen kunnen voortvloeien uit het contract tussen de partijen en niet uit deze richtlijn. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijn moet derhalve hoofdzakelijk bij de meldingsplichtige entiteit blijven berusten.

 

(37)

Alle lidstaten beschikken over operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE's, of moeten die oprichten, om de informatie die zij ontvangen te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. Onder operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE's dient te worden verstaan dat de FIE beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te kunnen vervullen, inclusief het nemen van de autonome beslissing specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. Verdachte transacties en andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering dienen te worden gemeld aan de FIE, die moeten fungeren als nationale centrale eenheid voor het ontvangen, analyseren en onder de bevoegde autoriteiten verspreiden van de resultaten van haar analyses. Alle verdachte transacties en transactiepogingen moeten worden gemeld, ongeacht het bedrag van de transactie. De gerapporteerde informatie zou ook informatie op basis van drempelwaarden kunnen omvatten.

 

(38)

In afwijking van het algemene verbod op het uitvoeren van verdachte transacties moeten meldingsplichtige entiteiten verdachte transacties kunnen uitvoeren voordat zij de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen indien het afzien van uitvoering onmogelijk is of indien hierdoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou kunnen worden belemmerd. Dit moet evenwel de door de lidstaten aanvaarde internationale verplichtingen onverlet laten om middelen of andere goederen van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

 

(39)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om voor bepaalde meldingsplichtige entiteiten een passend zelfregulerend orgaan aan te wijzen als de autoriteit die in plaats van de FIE in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem waarbij in eerste instantie aan een zelfregulerend orgaan melding wordt gedaan een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten waar het gaat om de meldingsplicht van advocaten. De lidstaten moeten bepalen met welke middelen en op welke wijze de bescherming van het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid en de persoonlijke levenssfeer wordt bewerkstelligd.

 

(40)

Wanneer een lidstaat besluit een zelfregulerend orgaan aan te wijzen, kan hij dat orgaan toestaan of de verplichting opleggen om aan de FIE geen inlichtingen door te geven die het heeft verkregen van personen dat het vertegenwoordigt, in zoverre laatstgenoemde personen die inlichtingen van een van hun cliënten hebben ontvangen of verkregen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van zulk rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.

 

(41)

In een aantal gevallen zijn werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, het voorwerp geweest van bedreigingen of vijandige acties. Deze richtlijn kan de gerechtelijke procedures van de lidstaten niet doorkruisen, maar het is essentieel dat dit aspect wordt aangepakt teneinde de doeltreffendheid van het AML/CFT-systeem te waarborgen. De lidstaten moeten zich rekenschap geven van het probleem en alles doen wat in hun vermogen ligt om individuele personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit, te beschermen tegen dergelijke bedreigingen of vijandige acties en zij moeten overeenkomstig hun nationaal recht aan die personen passende bescherming bieden, in het bijzonder wat betreft het recht op bescherming van hun persoonsgegevens en het recht op bescherming en vertegenwoordiging in rechte.

 

(42)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), als omgezet in het nationaal recht, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie in het kader van deze richtlijn. Bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Deze richtlijn laat onverlet de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van de ter uitvoering van Kaderbesluit 2008//977/JBZ van de Raad (14), vastgestelde bepalingen van het nationale recht.

 

(43)

Het is van essentieel belang dat de afstemming van deze richtlijn op de herziene FATF-aanbevelingen geschiedt in volledige overeenstemming met het recht van de Unie, met name wat betreft het Unierecht inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. Bepaalde aspecten van de uitvoering van deze richtlijn behelzen het verzamelen, analyseren, bewaren en delen van gegevens. Die verwerking van persoonsgegevens moet toegestaan zijn onder volledige eerbiediging van de grondrechten en uitsluitend met het oog op de toepassing van deze richtlijn, en de bij deze richtlijn voorgeschreven activiteiten, zoals het uitvoeren van cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, onderzoek en melding van ongebruikelijke en verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een rechtspersoon of juridische constructie, identificatie van een politiek prominente persoon, het delen van informatie door bevoegde autoriteiten en het delen van informatie door kredietinstellingen, financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten. Het verzamelen en vervolgens verwerken van persoonsgegevens door meldingsplichtige entiteiten moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is met het oog op de naleving van de voorschriften van deze richtlijn en persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat nalevingsdoel. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt verboden zijn.

 

(44)

Volgens de herziene FATF-aanbevelingen moeten meldingsplichtige entiteiten, om in staat te zijn tot volledige samenwerking en snelle inwilliging van verzoeken van bevoegde autoriteiten om inlichtingen met het oog op voorkoming of opsporing van of onderzoek betreffende witwaspraktijken en terrorismefinanciering, de door middel van cliëntenonderzoeksmaatregelen verkregen informatie en de transactiegegevens gedurende ten minste vijf jaar bewaren. Om verschillen in aanpak te vermijden en ter eerbiediging van de eisen betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de rechtszekerheid, moet die bewaringstermijn worden bepaald op vijf jaar vanaf de beëindiging van een zakelijke relatie of vanaf de datum van een occasionele transactie. Als dat nodig blijkt om witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, en na beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid ervan, moeten de lidstaten evenwel de mogelijkheid hebben om een langere bewaring van de gegevens, gedurende ten hoogste vijf bijkomende jaren, toe te laten of voor te schrijven, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal in lopende strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures. De lidstaten moeten verlangen dat specifieke waarborgen inzake gegevensbeveiliging worden ingesteld; ook moeten zij bepalen welke personen, categorieën personen of autoriteiten exclusieve toegang tot de bewaarde gegevens moeten hebben.

 

(45)

Met het oog op een passende en efficiënte rechtsbedeling gedurende de termijn voor de omzetting van deze richtlijn in de nationale rechtsorde van de lidstaten, en ten behoeve van een soepele interactie met hun interne procesrecht, moet informatie of documentatie betreffende lopende gerechtelijke procedures die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in een lidstaat aanhangig waren en die pertinent is om mogelijke witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf die datum, met de mogelijkheid die termijn met nogmaals vijf jaar te verlengen.

 

(46)

De persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt, moeten toegankelijk zijn voor de betrokkene. Toegang van de betrokkene tot elke informatie die verband houdt met een aangemelde verdachte transactie zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en, indien van toepassing, artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 kunnen dan ook gerechtvaardigd zijn. De betrokkene heeft het recht om bij de in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit of, indien van toepassing, bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een verzoek tot verifiëring van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking in te dienen, alsook om zich overeenkomstig artikel 22 van die Richtlijn tot de rechter te wenden. De in artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

 

(47)

Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn voor een kredietinstelling of een financiële instelling, vallen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn, evenmin als personen die kredietinstellingen of financiële instellingen uitsluitend voorzien van een berichtensysteem of van andere ondersteuningssystemen voor de overdracht van fondsen of clearing- en afwikkelingssystemen.

 

(48)

Witwassen en terrorismefinanciering zijn internationale problemen en dienen dan ook op wereldschaal te worden bestreden. Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Unie bijkantoren en dochterondernemingen hebben in derde landen waar de voorschriften ter zake minder streng zijn dan die van de lidstaat, dienen zij, ter voorkoming van de toepassing van sterk uiteenlopende normen binnen eenzelfde instelling of groep van instellingen, in deze bijkantoren en dochterondernemingen de normen van de Unie toe te passen of, indien toepassing van die normen niet mogelijk is, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis te stellen.

 

(49)

Voor zover mogelijk moet aan meldingsplichtige entiteiten feedback beschikbaar worden gesteld betreffende het nut en de opvolging van de door hen gemaakte meldingen van verdachte transacties. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun maatregelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te kunnen beoordelen, dienen de lidstaten de kwaliteit van statistieken ter zake bij te houden en verder te verbeteren. Om de kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de Unie met betrekking tot de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering monitoren en regelmatig overzichten publiceren.

 

(50)

Lidstaten die verlangen dat uitgevers van elektronisch geld en betalingsdienstaanbieders die op hun grondgebied vestigingen hebben, anders dan in de vorm van een bijkantoor, en die hun hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen, moeten kunnen verlangen dat dit centraal contactpunt in naam van de aanwijzende instelling waarborgt dat de vestigingen de AML/CFT-regels naleven. Zij dienen er tevens voor te zorgen dat dat voorschrift evenredig is en niet verder gaat dan wat noodzakelijk is ter verwezenlijking van het doel, namelijk de naleving van de AML/CFT-regels, onder meer door het respectieve toezicht te vergemakkelijken.

 

(51)

De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat, met betrekking tot wisselkantoren, kantoren voor het omwisselen van cheques, verrichters van trustdiensten en vennootschapsrechtelijke diensten of aanbieders van kansspeldiensten, de personen die het bedrijf van deze entiteiten feitelijk leiden en de uiteindelijk begunstigden van deze entiteiten, betrouwbaar en deskundig zijn. De criteria om te bepalen of een persoon al dan niet betrouwbaar en deskundig is, moeten ten minste recht doen aan de noodzaak om die entiteiten te beschermen tegen misbruik voor criminele doeleinden door hun bestuurders of uiteindelijk begunstigden.

 

(52)

Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, ook door middel van een netwerk van agenten, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van op groepsniveau geldende AML/CFT-gedragslijnen en -procedures. Dit kan gepaard gaan met bezoeken ter plaatse in vestigingen in een andere lidstaat. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst dient nauw samen te werken met de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat, en moet die autoriteit in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de naleving door de vestiging van de AML/CFT-regels van de ontvangende lidstaat.

 

(53)

Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat heeft, ook via een netwerk van agenten of via personen die overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/110/EG elektronisch geld overmaken, blijft de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat verantwoordelijk voor het handhaven van de naleving van de AML/CFT-regels door de vestiging, mede, in voorkomend geval, door het uitvoeren van inspecties ter plaatse en externe monitoring en door het nemen van passende en evenredige maatregelen tegen ernstige inbreuken op die voorschriften. De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat dient nauw samen te werken met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, en moet die autoriteit in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op haar beoordeling van de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van de op groepsniveau geldende AML/CFT-gedragslijnen en -procedures. Om een einde te maken aan ernstige overtredingen van de AML/CFT-regels die onmiddellijke herstelmaatregelen vergen, moet de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat passende en evenredige tijdelijke herstelmaatregelen kunnen nemen, die onder soortgelijke omstandigheden van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten onder haar bevoegdheid, om dergelijke ernstige gebreken aan te pakken, in voorkomend geval met bijstand van of in samenwerking met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

 

(54)

Rekening houdend met het transnationale karakter van witwassen en terrorismefinanciering zijn coördinatie en samenwerking tussen de FIE's uiterst belangrijk. Om dergelijke coördinatie en samenwerking te verbeteren, en met name te garanderen dat meldingen van verdachte transacties de FIE bereiken van de lidstaat waar de melding het meeste nut heeft, worden in deze richtlijn gedetailleerde regels vastgesteld.

 

(55)

Het EU Financial Intelligence Units' Platform (het „EU FIE-platform”), een informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE's die sinds 2006 actief is, wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen FIE's en om van gedachten te wisselen over samenwerkingsgerelateerde kwesties zoals de doeltreffende samenwerking onder FIE's en tussen de FIE's en de financiële-inlichtingeneenheden van derde landen, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau.

 

(56)

Het verbeteren van de uitwisseling van informatie tussen FIE's binnen de Unie is van bijzonder belang om het transnationale karakter van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken. Het gebruik van beveiligde voorzieningen voor de uitwisseling van informatie, met name het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net of de opvolger daarvan („FIU.net”), en de door FIU.net aangeboden technieken, moet door de lidstaten worden aangemoedigd. De initiële uitwisseling van informatie tussen de FIE's in verband met witwassen of terrorismefinanciering voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet toegestaan zijn, tenzij dergelijke uitwisseling van informatie strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van het nationale recht. De uitwisseling van informatie over gevallen waarvan FIE's hebben vastgesteld dat ze fiscale misdrijven kunnen behelzen, moet de uitwisseling onverlet laten van inlichtingen op het gebied van de belastingen overeenkomstig Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (15) of in overeenstemming met de internationale standaarden betreffende de uitwisseling van informatie en administratieve samenwerking in belastingzaken.

 

(57)

Om snel en volledig te kunnen reageren op verzoeken van de FIE's, moeten meldingsplichtige entiteiten beschikken over doeltreffende systemen die hen in staat stellen om via beveiligde en vertrouwelijke kanalen volledige en tijdige toegang te krijgen tot informatie over zakelijke betrekkingen die zij onderhouden of hebben onderhouden met welbepaalde personen. De lidstaten zouden bijvoorbeeld kunnen overwegen om in overeenstemming met het recht van de Unie en het nationale recht systemen van bankenregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting in te stellen waarmee FIE's toegang zouden krijgen tot informatie betreffende bankrekeningen, onverminderd rechterlijke toestemming indien van toepassing. Ook zouden de lidstaten kunnen overwegen mechanismen op te zetten om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten over procedures beschikken om activa te identificeren zonder voorafgaande kennisgeving aan de eigenaar.

 

(58)

De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten ertoe aanmoedigen op vlotte, constructieve en effectieve wijze een zo breed mogelijk scala van vormen van grensoverschrijdende samenwerking te bieden voor de toepassing van deze richtlijn, onverminderd de regels of procedures die van toepassing zijn op de justitiële samenwerking in strafzaken. De lidstaten moeten er in het bijzonder voor zorgen dat hun FIE's vrijelijk, uit eigen beweging of op verzoek van financiële-inlichtingeneenheden van derde landen, inlichtingen uitwisselen, met inachtneming van het recht van de Unie en de door de Egmontgroep van financiële-inlichtingeneenheden ontwikkelde beginselen voor informatie-uitwisseling.

 

(59)

Het belang van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering dient de lidstaten er toe te brengen in hun nationale recht te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties en maatregelen in geval van niet-naleving van de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De lidstaten beschikken momenteel over een verscheidenheid aan administratieve sancties en maatregelen in geval van inbreuken op de belangrijkste preventieve bepalingen. Die verscheidenheid zou nadelig kunnen zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de kans bestaat dat de reactie van de Unie gefragmenteerd zou zijn. Deze richtlijn moet bijgevolg voorzien in een geheel van door de lidstaten toe te passen administratieve sancties en maatregelen ten minste voor zware, herhaalde of systematische inbreuken op de voorschriften betreffende cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van gegevens, het melden van verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige entiteiten. Het geheel van sancties en maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang en kenmerken en de aard van hun bedrijf. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij het opleggen van administratieve sancties en maatregelen overeenkomstig deze richtlijn en van strafrechtelijke sancties overeenkomstig het nationale recht het „ne bis in idem”-beginsel niet wordt geschonden.

 

(60)

Met het oog op de beoordeling van de geschiktheid van personen die een leidinggevende functie hebben in, of op andere wijze zeggenschap hebben over, meldingsplichtige entiteiten, dient informatie over strafrechtelijke veroordelingen te worden uitgewisseld in overeenstemming met Kaderbesluit 2009/315/JHA (16) en Besluit 2009/316/JHA (17), als omgezet in het nationale recht, en met andere relevante bepalingen van het nationale recht.

 

(61)

Technische reguleringsnormen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de ESA's, als organen met zeer gespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

 

(62)

De Commissie moet de krachtens deze richtlijn door de ESA's ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

 

(63)

Gezien de ingrijpende wijzigingen die in het licht van deze richtlijn in Richtlijn 2005/60/EG en Richtlijn 2006/70/EG zouden moeten worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid en consistentie aangewezen deze samen te voegen en te vervangen.

 

(64)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels preventie, opsporing en onderzoek van witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, aangezien individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun financiële stelsel te beschermen onverenigbaar zouden kunnen zijn met de werking van de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde van de Unie, maar wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van die doelstelling.

 

(65)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest zijn erkend, in het bijzonder het recht op de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod op discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging.

 

(66)

Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest, dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze richtlijn, ten aanzien van risicobeoordelingen in de context van cliëntenonderzoek, zonder discriminatie ten uitvoer wordt gelegd.

 

(67)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (18) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

 

(68)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd en heeft op 4 juli 2013 advies uitgebracht (19),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn heeft ten doel het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat witwassen en terrorismefinanciering verboden zijn.
  • 3. 
    Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde handelingen, indien opzettelijk begaan, als witwassen beschouwd:
 

a)

de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;

 

b)

het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

 

c)

de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

 

d)

deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

  • 4. 
    Er is eveneens sprake van witwassen indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde land.
  • 5. 
    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „terrorismefinanciering” verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk dienen te worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (20) te plegen.
  • 6. 
    Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 3 en 5 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:
 

1.

kredietinstellingen;

 

2.

financiële instellingen;

 

3.

de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

 

a)

auditors, externe accountants en belastingadviseurs;

 

b)

notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

 

i)

de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

 

ii)

het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

 

iii)

de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

 

iv)

het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

 

v)

de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

 

c)

niet onder a) of b) vallende aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

 

d)

vastgoedmakelaars;

 

e)

andere personen die handelen in goederen, doch voor zover er contante betalingen worden gedaan of ontvangen voor een bedrag van 10 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

 

f)

aanbieders van kansspeldiensten.

  • 2. 
    Met uitzondering van casino's en na een adequate risicobeoordeling, kunnen de lidstaten besluiten aanbieders van bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

Bij deze risicobeoordeling moeten de lidstaten onder meer beoordelen in welke mate de betrokken transacties gevoelig zijn voor witwassen of terrorismefinanciering, mede met betrekking tot de gebruikte betalingswijzen.

De lidstaten geven in hun risicobeoordeling aan hoe zij rekening hebben gehouden met relevante bevindingen van de Commissie zoals uiteengezet in de door haar overeenkomstig artikel 6 uitgebrachte verslagen.

Ieder door een lidstaat uit hoofde van de eerste alinea genomen besluit wordt aan de Commissie gemeld, met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

  • 3. 
    De lidstaten kunnen besluiten dat personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits alle volgende criteria vervuld zijn:
 

a)

de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

 

b)

de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

 

c)

de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

 

d)

de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

 

e)

de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in lid 1, punt 3), onder a) tot en met d) of f);

 

f)

de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea is niet van toepassing op personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als gedefinieerd in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (21).

  • 4. 
    Voor de toepassing van lid 3, onder a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde drempel, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die drempel wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.
  • 5. 
    Voor de toepassing van lid 3, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.
  • 6. 
    Voor de toepassing van lid 3, onder c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.
  • 7. 
    Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.
  • 8. 
    Uit hoofde van lid 3 door de lidstaten genomen besluiten worden gemotiveerd. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen de lidstaten besluiten die besluiten in te trekken. Zij stellen de Commissie in kennis van die besluiten. De Commissie deelt deze aan de overige lidstaten mee.
  • 9. 
    De lidstaten zetten op risico gebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij besluiten op grond van dit artikel verleende vrijstelling niet wordt misbruikt.

Artikel 3

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

 

1.

„kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22), met inbegrip van bijkantoren daarvan als omschreven in punt 17 van artikel 4, lid 1, van die verordening, welke gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

 

2.

„financiële instelling”:

 

a)

een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2) tot en met 12), 14) en 15) van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU (23), met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;

 

b)

een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (24), voor zover zij het door die richtlijn bestreken levensverzekeringsbedrijf uitoefent;

 

c)

een beleggingsonderneming als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (25);

 

d)

een instelling voor collectieve beleggingen die haar rechten van deelneming of aandelen aanbiedt;

 

e)

een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), wanneer hij handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van een verbonden verzekeringstussenpersoon als bedoeld in dat artikel, onder punt 7;

 

f)

in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

 

3.

„voorwerp”: goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij materieel hetzij immaterieel, en rechtsbescheiden of instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

 

4.

„criminele activiteit”: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige vormen van criminaliteit:

 

a)

gedragingen als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ;

 

b)

alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 bedoelde strafbare feiten;

 

c)

de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad (27);

 

d)

fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans wanneer het ernstige fraude betreft, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (28);

 

e)

corruptie;

 

f)

alle strafbare feiten, met inbegrip van fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, zoals omschreven in de wetgeving van de lidstaten, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor lidstaten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle strafbare feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden;

 

5.

„zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichthoudende of controlerende functies uitoefent;

 

6.

„uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie of activiteit wordt verricht, en waaronder ten minste wordt verstaan:

 

a)

in het geval van vennootschapsrechtelijke entiteiten:

 

i)

de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over een juridische entiteit via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van een toereikend percentage van de aandelen of de stemrechten of van het eigendomsbelang in die entiteit met inbegrip van het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen.

Voor de toepassing van punt i), zijn een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een natuurlijke persoon, een indicatie van directe eigendom. Een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een vennootschapsrechtelijke entiteit die onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of van meerdere vennootschapsrechtelijke entiteiten die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, gelden als indicatie van indirecte eigendom. Deze bepaling is van toepassing onverminderd het recht van de lidstaten om te bepalen dat een lager percentage een indicatie van eigendom of zeggenschap kan zijn. Zeggenschap via andere middelen kan onder meer worden vastgesteld volgens de criteria in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (29);

 

ii)

de natuurlijke persoon of personen die beho(o)rt(en) tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de achterhaalde persoon of personen de uiteindelijk begunstigde(n) is, respectievelijk zijn, de meldingsplichtige entiteiten documenteren welke acties er zijn ondernomen om de uiteindelijk begunstigden als bedoeld onder i) en onder dit punt, te identificeren.

 

b)

in het geval van trusts:

 

i)

de oprichter;

 

ii)

de trustee(s);

 

iii)

de eventuele protector;

 

iv)

de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet zijn geïdentificeerd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is;

 

v)

elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen, uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent;

 

c)

bij juridische entiteiten als stichtingen en bij juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts, de natuurlijke persoon of personen die in het bezit is, respectievelijk zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als onder b);

 

7.

„aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: eenpersoon die als bedrijfsactiviteit een van de navolgende diensten aan derden aanbiedt:

 

a)

oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

 

b)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

 

c)

verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

 

d)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

 

e)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden;

 

8.

„correspondentrelatie”:

 

a)

het verlenen van bankdiensten door een bank als correspondent aan een andere bank als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen („payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

 

b)

de betrekkingen tussen kredietinstellingen onderling, financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van betrekkingen die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

 

9.

„politiek prominente persoon”: een persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, zoals:

 

a)

staatshoofden, regeringsleiders, ministers, onderministers en staatssecretarissen;

 

b)

parlementsleden en leden van soortgelijke wetgevende organen;

 

c)

leden van bestuurslichamen van politieke partijen;

 

d)

leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

 

e)

leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

 

f)

ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;

 

g)

leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

 

h)

bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.

Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten a) tot en met h) bedoelde publieke functies;

 

10.

„familieleden” omvatten:

 

a)

de echtgenoot van een prominent politieke persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een prominent politieke persoon wordt aangemerkt;

 

b)

de kinderen van politiek prominente personen, en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;

 

c)

de ouders van een politiek prominente persoon;

 

11.

„personen bekend als naaste geassocieerden”:

 

a)

natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

 

b)

natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een prominent politieke persoon.

 

12.

„hoger leidinggevend personeel”: functionarissen of werknemers met voldoende kennis van de blootstelling van een instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling; hierbij hoeft het niet noodzakelijk om een lid van de raad van bestuur te gaan;

 

13.

„zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

 

14.

„kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

 

15.

„groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

 

16.

„elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG.

 

17.

„shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep.

Artikel 4

  • 1. 
    De lidstaten zorgen er in overeenstemming met de op risico gebaseerde aanpak voor dat het toepassingsgebied van deze richtlijn geheel of voor een deel wordt uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten, die werkzaamheden verrichten welke zich in het bijzonder lenen voor het witwassen of terrorismefinanciering.
  • 2. 
    Wanneer een lidstaat het toepassingsgebied van deze richtlijn uitbreidt tot andere beroepen of categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De lidstaten kunnen, binnen de grenzen van het recht van de Unie, op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.

AFDELING 2

Risicobeoordeling

Artikel 6

  • 1. 
    De Commissie verricht een beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering voor zover die risico's van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten.

De Commissie stelt uiterlijk op 26 juni 2017 een verslag op waarin die risico's worden geïdentificeerd, geanalyseerd en beoordeeld. Vervolgens actualiseert zij haar verslag om de twee jaar en indien nodig vaker.

  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde verslag heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:
 

a)

de onderdelen van de interne markt met de grootste risico-blootstelling;

 

b)

de risico's per relevante sector;

 

c)

de middelen die door criminelen het meest voor het witwassen van illegale opbrengsten worden gebruikt.

  • 3. 
    De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde verslag beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten als hulpmiddel bij het identificeren, inzichtelijk maken, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, alsmede om andere belanghebbenden, waaronder nationale wetgevers, het Europees Parlement, de ESA's en de vertegenwoordigers van de FIE's een beter inzicht in de risico's te geven.
  • 4. 
    De Commissie doet de lidstaten aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico's aan te pakken. Indien een lidstaat besluit een van de aanbevelingen niet toe te passen in zijn nationale AML/CFT-regelgeving, stelt hij de Commissie daarvan in kennis en motiveert hij dat besluit.
  • 5. 
    Uiterlijk op 26 december 2016 verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies over het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie („het gezamenlijk advies”). Vervolgens verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies om de twee jaar.
  • 6. 
    Bij het uitvoeren van in lid 1 bedoelde beoordeling, organiseert de Commissie de werkzaamheden op het niveau van de Unie, houdt zij rekening met de gezamenlijke adviezen bedoeld in lid 5, en zij betrekt de deskundigen van de lidstaten op het gebied van AML/CFT, de vertegenwoordigers van de FIE's en in voorkomend geval andere organen op het niveau van de Unie in die werkzaamheden. De Commissie stelt de gezamenlijke adviezen beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten om hen bij te staan bij het identificeren, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.
  • 7. 
    De Commissie brengt om de twee jaar en indien gepast vaker verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de bevindingen uit de op gezette tijden uitgevoerde risicobeoordelingen en de op basis daarvan genomen maatregelen.

Artikel 7

  • 1. 
    Elke lidstaat onderneemt de nodige stappen om zijn witwasrisico en zijn risico van terrorismefinanciering alsmede de desbetreffende gegevensbeschermingskwesties te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken. Hij houdt die risicobeoordeling actueel.
  • 2. 
    Elke lidstaat wijst een autoriteit aan of stelt een mechanisme in om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico's te coördineren. De identiteit van die autoriteit of de beschrijving van dat mechanisme wordt ter kennis gebracht van de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.
  • 3. 
    Bij het verrichten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde risicobeoordelingen maken de lidstaten gebruik van de bevindingen van het in artikel 6, lid 1, bedoelde verslag.
  • 4. 
    Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde risicobeoordeling:
 

a)

gebruikt elke lidstaat die beoordeling om zijn AML/CFT-regelgeving te verbeteren, met name door te bepalen op welke gebieden de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen moeten toepassen en, in voorkomend geval, welke specifieke maatregelen dienen te worden genomen;

 

b)

bepaalt elke lidstaat in voorkomend geval welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel groter witwasrisico en risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen;

 

c)

gebruikt elke lidstaat die beoordeling als hulpmiddel bij de toewijzing en prioritering van de middelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

 

d)

gebruikt elke lidstaat die beoordeling om ervoor te zorgen dat er per sector of gebied passende regels worden opgesteld naargelang het toepasselijke witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

 

e)

stelt elke lidstaat de meldingsplichtige entiteiten onverwijld passende informatie beschikbaar als hulpmiddel bij het verrichten van hun eigen beoordelingen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

  • 5. 
    De lidstaten stellen de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar aan de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.

Artikel 8

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de nodige stappen ondernemen om hun witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te identificeren en te beoordelen, rekening houdend met risicofactoren zoals die welke verband houden met hun cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties en leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde risicobeoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld aan de ter zake bevoegde autoriteiten en de betrokken zelfregulerende organen. De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de aan de sector inherente specifieke risico's duidelijk en inzichtelijk zijn.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om het op het niveau van de Unie, van de lidstaten en van de meldingsplichtige entiteiten geïdentificeerde witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te beperken en effectief te beheren. Die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.
  • 4. 
    De in lid 3 bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten:
 

a)

de ontwikkeling van interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, daaronder begrepen model-risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer (daaronder begrepen, voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, de aanstelling van een nalevingsfunctionaris op managementniveau) en doorlichting van medewerkers;

 

b)

voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de onder a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen.

  • 5. 
    De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten van hun hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die zij invoeren en dat zij waar nodig de genomen maatregelen monitoren en aanscherpen.

AFDELING 3

Beleid ten aanzien van derde landen

Artikel 9

  • 1. 
    Ter bescherming van de goede werking van de interne markt worden de derde landen die in hun nationale AML/CFT-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie („derde landen met een hoog risico”) geïdentificeerd.
  • 2. 
    De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 64 teneinde de derde landen met een hoog risico te identificeren, rekening houdend met strategische tekortkomingen, in het bijzonder met betrekking tot:
 

a)

het juridisch en institutioneel AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

 

i)

de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering,

 

ii)

de maatregelen voor cliëntenonderzoek,

 

iii)

de voorschriften inzake het bewaren van bewijsstukken, en

 

iv)

de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

 

b)

de bevoegdheden en procedures van de bevoegde instanties van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

 

c)

de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling voor de aanpak van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering van het derde land.

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld binnen een maand nadat de in dat lid bedoelde strategische tekortkomingen zijn geïdentificeerd.
  • 4. 
    De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen in voorkomend geval rekening met de relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering met betrekking tot het risico dat het afzonderlijke derde land vertegenwoordigt.

HOOFDSTUK II

CLIËNTENONDERZOEK

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 10

  • 1. 
    De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen en financiële instellingen anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes bij te houden. De lidstaten verlangen in alle gevallen dat eigenaren en begunstigden van bestaande anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes, zo spoedig mogelijk en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen of spaarboekjes op enigerlei wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan cliëntenonderzoeksmaatregelen.
  • 2. 
    De lidstaten nemen maatregelen ter voorkoming van misbruik van aandelen aan toonder en van certificaten van aandelen aan toonder.

Artikel 11

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten in de volgende omstandigheden cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:

 

a)

wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

 

b)

wanneer zij een occasionele transactie verrichten:

 

i)

ten bedrage van 15 000 EUR of meer, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan, of

 

ii)

die een geldovermaking vormt als omschreven in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en van de Raad (30) ten bedrage van meer dan 1 000 EUR;

 

c)

in het geval van personen die in goederen handelen, wanneer zij occasionele transacties in contanten ten bedrage van 10 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

 

d)

voor aanbieders van kansspeldiensten, wanneer zij bij het ophalen van prijs, het aangaan van een weddenschap, of beide, transacties ten bedrage van 2 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

 

e)

wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, ongeacht of er sprake is van enigerlei afwijking, vrijstelling of drempel;

 

f)

wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn.

Artikel 12

  • 1. 
    In afwijking van artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), en artikel 14 en op basis van een passende risicobeoordeling die een laag risico aantoont, kan een lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen met betrekking tot elektronisch geld niet toe te passen, indien alle volgende risicobeperkende voorwaarden vervuld zijn:
 

a)

het betalingsinstrument kan niet heropgeladen worden, of heeft een maandelijkse betalingstransactielimiet van 250 EUR die enkel kan worden gebruikt in die ene lidstaat;

 

b)

het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 250 EUR;

 

c)

het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;

 

d)

op het betalingsinstrument kan geen bedrag worden bijgeschreven met anoniem elektronisch geld;

 

e)

de uitgever voert een monitoring van de transacties of de zakelijke relatie uit die toereikend is voor het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea, kan een lidstaat deze limiet verhogen tot 500 EUR voor betalingsinstrumenten die uitsluitend in die lidstaat kunnen worden gebruikt.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de afwijking waarin lid 1 voorziet niet van toepassing is in geval van terugbetaling in contanten of opname in contanten van de monetaire waarde van het elektronisch geld indien het terug te betalen bedrag hoger is dan 100 EUR.

Artikel 13

  • 1. 
    De cliëntenonderzoeksmaatregelen omvatten:
 

a)

de identificatie van de cliënt en de verificatie van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit een betrouwbare en onafhankelijke bron;

 

b)

de identificatie van de uiteindelijk begunstigde en het nemen van redelijke maatregelen om de identiteit van die persoon te verifiëren, zodat de meldingsplichtige entiteit ervan overtuigd is dat zij weet wie de uiteindelijk begunstigde is, en, wanneer het rechtspersonen, trusts, vennootschappen, stichtingen en soortgelijke juridische constructies betreft, het nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

 

c)

het beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

 

d)

het doorlopend monitoren van de zakelijke relatie, met inbegrip van een nauwlettende controle van de tijdens de gehele duur van deze relatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat deze stroken met de kennis die de meldingsplichtige entiteit heeft van de cliënt en van het zakelijk en risicoprofiel, indien noodzakelijk met inbegrip van de oorsprong van de geldmiddelen, en het actueel houden van de in haar bezit zijnde documenten, gegevens of informatie.

Bij het uitvoeren van de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde maatregelen verifiëren de meldingsplichtige entiteiten ook of degene die zegt namens de cliënt te handelen daartoe gemachtigd is, alsmede identificeren zij die persoon en verifiëren zij diens identiteit.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten alle in lid 1 vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften uitvoeren. Meldingsplichtige entiteiten kunnen evenwel op basis van de risicogevoeligheid bepalen hoe verstrekkend die maatregelen zijn.
  • 3. 
    De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering rekening houden met ten minste de in bijlage I beschreven variabelen.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten tegenover de bevoegde autoriteiten of de zelfregulerende organen kunnen aantonen dat de maatregelen in verhouding staan tot het geïdentificeerde witwasrisico of risico van terrorismefinanciering.
  • 5. 
    Met betrekking tot levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen zorgen de lidstaten ervoor dat de kredietinstellingen en financiële instellingen, naast de voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen betreffende de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering uitvoeren, zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:
 

a)

bij begunstigden die als met name genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon;

 

b)

bij begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het inwinnen door de kredietinstelling of financiële instelling van voldoende informatie betreffende die begunstigden om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen.

Voor wat betreft de punten a) en b), van de eerste alinea, geschiedt de verificatie van de identiteit van de begunstigden op het tijdstip van uitbetaling. In het geval waar de levensverzekering of andere beleggingsverzekering aan een derde wordt overgedragen, identificeren kredietinstellingen of financiële instellingen die op de hoogte zijn van de overdracht de uiteindelijk begunstigde op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen polis ten eigen voordele ontvangt.

  • 6. 
    Bij begunstigden van trusts of soortgelijke juridische constructies die door middel van specifieke kenmerken of naar categorie worden aangewezen, wint de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende de begunstigde in om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen.

Artikel 14

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde plaatsvindt voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of een transactie wordt verricht.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde wordt afgerond terwijl een zakelijke relatie wordt aangegaan indien dit noodzakelijk is om de normale gang van zaken niet te onderbreken en indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn. In die omstandigheden wordt die procedure zo spoedig mogelijk na het eerste contact afgerond.
  • 3. 
    In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat een rekening bij een kredietinstelling of een financiële instelling wordt geopend, met inbegrip van rekeningen waarmee effectentransacties kunnen worden verricht, mits er voldoende waarborgen bestaan dat er noch door de cliënt noch in zijn naam transacties worden verricht voordat de in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften volledig zijn nageleefd.
  • 4. 
    De lidstaten verlangen dat indien een meldingsplichtige entiteit niet tot naleving van de in artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a), b) of c), vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften in staat is, deze geen transactie via een bankrekening verricht, geen zakelijke relatie aangaat of geen transactie uitvoert en de zakelijke relatie beëindigt en overweegt overeenkomstig artikel 33 met betrekking tot de cliënt een verdachte transactie bij de FIE te melden.

De lidstaten passen de eerste alinea niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van een juridisch beroep, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, uitsluitend in zoverre die personen de rechtspositie van hun cliënt bepalen of hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt verrichten in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

  • 5. 
    De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen niet alleen op alle nieuwe cliënten, maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten toepassen, naar gelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, bijvoorbeeld wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen.

AFDELING 2

Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 15

  • 1. 
    Indien een lidstaat of een meldingsplichtige entiteit gebieden identificeert die een lager risico vertegenwoordigen, kan die lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen.
  • 2. 
    Alvorens vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, vergewist de meldingsplichtige entiteit zich ervan dat de zakelijke relatie of de transactie een geringer risico vertegenwoordigt.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten een toereikende monitoring van de transacties en de zakelijke relaties verrichten om het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken.

Artikel 16

Bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering met betrekking tot het type cliënt, het geografisch gebied en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, houden de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten ten minste rekening met de in bijlage II vermelde factoren die wijzen op omstandigheden welke een potentieel lager risico vertegenwoordigen.

Artikel 17

De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en kredietinstellingen en financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en de maatregelen die moeten worden toegepast in omstandigheden waarin vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien zulks passend en evenredig is, wordt in specifieke maatregelen voorzien.

AFDELING 3

Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 18

  • 1. 
    In de in de artikelen 19 tot en met 24 bedoelde gevallen en in het geval van natuurlijke personen of juridische entiteiten welke zich bevinden in derde landen die door de Commissie zijn aangemerkt als derde landen met een hoog risico, alsmede in andere gevallen van hoger risico die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten als zodanig zijn geïdentificeerd, verlangen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico's op passende wijze te beheersen en te beperken.

Er moeten niet automatisch verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen worden ingeroepen met betrekking tot bijkantoren of meerderheidsdochters van in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten welke zich bevinden in derde landen met een hoog risico, indien deze bijkantoren of meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45. De lidstaten zorgen ervoor dat die gevallen door de meldingsplichtige entiteiten worden behandeld met een op risico gebaseerde aanpak.

  • 2. 
    De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten, voor zover redelijkerwijs mogelijk is, de achtergrond en het doel onderzoeken van alle complexe en ongebruikelijk grote transacties en alle ongebruikelijke transactiepatronen die geen duidelijk economisch of rechtmatig doel hebben. In het bijzonder verhogen meldingsplichtige entiteiten de intensiteit en de aard van de monitoring van de zakelijke relatie, teneinde te bepalen of die transacties of activiteiten verdacht blijken.
  • 3. 
    De lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten houden bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering ten minste rekening met de in bijlage III vermelde factoren die wijzen op omstandigheden welke een potentieel hoger risico vertegenwoordigen.
  • 4. 
    De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren, die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en krediet- en financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en de maatregelen die moeten worden toegepast in situaties waarin verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit en, indien zulks passend en evenredig is, wordt er in specifieke maatregelen voorzien.

Artikel 19

Wat grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling uit een derde land betreft, verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat hun kredietinstellingen en financiële instellingen:

 

a)

voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

 

b)

de AML/CFT-controles van de respondentinstelling beoordelen;

 

c)

toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel voordat zij nieuwe correspondentrelaties aangaan;

 

d)

de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;

 

e)

met betrekking tot transitrekeningen („payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondentinstelling.

Artikel 20

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat meldingsplichtige entiteiten:

 

a)

over passende risicobeheersystemen, inclusief op risico gebaseerde procedures, beschikken om te bepalen of de cliënt, of de uiteindelijk begunstigde van de cliënt, een politiek prominente persoon is;

 

b)

in gevallen van zakelijke relaties met politiek prominente personen, de volgende maatregelen toepassen:

 

i)

toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel om zakelijke relaties met dergelijke personen aan te gaan of voort te zetten;

 

ii)

passende maatregelen nemen om de bron vast te stellen van het vermogen en van de geldmiddelen die bij zakelijke relaties of transacties met zulke personen worden gebruikt;

 

iii)

die zakelijke relaties doorlopend aan verscherpte monitoring onderwerpen.

Artikel 21

De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten redelijke maatregelen nemen om te bepalen of de begunstigden en/of, indien nodig, de uiteindelijk begunstigde van de begunstigde van een levensverzekering of andere beleggingsverzekering politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico's zijn geïdentificeerd, verlangen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten, naast het toepassen van de cliëntenonderzoeksmaatregelen vastgelegd in artikel 13:

 

a)

het hoger leidinggevend personeel informeren vóór uitbetaling van polisopbrengsten;

 

b)

de gehele zakelijke relatie met de polishouder aan verscherpte controle onderwerpen.

Artikel 22

Indien aan een politiek prominente persoon door een lidstaat of een derde land, of door een internationale organisatie, niet langer een prominente publieke functie is toevertrouwd, wordt van de meldingsplichtige entiteiten verlangd dat zij rekening houden met het door die persoon gevormde aanhoudende risico en op risicogevoeligheid gebaseerde passende maatregelen toepassen totdat die persoon niet langer wordt geacht een aan politiek prominente personen eigen risico te vormen.

Artikel 23

De maatregelen bedoeld in de artikelen 20 en 21 zijn ook van toepassing op de familieleden en personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.

Artikel 24

De lidstaten verbieden kredietinstellingen en financiële instellingen een correspondentrelatie aan te gaan of te handhaven met een shell bank. Zij verlangen dat die instellingen passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentrelaties aangaan of handhaven met een kredietinstelling of financiële instelling waarvan bekend is dat ze toestaat dat van haar rekeningen gebruik wordt gemaakt door een shell bank.

AFDELING 4

Nakoming door derden

Artikel 25

De lidstaten kunnen meldingsplichtige entiteiten toestaan een beroep op derden te doen om de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), neergelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften te vervullen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze voorschriften blijft evenwel berusten bij de meldingsplichtige entiteit die op de derde een beroep doet.

Artikel 26

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder „derden” verstaan, de in artikel 2 vermelde meldingsplichtige entiteiten, de ledenorganisaties of federaties van die meldingsplichtige entiteiten, of andere in een lidstaat of een derde land gesitueerde instellingen of personen die:
 

a)

cliëntenonderzoeksvoorschriften en voorschriften betreffende de bewaring van bewijsstukken toepassen die in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze richtlijn, en

 

b)

wat betreft het naleven van de voorschriften van deze richtlijn, onder toezicht staan op een wijze die in overeenstemming is met afdeling 2 van hoofdstuk VI.

  • 2. 
    De lidstaten verbieden de meldingsplichtige entiteiten een beroep te doen op derden die gevestigd zijn in derde landen met een hoog risico. De lidstaten kunnen vrijstelling van dat verbod verlenen aan de bijkantoren en meerderheidsdochters van meldingsplichtige entiteiten die in de Unie gevestigd zijn, indien die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45.

Artikel 27

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij de derde waarop een beroep wordt gedaan de noodzakelijke informatie inwinnen betreffende de cliëntenonderzoeksvoorschriften van artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c).
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen toereikende stappen doen om ervoor te zorgen dat de derde desgevraagd onmiddellijk relevante kopieën van identificatie- en verificatiegegevens en andere relevante documentatie betreffende de identiteit van de cliënt of de uiteindelijk begunstigde verstrekt.

Artikel 28

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst (voor op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures) en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (voor bijkantoren en dochters) kunnen oordelen dat een meldingsplichtige entiteit de krachtens de artikelen 26 en 27 vastgestelde bepalingen via haar groepsprogramma naleeft, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

 

a)

de meldingsplichtige entiteit verlaat zich op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;

 

b)

die groep past cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma's ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toe overeenkomstig deze richtlijn of gelijkwaardige regels;

 

c)

op de effectieve uitvoering van de onder b) bedoelde voorschriften wordt op groepsniveau toezicht uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van het derde land.

Artikel 29

Deze afdeling is niet van toepassing op de uitbestedings- of agentuurverhoudingen waarbij de aanbieder van de uitbestede dienst of de agent op grond van contractuele bepalingen te beschouwen is als onderdeel van de meldingsplichtige entiteit.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE OVER UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 30

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijk begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden, waaronder detailgegevens over de door de uiteindelijk begunstigden gehouden economische belangen.

De lidstaten zorgen ervoor dat die entiteiten verplicht zijn om, naast de informatie over hun juridisch eigenaar, aan de meldingsplichtige entiteiten informatie over de uiteindelijk begunstigde te verstrekken wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk II.

  • 2. 
    De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en de FIE's.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie in elke lidstaat wordt gehouden in een centraal register, bijvoorbeeld een handelsregister, een vennootschapsregister als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad (31), of een openbaar register. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen. De in die database bijgehouden informatie over de uiteindelijk begunstigden kan in overeenstemming met de nationale regelingen worden verzameld.
  • 4. 
    De lidstaten verlangen dat de in het in lid 3 bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is.
  • 5. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde in alle gevallen toegankelijk is voor:
 

a)

de bevoegde autoriteiten en de FIE's, zonder enige beperking;

 

b)

de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;

 

c)

alle personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen.

De onder c) bedoelde personen of organisaties hebben toegang tot de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de nationaliteit en de woonstaat van de uiteindelijk begunstigde, alsmede tot de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.

Voor de toepassing van dit lid wordt toegang tot de informatie over de uiteindelijk begunstigde verleend overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming en kan verplichte onlineregistratie en betaling van een vergoeding worden verlangd. De vergoeding die voor de verkregen informatie wordt aangerekend, mag de daaraan verbonden administratiekosten niet overschrijden.

  • 6. 
    Het in lid 3 bedoelde centraal register zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's tijdig en onbeperkt toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde informatie zonder dat de betrokken entiteit daarvan weet heeft. Het centraal register verleent de meldingsplichtige entiteiten eveneens tijdig toegang tot die informatie wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen.
  • 7. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's in staat zijn de bevoegde autoriteiten en de FIE's van andere lidstaten snel de in leden 1 en 3 bedoelde informatie te verstrekken.
  • 8. 
    De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten bij het voldoen aan hun voorschriften inzake cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II, zich niet uitsluitend verlaten op het in lid 3 bedoelde centraal register. Aan die voorschriften wordt voldaan met behulp van een op risico gebaseerde aanpak.
  • 9. 
    De lidstaten kunnen in uitzonderlijke omstandigheden per geval voorzien in een uitzondering op de in lid 5, onder b) en c), bedoelde toegang tot alle of tot een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigden), indien die toegang voor de uiteindelijk begunstigde blootstelling aan een risico op fraude, ontvoering, chantage, geweld of intimidatie inhoudt of indien de begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is. Krachtens dit lid verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen, noch op de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten die openbare ambtenaren zijn.
  • 10. 
    Uiterlijk op 26 juni 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende interconnectie van de in lid 3 bedoelde centrale registers via het centrale platform dat is ingesteld bij artikel 4 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/101/EG. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 31

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat trustees van een express trust die door hun recht worden beheerst toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust inwinnen en bijhouden. Die informatie omvat de identiteit van:
 

a)

de oprichter van de trust;

 

b)

van de trustee(s);

 

c)

van de protector (zo die er is);

 

d)

van de begunstigden of klasse van begunstigden, en

 

e)

van elke andere natuurlijke persoon die effectief zeggenschap over de trust uitoefent.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat trustees aan de meldingsplichtige entiteiten hun status bekendmaken en de in lid 1 bedoelde informatie snel verstrekken wanneer de trustee in zijn hoedanigheid van trustee een zakelijke relatie aangaat of een occasionele transactie boven de in artikel 11, onder b), c) en d), vastgelegde drempels uitvoert.
  • 3. 
    De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en de FIE's.
  • 4. 
    De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie wordt bijgehouden in een centraal register wanneer aan de trust fiscale gevolgen zijn verbonden. Het centraal register zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's tijdig en onbeperkt toegang hebben tot die informatie zonder dat de bij de trust betrokken partijen daarvan weet hebben. Het centraal register kan eveneens de meldingsplichtige entiteiten tijdige toegang verlenen tot die informatie in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II. De lidstaten delen de Commissie de kenmerken van die nationale mechanismen mee.
  • 5. 
    De lidstaten verlangen dat de in het in lid 4 bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is.
  • 6. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten bij het voldoen aan hun verplichtingen inzake cliëntenonderzoek als neergelegd in hoofdstuk II, niet uitsluitend steunen op het in lid 4 bedoelde centraal register. Aan die voorschriften wordt voldaan met behulp van een op risico gebaseerde aanpak.
  • 7. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE's in staat zijn de bevoegde autoriteiten en de FIE's van andere lidstaten tijdig informatie als bedoeld in de leden 1 en 4 te verstrekken.
  • 8. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de in dit artikel bedoelde maatregelen op andere soorten juridische constructies met een soortgelijke structuur en functie als trusts van toepassing zijn.
  • 9. 
    Uiterlijk op 26 juni 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende interconnectie van de centrale registers. Indien nodig, wordt bij het verslag een wetgevingsvoorstel gevoegd.

HOOFDSTUK IV

MELDINGSPLICHT

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 32

  • 1. 
    Elke lidstaat richt een FIE op om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en op doelmatige wijze te bestrijden.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van de naam en het adres van hun respectieve FIE's.
  • 3. 
    Elke FIE is operationeel onafhankelijk en zelfstandig, hetgeen betekent dat zij beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te vervullen, met inbegrip van de mogelijkheid om autonome beslissingen te nemen om specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. De FIE is als centrale nationale eenheid verantwoordelijk voor het ontvangen en het analyseren van meldingen van verdachte transacties en andere informatie die betrekking heeft op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. De FIE is verantwoordelijk voor het verspreiden van de resultaten van haar analyses en alle relevante aanvullende informatie onder de bevoegde autoriteiten, wanneer er redenen zijn om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te vermoeden. Zij is in staat aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten te verkrijgen.

De lidstaten verschaffen hun FIE's toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen.

  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE's rechtstreeks of indirect, en tijdig, toegang hebben tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig hebben om hun taken naar behoren te vervullen. De FIE's zijn in staat op verzoeken om informatie van bevoegde autoriteiten in hun respectievelijke lidstaat te reageren wanneer deze zijn ingegeven door aangelegenheden in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Het besluit tot verrichting van de analyse of tot verspreiding van de informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.
  • 5. 
    Wanneer er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.
  • 6. 
    De lidstaten dragen de bevoegde autoriteiten op om aan de FIE feedback te geven over het gebruik dat van de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie is gemaakt en over het resultaat van de op grond van die informatie uitgevoerde onderzoeken of inspecties.
  • 7. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE bevoegd is om, wanneer er een vermoeden is dat een transactie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, rechtstreeks of indirect dringende actie te ondernemen om de uitvoering van een transactie op te schorten of er geen toestemming voor te verlenen teneinde de transactie te analyseren, het vermoeden al dan niet te bevestigen en de resultaten van de analyse onder de bevoegde autoriteiten te verspreiden. De FIE is bevoegd om die actie rechtstreeks of indirect te ondernemen op verzoek van een FIE van een andere lidstaat volgens de termijnen en de voorwaarden die gelden in het nationale recht van de ontvangende FIE.
  • 8. 
    De analysefunctie van de FIE bestaat uit:
 

a)

operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, afhankelijk van de omvang en de aard van de informatie die zij ontvangen en het verwachte gebruik na verspreiding, en

 

b)

strategische analyse van trends en patronen inzake witwassen en terrorismefinanciering.

Artikel 33

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers daarvan, ten volle samenwerken door:
 

a)

de FIE onmiddellijk en uit eigen beweging in te lichten, inclusief door het doen van een melding, indien de meldingsplichtige entiteit weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden en door het in dergelijke gevallen onmiddellijk reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie, en

 

b)

de FIE op haar verzoek onmiddellijk rechtstreeks of indirect alle noodzakelijke informatie te verstrekken, overeenkomstig de in het toepasselijke recht vastgestelde procedures.

Alle verdachte transacties, met inbegrip van transactiepogingen, worden gemeld.

  • 2. 
    De persoon die overeenkomstig artikel 8, lid 4, onder a), is aangesteld, stuurt de in lid 1 bedoelde informatie door aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit die de informatie doorstuurt, gevestigd is.

Artikel 34

  • 1. 
    In afwijking van artikel 33, lid 1, kunnen de lidstaten, in het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, een passend zelfregulerend orgaan van de relevante beroepsgroep aanwijzen als de autoriteit die de in artikel 33, lid 1, bedoelde informatie ontvangt.

Onverminderd lid 2 geeft het aangewezen zelfregulerend orgaan in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen de informatie onverwijld en ongefilterd aan de FIE door.

  • 2. 
    De lidstaten passen de in artikel 33, lid 1, neergelegde verplichtingen niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alleen voor zover die uitzondering betrekking heeft op de inlichtingen die zij van een van hun cliënten ontvangen, of over een van hun cliënten verkrijgen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.

Artikel 35

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten zich onthouden van het uitvoeren van transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze verband houden met de opbrengsten van criminele activiteiten of met terrorismefinanciering, totdat zij overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, onder a), de nodige maatregelen hebben genomen en verdere specifieke instructies van de FIE of van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht van de betrokken lidstaat hebben opgevolgd.
  • 2. 
    Indien het niet mogelijk is zich te onthouden van het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde transacties, of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een verdachte transactie zou doorkruisen, lichten de meldingsplichtige entiteiten de FIE onmiddellijk daarna in.

Artikel 36

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 48 bedoelde bevoegde autoriteiten de FIE onmiddellijk inlichten indien zij tijdens controles van meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze, feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende instanties die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd zijn om toe te zien op de effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten, de FIE inlichten indien zij feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 37

Melding te goeder trouw door een meldingsplichtige entiteit of door een werknemer of een bestuurder van die meldingsplichtige entiteit overeenkomstig de artikelen 33 en 34 vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de meldingsplichtige entiteit, haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Artikel 38

De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering melden, worden beschermd tegen bedreigingen of vijandige acties, in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.

AFDELING 2

Mededelingsverbod

Artikel 39

  • 1. 
    Meldingsplichtige entiteiten en de bestuurders en werknemers ervan delen de betrokken cliënt of derden niet mee dat overeenkomstig artikel 33 of 34 informatie is, wordt of zal worden verstrekt of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.
  • 2. 
    Het in lid 1 neergelegde verbod geldt niet voor mededeling aan de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de zelfregulerende organen, noch voor mededelingen voor rechtshandhavingsdoeleinden.
  • 3. 
    Het in lid 1 neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen kredietinstellingen en financiële instellingen of tussen die instellingen en hun bijkantoren en meerderheidsdochters die in derde landen gesitueerd zijn, mits die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 45, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.
  • 4. 
    Het in lid 1 neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten van de lidstaten, of entiteiten van derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de betrokken personen behoren en die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde controle op de naleving van de verplichtingen vallen.
  • 5. 
    Het in lid 1 neergelegde verbod vormt voor de in artikel 2, lid 1, punten 1), 2), en 3), onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten geen beletsel om in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, voor het delen van informatie tussen de relevante meldingsplichtige entiteiten, mits dit entiteiten van een lidstaat zijn, of entiteiten van een derde land waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn, en mits zij tot dezelfde beroepscategorie behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen inzake beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.
  • 6. 
    Wanneer de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een mededeling in de zin van lid 1 van dit artikel aangemerkt.

HOOFDSTUK V

GEGEVENSBESCHERMING, BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE GEGEVENS

Artikel 40

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig het nationale recht met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken door de FIE of door andere bevoegde autoriteiten van mogelijke gevallen van witwassen of terrorismefinanciering, de volgende documenten en informatie bewaren:
 

a)

wat het cliëntenonderzoek betreft, een afschrift van de documenten en inlichtingen die nodig zijn voor het naleven van de cliëntenonderzoeksvoorschriften vastgelegd in hoofdstuk II, gedurende een termijn van vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie;

 

b)

de bewijsstukken en registratiegegevens van transacties, zijnde de originele stukken of de afschriften die krachtens hun nationaal recht eenzelfde bewijskracht hebben, die nodig zijn voor het identificeren van een transactie, gedurende vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie.

Bij het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde bewaringstermijnen, zorgen de lidstaten ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de persoonsgegevens wissen tenzij dit anders is geregeld bij het nationaal recht, dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens langer mogen of moeten bijhouden. De lidstaten kunnen een langere bewaring toestaan of verlangen, nadat zij de noodzaak tot en de evenredigheid van zulke verdere bewaring grondig hebben onderzocht en oordelen dat verdere bewaring gerechtvaardigd is omdat zulks noodzakelijk is met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van witwassen of terrorismefinanciering. Die langere bewaringstermijn duurt niet langer dan vijf extra jaren.

  • 2. 
    Indien er op 25 juni 2015 een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat, en een meldingsplichtige entiteit over informatie of documenten beschikt in verband met die aanhangige procedure, kan de meldingsplichtige entiteit die informatie of documenten bewaren overeenkomstig het nationaal recht gedurende een termijn van vijf jaar vanaf 25 juni 2015. De lidstaten kunnen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, toestaan of verlangen dat die informatie of documenten gedurende een bijkomende termijn van vijf jaar wordt bewaard, indien is aangetoond dat die langere bewaring noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoede witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

Artikel 41

  • 1. 
    De verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn is onderworpen aan Richtlijn 95/46/EG zoals omgezet in het nationale recht. Persoonsgegevens die op grond van deze verordening door de Commissie of de ESA's worden verwerkt, zijn onderworpen aan Verordening (EG) nr. 45/2001.
  • 2. 
    Persoonsgegevens worden door meldingsplichtige entiteiten op basis van deze richtlijn alleen verwerkt met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1 en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn voor andere doeleinden, zoals commerciële doeleinden, is verboden.
  • 3. 
    De meldingsplichtige entiteiten verstrekken de bij artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG voorgeschreven informatie aan nieuwe cliënten alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten. Die informatie bevat met name een algemene kennisgeving over de krachtens deze richtlijn voor meldingsplichtige entiteiten geldende wettelijke verplichtingen bij de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1 van deze richtlijn.
  • 4. 
    Om uitvoering te geven aan het in artikel 38, lid 1, neergelegde verbod op mededeling stellen de lidstaten wetgevingsmaatregelen vast waarbij het recht op toegang van de betrokkene tot persoonsgegevens die hem betreffen, geheel of gedeeltelijk wordt beperkt voor zover dat in een democratische samenleving, met inachtneming van de legitieme belangen van de betrokkene, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:
 

a)

de meldingsplichtige entiteit of de bevoegde nationale autoriteit in staat te stellen haar taken in het kader van deze richtlijn naar behoren te vervullen, of

 

b)

het belemmeren van officiële of gerechtelijke informatieverzoeken, analyses, onderzoeken of procedures in het kader van deze richtlijn te voorkomen en ervoor te zorgen dat het voorkomen, onderzoeken en opsporen van witwassen en terrorismefinanciering niet in gevaar worden gebracht.

Artikel 42

De lidstaten verlangen dat hun meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen ten volle en snel te reageren op verzoeken van hun FIE, of van andere autoriteiten, overeenkomstig hun nationaal recht, om te antwoorden op de vraag of zij een zakelijke relatie onderhouden of gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie onderhouden hebben met een gegeven persoon en op vragen over de aard van die relatie, via beveiligde kanalen en zodanig dat de volledige vertrouwelijkheid van de verzoeken gewaarborgd blijft.

Artikel 43

De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering overeenkomstig artikel 1 wordt beschouwd als een taak van algemeen belang in de zin van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 44

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor, met het oog op het bijdragen aan de voorbereiding van de risicobeoordelingen uit hoofde van artikel 7, dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering te beoordelen door uitgebreide statistieken bij te houden over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:
 

a)

gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal entiteiten en personen en het economisch belang van elke sector;

 

b)

gegevens betreffende metingen van de meldings-, de onderzoeks- en de gerechtelijke aspecten van de nationale AML/CFT-regelgeving, daaronder begrepen het aantal meldingen van verdachte transacties aan de FIE, het gevolg dat aan deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgden, het aantal veroordeelden voor de delicten witwassen of terrorismefinanciering, de soorten basisdelicten, indien die informatie voorhanden is, en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurd verklaarde vermogensbestanddelen;

 

c)

indien beschikbaar, gegevens tot identificatie van het aantal meldingen en het percentage van de meldingen die geleid hebben tot verder onderzoek, samen met het jaarlijks rapport aan de meldingsplichtige entiteiten waarin nader wordt ingegaan op het nut en de opvolging van de door hen verrichte meldingen;

 

d)

gegevens betreffende het aantal door de FIE's geformuleerde, ontvangen, afgewezen en gedeeltelijk of volledig beantwoorde grensoverschrijdende informatieverzoeken.

  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat een geconsolideerd overzicht van hun statistieken wordt gepubliceerd.
  • 4. 
    De lidstaten doen de in lid 2 bedoelde statistieken toekomen aan de Commissie.

HOOFDSTUK VI

GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT

AFDELING 1

Interne procedures, opleiding en feedback

Artikel 45

  • 1. 
    De lidstaten verlangen van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep dat zij op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures toepassen, daaronder begrepen gedragslijnen inzake gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep ten behoeve van AML/CFT. Die gedragslijnen en procedures worden op effectieve wijze ten uitvoer gelegd door de bijkantoren en meerderheidsdochters in de lidstaten en in derde landen.
  • 2. 
    De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten die vestigingen in een andere lidstaat exploiteren, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die andere lidstaat ter omzetting van deze richtlijn eerbiedigen.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat indien de meldingsplichtige entiteiten bijkantoren of meerderheidsdochters hebben die zich bevinden in derde landen waar de minimumvoorschriften inzake AML/CFT minder streng zijn dan die van de lidstaat, hun zich in het derde land bevindende bijkantoren en meerderheidsdochters de voorschriften van de lidstaat, daaronder begrepen de voorschriften inzake gegevensbescherming, toepassen voor zover het recht van het derde land zulks toestaat.
  • 4. 
    De lidstaten en de ESA's stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden ten uitvoer gelegd. In dergelijke gevallen kan gecoördineerd optreden plaatsvinden om een oplossing te vinden.
  • 5. 
    De lidstaten verlangen dat, indien het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden ten uitvoer gelegd, de meldingsplichtige entiteiten erop toezien dat bijkantoren en meerderheidsdochters in dat derde land bijkomende maatregelen nemen om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering doeltreffend te beheersen en dat zij de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst informeren. Als de bijkomende maatregelen niet voldoende zijn, passen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst bijkomende toezichtsmaatregelen toe, waarbij onder meer wordt verlangd dat de groep geen zakelijke relaties aangaat of die relaties beëindigt en geen transacties uitvoert, en waarbij de groep, indien nodig, wordt verzocht haar bedrijfsactiviteiten in het derde land te beëindigen.
  • 6. 
    De ESA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de soort bijkomende maatregelen bedoeld in lid 5 en de minimumactie die moet worden ondernomen door de krediet- en financiële instellingen, indien in het recht van een derde land de uitvoering van de bij de leden 1 en 3 voorgeschreven maatregelen niet is toegestaan.

De ESA's leggen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 december 2016 voor aan de Commissie.

  • 7. 
    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in lid 6 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.
  • 8. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat het delen van informatie binnen de groep toegestaan is. Informatie over aan de FIE gemelde vermoedens dat geldmiddelen opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden, wordt gedeeld binnen de groep, tenzij de FIE andersluidende instructies geeft.
  • 9. 
    De lidstaten kunnen verlangen dat uitgevers van elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 3), van Richtlijn 2009/110/EG en betalingsdienstaanbieders als omschreven in artikel 4, punt 9), van Richtlijn 2007/64/EG die op hun grondgebied gevestigd zijn, anders dan in de vorm van een bijkantoor, en waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat gesitueerd is, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen om namens de aanwijzende instelling de naleving van de AML/CFT-regels te bewerkstelligen en het toezicht door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, onder meer door de bevoegde autoriteiten desgevraagd documentatie en informatie te verstrekken.
  • 10. 
    De ESA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt overeenkomstig lid 9 passend is, en ter omschrijving van wat de taken van de centrale contactpunten moeten zijn.

De ESA's leggen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2017 voor aan de Commissie.

  • 11. 
    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in lid 9 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 46

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten maatregelen nemen die evenredig zijn met hun risico's, aard en omvang om hun werknemers bekend te maken met de op grond van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, daaronder begrepen de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming.

Die maatregelen houden onder meer in dat de werknemers deelnemen aan speciale permanente opleidingsprogramma's om de verrichtingen te leren onderkennen die met witwassen of terrorismefinanciering verband kunnen houden en te leren hoe in die gevallen moet worden gehandeld.

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 2, lid 1, punt 3, vermelde categorieën valt, beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling vastgelegde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten toegang hebben tot actuele informatie over de praktijken van witwassers en financiers van terrorisme, en over aanwijzingen om verdachte transacties te kunnen onderkennen.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat, waar mogelijk, aan de meldingsplichtige entiteiten snel feedback wordt verstrekt over de doeltreffendheid en de afhandeling van meldingen van vermoedelijke witwaspraktijken of vermoedelijke terrorismefinanciering.
  • 4. 
    De lidstaten verlangen dat, indien van toepassing, de meldingsplichtige entiteiten bepalen welk lid van het leidinggevend orgaan verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn voor de naleving van deze richtlijn.

AFDELING 2

Toezicht

Artikel 47

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat wisselkantoren, kantoren waar cheques kunnen worden omgewisseld en aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn en dat aanbieders van kansspeldiensten gereglementeerd worden.
  • 2. 
    De lidstaten verlangen dat de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat de personen die in de in lid 1 bedoelde entiteiten een leidinggevende functie hebben of de uiteindelijk begunstigden van die entiteiten zijn, betrouwbaar en geschikt zijn.
  • 3. 
    Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b), en d), zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat ter zake veroordeelde criminelen of hun medeplichtigen in die meldingsplichtige entiteiten een leidinggevende functie hebben of de uiteindelijk begunstigde van die entiteiten zijn.

Artikel 48

  • 1. 
    De lidstaten verlangen van de bevoegde autoriteiten dat zij effectief toezien op de naleving van deze richtlijn en dat zij de nodige maatregelen nemen om die naleving te waarborgen.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten over adequate bevoegdheden beschikken, met inbegrip van de bevoegdheid om het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles af te dwingen, en over toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, handhaaft, zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt.
  • 3. 
    In het geval van kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van kansspeldiensten hebben de bevoegde autoriteiten versterkte toezichthoudende bevoegdheden.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die lidstaat ter omzetting van deze richtlijn naleven. In het geval van de in artikel 45, lid 9, bedoelde vestigingen, kan dit toezicht mede bestaan in het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige gebreken die onmiddellijke maatregelen vereisen, aan te pakken. Die maatregelen zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de gebreken zijn aangepakt, onder meer met de hulp van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit, overeenkomstig artikel 45, lid 2.
  • 5. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit haar hoofdkantoor heeft, om een doeltreffend toezicht op de naleving van de voorschriften van deze richtlijn te waarborgen.
  • 6. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak van het toezicht:
 

a)

een helder inzicht hebben in het in hun lidstaat aanwezige witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

 

b)

ter plaatse en op afstand toegang hebben tot alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en internationale risico's die verband houden met de cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten, en

 

c)

de frequentie en intensiteit van het toezicht ter plaatse en op afstand bepalen op grond van het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteiten en op het witwasrisico en risico van terrorismefinanciering in die lidstaat.

  • 7. 
    De beoordeling van het risicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten inzake witwassen en terrorismefinanciering, daaronder begrepen de risico's inzake niet-naleving, wordt periodiek herbekeken, alsmede wanneer er belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen inzake hun management en hun bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden.
  • 8. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten rekening houden met de mate van beslissingsvrijheid die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en herbezien op passende wijze de risicobeoordelingen die aan deze beslissingsruimte ten grondslag liggen, alsmede de toereikendheid en toepassing van haar interne gedragslijnen, controles en procedures.
  • 9. 
    In het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten kunnen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde taken worden verricht door zelfregulerende organen, mits deze organen lid 2 van dit artikel naleven.
  • 10. 
    De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 betreffende de kenmerken van een op risico gebaseerde aanpak van het toezicht en de maatregelen die moeten worden genomen wanneer toezicht op basis van het risico plaatsvindt. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien passend en evenredig wordt in specifieke maatregelen voorzien.

AFDELING 3

Samenwerking

Onderafdeling I

Nationale samenwerking

Artikel 49

De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, de FIE's, de toezichthouders en de andere bevoegde autoriteiten die bij AML/CFT betrokken zijn, over effectieve mechanismen beschikken die hen in staat stellen tot samenwerking en coördinatie op binnenlands niveau betreffende de ontwikkeling en toepassing van gedragslijnen en activiteiten ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, onder meer met het oog op het vervullen van hun verplichting krachtens artikel 7.

Onderafdeling II

Samenwerking met de ESA's

Artikel 50

De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESA's alle informatie die deze nodig hebben om hen in staat te stellen hun taken krachtens deze richtlijn te verrichten.

Onderafdeling III

Samenwerking tussen de FIE's en met de Commissie

Artikel 51

De Commissie kan de bijstand verlenen die nodig is om de coördinatie te vergemakkelijken, de uitwisseling van gegevens tussen FIE's in de Unie daaronder begrepen. Zij kan regelmatig vergaderingen beleggen van het platform van de EU-FIE's dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de FIE's van de lidstaten, om de samenwerking tussen de FIE's te vergemakkelijken, zienswijzen uit te wisselen en advies te verstrekken over toepassingsaangelegenheden die relevant zijn voor de FIE's en de meldingsplichtige entiteiten alsmede over samenwerkingsgerelateerde aangelegenheden, zoals doeltreffende samenwerking tussen de FIE's, de identificatie van verdachte transacties met een grensoverschrijdende dimensie, de standaardisering van formats voor meldingen via FIU.net of de opvolger daarvan, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen, en de identificatie van trends en factoren die relevant zijn voor het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering op nationaal en supranationaal niveau.

Artikel 52

De lidstaten zorgen ervoor dat FIE's zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun organisatorische status.

Artikel 53

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE's, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse, door de FIE, van informatie in verband met witwassen of terrorismefinanciering en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling nog niet is vastgesteld welk type basisdelict daarbij is betrokken.

Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt. Er kunnen verschillende uitwisselingsmechanismen worden gehanteerd indien dat tussen de FIE's is overeengekomen, met name voor uitwisselingen via FIU.net of de opvolger daarvan.

Wanneer een FIE een melding overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, onder a), ontvangt die betrekking heeft op een andere lidstaat, zendt zij deze onverwijld door aan de FIE van die lidstaat.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de aangezochte FIE, wanneer zij gevolg geeft aan een informatieverzoek overeenkomstig lid 1, van een andere FIE, verplicht gebruik maakt van alle beschikbare bevoegdheden die zij normaliter op nationaal vlak voor het ontvangen en analyseren van informatie zou gebruiken. De aangezochte FIE reageert tijdig.

Wanneer een FIE tracht bijkomende informatie te verkrijgen van een in een andere lidstaat gevestigde meldingsplichtige entiteit die op het grondgebied van de eerste FIE actief is, wordt het verzoek gericht aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit gevestigd is. Die FIE stuurt de verzoeken door en reageert onverwijld.

  • 3. 
    Een FIE kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden weigeren informatie uit te wisselen, namelijk indien de uitwisseling strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van haar nationaal recht. Die uitzonderingen worden op zodanige wijze gespecificeerd dat misbruik en onredelijke beperkingen van de vrije uitwisseling van informatie voor analysedoeleinden worden voorkomen.

Artikel 54

De overeenkomstig de artikelen 52 en 53 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor het vervullen van de taken van de FIE als bepaald in deze richtlijn. Bij het uitwisselen van informatie en documenten overeenkomstig de artikelen 52 en 53 kan de verstrekkende FIE beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende FIE neemt die beperkingen en voorwaarden in acht.

Artikel 55

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van de artikelen 52 en 53 uitgewisselde informatie alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt en dat voor het meedelen van die informatie door de ontvangende FIE aan een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande toestemming van de verstrekkende FIE noodzakelijk is.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de voorafgaande toestemming van de aangezochte FIE voor het meedelen van de informatie aan bevoegde autoriteiten onverwijld wordt gegeven en zo ruim mogelijk is. De aangezochte FIE mag haar toestemming voor die mededeling niet weigeren, tenzij die mededeling buiten het toepassingsgebied van haar AML/CFT-bepalingen zou vallen, een strafonderzoek zou kunnen schaden, duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of van de lidstaat van de aangezochte FIE, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat. Een weigering deze instemming te verlenen wordt naar behoren uitgelegd.

Artikel 56

  • 1. 
    De lidstaten verlangen dat hun FIE's in hun onderlinge communicatie gebruikmaken van beschermde kanalen en moedigen hen aan gebruik te maken van FIU.net of de opvolger daarvan.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE's met het oog op de vervulling van hun taken als bepaald in deze richtlijn, samenwerken bij de toepassing van geavanceerde technologieën in overeenstemming met hun nationaal recht. Die technologieën stellen de FIE's in staat om, onder volledige bescherming van persoonsgegevens, anoniem verbanden te leggen tussen hun gegevens en die van andere FIE's met het doel om personen in wie de FIE geïnteresseerd is, in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten en geldmiddelen te identificeren.

Artikel 57

Verschillen tussen de nationale rechtsstelsels inzake de definitie van fiscale misdrijven vormen geen beletsel voor de FIE's om binnen de grenzen van hun nationale recht zo breed mogelijk informatie uit te wisselen of bijstand te verlenen aan een andere FIE.

AFDELING 4

Sancties

Artikel 58

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten voor inbreuken op de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen aansprakelijk kunnen worden gesteld overeenkomstig dit artikel en de artikelen 59 tot en met 61. De desbetreffende sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
  • 2. 
    Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels met betrekking tot administratieve sancties en maatregelen vast en zorgen zij ervoor dat hun bevoegde autoriteiten die sancties en maatregelen kunnen opleggen voor inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, en zorgen zij ervoor dat deze worden toegepast.

De lidstaten kunnen besluiten met betrekking tot inbreuken waarop krachtens hun nationale recht reeds strafrechtelijke sancties staan, geen regels voor administratieve sancties of maatregelen vast te stellen. In dat geval stellen zij de Commissie in kennis van de desbetreffende strafrechtelijke bepalingen.

  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat indien er in het geval van een inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn verplichtingen voor rechtspersonen gelden, sancties en maatregelen kunnen worden toegepast op de leden van het leidinggevend orgaan en op andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle toezichts- en onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheid tot het opleggen van administratieve sancties en maatregelen uit in overeenstemming met deze richtlijn en het nationaal recht, op een van de volgende wijzen:
 

a)

rechtstreeks;

 

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

 

c)

onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan die andere autoriteiten;

 

d)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Bij de uitoefening van hun bevoegdheid om administratieve sancties en maatregelen op te leggen, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen teneinde ervoor te zorgen dat die administratieve sancties of maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 59

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat dit artikel ten minste van toepassing is op inbreuken van de meldingsplichtige entiteiten die ernstig, herhaald, stelselmatig, of een combinatie daarvan zijn, op de voorschriften van:
 

a)

de artikelen 10 tot en met 24 (cliëntenonderzoek);

 

b)

de artikelen 33, 34 en 35 (melding van verdachte transacties);

 

c)

artikel 40 (het bewaren van bewijsstukken), en

 

d)

de artikelen 45 en 46 (interne controles).

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste de volgende administratieve sancties en maatregelen kunnen worden toegepast:
 

a)

een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

 

b)

een bevel waarin wordt gelast dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

 

c)

indien een meldingsplichtige entiteit vergunningsplichtig is, de intrekking of schorsing van de vergunning;

 

d)

een tijdelijk verbod tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen;

 

e)

maximale administratieve geldboeten van ten minste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de inbreuk heeft opgeleverd, indien dat voordeel kan worden bepaald, of ten minste 1 000 000 EUR.

  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de betrokken meldingsplichtige entiteit een kredietinstelling of een financiële instelling is, ook de volgende sancties in afwijking van lid 2, onder e), kunnen worden toegepast:
 

a)

in het geval van een rechtspersoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of 10 % van de totale jaaromzet volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde rekeningen; indien de meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de daarmee overeenstemmende soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke jaarrekeningenrichtlijnen, volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

 

b)

in het geval van een natuurlijke persoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 25 juni 2015.

  • 4. 
    De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten machtigen om nog andere soorten administratieve sancties in aanvulling op de in lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde sancties op te leggen, of om administratieve geldboeten op te leggen die hoger zijn dan de in lid 2, onder e), en lid 3 genoemde bedragen.

Artikel 60

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing waarbij wegens inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn een administratieve sanctie of maatregel wordt opgelegd en waartegen geen beroep mogelijk is, door de bevoegde autoriteiten op hun officiële website wordt bekendgemaakt onmiddellijk nadat de bestrafte persoon van die beslissing in kennis is gesteld. Daarbij wordt ten minste informatie over de soort en aard van de inbreuk bekendgemaakt alsmede de identiteit van de verantwoordelijke personen. De lidstaten zijn niet verplicht deze alinea toe te passen op beslissingen waarbij onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.

Wanneer de bekendmaking van de identiteit van de verantwoordelijke personen als bedoeld in de eerste alinea of de persoonsgegevens van zulke personen door de bevoegde autoriteit als onevenredig wordt beschouwd na een beoordeling per geval van de evenredigheid van de bekendmaking van die gegevens, of wanneer de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek schaadt, handelen de bevoegde autoriteiten als volgt:

 

a)

zij stellen de bekendmaking van de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, uit totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;

 

b)

zij maken de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen op anonieme basis in overeenstemming met het nationale recht bekend, indien de betrokken persoonsgegevens door een dergelijke anonieme bekendmaking doeltreffend worden beschermd; in het geval van een beslissing tot bekendmaking van een administratieve sanctie of maatregel op anonieme basis kan de bekendmaking van de betrokken gegevens gedurende een redelijke termijn worden uitgesteld indien wordt verwacht dat de redenen voor bekendmaking op anonieme basis binnen die termijn zullen vervallen;

 

c)

zij maken de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen niet bekend indien de onder a) en b) vermelde mogelijkheden als ontoereikend worden beschouwd om te waarborgen:

 

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht, of

 

ii)

dat de bekendmaking van de beslissing evenredig is ten aanzien van maatregelen die als van geringe aard worden beschouwd.

  • 2. 
    Indien de lidstaten de bekendmaking toestaan van beslissingen waartegen beroep is ingesteld, maken de bevoegde autoriteiten die informatie en alle latere informatie over de uitkomst van dat beroep eveneens onmiddellijk op hun officiële website bekend. Voorts wordt elke beslissing tot vernietiging van een eerdere beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, eveneens bekendgemaakt.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een termijn van vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteit echter niet langer bewaard dan overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften noodzakelijk is.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard en de omvang van administratieve sancties of maatregelen alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, met inbegrip van, indien van toepassing:
 

a)

de ernst en de duur van de inbreuk;

 

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon;

 

c)

de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon, zoals blijkt uit bijvoorbeeld de totale omzet van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon;

 

d)

het voordeel dat de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk heeft behaald, voor zover dat kan worden bepaald;

 

e)

de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

 

f)

de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit heeft meegewerkt;

 

g)

eerdere inbreuken van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon.

  • 5. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 59, lid 1, bedoelde inbreuken wanneer die tot hun voordeel zijn gepleegd door personen die individueel of als lid van een orgaan van die rechtspersoon handelen en die binnen de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:
 

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

 

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

 

c)

de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon zeggenschap uit te oefenen.

  • 6. 
    De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 5 van dit artikel bedoelde persoon, een van de in artikel 59, lid 1, bedoelde inbreuken ten voordele van de rechtspersoon kon worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat.

Artikel 61

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten effectieve en betrouwbare mechanismen instellen om het melden van mogelijke of werkelijke inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten aan te moedigen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:
 

a)

specifieke procedures voor het ontvangen van meldingen van inbreuken en de opvolging daarvan;

 

b)

passende bescherming van werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, van meldingsplichtige entiteiten die inbreuken melden welke binnen de meldingsplichtige entiteit hebben plaatsgevonden;

 

c)

passende bescherming voor de beschuldigde persoon;

 

d)

bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die naar vermoed wordt voor een inbreuk verantwoordelijk zou zijn, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG;

 

e)

duidelijke regels om ervoor te zorgen dat vertrouwelijkheid in alle gevallen is gegarandeerd met betrekking tot de persoon die de binnen de meldingsplichtige entiteit gepleegde inbreuken meldt, tenzij bekendmaking volgens het nationale recht voorgeschreven is in het kader van nader onderzoek of een daaropvolgende gerechtelijke procedure.

  • 3. 
    De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten over passende procedures beschikken opdat hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie in staat zijn inbreuken intern te melden via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, dat evenredig is met de aard en de omvang van de betrokken meldingsplichtige entiteit.

Artikel 62

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten de ESA's informeren over alle administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig de artikelen 58 en 59 worden opgelegd aan krediet- en financiële instellingen, met inbegrip van een eventueel beroep daartegen en de uitkomst van dat beroep.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met hun nationale recht, verifiëren of tegen de betrokken persoon een relevante strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken. In dit verband wordt de informatie uitgewisseld overeenkomstig de ter uitvoering van Besluit 2009/316/JBZ en Kaderbesluit 2009/315/JBZ vastgestelde bepalingen van het nationale recht.
  • 3. 
    De ESA's onderhouden een website met links naar de bekendmaking door elke bevoegde autoriteit van administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig artikel 60 zijn opgelegd aan krediet- en financiële instellingen, en vermelden de termijn gedurende welke elke lidstaat administratieve sancties en maatregelen bekendmaakt.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

Artikel 25, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (32) wordt vervangen door:

 

„d)

de CTP is gevestigd of heeft een vergunning in een derde land dat niet door de Commissie, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (*), is aangemerkt als een land met strategische gebreken in zijn wet- en regelgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, die een significante bedreiging vormt voor het financiële stelsel van de Unie.

Artikel 64

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 25 juni 2015.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 5. 
    Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.

Artikel 65

Uiterlijk op 26 juni 2019 stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn op en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Artikel 66

Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden ingetrokken met ingang van 26 juni 2017.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 67

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 26 juni 2017 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten bepalingen vaststellen, wordt in de tekst van die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 68

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 69

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 mei 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • Z. 
    KALNIŅA-LUKAŠEVICA
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 20 mei 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77).
  • (5) 
    Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76).
  • (6) 
    Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
  • (7) 
    Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29).
  • (8) 
    Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).
  • (9) 
    Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
  • Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
  • Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
  • Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
  • Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
  • Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).
  • Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
  • Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).
  • Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van Kaderbesluit 2009/315/JBZ (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 33).
  • Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
  • Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
  • Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
  • Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
  • Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van 21 december 1998, door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie (PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1).
  • Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
  • Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
  • Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 258 van 1.10.2009, blz. 11).
  • Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
 

BIJLAGE I

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van risicovariabelen die meldingsplichtige entiteiten in overweging nemen wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 13, lid 3:

 

i)

het doel van een rekening of een relatie;

 

ii)

de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties;

 

iii)

de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.

 

BIJLAGE II

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico als bedoeld in artikel 16:

 

1.

Cliëntgebonden risicofactoren:

 

a)

beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijk begunstigden te garanderen;

 

b)

overheden of overheidsbedrijven;

 

c)

cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3).

 

2.

Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

 

a)

levensverzekeringspolissen met een lage premie;

 

b)

pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;

 

c)

een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

 

d)

financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;

 

e)

producten waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering wordt beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld).

 

3.

Geografische risicofactoren:

 

a)

lidstaten;

 

b)

derde landen met doeltreffende AML/CFT-systemen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

 

c)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

 

d)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben die beantwoorden aan de herziene FATF-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen.

 

BIJLAGE III

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel hoger risico bedoeld in artikel 18, lid 3:

 

1.

Cliëntgebonden risicofactoren:

 

a)

de zakelijke relatie vindt in ongebruikelijke omstandigheden plaats;

 

b)

cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoger risico als vermeld in punt 3);

 

c)

rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;

 

d)

vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders of met aandelen aan toonder;

 

e)

bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;

 

f)

de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit.

 

2.

Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

 

a)

private banking;

 

b)

producten of transacties die anonimiteit bevorderen;

 

c)

zakelijke relaties op afstand of transacties op afstand, zonder sommige garanties, zoals elektronische handtekeningen;

 

d)

betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;

 

e)

nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten.

 

3.

Geografische risicofactoren:

 

a)

onverminderd artikel 9, landen die op basis van geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, worden aangemerkt als een land zonder effectieve AML/CFT-systemen;

 

b)

landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

 

c)

landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Unie of de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;

 

d)

landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn.

 

BIJLAGE IV

Concordantietabel

 

Deze Richtlijn

Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2006/70/EG

 

Artikel 1

 

Artikel 3

 

Artikel 5

 

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 1

Artikel 1

 

Artikel 2

Artikel 2

 

Artikel 2, leden 3 tot en met 9

 

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 3

 

Artikel 3, leden 9, 10 en 11

 

Artikel 2, leden 1, 2 en 3

Artikel 4

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 5

 

Artikelen 6 tot en met 8

 

Artikel 10

Artikel 6

 

Artikel 11

Artikel 7

 

Artikel 13

Artikel 8

 

Artikel 14

Artikel 9

 

Artikel 11, onder d)

Artikel 10, lid 1

 

Artikel 10, lid 2

 

Artikelen 15, 16 en 17

Artikel 11

 

Artikel 12

 

Artikelen 18 tot en met 24

Artikel 13

 

Artikel 22

 

Artikel 2, lid 4

Artikel 25

Artikel 14

 

Artikel 15

 

Artikel 26

Artikel 16

 

Artikel 17

 

Artikel 27

Artikel 18

 

Artikel 28

 

Artikel 29

Artikel 19

 

Artikel 30

 

Artikel 31

 

Artikel 20

 

Artikel 32

Artikel 21

 

Artikel 33

Artikel 22

 

Artikel 34

Artikel 23

 

Artikel 35

Artikel 24

 

Artikel 36

Artikel 25

 

Artikel 37

Artikel 26

 

Artikel 38

Artikel 27

 

Artikel 39

Artikel 28

 

Artikel 29

 

Artikel 40

Artikel 30

 

Artikel 45

Artikel 31

 

Artikel 42

Artikel 32

 

Artikel 44

Artikel 33

 

Artikel 45

Artikel 34

 

Artikel 46

Artikel 35

 

Artikel 47

Artikel 36

 

Artikel 48

Artikel 37

 

Artikel 49

 

Artikel 50

Artikel 37 bis

 

Artikel 51

Artikel 38

 

Artikelen 52 tot en met 57

 

Artikelen 58 tot en met 61

Artikel 39

 

Artikel 40

 

Artikel 41

 

Artikel 41 bis

 

Artikel 41 ter

 

Artikel 65

Artikel 42

 

Artikel 43

 

Artikel 66

Artikel 44

 

Artikel 67

Artikel 45

 

Artikel 68

Artikel 46

 

Artikel 69

Artikel 47

 
 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.