Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma „Hercules III” ) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG
Inhoudsopgave van deze pagina:
20.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/6 |
VERORDENING (EU) Nr. 250/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 26 februari 2014
tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma „Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 325,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Unie en de lidstaten stellen zich ten doel fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te bestrijden, met inbegrip van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten. Teneinde het langetermijneffect van de uitgaven te vergroten en overlapping te voorkomen, moet er worden gezorgd voor nauwe en regelmatige samenwerking en coördinatie op het niveau van de Unie en tussen de autoriteiten van de lidstaten. |
(2) |
Activiteiten die gericht zijn op betere informatievoorziening, gespecialiseerde opleiding, met inbegrip van studies vergelijkend recht en technische en wetenschappelijke bijstand, dragen in aanzienlijke mate bij tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie, alsook tot de totstandbrenging van een gelijkwaardige bescherming in de hele Unie. |
(3) |
Eerdere steun voor dergelijke activiteiten krachtens Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) (Hercules-programma), dat werd gewijzigd en uitgebreid bij Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (Programma Hercules II), heeft een impuls gegeven aan de activiteiten van de Unie en de lidstaten op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. |
(4) |
De Commissie heeft een evaluatie uitgevoerd van de resultaten van het programma Hercules II, waarin de input en de output van het programma worden vermeld. |
(5) |
De Commissie heeft in 2011 een effectbeoordeling verricht om vast te stellen of het programma dient te worden voortgezet. |
(6) |
Er dient een nieuw programma (het „programma”) te worden vastgesteld om de activiteiten die op het niveau van de Unie en van de lidstaten worden ontplooid om fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met inbegrip van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten, tegen te gaan, voort te zetten en verder te ontwikkelen, waarbij ook de nieuwe uitdagingen in het kader van de begrotingsdiscipline in aanmerking moeten worden genomen. |
(7) |
Het programma moet worden uitgevoerd met inachtneming van de aanbevelingen en maatregelen die vervat zijn in de mededeling van de Commissie van 6 juni 2013 met als titel „Intensivering van de bestrijding van sigarettensmokkel en andere vormen van illegale handel in tabaksproducten — Een integrale EU-strategie”. |
(8) |
De uitvoering van het programma dient volledig in overeenstemming te zijn met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5). Overeenkomstig die verordening is een subsidie bedoeld om een actie die beoogt bij te dragen tot de verwezenlijking van een beleidsdoelstelling van de Unie financieel te ondersteunen en mag de aanschaf van apparatuur niet het enige doel van een dergelijke actie zijn. |
(9) |
Aan het programma moet kunnen worden deelgenomen door toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, alsook door partnerlanden uit hoofde van het Europees nabuurschapsbeleid, mits de relevante wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn afgestemd op die van de Unie, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van die staten en landen aan programma’s van de Unie, die in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten zijn vastgelegd, alsook de landen van de Europese Vrijhandelszone (EVA) die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EER). |
(10) |
De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag voor te leggen over de uitvoering van het programma, evenals een eindevaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad bovendien jaarlijks informatie te verstrekken over de jaarlijkse uitvoering van het programma, met inbegrip van resultaten van de gefinancierde acties en informatie over de consistentie en complementariteit ten aanzien van andere relevante programma’s en acties op Unieniveau. |
(11) |
Deze verordening voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Het programma dient de samenwerking tussen de lidstaten en tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen, door middelen efficiënter te gebruiken dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn. Actie op het niveau van de Unie is noodzakelijk en gerechtvaardigd, omdat het de lidstaten duidelijk ondersteunt bij de collectieve bescherming van de algemene begroting van de Unie en de lidstaten en het gebruik van gemeenschappelijke structuren van de Unie ter verbetering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten bevordert. Het programma mag evenwel geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten. |
(12) |
Het programma dient gedurende een periode van zeven jaar van kracht te zijn, zodat de looptijd ervan samenvalt met die van het meerjarig financieel kader, zoals vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (6). |
(13) |
Om te zorgen voor enige flexibiliteit in de toewijzing van middelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatieve toewijzing van die middelen te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
(14) |
De Commissie dient jaarlijkse werkprogramma’s vast te stellen met de gefinancierde acties, de selectie- en toekenningscriteria en de uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals de gevallen van lidstaten die met betrekking tot de financiële belangen van de Unie aan een groot risico zijn blootgesteld, en op wie het maximumcofinancieringspercentage van 90 % van de subsidiabele kosten van toepassing is. De Commissie dient de toepassing van deze verordening met de lidstaten te bespreken in het kader van het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding, dat is ingesteld bij Besluit 94/140/EG van de Commissie (7). |
(15) |
De lidstaten dienen ernaar te streven hun financiële bijdragen te verhogen op grond van de cofinanciering van subsidies die uit hoofde van het programma worden toegekend. |
(16) |
De Commissie dient de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse werkprogramma’s consistent en complementair zijn met andere door de Unie gefinancierde programma’s, met name op het gebied van douane, teneinde aldus de algemene impact van acties van het programma te vergroten en overlappingen van het programma met andere programma’s te vermijden. |
(17) |
Bij deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgesteld die overeenkomstig punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (8), tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het belangrijkste referentiepunt voor het Europees Parlement en de Raad moeten zijn. |
(18) |
De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en waar nodig met administratieve en financiële sancties. |
(19) |
Besluit nr. 804/2004/EG moet worden ingetrokken. Overgangsmaatregelen moeten worden vastgesteld teneinde te kunnen voldoen aan de financiële verplichtingen met betrekking tot acties die worden uitgevoerd in het kader van dat besluit en aan de daarin vermelde rapporteringsverplichtingen. |
(20) |
Er moet worden gezorgd voor een vlotte overgang, zonder onderbreking, tussen het Hercules II-programma en het programma en de duurtijd van het programma dient afgestemd te worden op Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. Derhalve dient dit programma van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Het meerjarig actieprogramma voor de bevordering van activiteiten ter bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, „Hercules III” („het programma”), wordt vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.
Artikel 2
Meerwaarde
Het programma draagt bij tot het volgende:
a) |
de ontwikkeling van de activiteiten op het niveau van de Unie en van de lidstaten voor de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met inbegrip van de bestrijding van de smokkel en namaak van sigaretten; |
b) |
de versterking van de transnationale samenwerking en coördinatie op het niveau van de Unie en tussen de autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en in het bijzonder met betrekking tot de doeltreffendheid en efficiëntie van de grensoverschrijdende operaties; |
c) |
de doeltreffende voorkoming van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, door het aanbieden van gezamenlijke gespecialiseerde opleidingen voor het personeel van nationale en regionale instanties en voor andere belanghebbenden. |
De besparingen die dit programma oplevert, vloeien met name voort uit de collectieve aanschaf van gespecialiseerde apparatuur en databanken voor gebruik door de belanghebbenden, en uit de gespecialiseerde opleiding.
Artikel 3
Algemene doelstelling
Het is de algemene doelstelling van het programma de financiële belangen van de Unie te beschermen teneinde het concurrentievermogen van de economie van de Unie te vergroten en de belastinggelden te beschermen.
Artikel 4
Specifieke doelstelling
Het is de specifieke doelstelling van het programma fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te voorkomen en te bestrijden.
De verwezenlijking van de specifieke doelstelling wordt onder meer afgemeten aan streefdoelen en ondergrenzen en aan de volgende kernprestatie-indicatoren:
a) |
het aantal inbeslagnemingen, confiscaties en terugvorderingen die naar aanleiding van fraudezaken zijn ontdekt door gezamenlijke acties en grensoverschrijdende operaties; |
b) |
de meerwaarde en het doeltreffende gebruik van de medegefinancierde technische apparatuur; |
c) |
de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie over de resultaten die met de technische apparatuur zijn bereikt; |
d) |
het aantal en het type opleidingsactiviteiten, met inbegrip van het bedrag van de gespecialiseerde opleiding. |
Artikel 5
Operationele doelstellingen
De operationele doelstellingen van het programma zijn de volgende:
a) |
de preventie van en het onderzoek naar fraude en andere onwettige activiteiten meer dan thans het geval is, verbeteren door de transnationale en multidisciplinaire samenwerking te versterken; |
b) |
de financiële belangen van de Unie krachtiger beschermen tegen fraude door de uitwisseling van informatie, ervaringen en beste praktijken te vergemakkelijken, met inbegrip van personeelsuitwisselingen; |
c) |
de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten opvoeren door nationaal onderzoek, en met name dat van douane- en rechtshandhavingsautoriteiten, technisch en operationeel te ondersteunen; |
d) |
ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie minder aan fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten blootstaan dan thans het geval is, om de ontwikkeling van een illegale economie tegen te gaan op belangrijke risicogebieden als georganiseerde fraude, met inbegrip van de smokkel en namaak van sigaretten; |
e) |
de ontwikkeling van de specifieke juridische en justitiële bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen fraude stimuleren door vergelijkende wetgevingsanalyse te bevorderen. |
Artikel 6
Voor financiering in aanmerking komende organen
Elk van de volgende organen komen in het kader van het programma voor financiering in aanmerking:
a) |
nationale of regionale overheidsdiensten van een deelnemend land als bedoeld in artikel 7, lid 1, die de versterking van het optreden op Unieniveau op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie bevorderen; |
b) |
onderzoeks- en onderwijsinstellingen en non-profitorganisaties, mits zij ten minste al één jaar bestaan en operationeel zijn, in een deelnemende land als bedoeld in artikel 7, lid 1, die de versterking van het optreden op Unieniveau van de bescherming van haar financiële belangen van de Unie bevorderen. |
Artikel 7
Deelname aan het programma
-
1.De deelnemende landen zijn de lidstaten en de in lid 2 bedoelde landen („deelnemende landen”).
-
2.Aan het programma kan worden deelgenomen door elk van de volgende landen:
a) |
toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden die in de respectieve kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad en soortgelijke overeenkomsten zijn vastgesteld voor de deelname van deze staten en landen aan programma’s van de Unie; |
b) |
partnerlanden van het Europees nabuurschapsbeleid, mits de relevante wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die van de Unie. De betrokken partnerlanden nemen deel aan het programma overeenkomstig de bepalingen die in het verlengde van de kaderovereenkomsten voor de deelname van deze landen aan programma’s van de Unie met hen worden overeengekomen; |
c) |
de landen van Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. |
-
3.Vertegenwoordigers van landen die deelnemen aan het stabilisatie- en associatieproces voor de landen van Zuidoost-Europa, de Russische Federatie, van bepaalde landen waarmee de Unie een overeenkomst voor wederzijdse bijstand in fraudegerelateerde zaken heeft gesloten, en van internationale en andere relevantie organisaties, kunnen deelnemen aan de in het kader van het programma georganiseerde activiteiten, voor zover dit nuttig is voor de verwezenlijking van de respectievelijk in de artikelen 3 en 4, vermelde algemene en specifieke doelstellingen. Die vertegenwoordigers nemen aan het programma deel overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
Artikel 8
Subsidiabele acties
Het programma verleent, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de in artikel 11 genoemde jaarlijkse werkprogramma’s, passende financiële steun voor de volgende acties:
a) |
het verlenen van gespecialiseerde technische bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten door middel van één of meer van de volgende acties:
|
b) |
het organiseren van gerichte gespecialiseerde opleidingen, workshops risicoanalyse en, in voorkomend geval, conferenties, gericht op één of meer van de volgende acties:
|
c) |
elke andere, niet onder a) en b) van dit artikel genoemde actie, waarin de in artikel 11 bedoelde werkprogramma’s voorzien en die nodig is om de algemene, de specifieke en de operationele doelstellingen respectievelijk van de artikelen 3, 4 en 5 te verwezenlijken. |
HOOFDSTUK II
FINANCIEEL KADER
Artikel 9
Financiële middelen
-
1.De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 104 918 000 EUR in lopende prijzen.
De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.
-
2.Binnen de financiële middelen voor het programma worden indicatieve bedragen toegewezen aan de in artikel 8 genoemde subsidiabele acties, binnen de percentages die in de bijlage voor iedere soort actie zijn vastgesteld. De Commissie kan afwijken van de indicatieve toewijzing van middelen in de bijlage, maar mag het toegewezen deel van de financiële middelen voor iedere soort actie niet met meer dan 20 % verhogen.
Voor het geval dat het noodzakelijk zou blijken het plafond van 20 % te overschrijden, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatieve toewijzing van middelen in de bijlage te wijzigen.
Artikel 10
Soorten financiering en cofinanciering
-
1.De Commissie voert het programma overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 uit.
-
2.Financiële steun uit hoofde van het programma voor in artikel 8 genoemde subsidiabele acties neemt één of meer van de volgende vormen aan:
a) |
subsidies, |
b) |
overheidsopdrachten, |
c) |
de vergoeding van kosten die de in artikel 7, lid 3, bedoelde vertegenwoordigers maken in verband met hun deelname aan activiteiten in het kader van het programma. |
-
3.De aanschaf van apparatuur is niet het enige bestanddeel van de subsidieovereenkomst.
-
4.Het cofinancieringspercentage voor in het kader van het programma toegekende subsidies bedraagt niet meer dan 80 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen die in de in artikel 11 genoemde jaarlijkse werkprogramma’s zijn vastgesteld, zoals de gevallen van lidstaten die met betrekking tot de financiële belangen van de Unie aan een groot risico zijn blootgesteld, bedraagt het cofinancieringspercentage niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.
Artikel 11
Jaarlijkse werkprogramma’s
Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma’s vast. Die werkprogramma’s moeten ervoor zorgen dat de algemene, de specifieke en de operationele doelstellingen bedoeld in respectievelijk de artikelen 3, 4 en 5, op samenhangende wijze worden uitgevoerd, en bevatten een omschrijving van de verwachte resultaten, de wijze van uitvoering en de totaalbedragen. In het geval van subsidies omvatten de jaarlijkse werkprogramma’s de gefinancierde acties, de selectie- en toekenningscriteria en het maximale cofinancieringspercentage.
De financiële middelen die uit hoofde van het programma zijn toegewezen aan voorlichtingsactiviteiten, dragen tevens bij tot het verzorgen van de communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het programma bedoeld in artikel 3.
Artikel 12
Bescherming van de financiële belangen van Unie
-
1.De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.
-
2.De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om op basis van documenten en ter plaatse, audits uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.
-
3.Het OLAF kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (10), onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er bij een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van het programma gefinancierd contract sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.
-
4.Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voorvloeien uit de toepassing van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk machtigen, dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.
HOOFDSTUK III
TOEZICHT, EVALUATIE EN GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN
Artikel 13
Toezicht en evaluatie
-
1.De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks informatie over de uitvoering van het programma, waaronder over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en de resultaten. Daarbij wordt tevens informatie verstrekt over de samenwerking en de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten, en over de consistentie en complementariteit met andere relevante programma’s en acties op het niveau van de Unie. De Commissie verspreidt voortdurend, ook op desbetreffende websites, de resultaten van de in het kader van het programma ondersteunde activiteiten om de transparantie inzake het gebruik van de financiële middelen te vergroten.
-
2.De Commissie voert een grondige evaluatie van het programma uit en legt aan het Europees Parlement en de Raad het volgende voor:
a) |
uiterlijk op 31 december 2017, een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle acties (wat de resultaten en het effect betreft), de doeltreffendheid en de efficiëntie bij het gebruik van de middelen en de meerwaarde voor de Unie, teneinde een besluit te kunnen nemen over de verlenging, wijziging of schorsing van de acties; het tussentijdse evaluatieverslag gaat ook na of er ruimte is voor vereenvoudiging, of het programma interne en externe samenhang vertoont, of alle doelstellingen van het programma nog relevant zijn en in hoeverre de acties bijdragen tot de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei; het houdt daarbij ook rekening met de resultaten van evaluaties van de verwezenlijking van de doelstellingen van het Hercules II-programma; |
b) |
uiterlijk op 31 december 2021, een definitief evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, en over de meerwaarde ervan voorts worden de langetermijneffecten en de duurzaamheid van de effecten van het programma beoordeeld teneinde bij te dragen tot de besluitvorming over een eventuele verlenging, wijziging of schorsing van elk daaropvolgend programma. |
-
3.Alle deelnemende landen en andere begunstigden verstrekken de Commissie alle in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens en informatie die nodig zijn om de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten en om het toezicht en de evaluatie van het programma, ook wat de samenwerking en coördinatie betreft, mogelijk te maken.
Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
-
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
-
2.De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zeven jaar die ingaat op 21 maart 2014.
-
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit omschreven bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
-
4.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.
-
5.Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
Intrekking
Besluit nr. 804/2004/EG wordt ingetrokken.
Financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van dat besluit en de daarin vermelde rapporteringsverplichtingen, blijven evenwel aan dat besluit onderworpen totdat die verplichtingen zijn uitgevoerd.
Artikel 16
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
D.KOURKOULAS
-
Standpunt van het Europees Parlement van 15 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 februari 2014.
-
Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Hercules-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 9).
-
Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2007 houdende wijziging en verlenging van Besluit nr. 804/2004/EG tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Programma Hercules II) (PB L 193 van 25.7.2007, blz. 18).
-
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
-
Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
-
Besluit 94/140/EG van de Commissie van 23 februari 1994 tot oprichting van een Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (PB L 61 van 4.3.1994, blz. 27).
-
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
-
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
BIJLAGE
INDICATIEVE TOEWIJZING VAN MIDDELEN
De indicatieve toewijzing van middelen aan de in artikel 8 genoemde subsidiabele acties is als volgt:
Soorten acties |
Aandeel in de begroting (in %) |
||
|
Ten minste 70 |
||
|
Ten hoogste 25 |
||
|
Ten hoogste 5 |
Verklaring van de Commissie over artikel 13
De Commissie is voornemens om, onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure, te beginnen vanaf januari 2015 als onderdeel van een gestructureerde dialoog met het Europees Parlement een jaarverslag over de tenuitvoerlegging van de verordening, met inbegrip van de verdeling van de begrotingsmiddelen als bedoeld in de bijlage, alsook het werkprogramma aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement te bezorgen in het kader van de indiening van het verslag betreffende de bescherming van de financiële belangen (PIF-verslag).
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.