De Doe-democratie: gewoon slecht Nederlands voor participatie?
DEN HAAG (PDC i) - Maandag 24 november gaf Joop van den Berg i, emeritus hoogleraar Nederlandse politiek en parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Leiden, de vierde lezing in de lezingenreeks over de Doe-democratie i. Hij scheen licht op de doe-democratie in relatie tot ons politieke stelsel.
De opkomst van de actiegroep
Joop van den Berg begint de lezing een halve eeuw terug, toen in een strak georganiseerde samenleving plotseling allemaal actiegroepen actief werden op het gebied van het milieu, vrouwenemancipatie en de derde wereld. Deze actiegroepen eisten grote zeggenschap in de gevestigde instellingen en instituties, zoals de kerk en de vakbond, maar ook in de politiek, voornamelijk in de gemeente. Hierop volgden concessies; de overheid werd ontvankelijker voor zeggenschap uit de samenleving. De burger kreeg meer toegang tot het bestuursrecht. Men had meer mogelijkheden om zich tegen de voorwaarden van de politiek te verzetten. De burgers hadden dus zogezegd meer verweer en dus ook meer te zeggen. Dit leidde tot een nieuwe generatie ambtenaren eind jaren ’70. Zij waren veel gevoeliger voor andere inzichten en een andere benadering.
Hoewel de actiegroepen de weg vrij maakten voor meer zeggenschap vanuit de samenleving, hadden de leden van formele instituties moeite om de controle los te laten. Dit blijkt ook uit de vele procedures en richtlijnen die moeten worden gevolgd en papieren die moeten worden ingevuld om kleine veranderingen door te voeren. Dit houdt de schijn op van controle. Van den Berg quote een docent: “Als ik iets meer zeg tegen een ouder dan goedemiddag, moet ik een formulier in vullen”. Met andere woorden: de overheid heeft overal een vinger in de pap, volgens Van den Berg.
Maar de overheid had destijds ook redenen om te twijfelen aan de representativiteit van de actiegroepen. De deelnemers van actiegroepen waren in het algemeen ook actief in politieke partijen en belangenorganisaties. De vraag was, in hoeverre wat de actiegroep wilde echt representatief was voor wat er in de samenleving leefde. Wanneer wij spreken over representativiteit, denken we vaak aan een meerderheid. Wanneer de meerderheid het eens is over iets, kan dit dan sowieso doorgaan of moet er rekening worden gehouden met de minderheid? En wat is de rol van de expert in dit geheel? De democratie is een bestuur van leken, maar weten zij wel genoeg om ergens een gefundeerde mening over te vormen? Wat als de ambtenaar het beter weet?
De Doe-democratie
De kabinetsnota klinkt mooi, zegt Van den Berg. Er zijn veel mogelijkheden voor maatschappelijke alternatieven en die hebben geen overheidsbemoeienis nodig. Van den Berg is niet zomaar bij de opkomst van de actiegroepen een halve eeuw geleden begonnen, maar hij wilde laten zien hoe dit zijn eigen vorm heeft gevonden in de loop van de jaren. Dit hoeft ook niet gestimuleerd te worden vanuit de politiek, dit doet men zelf. Maar: burgerinitiatieven zijn niet superieur omdat ze de overheid erbuiten laten, zegt Van den Berg. De parlementaire democratie is geen omweg, dit is de enige weg naar de behartiging van het algemeen belang en de noodzakelijke weging van de belangen. Volgens Van den Berg is de doe-democratie gewoon slecht Nederlands voor participatie. Participatie van de burger heeft altijd al 2 betekenissen gehad: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en jezelf daarin kunnen redden, samen met anderen (zelfredzaamheid) en aan de andere kant de informele en formele beïnvloeding van politieke besluitvorming.
Dit kan alleen als je op individueel niveau of samen beschikt over de machtsbronnen die hiervoor nodig zijn: organisaties, geld of kennis. Tegelijkertijd geldt dat die machtsbronnen rijkelijk ongelijk verdeeld zijn. De parlementaire democratie moet hierin evenwicht aanbrengen. “Het is buitengewoon opmerkelijk van een kabinetsnota dat er geen woord staat over de ongelijkheid van machtsbronnen ”vindt Van den Berg. Maar wat kunnen we hieraan doen? “We moeten ervan uitgaan dat participatie van machtsbronnen afhankelijk is en dat minder ongelijkheid een van de belangrijkste taken is van de parlementaire democratie”, aldus Van den Berg. De conclusie die we vervolgens kunnen trekken is dat de doe-democratie nooit in de plaats kan komen van de verzorgingsstaat, maar erop moet voortbouwen, om ongelijkheid te voorkomen.
De keukentafel
Van den Berg maakt zich wel zorgen of die gelijkheid die de verzorgingsstaat schept niet teniet wordt gedaan door de decentralisaties, de roemruchte ’keukentafel’ die straks in de gemeente komt te staan als het gaat om bijvoorbeeld zorg, waarbij de inspraak van de burger een grote rol zal spelen. Wie houdt zicht op wat er aan die keukentafel gebeurt? Dit zal ook leiden tot verschil tussen gemeenten. Al de gemeenten zouden op papier dezelfde taken hebben, maar de grote gemeenten gaan in praktijk veel beslissingen maken voor kleine gemeenten. Is dit erg? Vraagt Van den Berg zich af, moeten alle gemeenten per se hetzelfde zijn en kunnen?
De rol van de Tweede Kamer
Ter afsluiting wil Van den Berg het hebben over de rol van de Tweede Kamer. Hier vallen de politieke besluiten. Maar dan moet de Tweede Kamer wel de ruimte maken voor deze beslissingen door het zwaartepunt te leggen bij wetgeving, ordenende regelingen en plannen. Als zij in de participatiesamenleving alleen het laatste woord houden, niet het eerste, maken zij hier plaats voor. Van den Berg noemde een voorpagina-artikel in een bekende Nederlandse krant waarin de journalist de Tweede Kamer vroeg een uitspraak te doen over de Zwarte Pieten-kwestie. Dit moet helemaal niet de taak zijn van de Tweede Kamer, vindt Van den Berg. De overheid moet niet overal met zijn handen aanzitten. De samenleving verliest zo het zicht op wat er in de Tweede Kamer gebeurt. De Tweede Kamer bewijst zichzelf een dienst wanneer zij de agenda opschonen en zich niet overal in mengt, maar ruimte maakt voor burgerparticipatie.
Bron: ProDemos