Brand!

Met dank overgenomen van H. (Harry) van Bommel i, gepubliceerd op maandag 28 mei 2012, 2:16, column.

Als er ergens brand uitbreekt, roep je al snel ‘Brand!’ en bel je de brandweer. Maar wat moet je doen als iemand zichzelf in brand steekt? In Tibet moet je dan zeker niet de Chinese autoriteiten bellen. Want China ziet mensen die zichzelf uit protest tegen de verstikkende onderdrukking van de Tibetanen als ‘terroristen’. En net als voor Amerika geldt in China dat terreurverdachten vogelvrij zijn.

Het aantal zelfverbrandingen van Tibetanen is de twintig inmiddels ruimschoots gepasseerd. Zelfverbranding is de ultieme opoffering voor een zaak waar je sterk in gelooft. Opmerkelijk is het feit dat veel zelfverbranders jong zijn, vaak in de twintig, maar soms zelfs jonger. Dat iemand die zo jong is tot zo’n vergaande daad kan komen, zegt veel. Jonge mensen hebben immers nog een heel leven voor zich en zien vaak meer mogelijkheden tot verandering dan ouderen. De jonge Tibetanen die zichzelf in brand steken, zijn kennelijk ten einde raad. Dat is begrijpelijk: de onderdrukking in Tibet duurt al enkele generaties lang.

Zelfverbranding schokt de gemeenschap maar kan niet worden opgevat als een terreurdaad. Slechts het individu zelf, niet de omgeving lijdt direct. Het kan wel grote gevolgen hebben. De zelfverbranding van de Tunesische straatverkoper Mohammed Bouazizi was de opmaat naar een vreedzame revolutie die uiteindelijk leidde tot het vertrek van de dictator Ben Ali. De zelfverbranding van de Tjechoslovaakse student Jan Palach in 1969 uit protest tegen het neerslaan van de Praagse lente veroorzaakte ook veel onrust. Heel anders was het met de zelfverbranding in 2011 van de Iraanse asielzoeker Kambiz Rousayi op de Dam in Amsterdam. Hoewel het in ons eigen land gebeurde, leidde het tot weinig protesten.

Er is een overeenkomst tussen de zelfverbranding van de Iraanse asielzoeker in Nederland en die van de Tibetanen. In al deze gevallen protesteerden betrokkenen tegen wantoestanden die helaas maar al te goed bekend zijn. Dat heeft veel mensen murw gemaakt, misschien zelfs berustend. We kunnen van hieruit de misdadige onderdrukking door regimes als in Peking en Teheran nauwelijks beïnvloeden. Dat is een realiteit maar ze is moeilijk te aanvaarden. Zeker voor iemand als ik, die dagelijks bezig is met de internationale betrekkingen. Toch moeten we doen wat we kunnen. Niet alleen uit solidariteit maar ook omdat onze inspanningen een klein verschil kúnnen maken. Vanwege dat kleine verschil maak ik mij grote zorgen over de nieuwe oriëntatie in het Nederlands buitenlands beleid. 'Economische diplomatie’ is leidraad voor de nieuwe minister. De vorige nam mensenrechten als uitgangspunt van het buitenlands beleid. Die accentverschuiving is goed voor de economie maar slecht voor de mensenrechten. We zullen met ons allen de minister kritisch moeten volgen en lastig blijven vallen met vragen over de mensenrechten. Ook in landen waar we graag zaken mee doen zoals China.

Deze column werd eerder gepubliceerd in het magazine 'Tibet.nu', mei 2012