Opinie: Nieuwe lidstaten EU zoals Kroatië hebben ander perspectief op Europees democratie-debat
Jan Marinus Wiersma i, senior fellow Instituut Clingendael
In eerdere bijdragen aan de debatreeks van Trouw en het Montesquieu Instituut is vanuit verschillende invalshoeken – Duits, Pools , Belgisch en Brits – ingegaan op het spanningsveld tussen nationale en Europese democratie. De verschillen tussen deze landen zijn evident: het dominante meestal pro-Europese Duitsland, de succesvolle nieuwkomer Polen, medeoprichter België en eeuwige aarzelaar Groot Brittannië. Binnenlandspolitieke verhoudingen bepalen daar de aard van de nationale discussies maar zelfs bij onze Oosterburen is de Europese integratie niet langer onomstreden en wordt er geklaagd het teloor gaan van eigen bevoegdheden.
De algehele trend in Europa is duidelijk: een dalende populariteit van de EU zo laat de Eurobarometer van 2013 zien. Burgers hebben minder vertrouwen in de Europese samenwerking en zijn er negatiever over gaan denken - het meest extreem in de landen die het zwaar te verduren hebben gehad door de economische crisis zoals Griekenland en Portugal. Nederlanders zijn blijkens dezelfde onderzoeken redelijk optimistisch over de toekomst van de EU, zoals de inwoners van de meest recente nieuwe lidstaat, Kroatië, dat zijn.
Toch denken de meesten van onze landgenoten niet dat hun stem telt in Europa (58% tegenover 38%); in Kroatië beantwoordde in het voorjaar van 2013 een meerderheid deze vraag positief, maar in het najaar was dat al niet meer het geval. Dat in april 2013 de eerste Europese verkiezingen in het land plaatsvonden zal de verklaring zijn. Overigens werd aan deze niet al te veel belang gehecht; de opkomst was een beschamende 20,8%. Bij het eerder gehouden referendum over het EU lidmaatschap kwam ruim 43% opdagen en stemde 62% voor.
Hoewel over het algemeen de euroscepsis harder heeft toegeslagen in oudere lidstaten, is het fenomeen ook niet onbekend in de Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 en later tot de EU zijn toegetreden. Je kunt evenwel niet beweren dat zij voorop lopen in het door eurocritici aangejaagde debat over nationale tegenover Europese democratie.
Ze zijn – als relatieve nieuwkomers -eerder ‘takers’ dan ‘shapers’ en hun regeringen hebben, met uitzondering van dwarsligger Tsjechië, zonder veel morren ingestemd met de door de grote lidstaten gedicteerde aanpak van de eurocrisis of de besluitvorming nu verliep via de Europese Raad van regeringsleiders (dus intergouvernementeel met in principe controle door de nationale parlementen) of met de communautaire methode (medebeslissing van het Europees Parlement).
Mag je van landen die hun ondemocratische verleden nog niet helemaal verwerkt hebben en nog niet lang geleden het hele EU diep ingrijpende acquis hebben moeten incorporeren, wel een actieve input in het Europese debat verlangen? Na 1989 hebben deze jonge onafhankelijke staten een positief traject van hervormingen afgelegd maar het dictatoriale verleden speelt ze af en toe nog parten.
Een top down benadering, een winnaarsmentaliteit en – daarmee samenhangend – een nog onvoldoende ontwikkeld besef van informele democratie en problemen met de rechtsstaat zijn daarvan kenmerken. Waar in oudere lidstaten het debat zich soms verengt tot de kwestie van de democratische controle, ging en gaat het in een land als Kroatië over de consequenties van EU lidmaatschap als zodanig. Over er in of niet – eigenlijk het omgekeerde van wat Geert Wilders aan de orde stelt.
Waar er kritiek is op de EU, heeft dat vaak betrekking op het behoud van nationale identiteit en de vraag of de kleine lidstaten binnen de EU wel aan hun trekken komen – de democratische verhoudingen tussen de lidstaten. Die discussie is niet verwonderlijk in landen die decennia lang niet onafhankelijk waren en waar politici soms Brussel ervan beschuldigen de rol van Moskou overgenomen te hebben.
In Kroatië , dat pas in juli 2013 lid van de EU werd, ging het openbare gesprek vooral over de kosten en baten van EU lidmaatschap. De eisen van de EU ten aanzien van de vervolging van oorlogsmisdadigers stuitten op verzet, de verplichte afschaffing van staatssteun dreigde grote negatieve gevolgen te hebben voor de werkgelegenheid in de omvangrijke scheepsindustrie, Kroatië werd streng aangesproken op mankementen aan de rechtsstaat en met buurland Slovenië kwam het in een territoriaal conflict terecht. Dat niettemin een ruime meerderheid in een referendum voor de EU stemde, zie ik als een existentiële keuze voor een toekomst in Europa.
Het totaalpakket met plussen én minnen, dat aan de kiezers werd voorgelegd, was daarom voor een meerderheid aanvaardbaar. Dat men daarna terugkeerde naar de lokale en nationale orde van de dag, is niet verwonderlijk gelet op de (economische) problemen van alledag. Bij de oplossing daarvan hoopt men natuurlijk op de EU. Pas daarna komt het hoe aan de orde.
Dit artikel van dhr. Wiersma vormde de basis van het debat 'Croatia and the European Democracy' op maandag 17 februari in het Huis van Europa. Kijk voor meer informatie op www.montesquieu-instituut.nl/kroatie